Provinciaal blad van Gelderland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2024, 3642 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2024, 3642 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zevende wijziging van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Paragraaf 1.1 Begripsomschrijvingen en toepassingsbereik
Artikel 1.1.1 Algemene begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A02014R0651-20230701 AGVV : Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);
https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR386711 AsG : Algemene subsidieverordening Gelderland 2016;
Awb : Algemene wet bestuursrecht;
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=OJ:L_202302831 De-minimisverordening : Verordening (EU) 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU L, 2023/2831);
directe arbeidskosten: kosten van niet in loondienst verrichte arbeid als ZZP-er of als directeur-grootaandeelhouder;
directe loonkosten: totaal van het bruto loon volgens de loonstaat, de vakantie-uitkering, de niet van winst afhankelijke eindejaarsuitkering of 13e maand, de werkgeverslasten (werkgeversdeel pensioenpremie, WW-premie, WIA/WAO-premie en bijdrage Zorgverzekeringswet) en de overige werkgeverspremies voor werkloosheids- en ziektekostenuitkeringen;
experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 86, van de AGVV;
industrieel onderzoek: industrieel onderzoek als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 85, van de AGVV;
innovatie: proces waarbij kennis en technologie worden samengebracht met het benutten van marktkansen voor nieuwe of betere producten, diensten en zakelijke processen ten opzichte van wat al op de markt beschikbaar is;
kosten van derden: kosten voor het uitbesteden van diensten en het inlenen van personeel voor de subsidiabele activiteit;
kosten van materialen: kosten voor verbruiksgoederen;
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32022R2472 LVV : Verordening (EU) nr. 2022/2472 van de Commissie van 14 december 2022 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag over de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2022, L 327/1);
MKB-onderneming: kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als bedoeld in bijlage I van de AGVV of LVV;
onafhankelijk taxateur: erkend taxateur die op onafhankelijke wijze de marktwaarde van een onroerend goed vaststelt op grond van algemeen aanvaarde waarderingsmethoden en die gecertificeerd is bij een passende kamer van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs;
onderneming in moeilijkheden: onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, randnummer 18 van de AGVV, artikel 2, randnummer 59 van de LVV of de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);
publiekrechtelijke rechtspersoon: rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
rechtspersoon met een wettelijke taak: rechtspersoon voor zover die een bij of krachtens de wet geregelde taak uitoefenen en daarvoor geheel of gedeeltelijk worden bekostigd uit de opbrengst van bij of krachtens de wet ingestelde heffingen;
sluitende begroting: begroting waaruit blijkt dat de totale inkomsten en uitgaven voor de activiteiten met elkaar in evenwicht zijn.
Artikel 1.2.1 Tijdvak voor aanvragen
Voor het indienen van aanvragen om subsidie kan een tijdvak worden vastgesteld.
Artikel 1.2.2 Aanvraagformulier
Voor het indienen van aanvragen om subsidie wordt een aanvraagformulier vastgesteld.
Paragraaf 1.3 Beslissing op de aanvraag
Artikel 1.3.1 Wijze van verdeling
Wanneer als gevolg van het verlenen van subsidie op grond van een aanvraag die is ingediend op een dag waarop meerdere ontvankelijke aanvragen zijn ingediend het subsidieplafond zou worden bereikt, wordt de volgorde van die aanvragen bepaald door loting. Een aanvraag wordt alleen in de volgorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.
In afwijking van het eerste lid kan, voor aanvragen die binnen een bepaald tijdvak moeten worden ingediend, worden bepaald dat bij het verlenen van subsidie de volgorde in acht wordt genomen die tot stand is gekomen door onderlinge vergelijking van de aanvragen. Een aanvraag wordt alleen in de volgorde opgenomen als zij voldoet aan de eisen die aan haar worden gesteld.
Als het vanwege technische storingen gedurende een onafgebroken periode van twee uur direct voorafgaand aan het einde van het tijdvak, genoemd in het derde lid, niet mogelijk is om met het online subsidieportal een subsidieaanvraag in te dienen, wordt het tijdvak waarbinnen aanvragen kunnen worden ingediend met 24 uur verlengd.
Artikel 1.3.2 Communautair toetsingskader
Als de verstrekking van subsidie een steunmaatregel betreft in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en geen andere staatssteunoplossing voorhanden is, wordt de subsidie alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening.
Artikel 1.3.4 Niet-subsidiabele kosten
Geen subsidie wordt verstrekt voor:
Artikel 1.3.5 Methoden voor berekening van kosten
Bij toepassing van het derde lid worden de subsidiabele kosten berekend op basis van een voor de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast.
Paragraaf 1.4 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 1.4.1 Administratieplicht
De subsidieontvanger is verplicht alle op de gesubsidieerde activiteit betrekking hebbende bewijsstukken gedurende minimaal tien jaren na vaststelling van de subsidie te bewaren.
Artikel 1.4.3 Voortgangsrapportage
Als een subsidie boven € 25.000 niet binnen een jaar na de subsidieverlening wordt vastgesteld, kan de subsidieontvanger, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de verplichting worden opgelegd om jaarlijks een voortgangsrapportage te overleggen.
Artikel 1.4.6 Vermogensvorming
Bij de bepaling van de waarde van het vermogen wordt uitgegaan van de waarde van de vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, waarbij bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen.
Artikel 1.4.7 In stand houden resultaten
De subsidieontvanger houdt gedurende minimaal vijf jaren na vaststelling van de subsidie, of zolang als in de beschikking tot verlening van de subsidie is bepaald, de resultaten van de activiteiten in stand, tenzij de aard van de activiteiten zich daartegen verzet.
Paragraaf 1.6 Overige bepalingen
Artikel 1.6.1 Cofinanciering EFRO
Wanneer subsidie wordt verstrekt als provinciale cofinanciering bij een subsidie op grond van de Uitvoeringswet EFRO, is hierop in afwijking van artikelen 5, eerste lid, 7, 8, 9, eerste lid, 14, 17, tweede lid, 20, derde lid, 21, 29 en paragraaf 6 van de AsG de Uitvoeringswet EFRO van toepassing.
Artikel 1.7.1 Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
SPUK: specifieke uitkering van het Rijk;
SPUK-beschikking: beschikking van een Minister op aanvraag van Gedeputeerde Staten van Gelderland op grond waarvan middelen worden verstrekt;
SPUK-regeling: regeling op grond waarvan de SPUK-beschikking is verstrekt.
Artikel 1.7.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor een activiteit waarvoor het Rijk op grond van een SPUK middelen aan de provincie beschikbaar heeft gesteld.
Subsidie wordt alleen verstrekt als de SPUK-beschikking de subsidieontvanger, de subsidiabele activiteit en het bedrag vermeldt waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.
In afwijking van artikel 1.2.3, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, als de activiteiten een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan en de gevraagde subsidie € 125.000 of meer bedraagt, bij de aanvraag een planning van de uitvoering van de activiteiten over de totale projectperiode en de daaraan verbonden kosten waarvoor subsidie wordt gevraagd bijgevoegd.
Artikel 1.7.6 Subsidiabele kosten
Als de SPUK-regeling of de SPUK-beschikking afwijkt van artikel 1.3.4, geldt wat in de SPUK-regeling of SPUK-beschikking over de berekening van de subsidiabele kosten is bepaald.
Artikel 1.7.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag dat in de SPUK-beschikking staat vermeld.
In aanvulling op of in afwijking van paragraaf 1.4 kunnen bij besluit tot subsidieverlening nadere eisen worden gesteld aan de verantwoording voor zover dit op grond van de SPUK-regeling of SPUK-beschikking wenselijk is.
Als de subsidieontvanger een bestuursorgaan is als bedoeld in artikel 1:1 van de Awb, dient deze in afwijking van artikel 24, eerste lid, van de AsG binnen 18 maanden na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend, de aanvraag tot vaststelling van de subsidie volgens artikel 17a van deFinanciële-verhoudingswet in.
Hoofdstuk 2 Natuur en landbouw
Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen
Artikel 2.1.1 Algemene begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
agrarisch collectief: vereniging als bedoeld in artikel 3.1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;
agrarisch natuurbeheer: natuurbeheer op landbouwgronden;
agrarisch leefgebied: in het vigerende Natuurbeheerplan begrensde landbouwgronden waarop planten of dieren voorkomen die bepaalde eisen stellen aan de inrichting en het gebruik van hun omgeving of waarop het voorkomen van zulke planten of dieren wordt nagestreefd;
ambitiekaart: kaart behorende bij het vigerende Natuurbeheerplan waarop de begrenzing is vastgelegd van bestaande en nieuwe natuur;
biodiversiteitsplan: plan dat is gericht op het vergroten van de biodiversiteit en door een orgaan van de gemeente is vastgesteld;
De-minimisverordening voor de landbouwsector: Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 over de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag over de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (Pb EU L 352/9) ;
faunaschade: schade als bedoeld in artikel 15.53 van de Omgevingswet;
functieverandering: feitelijk en publiekrechtelijk wijzigen van het gebruik van grond van landbouw naar natuur en het vestigen van een kwalitatieve verplichting op die grond;
gebouw: opstal en het kadastrale perceel waarop deze opstal is gelegen;
gecertificeerde begunstigde: begunstigde die beschikt over of gebruik maakt van een certificaat als bedoeld in artikel 1.11 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dc-2023-2212/1/html Gelderse nationale landschappen: nationale landschappen zoals aangewezen in de Omgevingsverordening Gelderland;
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dc-2023-5484/1/html GNN : Gelders natuurnetwerk zoals begrensd door Provinciale Staten en nadien door Gedeputeerde Staten gewijzigde begrenzing;
grote onderneming: onderneming die niet aan de in bijlage I bij Verordening (EU) 2022/2470 vastgestelde criteria voldoet;
hagen en heggen: opgaande lijnvormige elementen bestaande uit loofhoutsoorten, maar geen vlecht-, knip- of scheerheggen;
inrichting: uitvoering van maatregelen die de fysieke kenmerken van het natuurterrein wijzigen;
invasieve exoot: soort planten of dier dat is geïntroduceerd buiten hun natuurlijk verspreidingsgebied, waarvan is vastgesteld dat de introductie of verspreiding ervan een bedreiging of nadelige gevolgen heeft voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten in Nederland;
knelpunt: locatie waarvan door onderzoek is gebleken dat daar regelmatig dieren worden aangereden of verdrinken of waarbij het voor ter plaatse levende dieren onmogelijk is om openbare infrastructuur te passeren;
landbouwbedrijf: eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt als bedoeld in artikel 2, onder 6, van de LVV, maar geen glastuinbouwbedrijf;
landbouwbedrijfsgebouw: gebouw met bijbehorende voorzieningen bestemd voor de uitoefening van een landbouwbedrijf;
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?toc=OJ%3AC%3A2022%3A485%3ATOC&uri=uriserv%3AOJ.C_.2022.485.01.0001.01.NLD Landbouwsteunkader : Richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden (PbEU 2022, C 485);
landschapselementen: groene opgaande elementen bestaande uit inheemse loofhoutsoorten;
Landschapsbeheertype: landschapselementtype zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap;
leefgebied: gebied waarin alle fasen in de levenscyclus van een of meer prioritaire soorten zich kunnen afspelen;
marktwaarde: waarde in het vrije economische verkeer;
MKB-onderneming: kleine, middelgrote of micro-onderneming die voldoet aan de criteria uit bijlage 1 van de LVV;
modernisering: vervanging van een bestaand landbouwbedrijfsgebouw of van bestaande voorzieningen op een nieuwe locatie door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd;
Natura 2000-gebied: door het Rijk aangewezen Natura 2000-gebieden;
Natura 2000-doelstellingen: instandhoudings- en ontwikkeldoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied;
Natura 2000-maatregelen: maatregelen voor herstel van de natuurkwaliteiten zoals beschreven in Natura 2000-beheerplannen;
natuurambitieterrein: terrein dat op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan is aangeduid als N00.01 en waarvoor is aangegeven welke beheertypen op deze grond van toepassing zijn na functieverandering van landbouw naar natuur;
Natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;
natuurbeheertype: natuurtype zoals nader beschreven in de Index Natuur en Landschap
natuurgebied: gebied bestaande uit meerdere natuurterreinen;
natuurterrein: grond die op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan is begrensd als bestaande of als nieuwe natuur als eenheid is weergegeven, of waarvoor een subsidie voor functieverandering als bedoeld in artikel 2.8.1 is verstrekt;
niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf;
nieuwe natuur: op de ambitiekaart bij het Natuurbeheerplan aangegeven nog niet ingerichte landbouwgronden of voormalige landbouwgronden aangeduid als N00.01 of nog niet ingerichte natuurgronden aangeduid als N00.02, waar het natuurbeheertype of indicatieve verhouding natuurbeheertypen nog niet is gerealiseerd binnen het GNN;
primaire landbouwproductie: productie van in bijlage I bij het Verdrag over de werking van de Europese Unie vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;
prioritaire soort: soort als bedoeld in bijlage 2 bij deze regels;
programma-aanvraag: aanvraag van een voor natuurbeheer gecertificeerd begunstigde voor meerdere, niet aaneengesloten natuurterreinen.
Paragraaf 2.2a Biodiversiteitsplan
Subsidie voor het opstellen van een biodiversiteitsplan kan alleen verstrekt worden als in het plan in ieder geval de volgende onderwerpen worden beschreven:
Paragraaf 2.2b Fysieke maatregelen biodiversiteit en groenblauwe landschapselementen
Subsidie voor het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen kan alleen verleend worden als:
het groenblauwe landschapselementen uit bijlage 1 bij de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016 betreft; en
Artikel 2.2b.2 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:
Paragraaf 2.2c Burgerparticipatie en het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij biodiversiteit en landschap
Subsidie voor burgerparticipatie en het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij biodiversiteit en landschap kan alleen worden aangevraagd door:
Artikel 2.2c.2 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:
Paragraaf 2.2d Herstel- of inrichtingsmaatregelen op een agrarisch leefgebied
Subsidie voor het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen op een agrarisch leefgebied wordt alleen verstrekt als:
Artikel 2.2d.2 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:
Paragraaf 2.2e Functieverandering en inrichting
Artikel 2.2e.2 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 komen voor subsidie niet in aanmerking kosten voor:
Subsidie kan worden aangevraagd door de deelnemers aan een samenwerkingsverband dat bestaat uit een agrarisch collectief en meerdere grondeigenaren.
De grondeigenaar in het samenwerkingsverband moet:
de uit productie genomen gronden binnen twee jaar in natuurgebied landschapselement om zetten; en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden op grond van titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.
Artikel 2.2e.7 Weigeringsgronden
als de subsidieaanvrager een onderneming is die in financiële moeilijkheden verkeert als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren over staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);
In afwijking van artikel 25 van de AsG wordt een subsidie niet vastgesteld zonder voorafgaande subsidieverlening.
Paragraaf 2.3 Grondverwerving ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 2.3.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
DAEB Kaderregeling: EU-kaderregeling over staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (PbEU 2012, C8);
natuur- of landschapsbeheertype: beheertype genoemd in bijlage 1 of 2 van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016;
verwerven: verkrijgen van het recht van eigendom door koop of ruil.
Subsidie wordt alleen verleend als het project betrekking heeft op grond:
die deel uitmaakt van het Gelders natuurnetwerk en op de ambitiekaart https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/subsidiestelsel-natuur-en-landschap/het-natuurbeheerplan/ is aangeduid met code N00.01; of
Artikel 2.3.4 Weigeringsgronden
de subsidieontvanger een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in punt 20 van de Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (Pb EU 2014 C49).
Artikel 2.3.5 Subsidiabele kosten
De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:
Subsidie kan worden aangevraagd door een ieder die volgens haar statutaire doelstellingen duurzaam natuurbeheer verricht of voldoende aannemelijk maakt duurzaam natuurbeheer te kunnen verrichten of te laten verrichten volgens het Natuurbeheerplan.
richt de verworven of pachtvrij gemaakte gronden binnen twee jaar in volgens:
de indicatieve verhouding beheertypen zoals opgenomen in het Natuurbeheerplan; of
houdt een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze op verzoek aan Gedeputeerde Staten; en
Voorts sluit de subsidieontvanger binnen 12 weken na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb, waarin is opgenomen:
de verplichting van de eigenaar om voor onbepaalde tijd de ontwikkeling of instandhouding van het op grond van het Natuurbeheerplan te realiseren beheertype te dulden;
de verplichting van de eigenaar deze grond na inrichting niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en datgene na te laten wat de ontwikkeling en instandhouding van het op grond van het Natuurbeheerplan te realiseren beheertype in gevaar brengt of verstoort;
dat deze verplichtingen als kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 BW binnen de daarvoor geldende termijn worden ingeschreven in de openbare registers.
Artikel 2.3.10 Subsidievaststelling
In aanvulling op het eerste lid overlegt de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in:
artikel 2.3.2, onderdeel b: een afschrift van de overeenkomst tot beëindiging van de pachtovereenkomst of een afschrift van de uitspraak van de pachtkamer tot ontbinding van de pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 7:377 Burgerlijk Wetboek; en
Artikel 2.3.11 Communautair toetsingskader
Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie van 3 juni 2022, (C2022) 3485, over steunmaatregel SA.64168.
Paragraaf 2.4 Verplaatsing landbouwbedrijfsgebouwen ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw.
Subsidie wordt alleen verleend als door verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw:
minimaal 15 hectares natuurambitieterrein gelegen in het GNN beschikbaar komen in een gebied, die daarna ingericht kunnen worden voor de doelstellingen genoemd in het Natuurbeheerplan.
Subsidie wordt aangevraagd door een MKB-onderneming met of zonder rechtspersoonlijkheid die eigenaar is of die op grond van pacht of erfpacht zeggenschap heeft over het te verplaatsen landbouwbedrijfsgebouw.
Paragraaf 2.5 Behoud van prioritaire soorten
In afwijking van het eerste lid kan subsidie worden verleend voor activiteiten en locaties waarvan op basis van onderzoek of gedocumenteerde veldervaringen aannemelijk is dat zij bijdragen aan het behoud van prioritaire soorten in Gelderland en dat deze activiteiten en locaties aanvullend of gelijkwaardig zijn ten opzichte van de activiteiten en locaties die zijn opgenomen in Bijlage 2.
Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.1, onder a en b, wordt alleen verstrekt als de aanvrager bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder g, van de Omgevingswet of een vrijstelling als bedoeld in artikel 11.61 van het Besluit activiteiten leefomgeving in verbinding met artikel 4.30 van de Regeling leefomgeving overlegt die ziet op het betreffende leefgebied en de betreffende soort.
Subsidie bestemd voor onderzoek en bescherming van flora en fauna wordt alleen verleend voor maatregelen die uitgevoerd moeten worden in een leefgebied als voor die uitvoering toestemming en medewerking is verkregen van de eigenaar van het leefgebied, of van degene die krachtens overeenkomst of zakelijk recht gerechtigd is tot het gebruik van het leefgebied.
Paragraaf 2.6 Rustgebieden voor ganzen
Artikel 2.6.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor het bieden van rust voor trekganzen in de winter.
Subsidie wordt alleen verleend als:
een aanvraag om een tegemoetkoming in faunaschade is ingediend via www.faunaschade.nl;
door of in opdracht van Gedeputeerde Staten schade is getaxeerd die is veroorzaakt door overwinterende natuurlijk in het wild levende ganzen van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn in het betreffende seizoen; en
de percelen voldoen aan de in de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade Gelderland gestelde voorwaarden om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen.
Subsidie kan worden aangevraagd door de geregistreerde grondgebruiker van de percelen volgens de jaarlijkse Gecombineerde Opgave van RVO.
Paragraaf 2.7 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk
Subsidie voor Natura 2000-maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b, wordt alleen verstrekt als in het investeringsplan, bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan de beoogde kwaliteitsverbetering van de niet-stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden Arkemheen of Veluwerandmeren.
Subsidie voor herstelmaatregelen voor natte landnatuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder c, wordt alleen verstrekt als in het investeringsplan, bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan herstel van de natte landnatuur binnen de gebieden aangegeven als natte landnatuur.
Artikel 2.7.3 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.3.4, onder a en b, komen voor subsidie in aanmerking:
beheerkosten voor agrarische natuurterreinen die gemaakt zijn in een periode direct voorafgaand aan de omvorming van agrarisch natuurbeheer tot natuurbeheer, waarvoor geen vergoeding voor agrarisch natuurbeheer is ontvangen; en kosten voor beheer dat nodig is na afloop van de inrichting, totdat voor de terreinen een subsidie voor natuurbeheer kan worden aangevraagd.
Artikel 2.7.10 Gescheiden boekhouding
Als de ontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.7.1 ook economische activiteiten verricht, moet hij een gescheiden boekhouding voeren in overeenstemming met punt 44 van de EU-kaderregeling als staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst (2012/C 8/03).
Paragraaf 2.8 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 2.8.3 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komt in aanmerking de door een taxateur bepaalde waardedaling van de grond, gebaseerd op het verschil in marktwaarde voor en na de voorgenomen functieverandering en inrichting.
Subsidie kan worden aangevraagd door de eigenaar van de grond waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.
Artikel 2.8.6 Subsidiabele kosten
Als voor verwerving of pachtvrij maken van een natuurambitieterrein al op grond van deze of een andere regeling subsidie is verleend, wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld als noodzakelijk is om te voorkomen dat het totaal aan subsidie voor die activiteit meer bedraagt dan:
Binnen twaalf weken na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb, waarin is opgenomen:
de verplichting dat de subsidieontvanger de grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond, het terrein beheert volgens het .natuurbeheertype op grond van het Natuurbeheerplan en datgene nalaat wat de veiligstelling van het natuurbeheertype verstoort; en
Artikel 2.8.9 Verplichtingen bij aanvraag subsidievaststelling
Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt een afschrift overgelegd van het verzoek tot wijziging van het omgevingsplan.
Artikel 2.8.10 Bevoorschotting
In afwijking van artikel 21 van de AsG wordt nadat de aanvrager een afschrift heeft overgelegd van de vestiging van de kwalitatieve verplichting een voorschot uitgekeerd van ten hoogste 90%.
Paragraaf 2.9 Inwonersinitiatieven voor biodiversiteit
Artikel 2.9.3 Niet-subsidiabele kosten
Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor:
Artikel 2.9.7 Weigeringsgronden
Subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, kan niet worden verleend voor zover de activiteit betrekking heeft op:
terreinen die zijn opgenomen in het Natuurbeheerplan;
Paragraaf 2.10 Innovatie Agrifood
Artikel 2.10.1 Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Kadernota Agrifood : Kadernota Agrifood “Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030”, zoals vastgesteld door Provinciale Staten bij besluit van 31 maart 2021, inclusief de nadien aangebrachte wijzigingen;
kringlooplandbouw: vorm van duurzame landbouw waarbij de kringloop van mineralen gesloten is;
natuurinclusieve landbouw: economisch rendabel landbouwsysteem, dat optimaal beheer van natuurlijke hulpbronnen duurzaam integreert in bedrijfsvoering, inclusief zorg voor ecologische functies en de biodiversiteit op en om het bedrijf.
Artikel 2.10.2 Subsidiabele activiteit
Voor subsidie komen in aanmerking projecten die gericht zijn op het bevorderen van de ontwikkeling van een kringlooplandbouw of natuurinclusieve landbouw en die bijdragen aan de doelen van de Kadernota Agrifood Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030 in de vorm van:
Artikel 2.10.4 Subsidiabele kosten
Voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2, aanhef en onder c, komen de volgende kosten in aanmerking:
kosten van demonstratieactiviteiten, waarbij demonstratieprojecten in verband met investeringen subsidiabel zijn op grond van het eerste lid, onder a tot en met d, en alleen voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt, waardoor het alleen de afschrijvingskosten betreft die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen.
Artikel 2.10.5 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 kan geen subsidie worden verleend voor:
In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de verplichtingen bedoeld in artikel 2.10.9.
Paragraaf 2.11 Medegebruik van graslanden door edelherten
Artikel 2.11.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het toestaan van medegebruik van graslanden door edelherten gedurende het hele kalenderjaar.
Artikel 2.11.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt € 50 per hectare waarop in het betreffende kalenderjaar faunaschade is getaxeerd.
Artikel 2.11.6 Weigeringsgrond
De subsidie wordt geweigerd voor percelen waarvoor al subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016.
Paragraaf 2.12 Aanpak invasieve exoten
Subsidie als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, kan alleen worden verleend als op basis van een projectplan wordt aangetoond dat de subsidiabele activiteit bijdraagt aan de bescherming van de biodiversiteit in een Gelderse natuurparel, als opgenomen in bijlage 1 bij de Beleidsnota Actieve Soortenbescherming.
Artikel 2.12.3 Plan van aanpak
Het plan van aanpak, bedoeld in artikel 2.12.1, onder c, brengt in beeld:
Artikel 2.12.4 Subsidiabele kosten
Kosten voor het opstellen van een projectplan als bedoeld in artikel 2.12.1, onder a, die gemaakt zijn voordat de aanvraag is ontvangen, komen in afwijking van artikel 1.3.4, onder b, voor subsidie in aanmerking.
Paragraaf 2.13 Voorkomen van schade door wolven
Artikel 2.13.1 Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
aanval: aanval die door BIJ12 is beoordeeld als “wolf is niet uit te sluiten” buiten een leefgebied van de wolf waarbij één of meerdere dieren zijn gedood;
calamiteit: situatie waarin sprake is van twee aanvallen op verschillende dagen binnen zeven dagen na de dag waarop het eerste dier is gedood, in een gemeente of in die gemeente en een aangrenzende gemeente;
leefgebied: door Gedeputeerde Staten aangewezen leefgebied van wolven.
