Provinciaal blad van Noord-Brabant
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Noord-Brabant | Provinciaal blad 2024, 20132 | gemeenschappelijke regeling |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Noord-Brabant | Provinciaal blad 2024, 20132 | gemeenschappelijke regeling |
Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant en de colleges van de gemeenten in Zuidoost-Brabant van 3 september 2024, houdende de instelling van een openbaar lichaam ten behoeve van de uitvoering van taken op het gebied van het omgevingsrecht en de regeling van haar werkwijze (Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant 2024)
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Asten,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Bergeijk,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Best,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Deurne,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Eersel,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Geldrop-Mierlo,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Gemert-Bakel,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Laarbeek,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen c.a.,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Someren,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Son en Breugel,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven,
Burgemeester en wethouders van de gemeente Waalre,
ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft;
Gelet op artikel 51 van de Wet gemeenschappelijke regelingen;
Gezien de toestemming van Provinciale Staten van Noord-Brabant en de raden van de gemeenten Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen c.a., Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre;
Overwegende dat er in de provincie Noord-Brabant omgevingsdiensten zijn ingesteld om ten behoeve van de deelnemers taken op een efficiënte en doelmatige wijze uit te voeren op het gebied van het omgevingsrecht en om als verlengstuk van het lokaal en provinciaal bestuur een bijdrage te leveren aan het realiseren en borgen van de kwaliteit en veiligheid van de fysieke werk- en leefomgeving van de verschillende regio’s in de provincie Noord-Brabant;
In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:
boekjaar: boekjaar dat samenvalt met het kalenderjaar;
colleges: colleges van burgemeester en wethouders van de aan deze regeling deelnemende gemeenten;
deelnemers: aan deze regeling deelnemende gemeenten en de provincie Noord-Brabant;
Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant;
Landelijk basistakenpakket: verplichte Landelijke Basistakenpakket, als opgenomen in artikel 13.12 Omgevingsbesluit juncto bijlage VI van het Omgevingsbesluit;
omgevingsdienst: Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant;
Provinciale Staten: Provinciale Staten van Noord-Brabant;
raden: gemeenteraden van de aan deze regeling deelnemende gemeenten;
SGO: Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties;
werkgebied: totale grondgebied van de deelnemers, alsmede het daarmee overeenkomende grondgebied van de provincie Noord-Brabant;
De Omgevingsdienst is ingesteld om ten behoeve van de deelnemers taken uit te voeren op het gebied van het omgevingsrecht en daarmee als uitvoeringsdienst van het lokaal en provinciaal bestuur een bijdrage te leveren aan het realiseren en borgen van de door de verantwoordelijke overheden in de regio Zuidoost-Brabant aangegeven kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Het algemeen bestuur beslist niet over een voorstel alvorens de raden en Provinciale Staten om zienswijzen zijn gevraagd, wanneer ten minste een vijfde van de gemeenteraden en Provinciale Staten het dagelijks bestuur hierom verzoekt. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.
Indien het eerste lid wordt toegepast, dan hebben de raden en Provinciale Staten twaalf weken de tijd hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur naar voren te brengen. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijzen gegeven is stelt het dagelijks bestuur de raden, Provinciale Staten en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.
Onverminderd artikel 2.1 kan de omgevingsdienst, voor zover dit geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de basistaken, op verzoek van een of meer van de deelnemers de volgende andere taken uitvoeren:
Artikel 2.3 werkzaamheden voor andere publiekrechtelijke rechtspersonen
Onverminderd de taken, bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2, kan de omgevingsdienst op verzoek van een andere publiekrechtelijke rechtspersoon, indien dit geen verstoring veroorzaakt, adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden voor die rechtspersoon verrichten op het gebied van de fysieke leefomgeving.
Onverminderd artikel 20 van de wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van een der deelnemers, dan wel door of vanwege het bestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt.
Artikel 3.6 Taken en bevoegdheden
Onverminderd artikel 57a van de wet, kan het algemeen bestuur de uitoefening van door hem te bepalen bevoegdheden volgens door hem te stellen beleidsregels of daaraan te stellen beperkingen overdragen aan het dagelijks bestuur of aan een commissie als bedoeld in artikel 25 van de wet, met uitzondering van:
De leden van het algemeen bestuur, de leden van het dagelijks bestuur of de voorzitter kunnen een door het algemeen bestuur vast te stellen tegemoetkoming in de kosten, en voor zover zij niet de functie van wethouder, secretaris of burgemeester vervullen, een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen.
