Besluit mandaat Omgevingswet

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

en de

 

Commissaris van de Koning in de provincie Noord-Brabant,

 

ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

 

Gelet op afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Gelet op artikel 59a, tweede lid, en artikel 176, tweede lid, van de Provinciewet;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten respectievelijk de Commissaris van de Koning in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet mandaat, volmacht en machtiging wensen te verlenen aan de algemeen directeur van de provincie Noord-Brabant en aan een aantal programmamanagers en de onder hen ressorterende projectleiders van de provincie Noord-Brabant;

 

 

Besluiten:

  • 1.

    Overeenkomstig Bijlage 1 ‘Mandaat Omgevingswet’, behorend bij dit besluit, mandaat te verlenen voor de uitoefening van bevoegdheden op grond van de Omgevingswet en daarmee samenhangende wet- en regelgeving aan:

    • a.

      de programmamanagers, bedoeld in artikel 11 van de Regeling ambtelijke organisatie Noord-Brabant 2018, die ingevolge hun programma verantwoordelijk zijn voor de opgaven:

      • Infrastructurele Projecten;

      • Landbouw en Voedsel;

      • Majeure Projecten en Ontwikkelbedrijf;

      • Milieu en Energie;

      • Multimodale Bereikbaarheid;

      • Natuur;

      • Water en Bodem;

      • Wonen, Werken en Leefomgeving; en

    • b.

      de onder 1a bedoelde programmamanagers ressorterende projectleiders, bedoeld in artikel 1 juncto artikel 8, vierde lid, van de Regeling ambtelijke organisatie Noord-Brabant 2018.

  • 2.

    Dat waar in dit besluit gesproken wordt over mandaat, respectievelijk ondermandaat, daar tevens onder wordt verstaan volmacht respectievelijk ondervolmacht en machtiging tot het uitoefenen van daarmee verbonden procedurele bevoegdheden.

  • 3.

    Dat het mandaat steeds betrekking heeft op taken en verantwoordelijk-heden die ingevolge het eigen programma respectievelijk het eigen project aan de betreffende programmamanager respectievelijk projectleider toekomen.

  • 4.

    Dat het onder 1a en 1b van dit besluit verleende mandaat tevens wordt verleend aan de algemeen directeur van de provincie Noord-Brabant en, ten aanzien van het mandaat onder 1b, aan de programmamanagers, bedoeld onder 1a van dit besluit.

  • 5.

    Dat de algemeen directeur en programmamanagers voornoemd bevoegd zijn in de plaats te treden van aan hen ondergeschikte functionarissen aan wie ingevolge dit besluit mandaat is verleend.

  • 6.

    Dat dit besluit in de plaats treedt van de aan de algemeen directeur van de provincie Noord-Brabant en de aan de voornoemde programmamanagers en projectleiders binnen hun programma’s en projecten verleende (onder)mandaten, indien en voor zover deze betrekking hebben op bevoegdheden die thans hun grondslag vinden in de Omgevingswet en de met die wet samenhangende wet- en regelgeving.

  • 7.

    Het Besluit mandaat inwerkingtreding Omgevingswet, d.d. 5 december 2023, gedeeltelijk in te trekken.

  • 8.

    Te bepalen dat onderdeel 2, aanhef en onder a, van het Besluit mandaat inwerkingtreding Omgevingswet zijn gelding blijft behouden, met dien verstande dat de bevoegdheid tot het nemen van besluiten strekkende tot advisering aan het Rijk inzake besluiten van andere bestuursorganen is uitgesloten van het in dat onderdeel verleende mandaat aan projectleiders en aldus berust bij de aldaar bedoelde programmamanagers.

  • 9.

    Dit besluit te voegen in het openbare mandaatregister, bedoeld in de Regeling mandaat Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant 2018.

  • 10.

    Dit besluit in werking te laten treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst en daaraan terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2024.

  • 11.

    Dit besluit aan te halen als Besluit mandaat Omgevingswet.

’s-Hertogenbosch, 20 februari 2024

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

drs. M.P.J.M. van Gruijthuijsen (wnd.)

de secretaris,

drs. G.H.E. Derks MPA

De Commissaris van de Koning voornoemd,

drs. M.P.J.M. van Gruijthuisen (wnd.)

Mandaat Omgevingswet Bijlage I behorend bij Besluit mandaat Omgevingswet

 

Nr.

Omschrijving

PM 1

PL2

Bijzonderheden

1.

Omgevingsrecht algemeen

1.1

Besluiten op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in art. 5.1 en art. 5.4 Omgevingswet. Omvat niet de bevoegdheid te besluiten tot het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in art. 5.1, eerste lid, onder a, juncto art. 5.10, eerste lid, onder a, Omgevingswet.

 

X

1.2

Besluiten tot het doen van een mededeling naar aanleiding van een melding als bedoeld in art. 3.4 Omgevingsverordening Noord-Brabant.

 

X

1.3

Besluiten tot het verlenen van instemming als bedoeld in art. 4.25, derde lid, Omgevingsbesluit.

 

X

1.4

Besluiten tot het weigeren van instemming als bedoeld in art. 4.25, derde lid, Omgevingsbesluit.

X

1.5

Toepassen van art. 4:85 e.v. Awb: besluiten tot vaststellen van een verplichting tot betaling van een geldsom voortvloeiend uit de Omgevingsverordening Noord-Brabant.

 

X

Incl. vertegenwoordiging buiten rechte.

2.