De subsidie kan worden aangevraagd door een schapen- of geitenhouder die in het Identificatie- en Registratiesysteem van dieren staat geregistreerd.
In aanvulling op het eerste lid bevat de aanvraag om subsidie voor een afrastering in een leefgebied het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten aangetoond door vier uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren met de peildata 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing.
Artikel 2.13.7 Hoogte van de subsidie
In afwijking van het derde lid wordt voor het totaal aantal dieren uitgegaan van het geregistreerd aantal schapen en geiten, bedoeld in artikel 2.13.6, tweede en derde lid, als dit geregistreerd aantal lager is dan het aantal dieren dat is opgenomen in de verklaring, bedoeld in artikel 2.13.6, eerst lid, onder c.
Artikel 2.13.9 Communautair toetsingskader
In aanvulling op artikel 1.3.2, eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.13.2, die wordt aangevraagd door ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, alleen verstrekt zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.
Paragraaf 2.14 Groene icoonprojecten
Aan de subsidiabele activiteit, bedoeld in artikel 2.14.1, aanhef en onder b, wordt een score van maximaal 100 punten toegekend, waarbij de punten als volgt over de in het tweede lid genoemde criteria worden verdeeld:
Artikel 2.14.3 Weigeringsgronden
De subsidie, bedoeld in artikel 2.14.1, wordt geweigerd voor zover het ontwerp of de realisatie betrekking heeft op een terrein dat vanwege aan die locatie toegedeelde functie geschikt is voor handel, nijverheid, industrie en commerciële en niet-commerciële dienstverlening door meer dan één bedrijf.
Artikel 2.14.4 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 kan geen subsidie worden aangevraagd voor:
De subsidie kan alleen worden aangevraagd door een gemeente of een samenwerkingsverband bestaande uit minimaal een gemeente en de grondeigenaar.
Subsidie kan alleen worden aangevraagd door een natuurlijk persoon of rechtspersoon die krachtens eigendom of erfpacht zeggenschap heeft over de gronden waarvoor subsidie wordt aangevraagd of door een begunstigde van die gronden, mits de eigenaar of erfpachter instemt met de aanvraag.
Artikel 2.15.1.8 Weigeringsgronden
voor zover op het perceel waarop de activiteiten plaatsvinden al subsidie op grond van hoofdstuk 3 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016 is verstrekt; en
Artikel 2.15.1.9 Transparantie
Gedeputeerde Staten maken binnen zes maanden na de datum van de verlening van een subsidie de volgende gegevens bekend:
Subparagraaf 2.15.2 Natuurherstel
Subsidie voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.15.2.1, onderdeel b, die wordt uitgevoerd op landbouwgronden, wordt alleen verstrekt als het gaat om een niet-productieve investering.
Artikel 2.15.2.3 Niet-subsidiabele kosten
De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:
Subparagraaf 2.15.3 Bestrijding invasieve exoten in Natura 2000-gebied
Artikel 2.15.3.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor het verwijderen, verwijderd houden of beheersen van één of meer invasieve exoten.
Op de locatie waar een invasieve exoot is verwijderd, worden zo spoedig mogelijk na het verwijderen inheemse plantensoorten geplant of gezaaid, als dat voor het verwijderd houden van de invasieve exoot nodig is.
Subparagraaf 2.15.4 Revitalisering bos
Artikel 2.15.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor revitalisering van of omvorming naar bos voor de volgende onderdelen:
Artikel 2.15.4.3 Niet subsidiabele kosten
De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:
Subparagraaf 2.15.5 Apparaatskosten
Artikel 2.15.5.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor kosten die samenhangen met de regievoering of organisatie van voorbereiding en uitvoering van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma Gelderland 2021-2025.
Subsidie kan alleen worden aangevraagd door een natuurbeheerder die beschikt over een certificaat als bedoeld in de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016.
Subparagraaf 2.15.6 Aanleg nieuw bos buiten GNN
In afwijking van artikel 2.15.1.4, eerste lid, wordt subsidie voor functieverandering alleen verleend aan de eigenaren van het terrein waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.
Artikel 2.15.6.7 Verplichtingen
Ontvanger van subsidie voor functieverandering moet, in aanvulling op artikel 2.15.1.7,:
de uit productie genomen gronden binnen twee jaar in bos om te zetten; en wel zodanig dat nadelige milieueffecten worden voorkomen. Tot dan moeten de cultuurgronden in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden op grond van titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 en de toepasselijke uitvoeringsbepalingen.
Subsidieontvanger voor realisatie van bos moet:
na aanleg van het bos bij Gedeputeerde Staten een verzoek indienen om dit bos op te nemen op de kaart van het Natuurbeheerplan.
Artikel 2.15.6.8 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd voor zover:
de onderneming van aanvrager in moeilijkheden verkeert als bedoeld in de Communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PbEU 2014/C 249/01);
Artikel 2.15.6.9 Communautair toetsingskader
Deze regeling is gebaseerd op de Catalogus Groenblauwe Diensten.
Subparagraaf 2.15.7 Recreatiezonering Veluwe
Artikel 2.15.7.4 Hoogte van de subsidie
Gedeputeerde Staten kunnen het subsidiebedrag, bedoeld in het tweede lid, onder b of c, met 25% van de subsidiabele kosten verhogen als de activiteit uitgevoerd wordt in combinatie met voldoende andere fysieke maatregelen die gericht zijn op het verminderen van het recreatief gebruik elders op het terrein. Gedeputeerde Staten betrekken in hun afweging de omvang van het terrein, het geheel van fysieke maatregelen, de mate van de vermindering van de verstoring, de natuurwaarden en het habitattype van het terrein.
Artikel 2.15.7.5 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen niet in aanmerking de interne loonkosten van een gemeente of waterschap.
Paragraaf 2.16 Revitalisering en omvorming bos buiten Natura 2000
Artikel 2.16.5 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:
Paragraaf 2.17 Innovatie en modernisering stalemissies
Artikel 2.17.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
emissiewaarde: effect van uitstoot van milieuvervuilende stoffen in de atmosfeer als gevolg van menselijke activiteiten;
experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onderdeel 86 van de AGGV;
onderzoeksorganisatie: organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in artikel 2, onderdeel 50, van de LVV;
methaanemissie: uitstoot van methaan;
Rav: Regeling Ammoniak en Veehouderij;
Rav -code: code per huisvestingssysteem, opgenomen in bijlage 1 van de Rav, waarvoor een emissiefactor is vastgesteld;
referentiewaarde: waarde behorend bij een Rav-code die de hoogte van de emissie die zonder investeringen en managementmaatregelen vanuit het stalsysteem voortkomt, weergeeft;
stalsysteem: mest- en voeropslag, mestkelder, mestbewerkingsinstallatie of dierenverblijven, of een combinatie hiervan, die zich bevindt respectievelijk die zich bevinden op een veehouderij;
stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving;
stikstofemissie: uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak;
veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire landbouwproductie of vermeerdering van de die dieren.
Subparagraaf 2.17a Investeringen in niet-bewezen brongerichte stikstofreducerende innovaties in stalsystemen
Artikel 2.17a.2 Criteria subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a, kan alleen worden verleend:
voor investeringen in technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting die naar verwachting leiden tot reductie van stikstof- en methaanemissie in bestaande stalsystemen of nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen en voor sensoren voor werkelijke en continue meting van stikstof- en methaanemissie;
De subsidie kan worden aangevraagd door de veehouderij die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder namens het samenwerkingsverband.
In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een berekening ter onderbouwing van het minimaal te verwachten reductiepercentage van stikstof- en methaanemissie, te berekenen ten opzichte van de referentiewaarde per diercategorie.
Artikel 2.17a.8 Verplichtingen
Als voor de emissiemetingenfase een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de LVV, is deze beoordeling uitgevoerd of de vergunning voor het investeringsproject verleend voor de datum waarop de investering wordt uitgevoerd en de resterende productieve levensduurfase van start gaat.
Subparagraaf 2.17b Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen in stalsystemen
Artikel 2.17b.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor een project gericht op de inrichting of herinrichting van een stalsysteem waarvan de toepassing leidt tot reductie van stikstofemissie binnen de veehouderijlocatie.
Artikel 2.17b.9 Opschortende voorwaarde
De subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger binnen één jaar na de verlening aantoont dat een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd of de vergunning voor het investeringsproject is verleend als voor de uitvoering van het project een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de LVV.
Paragraaf 2.18 Aanleg agroforestry
Artikel 2.18.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor de aanleg van een landbouwsysteem waarbij bomen en houtige, meerjarige gewassen bewust gecombineerd worden met akkerbouw of groententeelt van eenjarige gewassen, of veeteelt op eenzelfde perceel.
Artikel 2.18.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 20.000.
Artikel 2.18.8 Weigeringsgrond
Subsidie wordt geweigerd als de aanleg is gericht op aanplant van invasieve soorten die een bedreiging zijn voor de biodiversiteit zoals opgenomen in Unielijst bij Verordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2014 over de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten.
Paragraaf 2.19 Adviezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw
Artikel 2.19.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het geven van een bedrijfsspecifiek advies voor natuurinclusieve kringlooplandbouw aan een landbouwonderneming.
Paragraaf 2.20 Soortenmanagementplan
Artikel 2.20.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
gebiedsgerichte omgevingsvergunning: omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in de artikelen 11.37, 11.38, 11.46, 11.47, en 11.54, van het Besluit activiteiten leefomgeving
soortenmanagementplan: document gericht op het versterken van de staat van instandhouding van beschermde diersoorten binnen een gemeente of enkele gemeenten, berustend op ecologisch onderzoek, dat wordt opgesteld met als doel het onderbouwen van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in de artikelen 11.37, 11.38, 11.46, 11.47 en 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 2.20.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het opstellen van een soortenmanagementplan.
Artikel 2.20.4 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor het opstellen van een soortenmanagementplan en van het hiervoor benodigde inventarisatieonderzoek.
Artikel 2.20.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie voor het opstellen van een soortenmanagementplan bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.
Paragraaf 2.21 Circulaire mestverwerking
Artikel 2.21.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
circulaire mestverwerking: behandeling van mest waarbij nutriënten of andere herbruikbare bestanddelen uit de mest worden gehaald ten behoeve van hergebruik in een gesloten kringloop of het zoveel mogelijk voorkomen van verliezen naar het milieu;
stikstofstripper: technische installatie voor het terugwinnen van stikstof uit mest of digestaat;
veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire landbouwproductie of vermeerdering van de desbetreffende dieren.
Artikel 2.21.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende activiteiten voorcirculaire mestverwerking:
Artikel 2.21.4 Weigeringsgrond
Subsidie wordt geweigerd als voor dezelfde activiteiten al eerder subsidie is verleend op grond van deze regeling.
Artikel 2.21.6. Niet-subsidiabele kosten
Directe loon- en arbeidskosten komen niet in aanmerking voor subsidie.
In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:
een projectplan volgens het door de provincie beschikbaar gestelde format waarin ten minste is opgenomen:
voor subsidie als bedoeld in artikel 2.21.2, onder b, de hoeveelheid m3 mest die jaarlijks door de stikstofstripper bewerkt gaat worden, het te verwachten gehalte minerale stikstof uit het stikstofconcentraat en de soorten en hoeveelheid herbruikbare bestanddelen die naar verwachting vrijkomen voor hergebruik in een gesloten kringloop;
In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, met dien verstande dat voor subsidie tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG ondersteund met facturen van de gerealiseerde kosten.
Paragraaf 2.22 Beëindigen van de houtoogst
Artikel 2.22.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe: uitwerking van de herstelmaatregel M17a en M17b van het Beheerplan Natura 2000 Veluwe (057) vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 9 mei 2023 Herstelprogramma Bossen (gelderland.nl);
kwalificerende boshabitats: boshabitattypen H9120 Beuken-eikenbossen met hulst en H9190 Oude eikenbossen binnen de begrenzing van de herstelmaatregelengebieden Herstel historische boscomplexen en Herstel (en uitbreiding) eikenstrubbenboscomplexen zoals aangegeven op de kaarten houtoogstbeperking en -verbod deelgebied in bijlage 8 van het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe.
Artikel 2.22.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie wordt verstrekt voor het beëindigen van de houtoogst in kwalificerende boshabitats zoals omschreven in paragraaf 6.1.2, onder 2 en 3, van het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe.
Subsidie wordt verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen met een wettelijke taak.
In aanvulling op artikel 1.2.3, eerste en tweede lid, bevat de aanvraag een overzicht van de gronden met kwalificerende boshabitats en hun oppervlakte.
Artikel 2.22.7 Weigeringsgrond
Subsidie wordt geweigerd als voor het beëindigen van de houtoogst op hetzelfde perceel subsidie is verleend of nadeelcompensatie is verkregen.
Paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij
Artikel 2.25.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
agromilieuklimaatverbintenis: verbintenis als bedoeld in artikel 34 van de LVV, die door een melkveehouderij wordt aangegaan voor een periode van vier jaar en die gericht is op het reduceren van stikstof- en methaanemissie en het monitoren daarvan;
melkveehouderij: landbouwbedrijf waarin melkkoeien worden gehouden voor de productie van melk of de vermeerdering van melkkoeien.
Artikel 2.25.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een agromilieuklimaatverbintenis voor een of meer van de volgende managementmaatregelen:
Subsidie wordt alleen verstrekt als de managementmaatregelen worden uitgevoerd in de provincie Gelderland binnen het gebied dat wordt begrensd door de Nederrijn, de IJssel en de Veluwerandmeren.
Artikel 2.25.6 Subsidiabele kosten
Als in de nationale wetgeving of in het recht van de Europese Unie nieuwe voorschriften in werking treden waardoor de managementmaatregel als bedoeld in artikel 2.25.2, onder b, niet langer als bovenwettelijk is te beschouwen, komen de kosten van de uitvoering van deze managementmaatregel vanaf dat moment niet meer voor subsidie in aanmerking.
Artikel 2.25.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie voor het verrichten van de managementmaatregel, bedoeld in artikel 2.25.2, aanhef en onder a, wordt in overeenstemming met bijlage 6 bij deze regels berekend op basis van het aantal gram ruw eiwit per kilogram droge stof, en is een bedrag per koe, tot een maximum van 110 koeien, en bedraagt maximaal € 20.000.
Artikel 2.25.9 Weigeringsgrond
De subsidie wordt geweigerd als voor het verrichten van een van de in artikel 2.25.2 genoemde managementmaatregelen al eens subsidie is verstrekt.
Artikel 2.25.10 Bevoorschotting
Voor zover de subsidie betrekking heeft op de kosten, bedoeld in artikel 2.25.6, onder a, vindt de bevoorschotting als volgt plaats:
Artikel 2.25.11 Subsidievaststelling
In aanvulling op artikel 1.5.1 gaat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie vergezeld van de volgende bewijsstukken over de vier jaren waarop de in artikel 2.25.2 bedoelde agromilieuklimaatverbintenis betrekking heeft:
Paragraaf 2.26 Stikstofreductie via aanpassing van veehouderijen
Artikel 2.26.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;
natuurvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming of omgevingsvergunning voor een Natura 2000- activiteit;
stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving;
veehouderij: onderneming voor het houden van landbouwhuisdieren.
Artikel 2.26.3 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor de gehele of gedeeltelijke aanpassing van een veehouderij in Gelderland naar:
In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een afschrift van de natuurvergunning van aanvrager.
Artikel 2.26.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot maximaal:
Artikel 2.26.8 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de gehele of gedeeltelijke aanpassing van het landbouwbedrijf.
Paragraaf 2.27 Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen door PAS-melders
Artikel 2.27.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de aanschaf en het gebruiksklaar maken van een of meer bewezen technieken, uit de lijst in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij, installaties, apparatuur, machines of uitrusting die leiden tot reductie van stikstofemissie in het stalsysteem.
Artikel 2.27.7 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onder a tot en met d, van de LVV.
Artikel 2.27.8 Weigeringsgrond
De subsidie wordt geweigerd als met het gebruik van de technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden.
Paragraaf 2.28 Verplaatsing veehouderij
Artikel 2.28.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
natuurvergunning: vergunning als bedoeld artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;
stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving.
Artikel 2.28.3 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen van een veehouderij ten behoeve van reductie van stikstofdepositie op een of meer Natura 2000-gebieden in Gelderland naar een andere locatie.
Paragraaf 3.2 Subsidieregeling samenwerkingsovereenkomsten waterschappen 2022-2027
Artikel 3.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder projectenlijst: door het bevoegd gezag van het waterschap Rijn en IJssel, van het waterschap Vallei en Veluwe of van het waterschap Rivierenland en Gedeputeerde Staten periodiek vastgestelde lijst met uit te voeren projecten, waarvoor door het waterschap subsidie wordt aangevraagd.
Artikel 3.2.2 Samenwerkingsovereenkomst
In de samenwerkingsovereenkomst tussen gedeputeerde staten en het bevoegd gezag van het waterschap Rijn en IJssel, van het waterschap Vallei en Veluwe of van het waterschap Rivierenland worden in ieder geval afspraken vastgelegd:
Artikel 3.2.4 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG wordt verstrekt voor het uitvoeren van projecten die zijn beschreven op de projectenlijst waarvoor subsidie op grond van Europese of nationale middelen wordt gevraagd.
Artikel 3.2.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste het bedrag of percentage dat in de projectenlijst is opgenomen.
In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een planning met de te behalen resultaten inclusief een tijds- en uitgavenplanning.
Paragraaf 3.3 Overdracht bodemtaken onder de Omgevingswet
De subsidieontvanger is verplicht de subsidiabele activiteit binnen zes maanden na subsidieverlening te starten en af te ronden vóór 1 januari 2025.
Paragraaf 3.4 Ondergrond in beeld bestemd voor ruimtelijke ontwikkeling
Artikel 3.4.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van bodemonderzoek of opstellen van een rapport over bodem- en ondergrondaspecten in een gebied en het delen van opgedane kennis hierover.
Artikel 3.4.3 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.3.4, onderdeel f, kan subsidie worden verstrekt voor de onderzoekskosten naar stoffen die voorkomen op de Europese lijst van Zeer Zorgwekkende Stoffen en de onderzoekskosten voor niet genormeerde stoffen.
Hoofdstuk 4 Verkeer en vervoer
Paragraaf 4.1 Algemene bepalingen
Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland: door Provinciale Staten op 31 januari 2018 (PS2017-766) vastgesteld beleidskader voor het bepalen van het hoogwaardig regionaal fietsnet in Gelderland;
openbaar vervoer: vervoer per trein, bus, tram of regiotaxi dat wordt verzorgd door een vervoerder waaraan op grond van de Wet personenvervoer 2000 een concessie is verleend;
SSK-raming: Standaardsystematiek voor Kostenramingen: systematiek voor kostenramingen zoals deze is vastgelegd in publicatie 137 van het door het CROW uitgegeven handboek Kostenramingen – SSK 2010 of de kennismodule kostenmanagement – SSK 2018.
Paragraaf 4.2 Infrastructurele Maatregelen Hoogwaardig Openbaar Vervoer
Artikel 4.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
hoogwaardig openbaar vervoer: openbaar vervoer per bus met een storingsvrije afwikkeling, gestrekte routes met waar nodig vrij liggende infrastructuur voor de bus, een hoge frequentie, herkenbare en goed bereikbare halte- en knooppuntvoorzieningen, een hoog niveau van dynamische reizigersinformatie en beschikbaarheid van goede en voldoende stallingsvoorzieningen voor de fiets;
HOV-lijn: buslijn die hoogwaardig openbaar vervoer biedt en opgenomen is in het Plan HOV;
plan HOV: plan van gemeenten in een regio en de provincie op het gebied van hoogwaardig openbaar vervoer.
Gedeputeerde Staten stellen een plan HOV vast als aan de volgende vereisten wordt voldaan:
Artikel 4.2.3 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die zijn opgenomen in een plan HOV.
Artikel 4.2.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten met een maximum van het bedrag dat voor die activiteit in het plan HOV is opgenomen.
Subsidie kan alleen worden aangevraagd door de gemeente die in het plan HOV opgenomen is en op wier grondgebied de activiteit plaatsvindt.
Paragraaf 4.4 Slimme en Schone Mobiliteit
Artikel 4.4.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Slimme en Schone Mobiliteit: toepassing of gebruik van nieuwe techniek, data, diensten, kennis en mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding met als doel bestaande infrastructuur beter te benutten.
Artikel 4.4.3 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit.
Artikel 4.4.5 Subsidiabele kosten
Kosten voor de uitvoering van een regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend, komen in afwijking van artikel 1.3.4, aanhef en onder b, voor subsidie in aanmerking als deze zijn gemaakt in het kalenderjaar waarin Gedeputeerde Staten het regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit hebben goedgekeurd.
Artikel 4.4.6 Indieningstermijn
De aanvraag om subsidie wordt ingediend binnen 13 weken nadat Gedeputeerde Staten het regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit hebben goedgekeurd.
Artikel 4.4.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt maximaal de bijdrage van de provincie Gelderland die in het regionaal uitvoeringsplan Slimme en Schone Mobiliteit is opgenomen.
Als de aanvraag door een bij het samenwerkingsverband betrokken gemeente ook namens de andere gemeenten wordt ingediend, dan wordt bij de aanvraag in aanvulling op artikel 1.2.3 een verklaring van alle samenwerkende gemeenten overgelegd.
In afwijking van de artikelen 25 en 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidies op grond van deze paragraaf, waarbij voor subsidies tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.
Paragraaf 4.5 Grootschalige maatregelen hoofdfietsnet
Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
grootschalige maatregel: aanleg van fietsbrug, fietstunnel, fietsstraat of vrijliggend fietspad, een verbeterde fietskruising, het verbreden van een bestaand fietspad;
hoofdfietsnet: netwerk van fietsroutes als bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland;
hoogwaardige fietsroute: snelle fietsroute als bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland.
Artikel 4.5.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor het nemen van een grootschalige maatregel om het hoofdfietsnet te verbeteren.
Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente of door de gemeente of regio die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder van samenwerkende gemeenten.
Paragraaf 4.7 Rapport en training duurzaam goederenvervoer over de weg
Artikel 4.7.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
goederenvervoer: vervoer van goederen over de weg en over water;
vervoerder: rechtspersoon die openbaar vervoer verricht, waaronder ook begrepen regiotaxi.
Subsidie kan worden aangevraagd door een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland of die zoals blijkt uit het Handelsregister verbonden is aan een rechtspersoon die gevestigd is in Gelderland.
Artikel 4.7.5 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van het rapport of de kosten van de training.
Artikel 4.8.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
buurtbus: vorm van openbaar vervoer per achtpersoonsbus, waarmee dunbevolkte gebieden of wijken volgens vaste route en dienstregeling verbonden worden;
buurtbuslijn: vaste route en dienstregeling die door de concessiehouder is vastgesteld;
buurtbusvereniging: rechtspersoon die een buurtbuslijn verzorgt.
Subsidie kan worden verstrekt voor de activiteiten van vrijwilligers die zich inzetten voor een buurtbusvereniging.
De subsidie wordt alleen verstrekt aan een aanvrager die in de vigerende dienstregeling een buurtbuslijn verzorgt.
Artikel 4.9.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
instapper: in- of uitstappende reiziger;
vervoerplan: plan van de concessiehouder waarin beschreven is waar de bus gaat rijden en waar de bus stopt bij welke halte;
wegbeheerder: Rijkswaterstaat, gemeente of waterschap, die verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van de weg.
Artikel 4.9.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het realiseren, verwijderen of aanpassen van een bushalte.
Artikel 4.9.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.
Paragraaf 4.11 Kruisingen en fietsoversteken
Subsidie kan worden verstrekt als de maatregel is gericht op het verbeteren van de verkeersveiligheid op of direct te relateren aan een kruising of fietsoversteek die vermeld staat op https://atlas.gelderland.nl/gevaarlijke_fietsoversteekplaatsen.
In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij een aanvraag om subsidie bijgevoegd een beschrijving van de huidige verkeersveiligheidssituatie op de locatie en een toelichting op de wijze waarop het nemen van de voorgestelde maatregel de verkeersveiligheid van die locatie verbetert en de kans op verkeersongevallen verkleint.
Paragraaf 4.12 DC-snellader en stationaire batterij voor logistieke voertuigen
Artikel 4.12.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
DC- snellader: laadsysteem voor het opladen van elektrische voertuigen uit categorie N2 en N3, waarvoor gebruik wordt gemaakt van gelijkstroom tussen het laadsysteem en het voertuig, waarbij de benodigde omvormer zich buiten het voertuig bevindt;
semi-publieke opstelling: DC-snellader die minimaal zes uur per werkdag beschikbaar is voor derden tegen een marktconforme vergoeding;
stationaire batterij: systeem voor het opslaan en op een later tijdstip leveren van elektriciteit, dat zich niet bevindt in een elektrisch voertuig.
Artikel 4.12.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor de koop of lease, installatie en servicediensten van een DC-snellader in een semi-publieke opstelling voor:
Artikel 4.12.5 Subsidiabele kosten
Subsidie kan worden verstrekt voor de kosten die zijn opgenomen in de offertes van de koop- of leaseovereenkomst voor de DC-snellader en de daaraan eventueel verbonden stationaire batterij.