Artikel 4.2 Einde lidmaatschap
Het lidmaatschap van een lid van het dagelijks bestuur eindigt van rechtswege indien:
Besluitvorming van het dagelijks bestuur vindt plaats overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de Provinciewet.
Artikel 4.5 Taken en bevoegdheden
Onverminderd artikel 57b, van de wet, heeft het dagelijks bestuur de volgende bevoegdheden:
Het dagelijks bestuur hanteert voor de medewerkers van haar organisatie de Cao SGO, of de collectieve arbeidsvoorwaardenovereenkomst die daarvoor in de plaats komt.
Artikel 6.1 Externe verantwoording
Het lid van het algemeen bestuur legt verantwoording af aan de raad of Provinciale Staten, alsmede aan het college of Gedeputeerde Staten van de deelnemer die hem heeft aangewezen over het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid, op de door die deelnemer vastgestelde werkwijze.
Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en een commissie als bedoeld in de artikelen 24 of 25 van de wet, nemen artikel 23 van de wet inzake geheimhouding in acht.
Op grond van artikel 59, zesde lid van de wet, kan het algemeen bestuur een begrotingswijziging die niet tot een verhoging of tot een vrijwillige verhoging van de bijdrage van de deelnemers leidt, direct vaststellen, zonder toepassing van artikel 59, eerste, derde en vierde lid van de wet.
Artikel 7.4 Verplichtingen deelnemers
Indien aan het algemeen bestuur van de omgevingsdienst blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet respectievelijk 198 en 199 van de Provinciewet.
Het algemeen bestuur brengt een voorstel tot wijziging van deze gemeenschappelijke regeling in procedure bij de deelnemers.
Na de inwerkingtreding van deze regeling berusten de volgende regelingen mede op deze regeling:
’s-Hertogenbosch, 3 september 2024
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
de voorzitter,
mr. I.R. Adema
de secretaris
drs. G.H.E. Derks MPA
Asten, 21 mei 2024
Het college van de gemeente Asten,
de voorzitter,
A.A.H.C.M. van Extel-van Katwijk
de secretaris,
M. Derks
Bergeijk, 11 juni 2024
Het college van de gemeente Bergeijk,
de voorzitter,
Callewaert-de Groot
de secretaris,
A.J.M. Ewalds
Best, 9 juni 2024
Het college van de gemeente Best,
de voorzitter,
H. Ubachs
de secretaris,
J. Hasselman
Bladel, 9 juli 2024
Het college van de gemeente Bladel,
de voorzitter,
M.A.G. van den Bosch
de secretaris,
R.C.W.C. Lathouwers
Cranendonck, 21 mei 2024
Het college van de gemeente Cranendonck,
de voorzitter,
F.A.P. van Kessel
de secretaris,
E. Jacobs
Deurne, 4 juni 2024
Het college van de gemeente Deurne,
de voorzitter,
G.T. Buter
de secretaris,
R. Halffman
Eersel, 4 juni 2024
Het college van de gemeente Eersel,
de voorzitter,
W.A.C.M. Wouters
de secretaris,
H.M.L. Offermans
Eindhoven, 11 juni 2024
Het college van de gemeente Eindhoven,
de voorzitter,
J. Dijsselbloem
de secretaris,
Zwierstra
Geldrop-Mierlo, 26 maart 2024
Het college van de gemeente Geldrop-Mierlo,
de voorzitter,
J.C.J. van Bree
de secretaris,
N.J.H. Scheltens
Gemert-Bakel, 3 juli 2024
Het college van de gemeente Gemert-Bakel,
de voorzitter,
M.S. van Veen
de secretaris,
P. Sennema
Heeze-Leende, 27 mei 2024
Het college van de gemeente Heeze-Leende,
de voorzitter,
T.M. Heldens
de secretaris,
C.G. Klesman-Nacken
Helmond, 23 mei 2024
Het college van de gemeente Helmond,
de voorzitter,
P.J.M.G. Blanksma-van den Heuvel
de secretaris,
A.S. Meijer
Laarbeek, 27 juni 2024
Het college van de gemeente Laarbeek,
de voorzitter,
Y.C.M.G. de Boer
de secretaris,
J.W.M. van de Ven
Nuenen c.a., 18 april 2024
Het college van de gemeente Nuenen c.a.,
de voorzitter,
M.M. van Toorenburg
de secretaris,
T.N. Kramer
Oirschot, 4 juni 2024