Milieueffectrapportage (mer)

2.1

Bekendmaken Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD), Milieueffectrapport (MER), mer-beoordeling en het organiseren van inspraak- en informatiebijeenkomsten.

 

X

2.2

Verrichten van handelingen, onderzoeken en correspondentie ter voorbereiding van een NRD, MER, mer-beoordeling of mer-monitoring.

 

X

2.3

Toepassen art. 16.49 Omgevingswet: besluiten tot het aanhouden, buiten behandeling laten of afwijzen aanvraag.

 

X

2.4

Toepassen art. 16.36, vijfde lid, Omgevingswet en art. 16.43, tweede lid, Omgevingswet: besluiten inzake mer-beoordelingsplicht.

 

X

2.5

Uitvoering geven aan art. 16.42a Omgevingswet juncto art. 11.5 Omgevingsbesluit en art. 16.53a Omgevingswet juncto 11.20 Omgevingsbesluit inzake monitoring.

 

X

3.

Provinciale wegen

3.1

Besluiten op een aanvraag om een vergunning voor een beperkingengebiedactiviteit als bedoeld in artikel 3.112 Omgevingsverordening Noord- Brabant.

 

X

4.

Natuur

4.1

Het gelet op art.10.10b, eerste lid, Omgevingswet juncto art. 3.59, aanhef en onder b, onderdeel 3°, Besluit kwaliteit leefomgeving aanbrengen van kentekenen in en rondom N2000-gebied.

 

X

4.2

Toepassen art. 11.69 Besluit activiteiten Leefomgeving: tijdelijk sluiten van de jacht.

X

5.

Hoogwater en waterstaatswerken

5.1

Het verrichten van handelingen ter uitvoering van het gestelde bij en krachtens afdeling 5.2 Omgevingswet.

 

X

5.2

Toepassen art. 16.72 Omgevingswet: besluiten tot goedkeuring van een projectbesluit.

X

6.

Geluid

6.1

Het verrichten van handelingen ter uitvoering van het saneringsprogramma.

 

X

6.2

Besluiten inzake het al dan niet of deels treffen van geluidwerende maatregelen.

 

X

7.

Bodemsanering bedrijven

7.1

Instemmen met de verklaring van koper betreffende overname saneringsplicht, onder het afgeven van een bankgarantie, bedoeld in art. 55b, derde lid, Wet bodembescherming, met inachtneming van het geldende overgangsrecht in het kader van de Omgevingswet.

 

X

7.2

Uitoefenen van de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten, bedoeld in art. 76j, vierde lid, Wet bodembescherming, met inachtneming van het geldende overgangsrecht in het kader van de Omgevingswet.

 

X

8.

Bodemsanering landelijk en stedelijk gebied

8.1

Besluiten tot het aangaan van een overeenkomst inzake schadevergoeding, schadeloosstelling of tegemoetkoming in het kader van bodemsaneringsprojecten, met inachtneming van het vigerende overgangsrecht in het kader van de Omgevingswet.

 

X

Inclusief vertegenwoordiging buiten rechte.

8.2

Besluiten tot het aangaan van een overeenkomst inzake een financiële bijdrage naar draagkracht van een niet-draagkrachtige particulier onder overname van saneringsplicht door het bevoegd gezag, met inachtneming van het vigerende overgangsrecht in het kader van de Omgevingswet.

 

X

Inclusief vertegenwoordiging buiten rechte.

8.3

Besluiten tot het aangaan van een overeenkomst inzake uitvoering van de sanering overeenkomstig artikel 38 van de Wet bodembescherming, met inachtneming van het vigerende overgangsrecht in het kader van de Omgevingswet.

 

X

Inclusief vertegenwoordiging buiten rechte.

8.4

Uitoefenen van de bevoegdheden van Gedeputeerde Staten, bedoeld in art. 39, vijfde lid, 43, 48, 51, 53, tweede lid, en 88, vierde lid, onder a en b, 92b Wet bodembescherming, met inachtneming van het vigerende overgangsrecht in het kader van de Omgevingswet.

 

X

8.5

Besluiten om afstand te doen van het recht om ten laste van het Rijk komende kosten te verhalen op de eigenaar en/of veroorzaker, bedoeld in art. 75, zesde lid, Wet bodembescherming, met inachtneming van het vigerende overgangsrecht in het kader van de Omgevingswet.

 

X

8.6

Toepassen art. 83 Wet bodembescherming: besluiten tot het verlenen van een bijdrage voor onderzoek en sanering van gevallen van verontreiniging, wegens verplichte aankoop van onroerend goed ingevolge artikel 57 van deze wet, met inachtneming van het vigerende overgangsrecht in het kader van de Omgevingswet.

 

X

8.7

De minister verzoeken om vordering van eigendom, beperkte rechten of gebruik, bedoeld in art. 50 Wet bodembescherming, met inachtneming van het vigerende overgangsrecht in het kader van de Omgevingswet.

 

X

9.

Staldering- en Glas-voor-glas-bewijzen

9.1

Het uitgeven van bewijzen op grond van de artikelen 5.66 en 5.71 Omgevingsverordening Noord- Brabant.

X

10.

Onteigening

10.1

Indienen van een verzoek tot bekrachtiging en alle daarbij behorende handelingen met inachtneming van het bepaalde in afdeling 16.9 Omgevingswet.

X

Omvat niet het besluit tot aanhangig maken procedure.

10.2

Indienen van een verzoek tot vaststellen van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 11.14 Omgevingswet.

X

Omvat niet het besluit tot aanhangig maken procedure.

Naar boven