Hoofdstuk 5 Cultuur en erfgoed
Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
artistieke productie: creatie, ontwikkeling of uitvoering van een uiting op het terrein van minstens één van de volgende kunstdisciplines: muziek, theater, dans, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur;
begeleider: persoon die de professional begeleidt in zijn artistieke ontwikkeling en die aantoonbaar in staat is tot deze begeleiding;
cultuur- en erfgoedparticipatie: alle vormen van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed in de vrije tijd;
duurzaam: wijze van uitvoering waarbij energie wordt bespaard of opgewekt, (schaarse) materialen bespaard, water bespaard, een gezond binnenmilieu gecreëerd, de maatregelen niet tot vervuiling leiden, uit materialen bestaan die men kan hergebruiken of bijdragen tot een (grond)waterstand die de instandhouding van erfgoed bevordert;
erfgoed: monument(en), maar geen woonhuis, dat door de Rijksoverheid of een gemeente is aangewezen als beschermd monument als bedoeld in de Erfgoedwet of een gemeentelijke verordening;
erkend aannemer: in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijf of een bedrijf dat is aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie;
gemeentelijk monument: door de gemeente aangewezen beschermd monument op grond van een gemeentelijke verordening;
groen erfgoed: parken, tuinen, vestingwerken en begraafplaatsen die door de Rijksoverheid of een gemeente zijn aangewezen als beschermd monument als bedoeld in de Erfgoedwet of een gemeentelijke verordening;
hernieuwbare energiebronnen: hernieuwbare energiebronnen zoals bedoeld in artikel 2 onder 110 van de AGVV;
historische organisaties: organisaties die lid zijn van de Coöperatie Erfgoed Gelderland;
professional: artistiek talent wonende in Gelderland, op het gebied van muziek, theater, beeldende kunst en vormgeving, film, nieuwe media of literaire cultuur, dat zijn talent bewezen heeft blijkend uit diploma’s of curriculum vitae;
monumentnummer: het unieke nummer en de daaraan gekoppelde beschrijving waaronder het erfgoed staat ingeschreven in het Rijks- of gemeentelijk monumentenregister:
kleine musea: musea met een personele bezetting van minder dan drie fte, vrijwilligers niet meegerekend;
woonhuis: beschermd monument dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning, waarbij niet als woonhuizen worden aangemerkt voor bewoning gebruikte onderdelen van: geregistreerde musea, kerkgebouwen, pastorieën, kastelen, paleizen, buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens.
Paragraaf 5.2 Talentontwikkeling van professionals
Artikel 5.2.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het begeleiden van een professional bij de ontwikkeling van zijn artistieke kwaliteiten in het kader van de uitvoering van minimaal één artistieke productie.
Subsidie kan worden aangevraagd door een professional, zijn begeleider, of de rechtspersoon waar de begeleider werkzaam is.
Een verslag van de begeleiding en de artistieke productie moet binnen twee maanden na afronding van de productie geplaatst worden op het provinciale forum www.cultuurenerfgoed.gelderland.nl , ondersteund met beeld en zo mogelijk geluid, of op een ander door de provincie aan te wijzen forum.
Paragraaf 5.3 Functioneel gebruik erfgoed
Artikel 5.3.2 Vooroverleg en procedure
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.3.2, onder a tot en met d, wordt alleen in behandeling genomen als bij de voorbereiding van de aanvraag de volgende stappen zijn gevolgd:
als uit het verkennend gesprek blijkt dat een concrete financieringsvraag in de vorm van een subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 5.3.2, onder a tot en met d, aan de orde is, wordt een intakegesprek gevoerd aan de hand van een door de provincie vastgesteld en beschikbaar gesteld intakeformulier.
Aan de hand van het overleg bedoeld in het eerste lid wordt een onderscheid gemaakt tussen categorie I en categorie II aanvragen. In categorie I vallen aanvragen voor reguliere restauratiewerkzaamheden of energiemaatregelen aan één object. In categorie II vallen complexe restauraties en energiemaatregelen in combinatie met herbestemming.
Artikel 5.3.4 Criteria categorie I en II aanvragen
Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.4, tweede lid, wordt alleen verleend als, in aanvulling op de in het eerste lid genoemde criteria, in het intakegesprek als bedoeld in artikel 5.3.2, eerste lid, onder b, aan de hand van een financiële onderbouwing door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een tekort in de financiering van de voorgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en dat de te plegen investeringen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden terug verdiend.
In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.3.4, eerste en tweede lid, voor monumenten die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor particuliere bewoning, een onafhankelijke taxatie van zowel de waarde voor als de waarde na de restauratie, herbestemming of verduurzaming.
Artikel 5.3.7 Subsidiabele kosten
Bij de berekening van het tekort als bedoeld in artikel 5.3.5, tweede lid, wordt geen rekening gehouden met bruto aanvangsrendementen en risicovoorzieningen hoger dan 5% bij hoger dan 5% bij de toedeling van een hoofdfunctie wonen of een commerciële functie. Bij de toedeling van een andere functie geldt bij deze berekening een bruto aanvangsrendement van 8%.
Paragraaf 5.4 Instandhouding gemeentelijke monumenten
Artikel 5.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een verordening voor het subsidiëren van instandhouding van gemeentelijke monumenten.
Artikel 5.4.5 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie wordt bepaald door het bedrag van het subsidieplafond te delen door het totale bedrag dat de gemeenten samen in het jaar waarvoor subsidie wordt gevraagd in hun vastgestelde begrotingen voor de gemeentelijke monumenten hebben opgenomen. De uitkomst daarvan, uitgedrukt in procenten, wordt vervolgens vermenigvuldigd met het bedrag dat iedere afzonderlijke gemeente volgens haar begroting van datzelfde jaar beschikbaar heeft voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten.
Artikel 5.4.6 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor de uitvoeringskosten van de gemeentelijke organisatie.
Paragraaf 5.5 Historische molens en stoomgemalen
Artikel 5.5.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
historische molen: door wind, water of ros aangedreven krachtwerktuig inclusief het bouwwerk, geschikt of bedoeld voor een historisch maalproductieactiviteitbedrijf.
Artikel 5.5.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor onderhoud en het laten draaien van historische molens en stoomgemalen.
Paragraaf 5.6 Gelderse thematische verhaallijnen
Subsidie kan worden aangevraagd door een organisatie uit de evenementenbranche, horeca of dag- of verblijfsrecreatie.
Artikel 5.6.5 Weigeringsgronden
Als de publieksactiviteit betrekking heeft op een andere thematische verhaallijn, wordt de subsidie niet verstrekt, tenzij de publieksactiviteit naar het oordeel van Gedeputeerde Staten aantoonbaar bijdraagt aan de identiteitsvorming van een deel van Gelderland en daarmee specifiek is voor dat gebied.
Artikel 5.6.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van de kosten met een maximum van € 100.000.
Paragraaf 5.7 Kleine musea en historische organisaties
Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
historische organisaties: organisaties die lid zijn van de Coöperatie Erfgoed Gelderland;
kleine musea: musea met een personele bezetting van minder dan drie fte, vrijwilligers niet meegerekend.
Subsidie als bedoeld in artikel 5.7.2 wordt alleen verstrekt als de aanvrager geregistreerd staat in het Museumregister of lid is van de coöperatie Erfgoed Gelderland.
Een aanvrager kan jaarlijks tot 1 oktober één aanvraag indienen voor eigen activiteiten. Naast de aanvraag bedoeld in de vorige zin kan een aanvrager als penvoerder ook namens andere musea of organisaties voor gezamenlijke activiteiten een keer per kalenderjaar een aanvraag indienen.
Paragraaf 5.8 Jeugdpodiumkunsten
Artikel 5.8.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
BIS-instelling: instelling die meerjarig gesubsidieerd wordt vanuit de Culturele Basis Infrastructuur;
fondsinstelling: instelling die meerjarig gesubsidieerd wordt vanuit één van de Rijkscultuurfondsen;
jeugdpodiumkunsten: professioneel aanbod op het gebied van muziek, muziektheater, theater en dans voor jeugd in de leeftijd van 0 tot en met 18 jaar.
Artikel 5.8.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het ontwikkelen en uitvoeren of alleen het uitvoeren van voorstellingen en producties op het gebied van jeugdpodiumkunsten.
Subsidie wordt alleen verstrekt als de subsidiabele activiteit wordt ontwikkeld en uitgevoerd of wordt uitgevoerd door een samenwerking:
Subsidie wordt geweigerd als sprake is van een herhaling van een voorstelling of productie in Gelderland.
Subsidie kan worden aangevraagd door een BIS-instelling, een fondsinstelling of een andere professionele aanbieder of afnemer van jeugdpodiumkunsten.
Artikel 5.8.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 60 % van de subsidiabele kosten met een maximum van € 75.000.
Paragraaf 5.10 Cultuur- en erfgoedpacten
Artikel 5.10.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
cultuur- en erfgoedparticipatie: alle vormen van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed in de vrije tijd;
duurzame culturele infrastructuur: culturele infrastructuur zoals beschreven in statenbrief PS2021-321;
regioplannen: plannen zoals beschreven in statenbrief PS2021-676.
Subsidie kan worden aangevraagd door de gemeente die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.
In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van de subsidie het intergemeentelijk programma als bedoeld in artikel 5.10.2, eerste lid.
Paragraaf 6.1 Algemene bepalingen
Artikel 6.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
Besluit Woningbouwimpuls 2020: besluit van onze minister van 11 mei 2020, met regels over verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten bestemd voor het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving;
herontwikkelen: na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie, al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte;
transformatie gebied: door herontwikkeling gerealiseerde functiewijziging van grond, gebouwen en openbare ruimte binnen de bebouwde kom met als resultaat een andere functie.
Paragraaf 6.2 Collectieve wooninitiatieven
Artikel 6.2.1 Begripsomschrijvingen
collectief wooninitiatief: groep natuurlijke personen die zich verenigd hebben in een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die beoogt hun belangen in een woningbouwproject te behartigen;
duurzaam projectplan: projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject waarbij natuurinclusief, klimaatadaptief en circulair wordt gebouwd met behulp van concrete maatregelen in het ontwerp van de woningen en in de woonomgeving;
woningbouwproject: bouw en realisatie van minimaal drie woningen door een collectief wooninitiatief waarin de leden ervan gaan wonen.
Artikel 6.2.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor:
het opstellen van een duurzaam projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject, waarin een conclusie over de haalbaarheid is opgenomen en waar in ieder geval uit blijkt dat het collectieve wooninitiatief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een woningbouwproject, met inbegrip van de procesbegeleiding; of
In aanvulling op het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.2.2, aanhef en onder a en b, alleen verstrekt als de eigenaar van de grond waarop het gebouw waarin het woningbouwproject wordt gerealiseerd, de intentie heeft deze respectievelijk dit aan de leden van het collectief wooninitiatief te verkopen of te verhuren.
In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.2.2, aanhef en onder c, alleen verstrekt als:
er een duurzaam projectplan is, waarin een conclusie over de haalbaarheid van het woningbouwproject is opgenomen, waar in ieder geval uit blijkt dat het collectief een vrije keuze heeft in de opdrachtverlening aan externe partijen in het bouwproces en een doorslaggevende stem heeft in het ontwerp- en bouwproces van een woningbouwproject;
In aanvulling op artikel 1.2.3 en het eerste lid worden bij de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 6.2.2, aanhef en onder c, de volgende gegevens verstrekt:
een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde stichtingskosten van de koopwoningen in een woningbouwproject, als het nieuwbouw betreft, beneden de grens van de Nationale Hypotheekgarantie ligt of een overzicht waaruit blijkt dat de gemiddelde huur van de woningen in een woningbouwproject, beneden de huurprijs van maximaal € 850 per maand ligt;
Artikel 6.2.6 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.3.4, onder a en b, zijn subsidiabel:
Artikel 6.2.7 Hoogte van de subsidie
Paragraaf 6.3 Steengoed benutten – Uitvoeringsgereed en realiseren
Artikel 6.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
aanloopstraten: straten met een groot aandeel in de routing naar een kernwinkelgebied;
BAR: in de vastgoedsector gehanteerde bruto aanvangsrendement waarmee de verhouding wordt weergegeven tussen huuropbrengsten in het eerste jaar en de stichtingskosten;
bebouwde kom: bestaand stedenbouwkundig geconcentreerd samenhangende structuur van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Bij interpretatieverschillen geldt als bebouwde kom, de bebouwingscontour van VROM uit 2005;
beeldbepalend gebouw: gebouw, dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur, een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads- of dorpsbeeld, of van het buitengebied;
beeldverstorend verpauperd gebouw: gebouw dat door een combinatie van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur; en zo mogelijk ook door de slechte staat van onderhoud als gevolg van leegstand, een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads-of dorpsbeeld, of van het buitengebied;
erkend aannemer: in het Register Kennis en Kunde van de Monumentenwacht Gelderland opgenomen bedrijf, of een bedrijf dat is aangesloten bij de landelijke Vakgroep Restauratie;
exploitatietekort: negatief saldo op grond van de berekening van kosten en opbrengsten op basis van:
footprint: totale vloeroppervlakte van de begane grond van een gebouw;
gebouw: gebouw of aaneengesloten gebouwen;
herbestemmen: toedelen van een nieuwe functie aan een locatie in een omgevingsplan of een projectbesluit;
kernwinkelgebied: aaneengesloten gebied in de binnenstad of centrum, met een hoge concentratie aan winkels, horecazaken, culturele voorzieningen en commerciële dienstverlening;
nominale waarde: waarden in een exploitatie op basis van prijspeil heden, waarbij geen rekening wordt gehouden met toekomstige kosten- of opbrengstenstijging en toekomstige rentewinsten of renteverliezen;
project: gecombineerde aanpak en uitvoering van maatregelen binnen een exploitatiegebied, die leiden tot fysieke realisatie;
sloop: afbreken, afvoeren van (bouw)materialen en eventueel saneren van de bodem voor toekomstig gebruik.
In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder f, alleen verstrekt als het gaat om een gebouw dat minimaal vijf jaar leeg staat en een footprint heeft van minimaal 2.000 m2 en waarbij de aanpak gericht is op het wegnemen van een ruimtelijk kwalitatief probleem, milieu- of geluidshinder of van een onveilige situatie.
Artikel 6.3.9 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:
Paragraaf 6.4 Steengoed benutten – Procesondersteuning
Artikel 6.4.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
centrumgebied: binnenstad, stadsdeelcentrum of dorpskern;
stadsdeelcentrum: planmatig ontwikkeld winkelcentrum met meer dan 50 winkelpanden dat
een aanvulling is op de binnenstad;
transformatiemanager: onafhankelijke expert op het gebied van transformatiemanagement in een centrumgebied.
Artikel 6.4.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.
Artikel 6.4.8 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de inhuur van externe deskundigen.
Paragraaf 6.6 Realiseren sociale huurwoningen
Artikel 6.6.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
publiek financieel tekort: financieel tekort op het totaal van kosten en opbrengsten van een project dat ontstaat door publieke maatregelen en verminderde opbrengsten vanwege de realisatie van sociale huurwoningen;
publieke maatregelen: maatregelen die bijdragen aan en noodzakelijk zijn voor het realiseren van het woningbouwproject en bestaan uit het uitvoeren van werken, werkzaamheden en maatregelen die op grond van afdeling 16.3 van de Omgevingswet verband houden met de kostenverhaalplicht;
sociale huurwoning: huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag;
stedelijk groen: bosplantsoen met inheemse bomen en struiken of na inrichting ecologisch te beheren grasland met inheems bloemenmengsel dat bestaat uit grassen met éénjarige kruidachtige soorten en overblijvende bloeiende vegetatie.
Artikel 6.6.8 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verleend voor:
De subsidieontvanger neemt maatregelen om te zorgen dat de exploiterende wooncoöperatie of woningcorporatie, bedoeld in artikel 6.6.3, eerste lid, onder c, gedurende minimaal 20 jaren na de start van de bouw van het project, het netto aantal met deze subsidie gerealiseerde sociale huurwoningen in stand houden.
Paragraaf 6.7 Cofinanciering Besluit Woningbouwimpuls 2020
Artikel 6.7.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
betaalbare woning: betaalbare woning als bedoeld in artikel 1, onder c van het Besluit Woningbouwimpuls 2020;
project: project als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit Woningbouwimpuls 2020;
publieke onrendabele top: aan te vragen uitkering als bedoeld in artikel 2, derde lid van het Besluit Woningbouwimpuls 2020.
Artikel 6.7.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor de cofinanciering van één of meerdere projecten die in aanmerking komen voor een uitkering uit het Besluit Woningbouwimpuls 2020.
In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag bijgevoegd een afschrift van de conceptaanvraag zoals die wordt voorbereid op grond van het Besluit Woningbouwimpuls 2020.
Artikel 6.7.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 25% van de publieke onrendabele top met een maximum van € 1.000 per gerealiseerde woning.
Paragraaf 6.8 Verhuisvergoeding huurwoning
Artikel 6.8.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
huurder: natuurlijke persoon of personen die als huurder op de huurovereenkomst met de woningcorporatie staat of staan en waarvan één persoon ouder is dan 55 jaar;
verhuiscoach: natuurlijk persoon die huurder ondersteunt bij vragen rondom verhuizen en die als zodanig is aangemerkt door de provincie Gelderland en participeert in de intervisiegroep voor verhuiscoaches van de provincie Gelderland;
verhuistraject: traject dat de huurder aflegt en dat bestaat uit een aanmelding en een intakegesprek tussen huurder en verhuiscoach eventueel aangevuld met een woonadviesgesprek tussen huurder en verhuiscoach, en eventueel een opvolggesprek;
woningcorporatie: rechtspersoon als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet.
Artikel 6.8.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de verhuizing naar een kleinere huurwoning.
Artikel 6.8.3 Criteria subsidiabele activiteit
Subsidie als bedoeld in artikel 6.8.2 wordt alleen verstrekt als:
Paragraaf 6.9 SteenGoed Challenge: mijn huis staat in Gelderland
Artikel 6.9.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
deelnemer: groep natuurlijke personen, al dan niet verenigd in een rechtspersoon, die meedoet aan de SteenGoed Challenge en zich ten doel heeft gesteld haar SteenGoed Challenge locatie gezamenlijk te transformeren tot woning(en);
SteenGoed Challenge: challenge ‘Mijn huis staat in Gelderland’ (PS2019-696);
SteenGoed Challenge locatie: onroerende zaak die door een deelnemer aan de SteenGoed Challenge wordt getransformeerd tot woning(en).
Artikel 6.9.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het delen van kennis en ervaring op het gebied van transformatie van een SteenGoed Challenge locatie.
Subsidie wordt alleen verstrekt als de deelnemer gedurende de SteenGoed Challenge actief kennis heeft gedeeld op de website https://www.gelderland.nl/projecten/challenge-mijn-huis-staat-in-gelderland.
Paragraaf 7.1 Algemene bepalingen
Artikel 7.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
bedrijventerrein: terrein dat vanwege zijn functie geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, industrie en commerciële en niet-commerciële dienstverlening door meer dan één bedrijf;
haalbaarheidsproject: project bestemd voor een innovatie dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie of een combinatie van in ieder geval 60% een haalbaarheidsstudie en experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek;
haalbaarheidsstudie: onderzoek en analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn;
KIA: kennis- en innovatieagenda uit het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid;
Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid: programma als bedoeld in artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies of daarvoor in de plaats tredende programma’s;
toekomstbestendig bedrijventerrein: terrein waar bedrijven, overheden en beheerders samenwerken aan toekomstige kansen en aanpak van knelpunten op het gebied van (circulaire) economie, duurzame energie, klimaat, veiligheid, gezondheid & biodiversiteit, waarmee een aantrekkelijk vestigingsklimaat wordt gecreëerd en wordt toegewerkt naar een energieneutraal en klimaatbestendig bedrijventerrein in 2050.
Paragraaf 7.2 MIT-Haalbaarheidsprojecten
Artikel 7.2.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een haalbaarheidsproject passend binnen een of meer van de volgende missies uit het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid:
In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt hoe aan de criteria als bedoeld in artikel 7.2.2 wordt voldaan. De aanvrager maakt daarvoor gebruik van het format projectplan voor MIT-haalbaarheidsprojecten, dat door Gedeputeerde Staten is vastgesteld en te vinden is op de website van de provincie Gelderland. Hij verschaft alle informatie, die in dit formulier wordt gevraagd.
Paragraaf 7.2a MIT-R&D-samenwerkingsprojecten
Artikel 7.2a.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
MIT-R&D-samenwerkingsproject: project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerking uitgevoerd door een MIT-R&D-samenwerkingsverband;
MIT-R&D-samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemers, dat is opgericht voor de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject;
ondersteunende sector: sectoren ICT, water, creatieve industrie, chemie of maakindustrie;
startende onderneming: kleine onderneming tot vijf jaar na haar registratie, die nog geen winst heeft uitgekeerd en niet uit een fusie is ontstaan en als een onderneming zich niet hoeft te laten registreren de periode van vijf jaar nadat de onderneming haar economische activiteiten aanvangt of belastingplichtig wordt voor haar economische activiteiten.
Artikel 7.2a.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor de uitvoering van een MIT-R&D-samenwerkingsproject.
Artikel 7.2a.4 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd als een MKB-ondernemer in het MIT-R&D-samenwerkingsverband binnen het ten tijde van de aanvraag geldende subsidieplafond al subsidie heeft aangevraagd of ontvangen op grond van deze regeling of vergelijkbare regelingen in het kader van MIT R&D samenwerkingsprojecten bij andere provincies.
Artikel 7.2a.5 Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de AGVV.
Paragraaf 7.3 Cofinanciering Europese thematische fondsen
Artikel 7.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Europese thematische fondsen 2021-2027: Horizon Europe, LIFE, INTERREG-B Noord West-Europa, INTEREG-B North Sea Region, INTERREG-Europe, Connecting Europe Facility, the Vanguard Initiative, European Urban Initiative, Creative Europe, Digital Europe en Interregional Innovation Investments instrument (I3).
Artikel 7.3.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de cofinanciering van projecten die in aanmerking komen voor steun uit de Europese thematische fondsen 2021-2027.
Voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden, wordt de subsidie geheel geweigerd.
Paragraaf 7.4 Toekomstbestendige bedrijventerreinen - Procesondersteuning
Artikel 7.4.1 Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
collectieve fysieke maatregelen: fysieke maatregelen die door samenwerking tussen meerdere bedrijven en andere stakeholders efficiënter of effectiever uitgevoerd kunnen worden en impact hebben op een (groot) deel van het bedrijventerrein.
Artikel 7.4.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor procesondersteuning voor het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen voor:
de planvorming van collectieve fysieke maatregelen op bedrijventerreinen die zich richt op het opzetten en uitvoeren van een gebiedsproces, het analyseren van knelpunten en kansen, het onderzoeken van de haalbaarheid of het uitwerken van plannen en businesscases over één of meerdere van de volgende thema’s:
In aanvulling op het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.4.2, eerste lid, aanhef en onder c, onderdeel ii, alleen verstrekt als uit een schriftelijke onderbouwing blijkt dat er afstemming tussen de Omgevingsdienst en aanvrager heeft plaatsgevonden over de voorgenomen activiteiten in verhouding tot eventuele toezichts- en handhavingsactiviteiten.
In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt hoe aan de criteria, bedoeld in artikel 7.4.3 wordt voldaan. De aanvrager maakt gebruik van het vooroverlegformulier, bedoeld in artikel 7.4.9, eerste lid.
Artikel 7.4.6 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor inhuur van externe deskundigen.
De subsidieontvanger overlegt de opgeleverde eindproducten, conclusies en resultaten van de gesubsidieerde activiteit bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie, of als een dergelijk verzoek niet vereist is, op verzoek van de provincie in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8.
Paragraaf 7.5 Toekomstbestendige bedrijventerreinen – Realisatie fysieke maatregelen
Artikel 7.5.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
circulaire herstructurering: aanpassing van ruimtelijke inrichting of ruimtelijke kwalitatieve verbeteringen op bedrijventerreinen inclusief circulaire sloop en bedrijfsverplaatsingen waardoor het vestigingsklimaat op een bestaand bedrijventerrein wordt verbeterd en wordt toegewerkt naar een toekomstbestendig bedrijventerrein;
circulaire sloop: afbreken, afvoeren van (bouw)materialen en eventueel saneren van de bodem voor toekomstig gebruik;
industrieel, flexibel en demontabel bouwen: toepassen van (industrieel ontwikkelde en geproduceerde) bouwcomponenten in nieuwe en te verbeteren gebouwen en constructies voor vormen van bouwen die gericht zijn op gebouwen en installaties, op het bouwproces en op de organisatie.
Artikel 7.5.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de realisatie van fysieke collectieve maatregelen met inbegrip van de procesbegeleiding voor het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen door:
In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt waaruit blijkt hoe aan de criteria, bedoeld in artikel 7.5.3 wordt voldaan. De aanvrager maakt gebruik van het vooroverlegformulier, bedoeld in artikel 7.5.5, eerste lid.
Artikel 7.5.7 Hoogte van de subsidie
Als kosten zijn gemaakt voor circulair hergebruik van bouwmateriaal, industrieel, flexibel en demontabel bouwen of circulaire sloop, wordt de subsidie aanvullend verhoogd met een bedrag ter hoogte van 5% van de voormelde kosten. De subsidie kan hierdoor in afwijking van het eerste lid maximaal € 525.000 bedragen, maar nooit meer dan het financieel tekort.