Het college van de gemeente Oirschot,
de voorzitter,
J. Keijzers-Verschelling
de secretaris,
S. Willems-van Ulden
Reusel-De Mierden, 4 juni 2024
Het college van de gemeente Reusel-De Mierden,
de voorzitter,
A.J.M.H. van de Ven
de secretaris,
J.P.P.S. Ruyters
Someren, 18 juni 2024
Het college van de gemeente Someren,
de voorzitter,
D. Blok
de secretaris,
J. Koppers-van der Krabben
Son en Breugel, 24 juni 2024
Het college van de gemeente Son en Breugel,
de voorzitter,
S. Otters-Bruijnen
de secretaris,
J. Wesselink
Valkenswaard, 21 mei 2024
Het college van de gemeente Valkenswaard,
de voorzitter,
A.B.A.M. Ederveen
de secretaris,
W. Weeterings
Veldhoven, 7 mei 2024
Het college van de gemeente Veldhoven,
de voorzitter,
M.J.A. Delhez
de secretaris,
J.H.J. Sanders
Waalre, 25 juni 2024
Het college van de gemeente Waalre,
de voorzitter,
M. Oosterveer
de secretaris,
R. Franken
Toelichting behorende bij de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant 2024.
In de provincie Noord-Brabant zijn omgevingsdiensten ingesteld om ten behoeve van de deelnemers taken op een efficiënte en doelmatige wijze uit te voeren op het gebied van het omgevingsrecht en om als verlengstuk van het lokaal en provinciaal bestuur een bijdrage te leveren aan het realiseren en borgen van de kwaliteit en veiligheid van de fysieke werk- en leefomgeving van de verschillende regio’s in de provincie Noord-Brabant.
Op 1 juli 2022 is de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: Wgr) in werking getreden. Lokale overheden werken steeds meer en intensiever met elkaar samen. Dat gebeurt op verschillende niveaus en op verschillende manieren. De Wet gemeenschappelijke regelingen maakt publiekrechtelijke samenwerking mogelijk tussen provincies en gemeenten.
In gemeenschappelijke regelingen dragen besturen van gemeenten en provincies in meer of mindere mate bevoegdheden over aan het bestuur van een samenwerkingsverband. De afgelopen jaren is uit verschillende onderzoeken gebleken dat volksvertegenwoordigers (gemeenteraden en provinciale staten) een te grote afstand ervaren tot gemeenschappelijke regelingen. Daardoor komt de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen volgens de wetgever onder druk te staan. Met deze wetswijziging uit 2022 is beoogd om de betrokkenheid van volksvertegenwoordigers bij het bestuur van een samenwerkingsverband te verbeteren.
Vanwege het grote aantal aanwijzings-technische wijzigingen is ervoor gekozen de oude regeling in te trekken en een geheel nieuwe regeling vast te stellen. Daar waar de wet dwingend danwel uitputtend regels stelt is volstaan met het opnemen van deze regels in de toelichting en zijn deze regels niet meer in de tekst van de gemeenschappelijke regeling zelf opgenomen. Tevens is de nieuwe regeling opgesteld met inachtneming van de Aanwijzingen voor de Provinciale Regeling Noord-Brabant.
De bevoegdheid tot het treffen van een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten en provincies is geregeld in artikel 51 van de Wgr.
Het eerste lid bepaalt dat de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van een of meer gemeenten, afzonderlijk of tezamen, met Provinciale Staten, de colleges van Gedeputeerde Staten of de commissarissen van de Koning, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente, onderscheidenlijk provincie bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling kunnen treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van die gemeenten of provincies. In het vijfde lid, van de Wgr, is bepaald dat onder het treffen van een gemeenschappelijke regeling ook wordt verstaan het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit een regeling.
De colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters, onderscheidenlijk de colleges van Gedeputeerde Staten en commissarissen van de Koning zenden het ontwerp van de regeling toe aan de raden van de deelnemende gemeenten, onderscheidenlijk Provinciale Staten van de deelnemende provincies, met uitzondering van het ontwerp van een regeling die getroffen of mede getroffen wordt door de vertegenwoordigende organen van de deelnemende gemeenten en provincies.
De raden van de deelnemende gemeenten, onderscheidenlijk Provinciale Staten van de deelnemende provincies kunnen bij de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van hun gemeente, onderscheidenlijk de colleges van Gedeputeerde Staten en de commissarissen van de Koning van hun provincie, binnen acht weken hun zienswijze over het ontwerp van de regeling naar voren brengen. Indien de raden of Provinciale Staten geen zienswijze naar voren wensen te brengen stellen zij de colleges van Burgemeester en Wethouders en de burgemeesters, onderscheidenlijk de colleges van gedeputeerde staten en de commissarissen van de Koning, hier zo spoedig mogelijk van op de hoogte.
Een college van burgemeester en wethouders en een burgemeester, onderscheidenlijk een college van Gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning gaat niet over tot het treffen van een regeling dan na verkregen toestemming van de gemeenteraad, onderscheidenlijk provinciale staten.
De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
Artikel 8, eerste lid, van de Wgr, bepaalt dat bij de gemeenschappelijke regeling een openbaar lichaam kan worden ingesteld en dat dat openbaar lichaam een rechtspersoon is. Dit lid voorziet in de instelling van het openbaar lichaam.
Artikel 10, derde lid, van de Wgr, bepaalt dat in de gemeenschappelijke regeling de plaats van vestiging dient te worden aangewezen.
Participatie en inspraak door ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid verloopt via de deelnemers en daar is ook de inspraak aan de orde.
De ODZOB kan optreden als adviseur bij het formuleren van beleid, maar de beleidskeuzes worden gemaakt bij de deelnemers zelf.
Het dagelijks bestuur kan besluiten dat een apart participatietraject kan worden doorlopen bij besluiten met ingrijpende gevolgen. Wat ingrijpende gevolgen zijn is aan het dagelijks bestuur om te wegen.
Artikel 1.3 biedt de raden en Provinciale Staten de mogelijkheid het dagelijks bestuur te verzoeken om een participatietraject te doorlopen. Ten minste een vijfde van de raden en Provinciale Staten dient hierom te verzoeken.
Artikel 10, vijfde lid, van de Wgr regelt dat besluiten tot het vaststellen van de begroting en besluiten als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb niet kunnen worden aangewezen voor zienswijzen, omdat deze reeds open staan voor zienswijzen. Artikel 1.4 biedt de raden en Provinciale Staten de mogelijkheid een procedure te starten om het dagelijks bestuur te verzoeken om een zienswijze procedure te starten. Ten minste een vijfde van de raden en Provinciale Staten dient hierom te verzoeken. De memorie van toelichting van de Wgr spreekt over besluiten met een aanzienlijk financieel belang, politiek gevoelige besluiten of beleidsmatige keuzes als voorbeelden van besluiten waarover een zienswijzemogelijkheid kan worden geboden.
Artikel 2.3 Werkzaamheden voor andere publiekrechtelijke rechtspersonen
De deelnemers gaan er daarbij vanuit dat er van verstoring sprake kan zijn als deze taken meer dan 10 procent gaan bedragen van de totale begroting van de omgevingsdienst.
Artikel 2.4 Algemene leveringsvoorwaarden en dienstverleningsovereenkomst
De deelnemers willen dat het algemeen bestuur hierbij flexibel is om te bepalen of de dienstverlening aan de deelnemers via het vaststellen van algemene leveringsvoorwaarden gaat of dat er gewerkt wordt met een dienstverleningsovereenkomst.
Artikel 3.1 Samenstelling en aanwijzing
Artikel 52, eerste lid, juncto artikel 13, derde lid, van de Wgr, schrijft voor dat in de gemeenschappelijke regeling dient te worden bepaald wat het aantal aangewezen leden per deelnemer is. Het eerste lid voorziet hierin. De deelnemers in deze gemeenschappelijke regeling hebben ervoor gekozen om per deelnemer een lid aan te wijzen. Er is daarbij geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden die artikel 13, vierde lid, onder a en c, en vijfde lid, onder a en b van de Wgr biedt.