In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder b, voor zover deze activiteiten zien op maatregelen voor de aanleg van duurzame energie- en warmtesystemen, niet meer dan 30% van de subsidiabele kosten voor zover de subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen.
Artikel 7.5.8 Weigeringsgronden
In aanvulling op artikel 1.3.4, aanhef en onder f en het eerste lid, wordt subsidie geweigerd als voor de subsidiabele activiteit, genoemd in artikel 7.5.2, aanhef en onder d, de investeringen worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan al vastgestelde en nog niet in werking getreden Unienormen of kosten geen rechtstreeks verband houden met het behalen van een hoger niveau van milieubescherming.
Artikel 7.5.11 Communautair toetsingskader
De aanvullende subsidie voor circulair hergebruik van bouwmateriaal, industrieel, flexibel en demontabel bouwen of circulaire sloop als bedoeld in artikel 7.5.6, derde lid, wordt alleen verstrekt zover deze niet in strijd is met de de-minimis steun Verordening (EU), Nr. 1407/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 (Pb EU L 352/1).
Paragraaf 7.6 Perspectieffonds Gelderland
Artikel 7.6.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
PFG: Perspectieffonds Gelderland, een fonds dat door het financieren van een meerjarige businesscase een bijdrage kan leveren aan grote maatschappelijke vraagstukken;
PFG-financiering: financieringsvorm bestaande uit een bijdrage van de aanvrager, bijdrage uit het PFG-fonds en een subsidie.
Artikel 7.6.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 20% van het totale gefinancierde bedrag uit het LTI-fonds.
Hoofdstuk 8 Milieu, energietransitie en klimaatadaptie
Paragraaf 8.2 Lokale hernieuwbare energieprojecten
Artikel 8.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
exploitatiekosten: kosten die voortkomen uit het bezit of in gebruik hebben van een hernieuwbare-energieproject, zoals afschrijvingskosten, rente, onderhouds- en beheerkosten en verzekeringskosten;
hernieuwbare-energiegemeenschap: entiteit als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 16 van de Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking).
Artikel 8.2.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een lokaal hernieuwbare-energieproject.
Paragraaf 8.3 Voorfinanciering ontwikkelkosten
Artikel 8.3.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
windpark: één of meer windturbines die organisatorisch en ruimtelijk met elkaar samenhangen met een gezamenlijk vermogen van minimaal 5 MW;
zonnepark: grondgebonden zonnepanelen die organisatorisch en ruimtelijk met elkaar samenhangen met een gezamenlijk vermogen van minimaal 1 MW;
waterenergie-installatie: installatie die elektriciteit opwekt met waterkracht of aquathermie;
Artikel 8.3.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor de voorbereiding van de aanleg en het gebruik van een windpark, een zonnepark of een waterenergie-installatie.
Over de toepassing van de criteria, bedoeld in het eerste lid, onder b en c, wordt voorafgaand aan een beslissing op een aanvraag advies gevraagd aan Oost NL, tenzij de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten of de aanvraag moet worden afgewezen omdat niet wordt voldaan aan enig ander criterium voor het verstrekken van subsidie.
Subsidie kan worden aangevraagd door een duurzaam energiebedrijf, waarbij minimaal 50 op afzonderlijke adressen wonende natuurlijke personen met een lidmaatschap, aandelenbezit of op andere wijze zijn aangesloten, en door een onderneming die voor minimaal 50% in eigendom is van zo’n duurzaam energiebedrijf.
De subsidie wordt verstrekt op voorwaarde dat de ontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een privaatrechtelijke overeenkomst van geldlening als bedoeld in artikel 4:36 van de Awb.
Artikel 8.3.8 Communautair toetsingskader
Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dat niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 22 van de AGVV.
Artikel 8.3.9 Terugbetaling subsidie
Als blijkt dat het windpark, het zonnepark of de waterenergie-installatie niet kan worden gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening of het weigeren van een aanvraag voor een watervergunning, wordt op een gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger de plicht tot terugbetaling van de lening en de rente ingetrokken.
Paragraaf 8.4 Procesondersteuning wijktransitieplan
Artikel 8.4.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
wijk: geografische eenheid van minimaal 400 woningen in een gemeente met meer dan 10.000 woningen of van minimaal 150 woningen in een gemeente met minder dan 10.000 woningen;
wijktransitieplan: integraal plan met maatregelen gericht op het beperken van het fossiele energieverbruik in een wijk, waaronder in ieder geval het energieverbruik bij bestaande gebouwen, dat wordt opgesteld met actieve betrokkenheid van de wijkbewoners en voor de wijk relevante partijen.
Subsidie als bedoeld in artikel 8.4.2, eerste lid, onder b, wordt alleen verstrekt als de aanvrager een document overlegt waaruit blijkt:
Paragraaf 8.5 Ondersteuning van gemeenten bij toezicht op energiebesparing 2021-2024
Artikel 8.5.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
energieverbruiker: bedrijf waarop paragraaf 5.4.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing is;
toezicht: toezicht op de naleving van paragraaf 5.4.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Artikel 8.5.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het uitoefenen van toezicht in de periode van 2021 tot en met 2024.
Paragraaf 8.6 Energieloketten 2021-2024
Artikel 8.6.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
actieve marktbenadering: door de aanvrager geregisseerde planmatige aanpak waarin particuliere woningeigenaren in een wijk of een buurt, of bepaalde doelgroepen in een wijk, een buurt of in de gemeente, worden benaderd om energiebesparende maatregelen aan hun woningen te treffen of om hernieuwbare energie op te wekken;
energieloket: informatiepunt gericht op het informeren van bewoners over energiebesparing en energiebesparende maatregelen aan en opwekking van hernieuwbare energie bij bestaande woningen en mogelijkheden om die maatregelen te financieren;
professionalisering: activiteiten gericht op het vergroten van de bekendheid, zichtbaarheid, toegankelijkheid en bereikbaarheid van het energieloket, toepassing van marketing, het ontwikkelen of doorontwikkelen van een klantvolgsysteem, het monitoren van het bereik en de effecten van het energieloket, het inspelen op ontwikkelingen in de energietransitie binnen de bebouwde omgeving en het structureel inrichten en aansturen van het energieloket gedurende het tijdvak waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.
Artikel 8.6.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het financieren van een energieloket.
Paragraaf 8.7 Opruiming drugsafval 2021 - 2024
Artikel 8.7.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
bodem: bodem, inclusief de bodem en oevers van een oppervlaktewater;
drugsafval: afval dat ontstaat bij de productie van synthetische drugs;
dumping van drugsafval: in strijd met wet- en regelgeving achterlaten van drugsafval in of op de bodem, of het lozen of storten van drugsafval in oppervlaktewater;
oppervlaktewater: vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen;
sanering van de bodem: nemen van alle maatregelen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om verontreiniging van de bodem en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken;
synthetische drugs: uit chemische grondstoffen geproduceerde verdovende middelen.
Artikel 8.7.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op herstel van bodem en oppervlaktewater in geval van dumping van drugsafval, in de vorm van:
Artikel 8.7.6 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie bedraagt:
100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 200.000 als de grond of het water waarop het project betrekking heeft eigendom is van een natuurlijke persoon, privaatrechtelijke rechtspersoon of Staatsbosbeheer, of de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon is die de grond in erfpacht heeft;
Als de aanvrager als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, in 2021 of 2022 een subsidie heeft ontvangen op grond van deze of een andere provinciale subsidieregeling terwijl de subsidiabele kosten voor het project € 25.000 of meer bedroegen, wordt de maximaal te verstrekken subsidie van € 200.000 verminderd met de eerder verstrekte subsidie.
Paragraaf 8.8 Naderingsdetectie Gelderse windturbineparken
Artikel 8.8.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
radartechniek: technische toepassing waarbij een radar nabij het windturbinepark wordt geïnstalleerd om vliegtuigen in de nabijheid van windturbines te detecteren;
transpondertechniek: technische toepassing waarbij transponders in vliegtuigen worden uitgelezen door ontvangers in windturbines;
windturbinepark: twee of meer windturbines met een minimale tiphoogte van 150 meter, waarvoor uiterlijk in 2022 subsidie is verstrekt op basis van het Besluit Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie.
Artikel 8.8.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000 per windturbine.
Paragraaf 8.9 Transitieplan industriële productieprocessen
Artikel 8.9.1. Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
beste beschikbare technieken: beste beschikbare technieken als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet;
guickscan: onderzoek waaruit blijkt dat op een productielocatie van een onderneming voldoende mogelijkheden bestaan voor reductie van CO2- of NOx-uitstoot door verandering van het productieproces op een productielocatie van de aanvrager;
transitieplan: plan voor verandering van het productieproces op een productielocatie van de aanvrager dat als doel heeft reductie van CO2- of NOx-uitstoot.
Artikel 8.9.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het opstellen van een transitieplan.
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten voor het opstellen van een transitieplan met een maximum van € 50.000 per productielocatie.
Paragraaf 8.10 Fonds verduurzaming maatschappelijk vastgoed
Artikel 8.10.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
eigenaar: rechtspersoon zonder winstoogmerk die eigenaar, erfpachter of opstalhouder is van maatschappelijk vastgoed;
maar geen gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1, onderdeel B, van het Besluit bouwwerken leefomgeving;
verduurzamingsmaatregelen: maatregelen die leiden tot energieopslag, de productie van duurzame energie of energiebesparende maatregelen, waaronder isolatie, beglazing en constructieonderdelen.
Hoofdstuk 9 Overheid en regionale samenwerking
Paragraaf 9.1 Algemene bepalingen
Artikel 9.1.1 Begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit in ieder geval meerdere rechtspersonen of één of meer rechtspersonen en één of meer natuurlijke personen, dat is opgericht ter uitvoering van activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en waarvan een rechtspersoon als penvoerder namens dit samenwerkingsverband optreedt.
Paragraaf 9.2 Gelderse Gebiedsagenda’s
Artikel 9.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
doelen: doelen per gebied als bedoeld in de Uitvoeringsstrategie Gebiedsopgaven (PS2016-384); en de daaropvolgende doelen uit het coalitieakkoord en de daarop gebaseerde beleidsprogramma’s die door Provinciale Staten zijn vastgesteld en de daarop door Gedeputeerde Staten vastgestelde uitvoeringsprogramma’s;
gebiedsagenda: regionale samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen zoals voor de Achterhoek, de Veluwe, Arnhem-Nijmegen, Foodvalley, Cleantech Regio Stedendriehoek, de Gelderse Corridor, Regio Zwolle en de FruitDelta;
gebiedsbreed overleg: orgaan voor regionale samenwerking, ingesteld en operationeel gehouden door de samenwerkende partijen, dat actief is in het kader van de gebiedsagenda;
samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit in ieder geval meerdere rechtspersonen of één of meer rechtspersonen en één of meer natuurlijke personen, dat is opgericht ter uitvoering van activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en waarvan een rechtspersoon als penvoerder namens dit samenwerkingsverband optreedt;
uitvoeringsagenda: document van de gebiedsagenda waaruit blijkt hoe invulling wordt gegeven aan de doelen per gebied en de provinciale doelen.
Artikel 9.2.4 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van activiteiten die zijn opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 9.2.3.
Paragraaf 9.3 Subsidieregeling Regio Deal Foodvalley en Regio Deal Veluwe
Artikel 9.3.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
proeffabriek: innovatiecluster als bedoeld in artikel 2, onderdeel 92 van de AGVV;
Regio Deal Foodvalley: Regio Deal Foodvalley als bedoeld in de bijlage bij Kamerstukken II 2018/2019, 29697, nr. 68, waarin middelen zijn beschikbaar gesteld voor proeffabrieken onder spoor 3a;
Regio Deal Veluwe: Regio Deal Veluwe als bedoeld in de bijlage bij de kamerbrief van 13 juli 2020 met als kenmerk DGNVLG/20172283 waarin afspraken zijn gemaakt ter financiering van de uitvoering van 4 actielijnen, waarvoor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij een subsidie aan de provincie Gelderland heeft verstrekt;
regionaal adviesorgaan Veluwe: Regionale Regiegroep Veluwe als bedoeld in artikel 8 van de samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Veluwe;
regionaal adviesorgaan Foodvalley: Stichting FoodvalleyNL, aangevuld met vertegenwoordigers van de triple helix uit de provincies Utrecht en Gelderland;
samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Foodvalley: tussen de regionale partijen en regionale samenwerkingspartners bij de Regio Deal gesloten overeenkomst waarbij onder meer afspraken zijn gemaakt over het waarborgen van de realisatie van de programma’s of projecten van Regio Deal Foodvalley;
samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Veluwe: tussen de regionale partijen en regionale samenwerkingspartners bij de Regio Deal Veluwe gesloten overeenkomst waarbij onder meer afspraken zijn gemaakt over het waarborgen van de realisatie van de actielijnen en daar onder vallende projecten van de Regio Deal Veluwe;
samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit in ieder geval meerdere rechtspersonen of één of meer rechtspersonen en één of meer natuurlijke personen, dat is opgericht ter uitvoering van activiteiten waarvoor op grond van deze paragraaf subsidie wordt gevraagd en waarvan een rechtspersoon als penvoerder namens dit samenwerkingsverband optreedt.
Subsidie kan alleen worden verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan:
de realisatie van de doelen zoals omschreven in het onderdeel proeffabrieken van spoor 3a van de Regio Deal Foodvalley, voor zover de activiteiten betrekking hebben op investeringen in en de exploitatie van proeffabrieken, de experimentele ontwikkeling van één of meer bedrijfsmiddelen die worden gebruikt in proeffabrieken, of een combinatie hiervan; of
Artikel 9.3.3 Criteria en voorwaarden
Subsidie kan worden verstrekt als het regionaal adviesorgaan Veluwe of het regionaal adviesorgaan Foodvalley een advies heeft gegeven over de activiteiten en de wijze waarop de activiteiten zich verhouden tot de beoogde resultaten van de Regio Deal Foodvalley of de Regio Deal Veluwe en als is voldaan aan aanvullende afspraken uit de samenwerkingsovereenkomst voor de Regio Deal Foodvalley of de Regio Deal Veluwe.
Subsidie kan worden aangevraagd door rechtspersonen of een penvoerder namens een samenwerkingsverband.
In aanvulling op artikel 1.4.4, eerste lid, meldt de subsidieontvanger aan Gedeputeerde Staten als de wijze van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend essentieel wordt gewijzigd. Van een essentiële wijziging is in ieder geval sprake als in de uitvoering van de activiteiten blijkt dat de subsidiabele kosten meer dan 20% afwijken dan zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening of de op grond van artikel 9.3.6, eerste lid, onder c, geactualiseerde projectplanning en uitgavenplanning.
Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen voor het vertragen van of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op grond van een voorafgaand schriftelijk verzoek van de subsidieontvanger. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden. Gedeputeerde Staten kunnen hierbij een nader advies vragen van het regionaal adviesorgaan.
Paragraaf 9.4 Vitaal openbaar bestuur
Artikel 9.4.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor maatregelen die een gemeente uitvoert ter versterking van de bestuurskracht.
De subsidie wordt verstrekt als de maatregelen die een gemeente uitvoert ter versterking van de bestuurskracht:
Artikel 9.4.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt in ieder geval 50% van de subsidiabele kosten.
Paragraaf 10.1 Algemene bepalingen
Artikel 10.1.1 Algemene begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
duurzaamheidsmaatregel: maatregel die een of meer van de activiteiten binnen de volgende categorieën bevat:
gemeenschapsvoorziening: gebouw, gedeelte of buitenruimte van een gebouw of een openbaar gebied dat voldoet aan de volgende criteria:
Paragraaf 10.2 Aanpassingen gemeenschapsvoorziening
Subsidie als bedoeld in artikel 10.2.1, onder d, wordt alleen verstrekt als een projectplan duurzaamheid wordt overlegd. Als sprake is van het plaatsen van zonwering aan de buitenzijde of het aanleggen van een groen dak als bedoeld in artikel 10.1.1, onder d, dan bevat het projectplan duurzaamheid ook een energiescan van maximaal een jaar oud.
Subsidie kan worden aangevraagd door een privaatrechtelijke rechtspersoon die zich zoals blijkt uit statuten en feitelijke werkzaamheden tot doel stelt om een gemeenschapsvoorziening te beheren en ondersteuning te bieden bij de programmatische invulling van de activiteiten binnen een gemeenschapsvoorziening.
Artikel 10.2.6 Verplichtingen van de subsidieontvanger
De subsidieontvanger zendt na de realisatie van de subsidiabele activiteit een actuele lijst van doelgroepen en het activiteitenprogramma voor het eerstvolgende kalenderjaar aan Gedeputeerde Staten. Als de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling indient, maken de actuele lijst en het activiteitenprogramma daarvan onderdeel uit.
Artikel 10.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
dorpendeal: set van samenwerkingsafspraken om de sociale cohesie van een wijk of dorp te versterken die voldoen aan de volgende criteria:
Artikel 10.3.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor een of meer onderdelen uit een dorpendeal.
Paragraaf 10.4 Bevorderen inwonerparticipatie in kwetsbare wijken en dorpen
Artikel 10.4.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor het uitvoeren van een methodiek, al dan niet in combinatie met het ontwikkelen ervan, om inwoners te activeren in hun wijk of dorp initiatieven te realiseren of te participeren in initiatieven.
Paragraaf 11.2 Sportevenementen
Artikel 11.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
economische spin-off: realiseren van de additionele opbrengsten door het vergroten van bestedingen van bezoekers, deelnemers, media en de organisaties in Gelderland;
kernsport: atletiek met inbegrip van de wandelsport, tennis, hippische sport, volleybal en wielersport;
multi -sportevenement: sportevenement dat bestaat uit wedstrijden tussen georganiseerde teams of individuele sporters in twee of meer sporten, waarvan ten minste één kernsport;
nationaal topniveau: hoogste nationale competitieniveau voor senioren;
programma van side events: plan tot uitvoering van twee of meer side events;
side event: evenement-versterkende activiteit voor, tijdens of na het sportevenement, dat een duidelijke verbinding heeft met het sportevenement en gericht is op het vergroten van de maatschappelijk of economische spin-off van het sportevenement;
Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport: Uitvoeringsbeleid van Gedeputeerde Staten ter uitvoering van de Beleidsagenda Gelderland Sport! 2020-2023 (PS2020-400).
Artikel 11.2.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de voorbereiding en uitvoering van:
Voor een regulier sportevenement of bijbehorend programma van side events wordt subsidie verstrekt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het sportevenement houdt een Nederlands kampioenschap op nationaal topniveau in onder auspiciën van een kernsportbond of een wedstrijd met een internationaal deelnemersveld met een sportief niveau dat minimaal vergelijkbaar is met nationaal topniveau, maar geen Europees kampioenschap of wereldkampioenschap voor senioren;
Subsidie voor een regulier sportevenement of bijbehorend programma van side events kan vanaf negen maanden voorafgaand aan het sportevenement worden aangevraagd.
Paragraaf 11.3 Sportieve buitenruimte in het kader van 3x3 basketbal
Artikel 11.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
basketbalplein: sportveld in de openlucht met een omvang van minimaal 15 bij 11 meter met een uitloopgebied van minimaal één meter aan elke zijde, dat in ieder geval geschikt is voor het beoefenen van de 3x3 basketbalsport voor alle leeftijdscategorieën;
Artikel 11.3.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het realiseren van een basketbalplein, al dan niet met inbegrip van spelmateriaal voor gebruik op het plein.
In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een samenwerkingsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt welke partijen samenwerken bij de realisatie van het basketbalplein, hoe zij samenwerken en welke waarborgen bestaan voor de continuïteit van de samenwerking. Partijen maken voor de samenwerkingsovereenkomst gebruik van de modelovereenkomst, die beschikbaar wordt gesteld.
Paragraaf 11.4 Regionale sporttalentenprogramma’s
Artikel 11.4.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
olympische sport: wedstrijdsport, geprogrammeerd voor de Olympische Spelen in 2021, 2022 of 2024;
paralympische sport: wedstrijdsport, geprogrammeerd voor de Paralympische Spelen in 2021, 2022 of 2024;
regionaal sporttalentenprogramma: trainingsprogramma voor een of meer olympische sporten of een of meer paralympische sporten dat ontwikkelkansen biedt voor sporttalenten;
sportbond: overkoepelende organisatie van sportverenigingen die op nationaal niveau representatief is voor een of meer takken van sport en aangesloten is bij een internationale sportbond;
sporttalent: in Gelderland woonachtige sporter aan wie door NOC*NSF of de sportbond de Topsport Talentstatus is toegekend of aan wie door Stichting Topsport Gelderland de status van Gelders sporttalent is toegekend.
Artikel 11.4.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie wordt verstrekt voor het ontwikkelen of verder ontwikkelen en uitvoeren van een regionaal sporttalentenprogramma met een looptijd van minimaal drie jaar.
Subsidie kan worden aangevraagd door een sportbond, een gemeente of een rechtspersoon die zich de beoefening van sport ten doel stelt.
Artikel 11.4.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten met een maximum van € 55.000.
Hoofdstuk 12 Vrijheid en herdenken
Paragraaf 12.2 80 jaar Vrijheid
Artikel 12.2.1 Algemene bepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Programma Vrijheid: programma 80 jaar Vrijheid, zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten bij besluit van 26 september 2023 en eventueel nadien gewijzigd;
regio: regio's Veluwe, Achterhoek/Liemers, Airborne Region, Rivierengebied en Rijk van Nijmegen. Een regio is een verband van gemeenten in een gebied, aangegeven op de regiokaart die is opgenomen in het Programma Vrijheid, die samenwerken bij de opstelling en uitvoering van een regioprogramma in het kader van 80 jaar Vrijheid en worden vertegenwoordigd door een door hen aangewezen gemeente;
regioprogramma: beleid van de samenwerkende gemeenten in de regio in het kader van 80 jaar Vrijheid, gericht op het vergroten van het bewustzijn van de waarde van vrijheid en projecten ter uitvoering van dit beleid;
regioproject: project ter uitvoering van een regioprogramma.
Artikel 12.2.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden aangevraagd voor de voorbereiding en uitvoering van:
Artikel 12.2.3 Criteria regioproject
Subsidie voor een regioproject wordt verstrekt als het aan de volgende criteria voldoet:
Artikel 12.2.4 Criteria grote Gelderse evenementen
Subsidie voor een groot Gelders evenement wordt verstrekt als het project aan de volgende criteria voldoet:
Artikel 12.2.5 Advies over regioproject
Gedeputeerde Staten vragen de regio advies uit te brengen of een regioproject in het regioprogramma past.
Artikel 12.2.7 Aanvrager groot Gelders evenement
Subsidie voor een groot Gelders evenement wordt aangevraagd door de organisator van het evenement.
Hoofdstuk 13 Onderwijs en arbeidsmarkt
Paragraaf 13.1 Goed werkgeverschap
Artikel 13.1.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
hybride banen: situatie waarbij mensen meerdere banen combineren, dat kan zijn twee banen in loondienst of de combinatie van een baan in loondienst en een baan als zelfstandige;
inclusie op de werkvloer: werkvloer waarbij obstakels voor de capaciteiten, mogelijkheden en waardigheid van elk individu worden verwijderd, zodat elk individu volledig en op gelijke voet aan de organisatie kan deelnemen;
leercultuur: werkomgeving die in de dagelijkse activiteiten ruimte biedt voor leren, ontwikkelen en het maken van fouten en die zorgt voor meer betrokkenheid en persoonlijke groei, met een bijpassend investeringsniveau in menselijk kapitaal;
strategische personeelsplanning: proactief plannen en sturen op de beschikbaarheid van human resources die optimaal aansluit bij de behoefte van de organisatie, namelijk lange termijn, voldoende, kwalitatief, gezond en gemotiveerd personeel op de juiste plek.
Artikel 13.1.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het nemen van kwalitatief hoogstaande maatregelen voor minimaal twee van de volgende onderdelen, inclusief het borgen ervan:
Subsidie kan worden aangevraagd door werkgevers in het openbaar bestuur en aan ondernemingen, die minimaal 10 en maximaal 250 medewerkers in dienst hebben, binnen de sectoren:
Artikel 13.1.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt per onderdeel van goed werkgeverschap € 8.500 en bedraagt niet meer dan € 25.000.
Toelichting bij Regels Subsidieverlening Gelderland 2023.
Verhouding tot de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016
Met ingang van 1 januari 2016 is de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016 (AsG 2016) in werking. De AsG 2016 is ontstaan door samenvoeging van de Algemene subsidieverordening Gelderland 1998, de Subsidieverordening vitaal Gelderland 2011 en de Subsidieverordening meerjarenprogramma’s Gelderland 2012. Door deze samenvoeging, waarbij ook stappen zijn gezet in de sfeer van uniformering en deregulering, is het stelsel van subsidieregels van de provincie aanzienlijk vereenvoudigd.
De Algemene wet bestuursrecht bevat in hoofdstuk 4 een titel (4.2) voor subsidies. De doelstellingen van de Algemene wet bestuursrecht op het onderdeel subsidies zijn de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven, het verschaffen van rechtszekerheid voor aanvragers en het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik. Subsidieverstrekking vindt onder andere met het oog daarop plaats op wettelijke grondslag. De AsG 2016 en de bijbehorende bijlage vormen de door de Algemene wet bestuursrecht vereiste wettelijke grondslag.