Bij verkiezingen is het gebruikelijk dat de nieuwe leden en hun plaatsvervangers worden aangewezen in de eerste vergadering van de colleges of Gedeputeerde Staten in de nieuwe samenstelling.
Het is niet noodzakelijk een termijn te noemen bij de aanwijzing. Het lidmaatschap duurt voort totdat een van de redenen van beëindiging, opgenomen in artikel 3.3, zich voordoet.
Gewezen leden kunnen, indien zij nog steeds voldoen aan de vereisten, eventueel weer opnieuw als lid worden aangewezen.
Dit artikel voorkomt dat ambtenaren die zowel ambtenaar zijn in een van de deelnemende gemeenten, als wethouder in een van de andere deelnemende gemeenten, deel kunnen uitmaken van het algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling. Dit is namelijk niet geregeld in de Wgr.
Artikel 3.3 Einde lidmaatschap
Eerste lid Aanvulling beëindigingsgronden
Artikel 13, tweede lid, van de Wgr, bepaalt reeds dat het lidmaatschap van het algemeen bestuur van rechtswege eindigt, zodra men ophoudt lid of voorzitter te zijn van de raad of Provinciale Staten uit wiens midden men is aangewezen dan wel ophoudt wethouder of lid van Gedeputeerde Staten van de desbetreffende deelnemende gemeente respectievelijk provincie te zijn. De bepalingen in dit lid zijn daar een aanvulling op.
Eerste lid, onderdeel b, onder 2 Vertrouwen
Artikel 16, vierde lid, van de Wgr, bepaalt dat de gemeenschappelijke regeling bepalingen dient in te houden omtrent de bevoegdheid van de raad, een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van de raad niet meer bezit. De bepaling in dit onderdeel voorziet in deze bevoegdheid.
Bij het bestaan van een of meerdere vacatures blijft het algemeen bestuur bevoegd om besluiten te nemen. De procedure met betrekking tot het quorum is reeds in de Wgr geregeld.
Artikel 22 van de Wgr is van toepassing op vergaderingen van het algemeen bestuur. Het eerste lid van artikel 22 van de Wgr bepaalt daarbij dat op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur tevens de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing zijn, voor zover daarvan in de Wgr niet is afgeweken.
Artikel 52, eerste lid, van de Wgr bepaalt vervolgens dat indien er sprake is van een gemeenschappelijke regeling tussen gemeenten en provincies voor de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet, gelezen moet worden de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Provinciewet.
Het tweede lid van artikel 22 van de Wgr bepaalt dwingend dat de vergaderingen van het algemeen bestuur openbaar zijn. In afwijking daarvan kan het algemeen bestuur besluiten dat de vergaderingen besloten zijn, indien:
De bepalingen die uit de Provinciewet die in de Wgr van overeenkomstige toepassing zijn verklaard houden voor de vergaderingen van het algemeen bestuur het volgende in:
Overeenkomstig artikel 20 van de Provinciewet wordt de vergadering van het algemeen bestuur niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is. Indien de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar artikel 22 van de Wgr, juncto artikel 20 van de Provinciewet, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen. Op die nieuwe vergadering, is het quorum niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is;
Overeenkomstig artikel 22 van de Provinciewet kunnen de leden en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overgelegd;
Overeenkomstig artikel 26 van de Provinciewet zorgt de voorzitter voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken. Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen en hij kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.
Op die beraadslaging en stemming is artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.
Het niet deelnemen aan de beraadslaging en stemming geldt niet bij het besluit betreffende de toelating van de na periodieke verkiezing benoemde leden;
Overeenkomstig artikel 30 van de Provinciewet wordt voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje;
Overeenkomstig artikel 31 van de Provinciewet is de stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geheim. Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden. Staken bij deze stemming de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot;
Overeenkomstig artikel 32 van de Provinciewet geschieden de overige stemmingen bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling. Bij hoofdelijke oproeping is ieder ter vergadering aanwezig lid dat zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden verplicht zijn stem voor of tegen uit te brengen. Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen. Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen het nemen van een beslissing uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend. Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen. Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit het algemeen bestuur bestaat, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht;
Overeenkomstig artikel 32a van de Provinciewet worden de stukken die van het algemeen bestuur uitgaan, door de voorzitter ondertekend en door de secretaris medeondertekend. Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter worden de stukken die van het algemeen bestuur uitgaan ondertekend door degene die de voorzitter van het algemeen bestuur vervangt.