De AsG 2016 bepaalt in artikel 3, eerste lid, dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn tot het nemen van besluiten over subsidie als zij daarvoor in de AsG 2016, in een bijzondere verordening of bij besluit van Provinciale Staten bevoegd zijn verklaard. Als Gedeputeerde Staten bevoegd zijn, zijn zij op grond van artikel 3, zesde lid, van de AsG 2016 ook bevoegd om nadere regels te stellen. De Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 voorzien in die nadere regels voor de onderwerpen waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van de AsG 2016 bevoegd zijn. De nadere regels gelden voor alle besluiten over subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten krachtens de ASG 2016 het bevoegde gezag zijn. Dat zijn 1) subsidies ter uitvoering van een gewoon programma (artikel 11 AsG 2016), subsidies ter uitvoering van een bijzonder programma (artikel 12 AsG 2016), 2) subsidies waarvoor Provinciale Staten in de begroting de ontvanger en de maximale subsidie hebben vastgelegd (artikel 3, tweede lid, AsG2016), 3) besluiten tot afwijzing van incidentele subsidies (artikel 3, derde lid, AsG 2016) en 4) waarderingssubsidies (artikel 31 AsG 2016). Voor zover het betreft subsidies waarvoor niet in de hoofdstukken 2 tot en met 12 specifieke nadere regels zijn opgenomen, is de relevantie van deze bepaling gelegen in het van toepassing zijn van hoofdstuk 1 op die subsidies.
Daarnaast bevat de AsG 2016 diverse en uiteenlopende algemeen geldende bepalingen in verband met subsidieverstrekking, waaronder het uitgangspunt van subsidieverstrekking aan rechtspersonen, diverse termijnen, algemene weigeringsgronden, het Uniform subsidiekader, regels over bevoorschotting en vaststelling. Verwezen wordt op deze plaats naar de AsG 2016 en de daarbij behorende toelichting.
Bij het verstrekken van subsidie moeten de regels over staatssteun in acht worden genomen. Europeesrechtelijk is vastgelegd dat staatssteun alleen is toegestaan als een uitzondering op het staatssteunverbod geldt (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag over de werking van de Europese Unie). Voor de toets aan het staatssteunverbod en eventuele uitzonderingen moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van staatssteun. Daarvoor gelden de volgende cumulatieve eisen:
Om te kunnen spreken van staatssteun moet aan al deze criteria zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van staatssteun.
Dit is het geval bij de paragrafen 2.2 (voor wat betreft 2.2.1 onderdeel a, b en c), 2.5, 2.9, 2.12, 2.13 (als steun aan particulieren), 2.14, 2.15.3, 2.15.5, 2.15.7, 3.4, 4.7, 4.8, 5.4, 5.5, 5.7, 6.2, 6.4 (voor wat betreft artikel 6.4.2, onderdelen d, e en f), 6.8, 6.9, 7.4, 8.4, 8.5, 8.6, 8.7, 9.4, 10.1, 10.2, 11.2, 11.3 en 11.4.
De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden of door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben derhalve geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 3.2, 3.3, 6.4 (voor wat betreft artikel 6.4.2 onderdelen d, e en f), 6.5, 6.6 en 6.7.
De aanleg van openbare infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, straatverlichting en aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, vormt een belangrijk deel van overheidsinvesteringen bij gebiedsontwikkeling. Zolang deze infrastructuur algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers is er geen sprake van staatssteun. Voor wat betreft de aanleg of verbetering van infrastructuur ter verbetering van de sociale veiligheid geldt dat geen staatssteun optreedt zolang de infrastructuur niet commercieel wordt geëxploiteerd en algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers. Het betreft de paragrafen 4.2, 4.5, 4.6, 4.9 en 4.10.
In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de verhouding met genoemde derden zo moeten vormgeven dat geen ongeoorloofde staatssteun of schending van de aanbestedingsregels of de Wet Markt en Overheid optreedt.
Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellingsverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de AGVV, de LVV en de Landbouw de-minimisverordening. Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening.
Dit betreft de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel d), 2.4, 2.7 (voor wat betreft artikel 2.7.1, onderdeel e), 2.10, 2.15.2, 2.15.4, 2.16, 2.17, 2.19, 2.21, 2.25, 2.27, 2.28, 5.3 (voor wat betreft artikel 5.3.1, onderdelen a tot en met d), 5.6, 5.8, 7.2a, 7.5 (voor wat betreft artikel 7.5.1, onderdelen a, b en d), 8.3, 8.8, 8.9, 9.3 en 9.6 (voor wat betreft artikel 9.6.3, onderdeel b, sub 10 en 11).
In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels over staatssteun, of zijn voorwaarden die zijn opgenomen in een goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie als voorwaarden in de regels overgenomen. Op die manier wordt verzekerd dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Het betreft de paragrafen 2.2.1, onderdeel e, 2.3, 2.7, 2.8, 2.15.2, onderdeel a en onderdeel b voor zover niet uitgevoerd op landbouwgronden en 2.15.6. Voor aanvragen onder de paragrafen 1.7, 4.4, 6.3, 7.3, 7.6, 9.2 en 10.1 geldt maatwerk. Voor de verschillende typen aanvragen gelden andere staatssteunoplossingen. Dit wordt per aanvraag beoordeeld.
Voor alle overige paragrafen geldt dat als de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal € 200.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b en c), 2.18, 2.26.2, onderdeel b, 4.12, 5.2, 5.3 (voor wat betreft artikel 5.3.1 onder e en f), 7.2, 7.5 (artikel 7.5.10, vierde lid), 8.2, 8.10 en 13.2 geldt, volgens de vangnetbepaling van artikel 1.3.2, eerste lid, dat de subsidie alleen wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.
Bij subsidietenders moet op transparante wijze een onderlinge beoordeling van de aanvragen plaatsvinden. De aanvragen worden als het ware bevroren op het moment van sluiting van de openstellingsperiode. Dit betekent dat aanvragers na deze datum geen gelegenheid meer hebben om onvolledige aanvragen te completeren. De onvolledigheid kan gelegen zijn in het niet bijvoegen van verplichte bijlagen, in het niet onderbouwen van kosten van activiteiten op de begroting of het niet voldoen aan criteria die in deze regels zijn opgenomen. Wanneer een onderdeel van de begroting niet is onderbouwd kan niet beoordeeld worden of de daarbij behorende activiteiten ook daadwerkelijk subsidiabel zijn. Vaste praktijk is dat aanvragers die minimaal 10 werkdagen voor de sluiting van de aanvraagperiode een aanvraag indienen, in de gelegenheid worden gesteld hun aanvraag te completeren. Aanvragers die later een aanvraag indienen, ontnemen zichzelf de mogelijkheid om aanvragen aan te vullen. Een aanvulling na de sluitingsdatum is in strijd met de transparantie van de onderlinge beoordeling van de aanvragen. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht kan in deze situatie praktisch gezien niet worden toegepast.
Als de indieningsperiode wordt verlengd, dan wordt dit op de openbaar toegankelijke digitale kanalen van de provincie bekendgemaakt.
Kosten van derden: kosten voor het uitbesteden van diensten en het inlenen van personeel voor de subsidiabele activiteit.
Artikel 1.3.7, derde en vierde lid.
Deze afwijking is van toepassing op partijen die uitvoering geven aan structurele activiteiten en daarvoor ook structureel een subsidie ontvangen. De opslag voor de indirecte kosten voor deze subsidieontvangers mag 25% bedragen in plaats van 20%. Dit percentage mag zelfs meer bedragen als de subsidieontvanger de noodzaak daarvan aannemelijk kan maken. Indirecte kosten zijn indirecte loonkosten en kosten voor overhead.
Op grond van de AsG worden subsidieregelingen eens per vier jaar geëvalueerd. Om de evaluatie mogelijk te maken bestaat de behoefte om de subsidieontvanger te verplichten om bepaalde informatie over te leggen. Om inzicht te kunnen krijgen in de doeltreffendheid van een subsidieregeling kan andere informatie nodig zijn dan die bij de aanvraag voor de verlening of vaststelling wordt gevraagd. Die laatste gegevens zijn gericht op de beoordeling of de gesubsidieerde activiteit conform de regeling en beschikking is uitgevoerd. Niet of en in welke mate met de subsidie het doel van de regeling - en het achterliggende beleid - is bereikt is. Met een expliciete grondslag kan het provinciebestuur sturen op de informatie die het nodig heeft voor de evaluatie en vanaf welk moment die informatie gewenst is. Toepassing van dit artikel moet in verhouding te staan tot onder andere artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht.
Eerste lid, onderdeel b. In beginsel is de regeling opgesteld om gronden te verwerven of pachtvrij te maken vanwege natuurrealisatie voor gronden die al op grond van het Natuurbeheerplan als zodanig zijn aangewezen. Maar in sommige gevallen zal het ook wenselijk zijn bepaalde grond te subsidiëren zodat deze kan worden opgenomen in het natuurnetwerk. Voor deze gronden geldt echter aanvullend als vereiste dat dit ecologisch onderbouwd moet worden. Dit houdt in dat bijvoorbeeld aangetoond moet worden dat het natuurbeheertype aansluit op het natuurbeheer van aangrenzende binnen het GNN gelegen percelen, dat het landschappelijk inpasbaar is en dat het past in de leefgebiedenbenadering.
Tweede lid, onder b. De subsidie om pacht af te kopen staat alleen open voor eigenaren die niet zelf hun gronden hebben verpacht, maar deze in verpachte staat in eigendom hebben verkregen. Een uitzondering geldt voor pacht die is gevestigd vóór 1990. Voor die tijd was het GNN nog niet vastgelegd en konden eigenaren dus niet weten welke gronden als te realiseren natuur zouden worden aangemerkt. Met het landelijke Natuurbeleidsplan 1990 werd dit vastgelegd.
Subsidie wordt niet verstrekt voor de verwerving of het pachtvrij maken van grond die al natuur is. Of dit het geval is kan blijken uit de functie van de grond als natuur, al dan niet in combinatie met wat er in de praktijk voor beheer wordt gevoerd op die grond. Wanneer al een kwalitatieve verplichting is opgelegd waarin de eigenaar wordt verplicht tot natuurbeheer, dan is voldoende geborgd dat de grond als natuur in stand wordt gehouden.
De doelgroep van deze regeling is ruim: eenieder kan een subsidie aanvragen. Zowel natuurbeheerorganisaties, Staatsbosbeheer, particuliere grondbezitters als agrariërs of agrarische collectieven kunnen een aanvraag indienen. Voorwaarde is dat zij duurzaam natuurbeheer kunnen respectievelijk laten verrichten. De wijze waarop een subsidieaanvrager kan aantonen dat hij duurzaam natuurbeheer kan verrichten, is in beginsel vrij. Als de aanvrager niet beschikt over een certificaat SNL, zal in ieder geval moeten worden aangetoond dat meerjarig beheer mogelijk is (gezien tijd, middelen, expertise die ter beschikking staan). Daarnaast kan aan de hand van de werkzaamheden die op dat moment al worden verricht (in het kader van het Subsidiestelsel Natuur en Landschap of om een andere reden) worden aangetoond dat de aanvrager in staat is tot duurzaam natuurbeheer. Ook kan de subsidieaanvrager dit aannemelijk maken door te verklaren dat hij voornemens is zich aan te sluiten bij een collectief en hij redelijkerwijs ook kan voldoen aan het Programma van Eisen voor een certificaat.
Paragrafen 2.7 en 2.8 Inrichting en functieverandering natuur
De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid en bepaalt waar zij welke doelen wil realiseren en welke financiële middelen zij hiervoor inzet. De doelen zijn vastgelegd in de Beleidsuitwerking Natuur en Landschap en het provinciale Natuurbeheerplan dat uitwerking geeft aan de beleidsuitwerking. De Ambitiekaart van het Natuurbeheerplan beschrijft de beleidsdoelen over de ontwikkeling van nieuwe natuur en vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies. Het soortenbeschermingsplan, de beheerplannen Natura 2000 en herstel van natte landnatuur uit de Omgevingsvisie vormen het beleidskader voor de subsidie voor kwaliteitsverbetering voor bestaand natuur.
De omschrijving van de activiteiten geeft inzicht in de te onderscheiden activiteiten die voor subsidie in aanmerking kunnen komen. Subsidie kan worden verstrekt voor inrichting van nieuwe natuur. Subsidie is mogelijk voor kwaliteitsverbetering in bestaande natuur voor Natura 2000 maatregelen in de niet stikstofgevoelige gebieden Arkemheen of Veluwerandmeren; en herstelmaatregelen voor natte landnatuur. Om te bepalen welke maatregelen voor kwaliteitsverbetering nodig zijn kan subsidie worden verstrekt voor de haalbaarheidsonderzoeken.
Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur is beschikbaar voor percelen die op de ambitiekaart als zodanig zijn aangegeven. Op de ambitiekaart is aangeven welk natuurbeheertype of welke indicatieve verhouding beheertypen gerealiseerd moet worden. Het is mogelijk om af te wijken van de ambitiekaart, als uit een landschap ecologische onderbouwing blijkt dat het aangegeven beheertype niet kan worden gerealiseerd of niet doelmatig is of dat natuur met een hogere kwaliteit mogelijk is. Gedeputeerde Staten kunnen dan subsidie verlenen voor het realiseren van een ander natuurbeheertype, mits het voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied borgt.
Bij herintroductie gaat het om soorten die voor 1950 voorkwamen in dezelfde regio, op dezelfde grondsoort (dat bodemtype kan in naastgelegen perceel anders zijn maar 10 km verderop weer hetzelfde) en in hetzelfde landschapstype en landschappelijk ligging.
Als de bedekking met kruiden op een perceel meer is dan 30% is er onvoldoende verhoging van de biodiversiteit te verwachten als alleen grondbewerking wordt toegepast. Daarom is bij deze percelen alleen een combinatie van grondbewerking en opbrengen van maaisel of zaden subsidiabel. De combinatie van grondbewerking met maaisel/zaad inbrengen is altijd effectiever dan alleen grondbewerking. Bij percelen met een erg lage kruidenbedekking (minder dan 30%) is met alleen grondbewerking echter ook al enige biodiversiteitswinst te behalen. Daarom is bij deze percelen het openwerken van graszoden, zonder het inbrengen van maaisel/zaad, subsidiabel.
De subsidie voor het verhogen van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker wordt alleen verleend als er een onderzoek (bodemprofiel, grondsoort of bodemchemische toestand, in combinatie met waarnemingen aan het ingezaaide gewas en de aanwezigheid van doelsoorten, indicatorsoorten en ongewenste soorten tijdens een veldbezoek) aan ten grondslag ligt. Middels dit onderzoek worden doelen gesteld. Uit dit onderzoek volgt een soortendoelstelling en een beheerdoelstelling op hoofdlijnen. Idealiter krijgt een derde van de percelen de hoofddoelstelling kruidenrijke akker (hoofddoeltype K), een derde fauna-akker (hoofddoeltype F) en een derde Natuurakker met gewasopbrengst (hoofddoeltype N), conform het document Doeltypen Gelderse natuurakkers. Andere criteria voor deze subsidie zijn monitoring (in ieder geval ter evaluatie van de kwaliteitsimpuls, daarnaast zo nodig om tussentijds te evalueren en beheer bij te stellen) en ecologische begeleiding. De kosten die hiervoor gemaakt worden zijn subsidiabel. Bij herintroductie gaat het om soorten die voor 1950 voorkwamen in dezelfde regio, op dezelfde grondsoort (dat bodemtype kan in naastgelegen perceel anders zijn maar 10 km verderop weer hetzelfde) en in hetzelfde landschapstype en landschappelijk ligging.
Subsidie kan worden verstrekt aan natuurlijke personen of rechtspersonen, die zeggenschap hebben over het terrein waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Gecertificeerde begunstigden kunnen daarnaast een programma-aanvraag indienen voor gronden, waarover zij geen zeggenschap hebben. Bij de aanvraag wordt in dat geval een verklaring gevoegd waarin de eigenaar aangeeft geen bezwaar te hebben tegen de inrichting als natuur.
De subsidieontvanger is verplicht om de door de inrichting gerealiseerde natuur in stand te houden. Hiervoor kan een subsidie voor natuurbeheer op grond van de Subsidieverordening natuur en landschapsbeheer Gelderland 2016 worden aangevraagd.
Het kan voorkomen dat de ontvanger naast de gesubsidieerde activiteiten ook andere activiteiten verricht die als economisch van aard kwalificeren. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de ontvanger in het kader van de subsidie bijkomende activiteiten verricht die economisch van aard zijn. Om te zorgen dat er geen subsidie toevloeit naar economische activiteiten is de ontvanger verplicht een gescheiden boekhouding te voeren. Dit betekent dat op projectniveau de kosten in de boekhouding apart moeten worden bijgehouden. Het houden van een gescheiden boekhouding heeft dus als doel de gesubsidieerde activiteiten te kunnen onderscheiden van economische activiteiten van de aanvrager. Dit is nodig om te voldoen aan de staatssteunregels.
Paragraaf 2.8 Functieverandering ten behoeve van het Gelders Natuurnetwerk
Artikel 2.8.2: Onafhankelijk taxateur: erkend taxateur die op onafhankelijke wijze de marktwaarde van een onroerend goed vaststelt op grond van algemeen aanvaarde waarderingsmethoden en die gecertificeerd is bij een passende kamer van het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs
Artikel 2.8.3 (functieverandering) Voor subsidie komt in aanmerking het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering van landbouwgrond die wordt omgevormd naar natuurterrein. Hierbij wordt rekening gehouden met de feitelijke restwaarde van het natuurterrein, die bijvoorbeeld bij natuurlijke graslanden hoger is dan bij een moeras. Als de aanvraag om functieverandering wordt gecombineerd met een aanvraag om pachtafkoop, zorgt de onafhankelijke taxateur van de aanvrager ook voor de taxatie functieverandering. Deze kosten zijn subsidiabel. De functieverandering wordt getaxeerd op basis van de grond in verpachte staat.
Artikel 2.8.5 Het verschil in marktwaarde voor en na functieverandering wordt voor 100% gesubsidieerd, met een maximum van 85% van de waarde van de grond als landbouwgrond.
Artikel 2.8.7 Als functieverandering onderdeel is van een wettelijke of contractuele verplichtingen zoals ontgronding of compensatie voor ruimtelijke ontwikkeling is geen subsidie mogelijk. Geen subsidie is mogelijk als de grond om niet is verkregen van de overheid, minder subsidie als deze voor minder dan de marktwaarde van de overheid is verkregen. In die gevallen heeft de eigenaar de gronden immers al met overheidssteun verkregen voornatuurrealisatie.
Artikel 2.8.8 Na verlening van de subsidie sluit de subsidieontvanger met de provincie Gelderland een kwalitatieve verbintenis die wordt ingeschreven bij het kadaster. In de verbintenis is de verplichting opgenomen dat de grond niet gebruikt wordt voor landbouw en beheerd wordt zodat de gerealiseerde natuur in ieder geval in stand blijft en zo mogelijk verder ontwikkelt. Deze verplichting geldt niet alleen voor de huidige gebruiker maar ook voor alle toekomstige gebruikers. De grond waarvoor subsidie wordt aangevraagd moet minimaal 358 dagen per jaar toegankelijk zijn voor het publiek. Subsidieontvanger is verplicht na subsidieverlening bij de gemeente een aanvraag in te dienen tot aanpassing van de functietoedeling in het omgevingsplan, die inhoudt dat de grond de functie krijgt van natuur.
Artikel 2.8.10 Na ontvangst van vestiging van de kwalitatieve verplichting wordt een voorschot van 90% uitgekeerd, de resterende 10% wordt uitbetaald bij vaststelling van de beschikking als ook de inrichting is afgerond.
Paragraaf 2.9 Inwonersinitiatieven voor biodiversiteit
De regeling geeft invulling aan bestaande doelen van het Gelderse beleid voor natuur en biodiversiteit. De subsidie is bedoeld om de betrokkenheid van Gelderlanders bij ‘groen’ te vergroten. Dat kan zijn doordat inwoners samen maatregelen nemen om de biodiversiteit in hun leefomgeving te vergroten. Of doordat zij meer kennis opdoen over natuur en biodiversiteit; en deze kennis vervolgens inzetten en verspreiden in de samenleving.
Als een subsidieontvanger zoals bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, een bijdrage verstrekt, dan geldt dat het inwonersinitiatief zelf ook een bijdrage levert aan de kosten van de activiteiten voorde biodiversiteit. Als de subsidieontvanger bijvoorbeeld € 5.000 verstrekt, dan bedraagt de bijdrage van het inwonersinitiatief € 1.750 (35% van € 5.000). De totale kosten van het initiatief bedragen in dat geval € 6.750. Als de bijdrage van het inwonersinitiatief ontbreekt, zijn de kosten van € 5.000 die de subsidieontvanger in de vaststellingsaanvraag opneemt niet subsidiabel.
Video kan ook worden gebruikt als middel om inwoners te activeren om aan de slag te gaan met het vergroten van de biodiversiteit in hun omgeving. Voor het maken van video’s kan zodoende subsidie aangevraagd worden. Aankoop van apparatuur voor het opnemen van de video’s is daartegen niet subsidiabel.
Een aanvrager kan maximaal eenmaal per kalenderjaar subsidie aanvragen. Het is wel mogelijk om in een kalenderjaar zowel een aanvraag voor onderdeel a als onderdeel b in te dienen.
Om de gewenste efficiëntie te stimuleren, geldt dat de personeelskosten van de subsidieontvanger zijn gemaximeerd. Bij de subsidie als bedoeld in artikel 2.9.1, eerste lid, onder c, bedraagt dit maximum bijvoorbeeld 20%. Als de subsidieontvanger € 40.000 aan bijdragen verstrekt, bedragen de personeelskosten dus maximaal € 10.000 (20% van de maximale kosten van € 50.000). Het gaat bij de personeelskosten bijvoorbeeld om de kosten voor personele inzet voor het promoten van vouchers, het beoordelen van initiatieven van inwoners en het begeleiden van initiatieven.
Paragraaf 2.12 Aanpak invasieve exoten
Artikel 2.12.1 Subsidiabele activiteit
Het gaat om het verwijderen van invasieve exoten in combinatie met het gedurende drie jaar verwijderd houden. Dit om te voorkomen dat exoten na het verwijderen weer terugkeren. Onder verwijderen wordt verstaan dat de invasieve exoot wordt uitgeroeid op de groeiplaats. Als hierna de plant nog steeds niet helemaal lokaal is uitgeroeid kan voor dezelfde locatie opnieuw subsidie worden aangevraagd. De subsidie wordt ook verstrekt voor het beheersen van invasieve exoten. Onder beheersen wordt verstaan het treffen van maatregelen om te voorkomen dat de groeiplaatsen van de invasieve exoten zich verder uitbreiden.
De subsidiabele activiteit draagt bij aan de bescherming van de biodiversiteit in de Gelderse natuurparel. Dit betekent dat de activiteit ook buiten de parel kan plaatsvinden, bijvoorbeeld door bestrijding van de duizendknoop op een oever die bovenstrooms van de parel ligt.
In het derde lid wordt gesproken over een geïsoleerd water. Dit is bijvoorbeeld een ven, meer of poel.
Paragraaf 2.13 Voorkomen van schade door wolven
Artikel 2.13.1 Begripsomschrijving
Door BIJ12 wordt, na een melding van (vermoedelijk) wolvenschade, op basis van de melding en foto’s beoordeeld of nader onderzoek nodig is. In dat geval wordt de melding beoordeeld als “wolf niet uit te sluiten”. Is dat het geval, dan gaat binnen 24 uur na de melding een taxateur langs voor een veldopname, sporenonderzoek, sectie van het kadaver en DNA-afname. De melding wordt dan op de website van BIJ12 vermeld op het overzicht schademelding, zie https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/diersoorten/wolf/schademeldingen/#overzicht
Bij een calamiteit gaat het dus om minimaal twee verschillende aanvallen op twee verschillende dagen. Bij twee verschillende aanvallen op één dag is dus geen sprake van een calamiteit.
Artikel 2.13.3 Criteria, Onderdeel a, onder ii
De aanvallen kunnen hebben plaatsgevonden binnen één gemeente, maar ook binnen twee aan elkaar grenzende gemeenten. Op de website van BIJ12 worden de meldingen van de aanvallen geregistreerd: https://www.bij12.nl/onderwerpen/faunazaken/diersoorten/wolf/schademeldingen/#overzicht
Daar kan een schapen- of geitenhouder dus nakijken of sprake is van minimaal twee aanvallen op verschillende dagen in zeven dagen in één gemeente of in twee aan elkaar grenzende gemeenten.
Vindt een aanval plaats in de gemeente X en binnen 7 dagen nog een aanval in de aangrenzende gemeente Y, dan kunnen schapen- of geitenhouders uit zowel de gemeente X als Y een aanvraag indienen. Vinden binnen zeven dagen twee aanvallen plaats in de gemeente X, dan kunnen alleen schapen- of geitenhouders uit de gemeente X een aanvraag indienen. In beide gevallen geldt uiteraard dat hierbij wel aan alle criteria moet worden voldaan.
Gedeputeerde Staten baseren zich op de publicatie door BIJ12 en verwachten van de Gebiedscommissie preventie wolvenschade Gelderland dat steeds actief bekend wordt gemaakt wanneer aan dit criterium is voldaan.
Artikel 2.13.4 Subsidiabele kosten, Tweede lid
Op grond van het Besluit houders van dieren moet de houder zijn dieren te beschermen tegen onder andere roofdieren. Het treffen van preventieve maatregelen tegen een wolf kan dan ook worden gezien als een wettelijke verplichting. Daarom wordt een uitzondering gemaakt op artikel 1.3.4, onderdeel f.
De houder moet een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) hebben en zijn geregistreerd voor die diersoort. Registratie vindt plaats in het identificatie- en registratiesysteem van dieren. RVO beheert dit systeem.
De subsidieregeling staat ook open voor particulieren die niet bedrijfsmatig dieren houden.
Artikel 2.13.6 Aanvraag, Vierde lid onder b.
De lengte in meters betreft de lengte van de afrastering in zijn geheel, dus bij meerdere draden boven elkaar gaat het niet om de totale lengte van de draad.
Artikel 2.13.7 Hoogte van de subsidie
Met het geregistreerd aantal schapen en geiten als bedoeld in artikel 2.13.6, tweede lid, wordt bedoeld het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten. Aantonen van dit gemiddelde gebeurt aan de hand van uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem van dieren, ook stallijsten genoemd. Met de peildata is aangesloten bij de peildata die RVO hanteert voor de heffing aan het Diergezondheidsfonds.
Maar het kan zo zijn dat niet alle schapen en geiten die op deze stallijsten staan, ook daadwerkelijk in het aangewezen leefgebied worden gehouden. Daarom vragen we bij de aanvraag ook om een verklaring van het aantal schapen en geiten waarvoor een vaste afrastering is geplaatst, uitgebreid of aangepast of een verplaatsbare afrastering is aangeschaft en wordt de hoogte van de subsidie op basis van dit aantal schapen of geiten bepaald. Maar hierbij geldt als maximum altijd het gemiddelde dat wordt berekend aan de hand van de stallijsten.
Het is mogelijk dat een aanvrager in de loop van de tijd de beschikking krijgt over nieuwe percelen, bijvoorbeeld omdat hij een stuk grond van zijn buurman erbij kan kopen, waarop hij een vaste afrastering wil plaatsen. Er kan dan opnieuw een aanvraag voor een vaste afrastering worden ingediend. Keerzijde daarvan is dat door het steeds weer moeten afrasteren van nieuwe percelen de kosten toenemen. Als daarbij een beroep wordt gedaan op deze regeling, wordt rekening gehouden met de al verstrekte subsidie en bestaat de totale bijdrage uit een vast bedrag van € 500 inclusief een variabel bedrag van maximaal € 100 per dier, waarbij voor het totale aantal dieren wordt uitgegaan van het gemiddeld geregistreerd aantal schapen en geiten in het jaar voorafgaand aan de datum van publicatie van de aanwijzing. De totale subsidie van de verschillende aanvragen voor een vaste afrastering bedraagt dus nooit meer dan dit maximum.
Artikel 2.13.8 Weigeringsgrond, Tweede lid onder b
Houders kunnen in meerdere provincies tegelijk actief zijn. In de toekomst is het waarschijnlijk dat ook andere provincies een subsidieregeling als deze instellen. Het is niet de bedoeling dat een kudde van dezelfde houder zowel in de ene provincie als in de andere provincie meetelt en voor de bescherming van deze kudde tweemaal een subsidie kan worden aangevraagd voor een verplaatsbare afrastering. Aan de hand van de levensnummers die vermeld staan op de uitdraaien van het Identificatie- en Registratiesysteem voor dieren kan bekeken worden of deze weigeringsgrond zich voordoet.
Paragraaf 2.15 Uitvoering specifieke uitkering Programma Natuur
Maatregelen moeten onomstotelijk bijdragen aan de Natura 2000-doelen. Dit wordt ook wel ‘no regret’ genoemd. Als twijfel bestaat of de maatregel bijdraagt aan de doelen is deze maatregel niet subsidiabel. Dit komt ook tot uitdrukking in het criterium dat het toekomstige natuurherstelmaatregelen niet in de weg mag staan. Meer specifiek moet de maatregel bijdragen aan het herstel van stikstofgevoelige habitats of leefgebieden. Elk Natura 2000-gebied in Gelderland is stikstofgevoelig en overbelast, met uitzondering van Arkemheen en de Veluwerandmeren. Een maatregel die niet bijdraagt aan stikstofgevoelige habitats of gebieden is niet subsidiabel onder deze regeling. Deze maatregel kan mogelijk wel subsidiabel zijn onder paragraaf 2.7 van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023. De natuurherstelmaatregel wordt meestal uitgevoerd in een kwalificerend habitat of leefgebied van een Natura 2000-gebied. Een maatregel kan ook daarbuiten worden uitgevoerd, mits wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de criteria in dit artikel.
Alle kosten die nodig zijn voor het uitvoeren van de activiteit zijn subsidiabel. Hieronder vallen bijvoorbeeld de inrichtingskosten, voorbereidingskosten, uitwerking en begeleiding, projectmanagement, leges, onderzoekskosten, kosten voor de accountant.
Wat betreft natuurherstelmaatregelen zijn eenmalige maatregelen subsidiabel waarbij de fysieke condities of kenmerken van de natuur worden gewijzigd met als doel herstel of versterking van de natuur. Als de fysieke condities of kenmerken niet wijzigen, is geen sprake van een fysieke natuurherstelmaatregel. De benodigde onderzoekskosten (bijvoorbeeld naar soortenbescherming of archeologie) zijn ook subsidiabel. Ook kosten voor nazorg zijn subsidiabel, wij kwalificeren de uitvoeringsactiviteiten inclusief nazorg dus als een eenmalig project. Onder nazorg verstaan wij ook monitoring van het effect van de uitgevoerde activiteit en of mogelijk aanvullende maatregelen nodig zijn. Het gaat om de lokale monitoring van de maatregel dus niet op gebiedsniveau of landschapsschaal. Het uitvoeren van beheer is subsidiabel onder de SNL en dus niet onder deze regeling.
Een hydrologische maatregel is gericht op de wijziging van de waterhuishouding. Het betreft vernatting of op het voorkomen van verdroging. Voorbeelden zijn het aanpassen van sloten, het verondiepen van beken of watergangen of het aanpassen van het waterpeil.
Voorbeelden van onderzoekskosten zijn onderzoek naar een nulmeting, flora- en fauna of archeologie. Ook een haalbaarheidsonderzoek, bijvoorbeeld een landschapsecologische systeem analyse (lesa) of een watersysteemanalyse (wasa), valt hieronder.
Een hydrologische maatregel is een specifieke vorm van een natuurherstelmaatregel. Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden. Een hydrologische maatregel die wel bijdraagt aan bijvoorbeeld natte landnatuur maar niet voldoet aan de criteria in dit artikel, is niet subsidiabel. Voor investeringen op landbouwgronden gelden de vereisen van artikel 14 LVV, waaronder de eis van niet-productiviteit.
Het haalbaarheidsonderzoek heeft als doel te beoordelen welke maatregelen nodig en haalbaar zijn om te komen tot systeemherstel van de natuurgebieden. Hierbij wordt gekeken naar abiotische omstandigheden als de kwaliteit van water of bodem en ecologische potentie. Het onderzoek moet dus altijd betrekking hebben op een concreet project en kan geen algemeen onderzoek zijn. Dit laatste zou niet voldoen aan de vereisten die volgen uit de staatssteungrondslag van artikel 53 AGVV.
Deze kosten komen niet voor subsidie in aanmerking omdat zij zijn uitgesloten in het goedkeuringsbesluit staatssteun voor de SKNL of LVV. Kosten voor aanschaf machines zijn niet subsidiabel, wel kunnen de afschrijvingskosten worden gesubsidieerd. Onder afwateringswerkzaamheden verstaan wij het afvoeren van water uit de bodem over en door de grond, met als gevolg het verlagen van het grondwaterpeil. Hierbij kan het water worden afgevoerd via drains, kleine sloten of greppels. Afwateringswerkzaamheden zijn als gevolg van de LVV uitgesloten.
Op grond van deze paragraaf wordt subsidie verstrekt voor het verwijderen, verwijderd houden en beheersen van invasieve exoten. Om de exoten verwijderd te houden is het monitoren van eventuele terugkeer van exoten van belang. Een van de subsidiabele kostenposten is onderzoekskosten. Het kan hierbij gaan om een inventarisatie waar de exoten aanwezig zijn of een beschrijving van de methode van het aanpakken van de invasieve exoten. Aan de subsidie is de verplichting gekoppeld dat op de plek waar de invasieve exoot verwijderd is, inheemse plantensoorten worden geïntroduceerd als dat voor het verwijderd houden van de invasieve exoot nodig is. De groei van inheemse plantensoorten moeten voorkomen dat invasieve exoten dominant terugkomen. Subsidie voor het verwijderen van uitheemse boom- en struiksoorten kan worden aangevraagd via paragraaf 2.15.4
Onder revitalisering wordt verstaan het nemen van maatregelen gericht op het mitigeren of wegnemen van knelpunten ten aanzien van de vitaliteit van bos, gericht op herstel van bodem en hydrologie en op het bijsturen van de boomsoortensamenstelling en de bosstructuur.
Onder het verwijderen van uitheemse soorten valt ook de nabehandeling. Sommige soorten lopen opnieuw uit en het verwijderen van deze nieuwe soorten valt ook onder de subsidiabele activiteit.
Onder rijkstrooiselsoorten wordt verstaan boom-en struiksoorten die relatief veel nutriënten in hun blad opslaan en/of snel verteren wanneer ze op de bosbodem liggen.
Het realiseren van het netwerk van oude, aftakelende en dode bomen (OAD-netwerk) betreft het creëren van verbindingen van liggend en staand dood hout. Het gaat dus om het laten liggen van dood hout of het bevorderen van staand dood hout. Alleen de planvorming is subsidiabel. De uitvoering hiervan is al subsidiabel onder de SNL en dus niet onder deze subsidieregeling.
Naast de voorwaarden in dit artikel gelden ook de voorwaarden genoemd in artikel 2.15.1.2.
Lid 2: Subsidie wordt ook verstrekt direct rondom oude bosgroeiplaatsen voor het verkrijgen van een logische begrenzing op basis van perceels- of eigendomsgrens. De subsidie voor het wildkerend raster is bedoeld om jong inheems loofhout te beschermen tegen in het wild levende dieren. Om in aanmerking te komen voor subsidie moet zowel aan onderdeel a als onderdeel b zijn voldaan. Aan onderdeel a is al voldaan als één van de drie in dat onderdeel genoemde situaties van toepassing is. Onder compartimenteren verstaan wij het opdelen van een risicovol terrein in kleinere delen die worden gescheiden door stroken of elementen (speciaal aangelegd of onderhouden) om brand tegen te houden of op die locatie te bestrijden.
Lid 3: Met het type kraaihaai-dennenbos worden bossen bedoeld die worden gekenmerkt door grove dennen met een onderbegroeiing van kraaihei, (korst-)mossen van het stuifzandlandschap en plaatselijk jeneverbesstruwelen. Binnen het habitattype geldt als aanvullende voorwaarde dat alle aanwezige uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de duurzame instandhouding van het habitat vormen worden verwijderd. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat alleen een beperkt aantal ongewenste soorten worden verwijderd. Wanneer subsidie wordt verkregen, moeten dus alle ongewenste soorten op zijn eigendom gelegen binnen het kwalificerende habtitattypen worden verwijderd. Een oude bosgroeiplaats is een boslocatie die in het midden van de negentiende eeuw als bos op de historische kaarten staat aangegeven.
Lid 4 en 5: Om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen wordt de aanplant alleen groepsgewijs en dus niet vlaktegewijs gesubsidieerd. Een richtlijn daarbij is maximaal 25 stuks per groep en maximaal 20 groepen per ha. Individuele plantbescherming kan worden uitgevoerd middels plantkokers of kleinschalig groepsgewijs uitrasteren.
Lid 6: Een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen (NOAD) is een ruimtelijk netwerk van oude bomen en boselementen dat ervoor zorgt dat soorten afhankelijk van de verschillende fasen van veroudering en aftakeling zich voldoende door het boslandschap kunnen verplaatsen. Dit is met name van belang binnen de multifunctioneel beheerde delen van het bos, omdat hier door houtoogstactiviteiten (op termijn) een tekort aan deze elementen kan ontstaan. In een NOAD is ruimtelijk vastgelegd waar, binnen een beheerd boslandschap, oude bomen en bosdelen gehandhaafd worden zodat voldoende oude, aftakelende en dode bomen aanwezig zijn voor bijvoorbeeld soorten als vliegend hert en zwarte specht. Bij het uitwerken van een NOAD moet voldoende rekening gehouden te worden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de aanwezige soorten.
De habitatbossen en andere natuurbossen op de Veluwe dienen binnen het NOAD als robuuste ecologische stapstenen, doordat binnen deze bossen het noodzakelijke extensieve beheer wordt gevoerd om, ook zonder NOAD, tot voldoende oude, aftakelende en dode bomen te komen.
Lid 7: Een van de voorwaarden is dat het perceel voor maximaal 80% wordt beplant. Deze eis is gesteld om ruimte te houden voor spontane bosontwikkeling, creëren en handhaven van open ruimten en bosranden. Voor zover op een perceel dat wordt omgevormd nog een subsidie natuurbeheer rust, moeten deze verplichtingen worden stopgezet omdat door de omvorming het kruiden- en faunarijk grasland niet langer wordt beheerd. Dit kan door het indienen van een melding in het kader van de subsidie natuurbeheer. Deze melding moet worden ingediend in het jaar voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. De beschikking natuurbeheer wordt hierop aangepast. Na omvorming kan het nieuwe natuurtype worden toegevoegd aan het Natuurbeheerplan en kan subsidie natuurbeheer voor het nieuwe natuurtype worden verleend.
Lid 8: Boomveiligheidsbeheer kan een knelpunt vormen voor het halen van de Natura 2000-doelen wanneer dit leidt tot het grootschalig verwijderen van risicovolle, niet-vitale, oude en/of dode bomen langs wandelpaden op oude bosgroeiplaatsen (de kwalificerende boshabitats en omliggende potentiële uitbreidingsgebieden). Boomveiligheidsbeheer is onderdeel van de SNL-beheersubsidie, maar de hoogte van deze subsidie is ontoereikend om bij grootschalige aanwezigheid van oude, aftakelende en dode bomen voldoende maatwerk te kunnen leveren om deze belangrijke boomhabitats veilig en zo lang mogelijk te kunnen behouden. Provincie Gelderland ondersteunt daarom natuurtechnische boomveiligheidsmaatregelen binnen bossen gelegen op oude bosgroeiplaatsen, aanvullend op het regulier boomveiligheidsbeheer.
Een voorbeeld van opvolgend beheer is het verwijderen van uitheemse soorten die gelijktijdig met het inheemse loofhout opkomen. Plantsoenbonnen met daarop de herkomst van het plantsoen moeten op aanvraag van de provincie beschikbaar zijn.
De subsidie is bedoeld voor boscompensatie. In het verleden zijn bossen gekapt om doelstellingen voor Natura 2000 te realiseren. Het Rijk heeft via de SPUK-geld beschikbaar gesteld om deze bossen, buiten natuurgebieden, te compenseren. Subsidie wordt verstrekt voor functieverandering in combinatie met realisatie van bos. Subsidie voor alleen realisatie van bos is ook mogelijk. Onder de realisatie van bos wordt verstaan het planten van bomen en struikvormers of spontane begroeiing. Bepaalde activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie kunnen worden geschaard onder eenmalige inrichtingskosten verspreid over de eerste jaren van de aanplant. Wij subsidiëren alleen bos met een minimale omvang van één tot drie hectare en geen landschapselementen als singels, houtwallen of rijen bomen. De definitie landbouwgrond is vertaald naar de registratie in de database landbouwgrond van RVO / EZ. Alleen grond die als beteelde oppervlakte en als agrarische grond in de databases van EZ is geregistreerd komt in aanmerking voor de waardedaling functieverandering. De functieverandering wordt gewaarborgd door zowel de kwalitatieve verplichting als het planologisch borgen. In de praktijk betekent dit dat de gemeente het perceel bestemt als bos of een omgevingsvergunning afwijken omgevingsplan afgeeft.
De functieverandering en aanleg van bos wordt alleen gesubsidieerd als het bos wordt uitgevoerd met minimaal 80% inheemse soorten. Dit is de belangrijkste eis voor het realiseren van een natuurbeheertype N14 (vochtig bos) of N15 (droog bos). Bij spontane opslag moeten activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie, die ook subsidiabel zijn en geschaard kunnen worden onder de aanlegkosten, gericht zijn op het bevorderen van inheemse begroeiing en bestrijden van uitheemse begroeiing. Een aanvullend criterium, artikel 2.15.1.2, onderdeel e, is dat verplicht vooroverleg plaatsvindt. De minimale omvang betreft een aaneengesloten bos.
Het realiseren van bos is planologisch niet overal toegestaan. Wij verlenen daarom alleen subsidie als het college van burgemeester en wethouders de intentie uitspreekt op deze locatie een bos planologisch te willen borgen. Deze intentieverklaring moet ingaan op zowel de wil als de juridische mogelijkheden. Vanuit landschappelijk oogpunt is bos niet overal mogelijk. In de Omgevingsverordening Gelderland worden gebieden als ganzenrustgebied, Groene ontwikkelingszone, Nieuwe Hollandse Waterlinie, Limes, waardevol open gebieden en nationale landschappen beschermd. Voor de Groene ontwikkelingszone gelden ook de door Gedeputeerde Staten vast te stellen nadere regels. Aanvrager moet onderbouwen dat het bos op deze locatie in overeenstemming is met de regels die vanuit de omgevingsverordening gelden. Deze onderbouwing moet opnieuw geleverd worden bij de planologische toestemming van de gemeente. Bossen zijn vaak niet toegestaan in een waardevol open gebied, in de delen van de Groene ontwikkelingszone met kernkwaliteit openheid en in de cultuurhistorische gebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Limes. Het college kan de intentie uitspreken, maar de bevoegdheid ligt soms bij de gemeenteraad. Daarom kunnen activiteiten pas starten nadat de planologische procedure is doorlopen.
In beginsel zijn alle overige kosten wel subsidiabel. Natuurbeheer is niet subsidiabel, maar bepaalde activiteiten zoals inboet, bewatering of bestrijding ongewenste vegetatie kunnen worden geschaard onder eenmalige inrichtingskosten van de aanplant.
Bij aanplant dient plantsoen te worden toegepast van de herkomsten van de Rassenlijst Bomen. Plantsoenbonnen met certificering volgens NAK tuinbouw moeten onderdeel zijn van de administratieve oplevering van projecten. Uitzondering geldt voor toepassing van nieuwe herkomsten in het kader van klimaatverandering die nog niet op de Rassenlijst Bomen staan.
Opname op de kaart van het Natuurbeheerplan betekent niet automatisch dat het bos ook als subsidiabel op de beheertypenkaart van het Natuurbeheerplan komt te staan.
Paragraaf 2.15.7 Recreatiezonering
Artikel 2.15.7.2 Subsidiabele activiteit
Onderdeel a. Het aanpassen van de paden- en routestructuur en de toegankelijkheid van gebieden zijn maatregelen die betrekking hebben op de aanwezigheid van paden en op de mate waarin terreinen door recreanten betreden mogen worden. Het kan daarbij gaan om het omleiden, verleggen of weghalen van paden, het verleggen van routes, om (tijdelijk) beperkte toegang van terreinen, etc. Deze maatregelen zijn vooral bedoeld om meer, grotere en ‘goed-getimede’ kernen van rust te creëren op die plekken op de Veluwe waar zich verstoringsgevoelige natuur bevindt. De maatregelen zijn vaak kleinschalig en eenvoudig uit voeren, maar hebben potentieel een grote impact op de kwaliteit van het leefgebied van verstoringsgevoelige plant- en diersoorten.
Onder het aanpassen van de paden- en routestructuur valt niet alleen het verleggen van paden of het aanleggen van paden, maar onder meer ook de aanleg van de daarbij behorende bewegwijzering, slagbomen, paaltjes, het afwaarderen of opwaarderen van paden.
Onderdeel b. Het aanpassen, plaatsen of verplaatsen van een recreatieve voorziening wordt nooit gedaan alleen voor de recreatieve beleving van de Veluwe. Die maatregel draagt ook bij aan de natuurkwaliteit doordat recreanten zo geleid of verleid worden naar plekken waar de natuur minder gevoelig is voor verstoring of omdat die maatregel wordt genomen in combinatie met maatregelen in de nabijheid die tot vermindering van verstoring leiden.
Onderdeel c. Voorafgaand aan het uitvoeren van maatregelen zal onderzocht worden welke maatregelen nodig zijn, welk effect ze hebben op de natuur en de toepasbaarheid van de maatregel. Op grond van deze regeling wordt voor dergelijk onderzoek subsidie verstrekt. Subsidie voor de aanleg of veranderen van infrastructuur wordt op grond van deze regels niet verstrekt.
Onderdeel d. Subsidie voor standaard openstellingsborden wordt niet verstrekt, deze worden gezien als onderdeel van het reguliere beheer. Inhoudelijke aanpassing van borden vanwege een wijziging in het (gewenste) gebruik van terreinen wel, evenals borden met voorlichting over recreatiezonering en borden die aangeven dat een terrein of pad niet mag worden betreden.
Paragraaf 2.16 Revitalisering en omvorming bos buiten Natura 2000
De inhoud van deze paragraaf komt grotendeels overeen met paragraaf 2.15.4. Paragraaf 2.15.4 is gericht op aanvragen binnen een Natura 2000-gebied, paragraaf 2.16 is gericht op aanvragen buiten een Natura 2000-gebied en binnen het Gelders natuurnetwerk.
Met betrekking tot hydrologisch herstel kan subsidie worden aangevraagd voor onderzoek of herstelmaatregelen. In het onderzoek staat het bos centraal, maar de directe omgeving van het bos mag ook worden meegenomen als dat noodzakelijk is voor het onderzoek. Datzelfde geldt voor de herstelmaatregelen: ook deze mogen buiten het bos worden getroffen mits de uitvoering direct effect heeft op vochtige of natte boshabitats.
Het verwijderen vindt plaats op oude bosgroeiplaatsen. Om te voorkomen dat de oude bosgroeiplaats weer gekoloniseerd kan worden na het verwijderen, mogen soorten op direct nabijgelegen randpercelen ook worden verwijderd. Wanneer subsidie wordt verkregen, moeten dus alle ongewenste soorten op zijn eigendom gelegen binnen de oude bosgroeiplaats worden verwijderd. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat alleen een beperkt aantal ongewenste soorten worden verwijderd.
Een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen (NOAD) is een ruimtelijk netwerk van oude bomen en boselementen dat ervoor zorgt dat soorten afhankelijk van de verschillende fasen van veroudering en aftakeling zich voldoende door het boslandschap kunnen verplaatsen. Dit is met name van belang binnen de multifunctioneel beheerde delen van het bos, omdat hier door houtoogstactiviteiten (op termijn) een tekort aan deze elementen kan ontstaan.
In een NOAD is ruimtelijk vastgelegd waar, binnen een beheerd boslandschap, oude bomen en bosdelen gehandhaafd worden zodat voldoende oude, aftakelende en dode bomen aanwezig zijn voor bijvoorbeeld soorten als vliegend hert en zwarte specht. Bij het uitwerken van een NOAD dient voldoende rekening gehouden te worden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de aanwezige soorten.
De habitatbossen en andere natuurbossen op de Veluwe dienen binnen het NOAD als robuuste ecologische stapstenen, doordat binnen deze bossen het noodzakelijke extensieve beheer wordt gevoerd om, ook zonder NOAD, tot voldoende oude, aftakelende en dode bomen te komen.
Het gaat hier om natuurgronden N12.02, deze gronden hebben dus een natuurfunctie en geen agrarische functie. Een van de voorwaarden is dat het perceel voor maximaal 60% wordt beplant. Deze eis is gesteld om ruimte te houden voor spontane bosontwikkeling, creëren en handhaven van open ruimten en bosranden. Voor zover op een perceel dat wordt omgevormd nog een subsidie natuurbeheer rust, moet een melding worden ingediend om de kaart van het Natuurbeheerplan aan te passen.
Niet-mechanisch verwijderen is een verplichting om de bodem te beschermen. Bij aanplant dient plantsoen te worden toegepast van de herkomsten van de Rassenlijst Bomen. Plantsoenbonnen met certificering volgens NAK-tuinbouw moeten onderdeel zijn van de administratieve oplevering van projecten. Uitzondering geldt voor toepassing van nieuwe herkomsten in het kader van klimaatverandering die nog niet op de Rassenlijst Bomen staan.
De zesjarige instandhoudingsverplichting houdt in dat de natuur in stand blijft en redelijkerwijs wordt beheerd. Dit betreft regulier vervolgbeheer.
Paragraaf 2.17 Innovatie en modernisering
Deze subsidieregeling is onderdeel van de Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). GMS staat voor een provinciale stikstofaanpak gericht op het werken aan een hernieuwde balans tussen Gelderse welvaart en draagkracht van de natuur. Deze aanpak richt zich op een clustering van drie prioritaire Natura 2000-gebieden: de Veluwe, de Achterhoek en de Rijntakken. Stikstofuitstoot en -neerslag in Gelderland wordt veroorzaakt door de bouw, industrie, mobiliteit maar ook door de landbouw. Deze regeling focust zich op de landbouw. Binnen de N2000-gebieden willen Gedeputeerde Staten met deze regeling verouderde stallen moderniseren en innovaties binnen de agrarische sector aanjagen.
De regeling omvat een paragraaf innovatie en een paragraaf modernisering. Innovatie is gericht op het voorkomen van stikstofemissie: brongerichte maatregelen. Modernisering richt zich op het voorkomen van stikstofemissie of om het voorkomen en zuiveren van emissie: dus zowel brongerichte als nageschakelde technieken. Deze paragraaf biedt ruimte voor technieken die bewezen zijn omdat ze op bijlage 1 van de Rav voorkomen of omdat deze zijn onderbouwd door een onafhankelijke onderzoeksorganisatie.
Artikel 2.17.1. Begripsomschrijvingen
Deze definitie laat ruimte voor alle innovaties en bewezen technieken die zorgen voor voorkomen van emissie mits deze niet nageschakeld zijn. Hierdoor kunnen ook de maatregelen om emissie bij de bron voor pluimvee te verminderen, onder de werking van de regeling worden gebracht, omdat het in de praktijk bij de pluimvee niet mogelijk is om mest en urine van elkaar te scheiden.
Artikel 2.17a.2 Criteria subsidiabele activiteit
Als gevolg van het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt als de aanvraag betrekking heeft op een van de afzonderlijke fasen of uit een combinatie van de onderzoeks- en ontwikkelingsfase met ofwel alleen de emissiemetingenfase ofwel alleen de fase van resterende productieve levensduur.
Als de aanvraag bestaat uit een combinatie van de emissiemetingenfase en de resterende productieve levensduurfase, dient aanvrager aan te tonen dat de onderzoeks- en ontwikkelingsfase in de afgelopen twee jaar is uitgevoerd.
Paragraaf 2.18 Aanleg agroforestry
Agroforestry is gericht op het verhogen van de veerkracht en weerbaarheid van het landbouwsysteem. In tegenstelling tot een monocultuur, waarbij op eenzelfde perceel één gewas wordt verbouwd, is agroforestry een landbouwsysteem waarbij bomen en houtige, meerjarige gewassen bewust gecombineerd worden met akkerbouw, groenteteelt of veeteelt. Het kent verschillende vormen zoals strokenlandbouw, bosweides, oeverstroken, voederhagen, schaduwbomen en voedselbossen. Deze lijst is als gezegd niet volledig. Strokenlandbouw is een combinatie van houtige gewassen en eenjarige gewassen. Bij bosweides wordt veeteelt zoals pluimvee en graasdieren gecombineerd met noten- en fruitbomen. Oeverstroken zijn lijnvormige beplantingen langs bijvoorbeeld watergangen. Voedselbossen zijn landbouwsystemen bestaande uit een gelaagde structuur met een hoge biodiversiteit die qua functies dicht bij een natuurlijk bos staan.
Artikel 2.18.4 Subsidiabele kosten
Onder de kosten voor de aankoop van toebehoren voor de aanleg en instandhouding van agroforestry worden bijvoorbeeld verstaan afrastering om begrazing tegen te gaan of hulpmiddelen om water te geven.
Paragraaf 2.19 Adviezen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw
Deze regeling ondersteunt het beleid uit de Kadernota Agrifood “Toekomst voor de Gelderse Boer 2021-2030“.Met het inleveren van een door de provincie verstrekte adviesvoucher bij een aanbieder van adviesdiensten naar keuze, krijgt de landbouwondernemer een onafhankelijk advies over één van de genoemde onderwerpen in artikel 2.19.2, onder c.
Doel van deze regeling is landbouwondernemers inzicht te geven over mogelijke aanpassingen in hun specifieke bedrijfssituatie en bedrijfsvoering om tot natuurinclusieve kringlooplandbouw over te gaan en daarbij een duurzaam verdienmodel te behouden.
Dat wordt voldaan aan de criteria genoemd onder c, d en g moet uit de offerte blijken.
Om als aanbieder van adviesdiensten in aanmerking te komen voor subsidie, dient het advies te gaan over minimaal één van de genoemde onderwerpen onder c. Een aantal voorbeelden bij de genoemde onderwerpen:
Denk bij d, onder ii, aan effecten op natuur, bodem en water, landschap en fysieke leefomgeving.
Financieel, juridisch en organisatorisch onafhankelijk.
De adviesvoucher is een document van de provincie Gelderland die op meerdere manieren aan landbouwondernemingen in Gelderland wordt uitgegeven. De landbouwondernemer overhandigt de adviesvoucher aan een aanbieder van een adviesdienst naar keuze en samen vullen zij de adviesvoucher volledig in. De ingevulde adviesvoucher moet als bijlage worden toegevoegd om subsidie op grond van deze regeling aan te kunnen vragen. Subsidie wordt verstrekt, zolang het subsidieplafond niet is bereikt.
De aanvraag past binnen de regels van de LVV. Dit betekent ook dat het advies nog niet aan de landbouwonderneming mag zijn verstrekt, voor de subsidie wordt aangevraagd.
Paragraaf 2.21 Circulaire mestverwerking
De regeling beoogt een integrale aanpak van de mestketen van stal tot gewas. Er wordt ingezet op circulaire mestverwerking met als doel de in mest aanwezige grondstoffen zo optimaal mogelijk in te kunnen zetten voor hergebruik in een gesloten kringloop en te voorkomen dat deze herbruikbare bestanddelen ongewenst verloren gaan naar het milieu. Hiervoor zijn investeringen nodig voor het opvangen van mest en het ontdoen van mest van o.a. stikstof. De stikstof die wordt teruggewonnen wordt opgeslagen als ammoniumzout bijvoorbeeld in de vorm van ammoniumsulfaat of ammoniumnitraat.
Artikel 2.21.2 Subsidiabele activiteit
Een stalvloer kan ingezet worden bij circulaire mestverwerking als deze geschikt is om de mest frequent te kunnen afschuiven naar een afgesloten opvang. In de praktijk betekent dit dat de vloer in ieder geval dicht moet zijn. Het afschuiven kan via een schuif of robot.
Artikel 2.21.4 Weigeringsgrond
De subsidie wordt dan in ieder geval geweigerd als subsidie is verleend op grond van deze paragraaf of op grond van paragraaf 2.17b van deze regeling.
De groep van aanvragers is beperkt tot veehouderijen omdat alleen daar mest vrijkomt.
Artikel 2.21.9 Hoogte van de subsidie
De staatssteunregels, in dit geval artikel 14 van de LVV, bieden de mogelijkheid 80% steun te verstrekken als de activiteit is gericht op een van de doelstellingen van artikel 2.21.3, eerste lid, onder b.
De investering in een stikstofstripper is nog niet rendabel. Om die reden wordt een dergelijk ruim percentage noodzakelijk geacht om de aanvragers daadwerkelijk te stimuleren tot de activiteiten over te gaan.
Artikel 2.21.10 Verplichtingen
De activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend zijn bedoeld om in ieder geval niet tot meer stikstofuitstoot te leiden. Deze nieuwe omgevingsvergunning leidt hoogstwaarschijnlijk op dit moment nog niet tot aanpassing van de toegestane stikstofdepositie. Wel wordt hierdoor beperkt dat ruimte die eventueel ontstaat in de toekomst, kan worden ingezet voor het houden van meer dieren.
Paragraaf 2.22 Beëindigen van de houtoogst
In het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe zijn beheerrandvoorwaarden opgenomen voor bosbeheer in kwalificerend boshabitats. In kwalificerend boshabitats (H9120 Beuken-eikenbossen met hulst en H9190 Oude eikenbossen) binnen de begrenzing van de herstelmaatregelgebieden Herstel historische boscomplexen en Herstel (en uitbreiding) eikenstrubbenboscomplexen is het niet langer toegestaan om houtige biomassa af te voeren. Deze maatregel wordt in het herstelprogramma aangeduid als houtoogstverbod.
Het houtoogstverbod heeft financiële consequenties voor boseigenaren. Ook medeoverheden (waaronder Staatsbosbeheer) worden hierdoor getroffen. Zij hebben een groot deel van de bossen, waarvoor een verbod gaat gelden, in hun bezit. Deze medeoverheden komen niet in aanmerking voor nadeelcompensatie, terwijl zij net als andere eigenaren nadelige effecten kunnen ondervinden van het houtoogstverbod. Reden om voor deze categorie boseigenaren te kiezen voor compensatie in de vorm van een subsidie voor het beëindigen van de houtoogst.
Artikel 2.22.4 Hoogte subsidie
De hoogte van de subsidie bestaat een vast normbedrag per hectare voor het betreffende boshabitattype.
Ter voorkoming van ongeoorloofde staatsteun is de verplichting opgenomen dat de subsidie niet mag worden ingezet voor het verrichten van economische activiteiten. Het pachten van grond, het oogsten, bewerken en verkopen van hout, het commercieel exploiteren van een bezoekerscentrum en het commercieel exploiteren van een parkeerplaats zijn voorbeelden van economische activiteiten. Voorbeelden van niet-economische activiteiten zijn activiteiten gericht op de bescherming en het behoud van de natuur of de inrichting van de openbare ruimte.
Paragraaf 2.26 Stikstofreductie via aanpassing van veehouderijen
Deze paragraaf heeft als doel het reduceren van de stikstofemissie bij veehouderijen en daarmee de reductie van stikstofdepositie op N2000. Dit maakt onderdeel uit van het programma Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). De paragraaf is aanvullend op landelijke subsidieregelingen zoals de LBV en de LBV+. Ook is deze paragraaf aanvullend op bestaande provinciale regelingen voor het moderniseren en innoveren van veehouderijen in paragraaf 2.17.
Met deze paragraaf wordt beoogd de reductie van stikstofemissie te bereiken door ondernemers te stimuleren om (in ieder geval een deel van) hun veehouderij te staken en ruimte te bieden voor het doorgaan met een ander bedrijf op dezelfde locatie. Dit kan een agrarisch bedrijf zijn, maar dan is de maximale subsidie € 20.000. Bij een niet-agrarisch bedrijf wordt een subsidie van maximaal € 200.000 verstrekt. De subsidie wordt verstrekt voor de investeringen in de nieuwe activiteiten. De vrijkomende stikstofruimte kan afhankelijk van het budget dat wordt benut worden ingezet voor de natuur, PAS-melders of de stikstofbank.
Paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij
De subsidieregeling beoogt melkveehouders ertoe te bewegen managementmaatregelen te treffen die zorgen voor een reductie van de stikstof- en methaanemissie. Voor deze aanpassingen in de bedrijfsvoering gaat een melkveehouder voor een periode van vier jaar een vrijwillige agromilieuklimaatverbintenis aan met de provincie. De verbintenis gaat over maatregelen waartoe de veehouders niet al op basis van de bestaande nationale en Europese regelgeving verplicht zijn, en zijn in die zin bovenwettelijk. Het gaat om maatregelen waarvan het positieve effect op de natuur wetenschappelijk is aangetoond.
De Kringloopwijzer is ontwikkeld voor melkveehouders voor het in beeld brengen van een efficiënte mineralenbenutting en de uitstoot van broeikasgassen en ammoniak. Met dit instrument krijgt een melkveehouder inzicht in de mineralenprestatie van het bedrijf. De Gecombineerde opgave is de jaarlijkse opgave voor agrariërs. Met deze opgave leveren zij gegevens aan bij RVO.nl voor de Landbouwtelling, de mestwetgeving en diverse subsidies.
Artikel 2.25.6 Subsidiabele kosten
Deze bepalingen zijn opgenomen in verband met artikel 34, vijfde en elfde lid, van de LVV (LVV). Als nieuwe voorschriften ertoe leiden dat de managementmaatregel wettelijk verplicht wordt, komt deze – afhankelijk van de desbetreffende managementmaatregel – niet meer of nog maar voor een beperkte periode van maximaal 2 jaar voor subsidie in aanmerking.
Artikel 2.25.7 Hoogte van de subsidie
De kosten van de managementmaatregelen worden berekend op basis van gemiddelde extra kosten en gederfde inkomsten in plaats van op basis van individuele kosten en gederfde inkomsten. De standaardvergoedingen voor de extra kosten en gederfde inkomsten zijn berekend door een onafhankelijk adviesbureau (DLV Advies, ‘Onderbouwing bedragen subsidie Gelderland’, 25 oktober 2023). Dit is gebeurd op basis van gegevens uit het handboek Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN-V), onderzoeken van Wageningen University & Research (WUR) en informatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
De agromilieuklimaatverbintenis bevat (nadere) afspraken over de managementmaatregelen die de melkveehouder zal treffen, zoals over het aantal koeien en het aantal hectaren. De agromilieuklimaatverbintenis is een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36, eerste lid, van de Awb.
Artikel 2.25.9 Weigeringsgrond
Deze bepaling is er in het bijzonder op gericht te voorkomen dat cumulatie plaatsvindt met betalingen op basis van de Eco-regeling in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Die beperking is specifiek voor agromilieuklimaatverbintenissen van belang vanwege het bepaalde in artikel 8, zesde lid van de LVV.
Artikel 2.25.12 Communautair toetsingskader
De Rijksoverheid voorziet er met onder meer SABE-vouchers voor bedrijfsadviezen in dat bedrijven die steun ontvangen met toepassing van artikel 34 van de LVV, toegang hebben tot de voor de uitvoering van de agromilieuklimaatverbintenis vereiste kennis en informatie en dat zij indien nodig een passende opleiding kunnen volgen en toegang tot deskundigheid krijgen. Daarmee wordt voldaan aan artikel 34, zesde lid, van de LVV.
Artikel 2.26.2 Berekening reductie stikstofdepositie
De AERIUS Calculator is een rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied, beschikbaar op www.aerius.nl.
Hierbij wordt uitgegaan van de stikstofdepositie vanaf een veehouderijlocatie, zijnde een vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het erf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging.
Een veehouder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft.
Artikel 2.26.5 Criteria subsidiabele activiteit
Door de subsidiabele activiteit ontstaan een geheel nieuw bedrijf, landbouwbedrijf of ander soort bedrijf, of een veehouderij wordt voor een deel omgebouwd tot een ander bedrijf, landbouw of ander soort. Hier worden geen eisen aangesteld, mits de vereiste stikstofreductie wordt behaald en het aantal landbouwhuisdieren afneemt.
Artikel 2.26.6 Hoogte van de subsidie
Het onderscheid in subsidiehoogte is afhankelijk van het type bedrijf dat na aanpassing en door de aanpassing ontstaat. Als er sprake is van een aanpassing naar een ander landbouwbedrijf is de subsidie op grond van de Europese staatssteunregels, beperkt tot 20.000 euro mits aanvrager daarmee over een periode van drie jaren, niet meer dan 20.000 euro de-minimissteun heeft ontvangen.
Als sprake is van aanpassing naar een bedrijf dat niet actief is in de primaire landbouwproductie, is de steunruimte 200.000 euro.
Artikel 2.26.7 Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten worden niet voorgeschreven in de Europese staatssteunregels. Wel is aanvrager gehouden aan de regels in hoofdstuk 1.
Artikel 2.26.10 Communautair toetsingskader
De subsidie voor het aanpassen van het landbouwbedrijf is aan te merken als staatssteun. Er zijn geen vrijstellingen voorhanden die steun voor deze categorie mogelijk maken. Om die reden wordt teruggevallen op zogeheten de-minimissteun. Dit is een algemeen maximum bedrag steun die aan een ondernemer mag worden verstrekt, over een periode van drie jaar zonder dat sprake is van staatssteun. Dit betekent dat de aanvrager bij de aanvraag om subsidie, dient aan te geven of en in welke mate in de afgelopen drie jaren al de-minimissteun is ontvangen.
In de Europese staatsteunregels wordt onderscheid gemaakt tussen de-minimis voor de landbouwsector en overige sectoren (reguliere de-minimis).
Paragraaf 2.27 Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen in stalsystemen door PAS-melders
Deze paragraaf heeft als doel het reduceren van de stikstofemissie bij veehouderijen en daarmee de reductie van stikstofdepositie op N2000. Dit maakt onderdeel uit van het programma Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). De paragraaf is aanvullend op landelijke subsidieregelingen zoals de LBV en de LBV+. Ook is deze paragraaf aanvullend op bestaande provinciale regelingen voor het moderniseren en innoveren van veehouderijen in paragraaf 2.17.
Met deze paragraaf wordt beoogd de reductie van stikstofemissie te bereiken door ondernemers die een PAS-melding en een legalisatieverzoek hebben gedaan te stimuleren om de emissie van hun veehouderij te verminderen door te investeren in een emissiebeperkende maatregel. De subsidie wordt verstrekt voor de investering. Voorwaarde is dat ook door de investering legalisatie mogelijk is. Op korte termijn zal de regeling maar beperkt gebruikt kunnen worden omdat de werking van de meeste emissiebeperkende maatregel wordt betwijfeld en daarom er beperkt tot niet in wordt geïnvesteerd.
Artikel 2.27.2 Subsidiabele activiteit
De bewezen technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting kunnen zowel zien op nageschakelde als op brongerichte technieken. Het stalsysteem is de mest- en voeropslag, mestkelder, mestbewerkingsinstallatie of dierenverblijven, of een combinatie hiervan, die zich bevindt respectievelijk die zich bevinden op een veehouderij.
Onder stikstofemissie wordt de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak verstaan.
Artikel 2.27.3 Criteria subsidiabele activiteit
Als de aanvrager geen PAS-melding heeft gedaan kan hij gebruik maken van de regeling in paragraaf 2.17. Als de aanvrager onder het PAS een rechtmatige melding heeft gedaan die niet volstaat voor de activiteiten, is legalisatie van de PAS melding niet voldoende voor aanvrager om te komen tot legale bedrijfsvoering.
Onder stikstofdepositie wordt de neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving verstaan.
Voorwaarde om subsidie te kunnen ontvangen is dat mede door de investering legalisatie van de activiteiten die onder de PAS-melding vallen, mogelijk is.
In artikel 14, vijfde lid van de LVV is bepaald:
Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad27 een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag alleen worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.
In artikel 14, tiende lid van de LVV is bepaald:
De in lid 1 bedoelde steun mag niet worden toegekend in strijd met de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden of beperkingen alleen betrekking hebben op steun van de Unie waarin die verordening voorziet.
Een veehouder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft.
De subsidie is gericht op bewezen technieken, dit zijn technieken die zijn opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling ammoniak en veehouderij. De code die in deze bijlage aan de techniek of per huisvestingssysteem wordt toegekend, is de zogeheten Rav-code. Zie voor de Rav-code ook artikel 2.17.1.
Artikel 2.27.6 Hoogte van de subsidie
Alleen als de stikstofreductie verder reikt dan nodig voor intern salderen voorlegalisatie van de activiteiten die onder de PAS-melding vallen, zou aan een van de genoemde doelstellingen voldaan kunnen worden.
Voor de definitie van jonge landbouwer wordt in de vrijstellingsverordening verwezen naar het strategische GLB-plan van iedere lidstaat. Hierover is in Nederland opgenomen:
Een jonge landbouwer is jonger dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, is bedrijfshoofd, heeft zich voor het eerst gevestigd en beschikt over een adequate vakbekwaamheid of vaardigheden.
Artikel 2.27.7 Subsidiabele kosten
In artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d van de LVV zijn de volgende kostensoorten opgenomen:
de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, met inbegrip van investeringen in passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, zo nodig, de randuitrusting van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw, waarbij aangekochte grond alleen in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting;
de algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, duurzame energie, energie-efficiëntie en de productie en het gebruik van hernieuwbare energie, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;
Artikel 2.27.8 Weigeringsgronden
Onder emissiewaarde wordt het effect van uitstoot van milieuvervuilende stoffen in de atmosfeer als gevolg van menselijke activiteiten, verstaan.
De natuurvergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet).
Aanvrager dient een wijziging van het legalisatieverzoek in. Als gevolg daarvan kan aanvrager:
De natuurvergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming of omgevingsvergunning voor een Natura 2000- activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a, van het Besluit omgevingsrecht (vanaf 1 januari 2024: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet).
Artikel 2.27.10 Communautair toetsingskader
Subsidie in het kader van deze regeling dient te worden aangemerkt als staatssteun. In de LVV is hiervoor een vrijstelling in artikel 14, steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven, opgenomen. Deze vrijstelling biedt de mogelijkheid 65% van de kosten te subsidiëren mits hiermee wordt voldaan aan een van de doelstellingen uit artikel 14, derde lid.
Het is aannemelijk dat moderniseren met een bewezen techniek past binnen de doelstelling van artikel 14, derde lid onder a:
“verbeteren van de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf, met name door een verlaging van de productiekosten of de verbetering en omschakeling van de productie”.
Omdat de reductie van stikstofdepositie in eerste instantie wordt gebruikt om de PAS-melding van aanvrager te legaliseren, ligt het niet voor de hand dat voldaan wordt aan een van de doelstellingen uit artikel 14, derde lid, onder f, g, of h. Het voldoen aan deze doelstelling geeft de mogelijkheid tot een hoger subsidiepercentage. Deze doelstellingen zien op bijdragen aan matiging van klimaatverandering, duurzame circulaire bio economie en tot staan brengen van biodiversiteitsverlies. Om de ruimte te laten aan investeringen die verder gaan dan alleen legalisatie, is evenwel in de subsidiehoogte de mogelijkheid opgenomen dat de steun wordt verhoogd tot 80% als deze bijdraagt aan de doelstellingen in het derde lid, onder f, g of h.
Paragraaf 2.28 Verplaatsing veehouderij
Deze paragraaf heeft als doel het reduceren van de stikstofemissie, uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak, bij veehouderijen en daarmee de reductie van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Dit maakt onderdeel uit van het programma Gelderse Maatregelen Stikstof. De paragraaf is aanvullend op landelijke subsidieregelingen zoals de LBV en de LBV+. Ook is deze paragraaf aanvullend op bestaande provinciale regeling voor het moderniseren en innoveren van veehouderijen in paragraaf 2.17.
Met deze paragraaf wordt beoogd de reductie van stikstofemissie te bereiken door ondernemers te stimuleren om hun veehouderij te staken op de huidige locatie en ruimte te bieden voor het doorgaan met hetzelfde bedrijf op een nieuwe locatie. De subsidie wordt verstrekt voor het slopen van gebouwen op de oude locatie, het verhuizen naar de nieuwe locatie en modernisering op de nieuwe locatie. Voorwaarde is dat op de oude locatie de natuurvergunning wordt ingeleverd en dat op de nieuwe locatie de activiteiten passen binnen een voor die nieuwe locatie geldende vergunning. De vrijkomende stikstofruimte kan worden ingezet voor de natuur, PAS-melders of de stikstofbank. De regeling kan in combinatie worden ingezet met bijvoorbeeld de aankoop door derden van de locatie die wordt verlaten.
Artikel 2.28.2 Berekening reductie stikstofdepositie
De AERIUS Calculator is een rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied, beschikbaar op www.aerius.nl.
Hierbij wordt uitgegaan van de stikstofdepositie vanaf een veehouderijlocatie, zijnde een vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het erf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging.
Artikel 2.28.4 Criteria subsidiabele activiteit
De verplaatsing moet leiden tot reductie van stikstofdepositie vanuit de oorspronkelijke locatie. Dit wordt berekend met de AERIUS Calculator. Het betreft de reductie op Natura-2000 gebieden in Gelderland. De criteria vereisen niet dat de locaties van waar wordt verplaatst of waar naar toe wordt verplaatst, zijn gelegen in Gelderland.
Een veehouder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft.
Artikel 2.28.7 Subsidiabele kosten
De kosten die voor subsidie in aanmerking komen, zijn in dit geval voorgeschreven in artikel 16 van de LVV en hierdoor beperkt tot demonteren, verplaatsen en weer opbouwen.
In dit artikel zijn geen kosten opgenomen die zien op het aanpassen van de voorzieningen op de nieuwe locatie, tenzij dit gaat om modernisering of ophogen van de productiecapaciteit. Die kosten mogen vanwege artikel 14 van de LVV als subsidiabele kosten worden opgevoerd. Dit zijn niet alleen de kosten van de investeringen maar ook algemene kosten in verband met de investeringen, zoals inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs enzovoorts.
Conform artikel 16, vierde lid, tweede alinea van de LVV wordt loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw, modern gebouw of nieuwe moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel wordt gewijzigd, niet geacht met modernisering gepaard te gaan.
Artikel 2.28.8 Hoogte van de subsidie
Voor de definitie van jonge landbouwer wordt in de LVV verwezen naar het strategische GLB-plan van iedere lidstaat. Hierover is in Nederland opgenomen:
Een jonge landbouwer is jonger dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, is bedrijfshoofd, heeft zich voor het eerst gevestigd en beschikt over een adequate vakbekwaamheid of vaardigheden.
Artikel 2.28.11 Communautair toetsingskader
Subsidie voor verplaatsing dient te worden aangemerkt als staatssteun. In de LVV is hiervoor een vrijstelling opgenomen in artikel 16. Die vrijstelling biedt de mogelijkheid om 100% van de reële kosten van demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen te subsidiëren. Modernisering of verhoging van productiecapaciteit valt hier niet onder, dit kan onder artikel 14 van de LVV tot 65% en in gevallen tot 80% worden gesubsidieerd.
Paragraaf 3.3 Overdracht bodemtaken onder de Omgevingswet
Deze subsidieregeling is bedoeld voor gemeenten in het kader van de warme overdracht van de bodemtaken. Door het vervallen van de Wet bodembescherming en de inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan de taken rondom bodem en ondergrond over van de provincie naar gemeenten. Met deze subsidieregeling wil de provincie gemeenten ondersteunen bij het oplossen van knelpunten, het inrichten van de organisatie, het delen van kennis bij de overdracht van de bodemtaken. Daarmee is deze regeling onderdeel van een breder pakket waarmee richting wordt gegeven aan de zogenaamde ‘warme overdracht’ van de bodemtaken van provincie naar gemeenten.
De subsidie is bedoeld voor ondersteuning die helpt bij het wegnemen van weerstanden en het implementeren van bodem en ondergrond in Omgevingsvisies, -plannen en -programma’s. Ook kennisontwikkeling en organisatorische processen kunnen daar onderdeel van uitmaken. De gemaakte kosten moeten een duidelijke verhouding hebben met bodem en ondergrond. Voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3.3 komen niet in aanmerking de kosten van fysieke projecten zoals bodemsaneringen.
Paragraaf 3.4 Ondergrond in beeld ten behoeve van ruimtelijke ontwikkeling
Onder een rapport kan bijvoorbeeld ook worden verstaan een visie, verkenning, oriëntatie, kaartenatlas of bodemboek. Het rapport kan bijvoorbeeld gericht zijn op:
Paragraaf 4.2 Infrastructurele maatregelen Hoogwaardig Openbaar Vervoer
De OV-visie uit onderdeel b is vastgesteld door Provinciale Staten op 28 mei 2014 (PS2014-248). Het vervoerberaad, genoemd in onderdeel c, is een bestuurlijk overleg tussen de regio en de provincie Gelderland.
Paragraaf 4.10 Eenvoudige maatregelen fietsveiligheid
In dit artikel is uitgewerkt voor welke eenvoudige maatregelen subsidie kan worden aangevraagd. Daaronder valt ook de fietsstrook. Een fietsstrook bevordert niet altijd de verkeersveiligheid, maar kan de onveiligheid zelfs vergroten. Gedeputeerde Staten hebben daarom een voorkeur voor vrijliggende fietspaden. Er kunnen omstandigheden in de fysieke ruimte zijn waardoor een vrijliggend fietspad niet haalbaar is. Van die omstandigheden is bijvoorbeeld sprake als de benodigde grond niet in eigendom is van de gemeente, een brug niet breed genoeg is, of dat de ruimte voor een vrijliggend fietspad er niet is. Voor subsidie voor een fietsstrook toont de aanvrager aan dat de fietsstrook de veiligheid verbetert en dat een vrijliggend fietspad niet haalbaar is. Alleen het argument van (hoge) kosten voor de aanleg van een vrijliggend fietspad is daarbij niet voldoende. Het is wel mogelijk dat de kosten van de aanleg van een vrijliggend fietspad niet proportioneel zijn.
Paragraaf 6.6 Realiseren sociale huurwoningen
De bijdrage aan het publiek financieel tekort kan worden ingezet om tekorten te dekken op de verschillende publieke maatregelen noodzakelijk voor de bouw van sociale huurwoningen of als dekking dienen voor het vergroten van het aandeel sociale huurwoningen. Welke publieke maatregelen dit zijn hangt af van de specifieke locatie van het project of van de gemeentelijke voorwaarden die worden gesteld op het gebied van bouwen. Bijvoorbeeld de samenstelling en de kwaliteit van het programma, de in te richten openbare ruimte, de noodzakelijke infrastructurele ontsluiting van het gebied, of kosten die gepaard gaan met de bouw van sociale huurwoningen waar ondanks de toepassing van het maximale kostenverhaal of de opbrengst uit grondverkoop een publiek tekort blijft voor de gemeente. De kosten noodzakelijk voor de bouw van sociale huurwoningen zijn bijvoorbeeld gericht op de verwerving/inbrengwaarde, sanering en bodemverbetering, sloop, bouw- en woonrijp maken, plankosten en VTU (Voorbereiding, Toezicht op Uitvoering) voor het project.
Dit is een vrij open vereiste waarbij aangetoond moet worden dat in het ontwerp rekening gehouden wordt met mogelijke droogte en dat schade voorkomen wordt. Voor het grondwater wordt rekening gehouden met de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) en de verwachting van de grondwaterstand in extreme jaren. Dit betekent dat het uitzakken van het grondwaterpeil niet leidt tot extra bodemdaling, sterfte van (openbare) groenvoorzieningen en bomen. Noodmaatregelen als het bewateren met schaars drink- of oppervlaktewater zijn ongewenst. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met beperkte beschikbaarheid van het oppervlaktewater tijdens droogte.
Bij een grotere waterdiepte tot 50 cm worden maatregelen genomen om schade aan het gebouw te voorkomen of wordt er aangetoond dat voorkomen van schade doelmatig is.
Paragraaf 8.3 Voorfinanciering ontwikkelkosten
Deze regeling is er om lokale energie coöperaties in staat te stellen grootschalige energieprojecten te ontwikkelen. Zij voorziet in subsidie voor de kosten van de ruimtelijke voorbereiding van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark, de technische voorbereiding daarvan en de kosten van projectleiding, marketing en communicatie.
De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening. De lening moet na realisatie (financial close) van het project worden terugbetaald uit de opbrengsten van het project (doorgaans verkoop van energie en SDE+-subsidie).
Onder hernieuwbare-energiegemeenschap kunnen ook ondernemingen vallen die nog in de voorbereidende fase zijn van de productie van waterenergie, windenergie of zonne-energie.
De definities van windpark en zonnepark onder b en c zijn in overeenstemming met de Omgevingsvisie. In het tweede lid is de definitie van hernieuwbare energiegemeenschap buiten toepassing gelaten, waarvoor andere subsidiemogelijkheden bestaan in paragraaf 8.2. In onderdeel e is het bevoegde bestuursorgaan gedefinieerd. Het bevoegde bestuursorgaan is de gemeenteraad of Provinciale Staten als artikel 9e, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 van toepassing is.
Onder de voorbereiding van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark vallen onder andere kosten voor projectleiding, kosten voor het opstellen van aanvragen voor ruimtelijke planvorming zoals een MER en het aanvragen van een omgevingsvergunning, kosten voor een marketing- of communicatieplan, kosten voor het uitvoeren van onderzoek voorde financiering van de realisatie van het zonnepark, de waterenergie-installatie of het windpark, kosten voor het opstellen en beoordelen van contracten voor de levering van turbines en panelen, kosten voor het voorbereiden en regelen van de netaanpassing en kosten voor overig juridisch en financieel advies.
De ontwikkeling van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark maakt alleen kans van slagen als er sprake is van een gedegen voorbereiding. Er wordt dan ook niet alleen verwacht dat de aanvrager op het moment van de aanvraag aannemelijk kan maken dat het park ruimtelijk en financieel kan worden gerealiseerd. Maar ook dat aanvrager qua kennis en organisatie in staat is om een complex project als de realisatie van een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark te realiseren.
De praktijk wijst uit dat particulier (lokaal) eigenaarschap van windparken en zonneparken draagvlakverhogend werken. Het oogmerk van de regeling is dan ook om initiatieven van particulieren te ondersteunen. Door in het eerste lid te bepalen dat natuurlijke personen ook op andere wijze aangesloten kunnen zijn bij de aanvrager, wordt de mogelijk gecreëerd dat ook deelname van particuliere verenigingen en andere vormen van samenwerking tussen particulieren kunnen deelnemen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om voetbalverenigingen, wijkverenigingen en dergelijke. Het zal vaak voorkomen dat ook bestaande ondernemingen (investeerders, ontwikkelaars of exploitanten) deelnemen aan een project. Om de particuliere inbreng niet te laten verwateren, is in het tweede lid bepaald dat die onderneming voor ten minste 50% in eigendom is van en het bedrijf als bedoeld in het eerste lid.
Het tweede lid kan ertoe leiden dat de subsidie minder bedraagt dan 90% van de subsidiabele kosten. Dat is het geval als het aandeel van de gezamenlijke natuurlijke personen in het eigen vermogen van de aanvrager ten opzichte van eventuele investeerders of andere commerciële ondernemingen minder is dan 90%. De hoogte van de subsidie houdt gelijke tred met het genoemde percentage.
De subsidie wordt toegekend in de vorm van een lening. De lening wordt doorgaans na de financial close van het project terugbetaald. Als een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark niet wordt gerealiseerd als gevolg van strijd met een goede ruimtelijke ordening, dan zijn Gedeputeerde Staten gehouden om de verplichting tot terugbetaling van de subsidie en de tot op dat moment opgebouwde rente in te trekken. Daarbij hebben zij geen beleidsruimte voor een nadere afweging. Voor het bepalen van strijd met een goede ruimtelijke ordening wordt aangesloten bij de inhoud die dat begrip in de jurisprudentie over afdeling 16.3 van de Omgevingswet heeft. Daaronder vallen bijvoorbeeld zaken als slagschaduw, landschappelijke kwaliteit en geluidhinder. Het ontbreken van draagvlak bij omwonenden is geen aspect van goede ruimtelijke ordening en kan daarom geen grond zijn de verplichting tot terugbetaling te laten vallen. Dat geldt evenzeer voor het ontbreken van medewerking van de gemeenteraad, omdat de Elektriciteitswet 1998 voorziet in een bevoegdheid van Gedeputeerde Staten om een projectbesluit vast te stellen.
In artikel 8.3.6, tweede lid, onderdeel f staat dat de aanvrager informatie moet verstrekken waaruit blijkt dat het bevoegd bestuursorgaan van het windpark, de waterenergie-installatie of het zonnepark wil meewerken aan de realisatie ervan. Het is niet noodzakelijk dat deze informatie aantoont dat de besluitvormingsprocedure bij het bevoegde bestuursorgaan over het windpark of zonnepark al geheel is doorlopen.
De aanvrager is verplicht om mee te werken aan een overeenkomst waarin de voorwaarden voor de geldlening zijn opgenomen. De provincie vraagt zekerheden van de aanvrager die in de overeenkomst worden vastgelegd. Die zullen, samen met andere relevante aspecten van de lening, worden vastgelegd in die overeenkomst als bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht. De zekerheden vervallen op het moment dat de lening is terugbetaald. De duur van de lening wordt in overleg met de aanvrager bepaald en is afhankelijk van de planning van het project of projectonderdeel.
De lening in deze paragraaf kwalificeert als staatssteun. Zij wordt alleen verstrekt als dat geoorloofd is op basis van hoofdstuk I en artikel 22 van de AGVV. Artikel 22 maakt het mogelijk dat leningen worden verstrekt aan startende kleine ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal kleiner is dan € 10 miljoen en die bovendien minder dan vijf jaar geleden zijn ingeschreven, nog geen winst hebben uitgekeerd en die niet uit een fusie zijn ontstaan. In het geval er andere ondernemingen betrokken zijn bij het duurzame energiebedrijf (als zogenaamde partneronderneming of verbonden onderneming), worden de gegevens geheel of gedeeltelijk betrokken om te bepalen of het duurzame energiebedrijf nog kwalificeert als een kleine onderneming.
Subsidies op grond van deze paragraaf moeten in een eerste fase (fase 1) stimuleren dat op het niveau van een of meerdere wijken onderzocht wordt in hoeverre verduurzaming van de wijk kans van slagen heeft. Verduurzaming kan bijvoorbeeld worden bereikt door het besparen van energie of het gebruik van duurzame energiebronnen. De vervolgfase (fase 2) richt zich op het opstellen van een concreet en integraal transitieplan. Het plan bevat bij voorkeur koppelingen met andere onderwerpen zoals (duurzame) mobiliteit, (ondergrondse) infrastructuur, herstructurering, biodiversiteit, klimaatadaptatie, leefbaarheid en sociale cohesie. Onder de definitie van ‘wijk’ vallen in verband met de leesbaarheid van deze paragraaf tevens geografische eenheden die in de praktijk ook wel buurt, buurtschap, kern of dorpskern worden genoemd.
Onder een integraal transitieplan wordt verstaan: een plan met maatregelen gericht op het beperken van het fossiele energieverbruik van bestaande gebouwen. Bij voorkeur bevat een transitieplan ook andere wijk verduurzamende maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van mobiliteit, klimaatadaptatie en sociale cohesie. Een integraal transitieplan dient steeds tot stand te komen in interactie met die partijen, in het bijzonder de bewoners.
In artikel 8.4.2 en verder wordt gesproken over de externe deskundige. Met extern is bedoeld tot uitdrukking te brengen dat het gaat om een deskundige die noch aan de subsidieverstrekker, noch aan de subsidieontvanger gelieerd zijn. De externe adviseur vervult een onafhankelijke rol ten opzichte van alle partijen die worden betrokken bij het integraal transitieplan.
Artikel 8.7.6 Hoogte van de subsidie
De opruimkosten van drugsafval omvatten, kort samengevat, de afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval, daardoor verontreinigd oppervlaktewater en bodemsanering. In het kader van de subsidieregeling die hiervoor gold, kregen particulieren (plus Staatsbosbeheer) de opruimkosten volledig vergoed tot een bedrag van maximaal € 25.000. Gemeenten, provincies en waterschappen kregen de helft van de kosten vergoed, dit tot een bedrag van € 25.000. Voor de meeste dumpingen voldeed deze regeling. Soms zijn de opruimkosten echter hoger dan € 25.000. Om schrijnende situaties te voorkomen, is de vergoeding van de opruimkosten verruimd. Private partijen kunnen daardoor nu hun opruimkosten volledig vergoed krijgen tot een maximumbedrag van € 200.000. Decentrale overheden krijgen de opruimkosten tot € 50.000 voor 50% vergoed. Opruimkosten die daarbovenop komen, worden tot aan € 175.000 volledig vergoed. Het maximumbedrag voor decentrale overheden is daardoor eveneens € 200.000: 50% van € 50.000 = € 25.000 + € 175.000.
Met deze wijziging worden ongewenste situaties tegengegaan die zich eerder konden voordoen wanneer de kosten hoger waren dan de maximale vergoeding van € 24.999 die voorheen gold. Te denken valt aan de situatie dat een particulier daardoor een hoge rekening uit eigen zak moest betalen. Daarom wordt het voor aanvragers die eerder de maximale vergoeding ontvingen nu mogelijk om een aanvraag in te dienen zodat zij alsnog een subsidie kunnen ontvangen voor de kosten die zij eerder niet gesubsidieerd konden krijgen. De totale subsidie voor het project bedraagt, net als voor aanvragen onder het eerste lid, maximaal € 200.000. Bij een aanvraag op basis van het tweede lid gaat het om € 24.999 aan eerder verstrekte subsidie, plus maximaal € 175.001 via een nieuwe aanvraag. Om dit te waarborgen, bevat het tweede lid de bepaling dat de maximale subsidie van € 200.000 wordt verminderd met de eerder ontvangen subsidie. Voor drugsdumpingen waarbij de opruimkosten het plafond van deze subsidieregeling overstijgen, geldt dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de kosten van deze saneringen financiert. Deze zogenaamde megadumpingen vragen om een oplossing buiten deze subsidieregeling om.
Artikel 8.8.1 (Begripsomschrijvingen)
In het geval van radardetectie staat een kleine radarinstallatie in de buurt van het windturbinepark. Windturbines met obstakelverlichting worden aangesloten op dit systeem.
Transponderdetectie werkt anders. Bij transponderdetectie herkent een ontvanger bij een windturbinepark de transponder van een vliegtuig, Als een vliegtuig het windturbinepark in de avond of nacht nadert, dan schakelt de obstakelverlichting in. Het doel van beide technieken is om de obstakelverlichting op windturbines alleen in te schakelen wanneer een vliegtuig zich in de nabijheid van windturbines bevindt, zodat de verlichting het overige deel van de nacht uitgeschakeld kan zijn.
Artikel 8.8.2 (Subsidiabele activiteiten)
Het is niet toegestaan om een naderingsdetectiesysteem te gebruiken zonder toestemming van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Om deze reden zijn ook de kosten die verbonden zijn aan het krijgen van deze toestemming subsidiabel. Op deze website zijn de huidige toetsingscriteria van de Inspectie Leefomgeving en Transport te vinden.
De penvoerder is één van de deelnemers in het samenwerkingsverband, die door alle andere deelnemers gemachtigd is een aanvraag voor subsidie in te dienen. De penvoerder is de contactpersoon voor de provincie namens het samenwerkingsverband.
Artikel 8.10.8 (Opschortende voorwaarde)
Lid 1: SVn voert voor iedere aanvrager een CDD-check uit. Bij subsidies hoger dan € 50.000 voert SVn ook een kredietwaardigheidstoets uit, voordat zij een overeenkomst van geldlening aangaat met de subsidieontvanger. Een negatieve uitkomst van de CDD-check of de kredietwaardigheidstoets is aanleiding voor SVn om de aanvraag voor een lening af te wijzen en de overeenkomst niet te sluiten. SVn brengt de provincie hiervan op de hoogte.
Lid 2: De aanvraag voor een lening dient binnen drie maanden te zijn afgerond. Als na verloop van deze termijn nog geen overeenkomst van geldlening is getekend tussen SVn en de subsidieontvanger, dan beëindigt SVn de aanvraagprocedure en wordt geen overeenkomst van geldlening getekend. SVn brengt de provincie hiervan op de hoogte.
De bijlagen behorende bij de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 komen te luiden:
Bijlage 1. Maximale subsidiebedragen paragraaf 2.7 Inrichting Gelders Natuurnetwerk
Maximale subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 2.7 Inrichting van het Gelders Natuurnetwerk, artikel 2.7.1 onderdeel a tot en met e, van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023
Bijlage 2. Lijst van prioritaire soorten behorende bij paragraaf 2.5 Behoud van prioritaire soorten
Bijlage 3. Lijst van subsidiabele kosten behorende bij paragraaf 5.3 Functioneel gebruik erfgoed
Subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 5.3.7 zijn:
Het uurloon is het gemiddelde uurloon dat is vermeld op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: https://cultureelerfgoed.nl/dossiers/subsidies/instandhoudingssubsidie-sim-aanvragen. Het gemiddelde uurloon is exclusief algemene bouwplaatskosten, algemene bedrijfskosten, winst, risico en BTW.
De subsidiabele indirecte kosten zijn in totaal ten hoogste 20% van de subsidiabele directe kosten als bedoeld onder nummer 1.
De algemene bouwplaatskosten betreffen de kosten van de hoofdaannemer die niet direct aan een onderdeel zijn toe te wijzen en die onder meer betrekking hebben op verzorgend, uitvoerend en administratief personeel op het werk, tijdgebonden materieel, keten, loodsen en dergelijke, bouwplaats en dergelijke, verbruikskosten, bewaking, verletbestrijding, bereken- en tekenwerk en dergelijke.
Directiekosten zijn alleen subsidiabel als zij betrekking hebben op de levering van een totaalpakket aan werkzaamheden zoals omschreven in de DNR-2011 (standaard voorwaarden, 2011 herzien 2013, rechtsverhoudingen opdrachtgever-architect). De percentages worden berekend aan de hand van de bouwsom. Tot de bouwsom behoren zowel de subsidiabele kosten als de niet-subsidiabele kosten.
Bijlage 4 Uitvoeringsvoorschriften duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden behorende bij artikel 5.3.9, vierde lid, artikel 5.4.7, tweede lid en artikel 10.1.7, derde lid
Voorzieningen voor geriefs- of functieverbetering, zoals isolatie voor warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie; energieopwekking etc., worden op zodanige wijze ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering. Vooraf wordt contact opgenomen met de gemeente over de vergunningplicht van dit soort voorzieningen.
Voor aanvang van de werkzaamheden informeert de subsidieaanvrager alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van onderhouds- en restauratiewerkzaamheden betrokken partijen, zoals de eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers, ambtenaren bouw- en woningtoezicht etc., over deze uitvoeringsvoorschriften. Al deze partijen houden zich aan deze uitvoeringsvoorschriften.
Bij de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten, zoals muurplanten, vleermuizen, kerkuilen, etc. wordt contact opgenomen met het Provincieloket van de provincie Gelderland, telefonisch bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 16.30 uur via nummer: 026 – 359 99 99. Voor meer informatie raadpleeg de website https://www.gelderland.nl/Wet-Natuurbescherming-Beschermde-soorten-ontheffing
Artikel 2 Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk
Gevelreiniging is niet toegestaan. Onder gevelreiniging en het verwijderen van graffiti wordt onder meer verstaan: agressieve gevelreiniging, zoals stralen met grit, zand en water en het reinigen met behulp van chemische middelen. De reden hiervoor is dat de “bakhuid” niet mag worden beschadigd. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten onder bepaalde voorwaarden gevelreiniging toe te staan.
Het inboeten van het metselwerk wordt uitgevoerd met bijpassende steen, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk wordt in het bestaande metselverband uitgevoerd met metselmortel aangepast aan het historisch juiste metselwerk. Metselmortel komt in samenstelling, hardheid en kleur overeen met het bestaande, historisch juiste metselwerk. Hiertoe wordt bij de aanvang van het werk aan Gedeputeerde Staten opgegeven wat de samenstelling is van de metselmortel.
Nieuw voegwerk is qua samenstelling, kleur en uitvoering gelijk aan het bestaande, historisch juiste voegwerk. Hiertoe wordt voor de aanvang van het werk aan de subsidieverlener opgegeven wat de samenstelling is van de voegmortel. Bij herstel van voegwerk wordt eerst een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het voegwerk. Ter hoogte van het maaiveld wordt het voegwerk tot minimaal 30 cm beneden het maaiveld nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De voegen worden in verband met een goede hechting van de voegspecie kantig en voldoende diep uitgehakt opdat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte is als 1 staat tot 2. Het uithakken van voegen geschiedt alleen met de hand, of als pneumatisch, met een fijne beitel. Het uitslijpen van de voegen is in verband met mogelijke beschadiging van de steen alleen toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol, voorzien van een afzuiging. Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.
Nieuw pleisterwerk komt in samenstelling, kleur en uitvoering overeen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk, tenzij de gesteldheid van de ondergrond een ander pleistersysteem nodig heeft. Het pleisterwerk wordt onder het maaiveld tot op de eerste funderingsversnijding nagezien en zo nodig hersteld of vernieuwd. De samenstelling van het pleisterwerk is aan de hardheid van de onderliggende steen aangepast. Hierbij wordt een opgave gegeven van de samenstelling. Voor het herstel van het pleisterwerk wordt een proefstuk ter beoordeling van de subsidieverlener opgezet. Na goedkeuring van de subsidieverlener mag gestart worden met het herstel van het pleisterwerk.
Artikel 5 Zinkwerk, koperwerk en loodwerk
Zinkwerk wordt in de dikte 1,1 mm STZ 16 en met voldoende overlap ca.15 mm uitgevoerd. Waar nodig, in verband met de lengte, wordt het zink in bakgoten van een broek- of rekstuk voorzien. Dit is noodzakelijk omdat rekening moet worden gehouden met een uitzetting van 1 mm per strekkende meter vaste gootlengte.
Het loodwerk wordt ter plaatse van muuraansluitingen met loodproppen of voegklemmen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, minimaal 3 cm diep, vastgezet. En daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk. Bij het toepassen van voegklemmen bestaat het metselwerk boven de klemmen uit minstens 3 strekken.
Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. worden met muurlood en loketten uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m2 NHL 20 en met loodproppen in voldoende diep uitgehakte of uitgeslepen voegen, minimaal 3 cm diep, vastgezet. Het lood tussen de proppen of klemmen wordt platgeslagen en daarna afgevoegd met een voegmortel die in samenstelling, kleur en uitvoering overeenkomt met het bestaande, historisch juiste voegwerk.
Het lood op hoekkepers en nokken wordt in minimaal 25 kg/m2 NHL 25, in meterstukken met gefelste naden of met voldoende overlap ca. 10 cm uitgevoerd. Op iedere felsnaad wordt een koperen klang ter bevestiging aangebracht. In het zicht blijvende koperen klangen worden voor montage vertind. Ieder stuk lood wordt alleen in het midden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels worden met trotseerloodjes afgedekt.
De nok- en hoekkepervorsten worden met behulp van een vezelversterkte kalkmortel aangebracht. Bevestiging aan de ruiter mag alleen verdekt en met roestvaste middelen. De mortel kan, als nodig, door toevoeging van zogenaamd kleur poeder iets worden bijgekleurd naar de kleur van de pan. De nok- en hoekkeperruiters worden minimaal in hoogte uitgevoerd. Wanneer de onderconstructie is gewijzigd en er twijfel bestaat over de afwerking van de vorsten met mortel, wordt dit eerst voorgelegd aan de subsidieverlener.
Bij het dekken van het riet wordt gebruik gemaakt van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd. Voor binddraad wordt gebruikt nr. 18 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn ook toegestaan. Voor rietbedekking op en aan molens gelden andere bindmethoden.
Bijlage 5 Normkosten paragraaf 2.15 en 2.16
Normkosten paragraaf 2.15 en 2.16 Uitvoering specifieke uitkering Programma Natuur |
||
realiseren van een OADnetwerk ( betreft onderzoek/planvorming) |
||
Bijlage 6 Subsidiebedragen paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij
Subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij, artikel 2.25.7, eerste en tweede lid, van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023.
De regeling treedt in werking op 18 maart 2024.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2024-3642.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.