Het algemeen bestuur kan de voorzitter toestaan de ondertekening op te dragen aan de secretaris of aan een of meer andere bij de secretaris werkzame ambtenaren. In dat geval blijft medeondertekening achterwege. Dit kan door het algemeen bestuur geregeld worden in het reglement van orde;
In aanvulling op artikel 22, tweede lid van de Wgr, juncto artikel 17 van de Provinciewet, is hier geregeld dat in ieder geval een extra vergadering wordt uitgeschreven indien een of meer leden van het dagelijks bestuur moeten worden benoemd.
Het algemeen bestuur kan op grond van artikel 23 van de Wgr, geheimhouding opleggen omtrent de inhoud van het verslag.
In het derde lid is geregeld in welke gevallen de deelnemers van de gemeenschappelijke regeling het onwenselijk vinden dat daarover beraadslaagd of besloten wordt in een besloten vergadering.
Zie toelichting bij artikel 3.4 omtrent de reguliere stemverhoudingen. Artikel 52, eerste lid, juncto artikel 13, vierde lid, onder c, van de wet geeft de mogelijkheid om besluiten aan te wijzen waarover met gekwalificeerde meerderheid dient te worden besloten. Het tweede lid van artikel 3.5 voorziet hier in.
Artikel 3.6 Taken en bevoegdheden
In de Wgr zijn reeds via attributie diverse bevoegdheden toegekend aan het algemeen bestuur.
Het algemeen bestuur stelt ingevolge artikel 58 Wgr de begroting en de jaarrekening vast. Het eerste lid van dit artikel vormt hier een aanvulling op.
Eerste lid, onder d Oprichting en deelneming
Artikel 55a van de Wgr bepaalt dat het algemeen bestuur van het openbaar lichaam slechts kan besluiten tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien de gemeenschappelijke regeling in deze mogelijkheid voorziet en indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Onderdeel d voorziet in deze bevoegdheid.
Het tweede lid van artikel 55a bepaalt dat het besluit niet wordt genomen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van de deelnemende provincies een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam.
In artikel 57a van de Wgr zijn de bevoegdheden benoemd die niet mogen worden overdragen aan het dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur kan in ieder geval niet overdragen de bevoegdheid tot:
In het tweede lid zijn aanvullende bevoegdheden opgenomen die niet kunnen worden overgedragen.
Artikel 25, eerste en vijfde lid, van de Wgr regelt de vereisten voor het instellen van een commissie, waaronder:
Dit lid regelt de aanvullende vereisten.
Artikel 14, eerste lid, van de Wgr, bepaalt dat het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit de voorzitter en twee of meer andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen, met inachtneming van het daaromtrent in de regeling bepaalde. De aldus aangewezen leden van het dagelijks bestuur mogen niet allen afkomstig zijn uit dezelfde gemeente.
Het tweede en derde lid bepalen dat wanneer de aard van de regeling daartoe aanleiding geeft, één of meer leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, kunnen worden aangewezen van buiten de kring van het algemeen bestuur, met dien verstande dat op deze wijze aangewezen leden nimmer de meerderheid van het dagelijks bestuur mogen uitmaken. De leden van het dagelijks bestuur mogen nimmer de meerderheid van het algemeen bestuur uitmaken, tenzij sprake is van een regeling als bedoeld in artikel 13, zevende lid, van de Wgr, met minder dan zes deelnemende gemeenten.
Artikel 4.2 Einde lidmaatschap
De deelnemers hebben besloten op de vergaderingen van het dagelijks bestuur de artikelen 52 tot en met 57, artikel 59a en artikel 60 van de Provinciewet van toepassing te verklaren.
Overeenkomstig artikel 52 van de Provinciewet dient het dagelijks bestuur een reglement van orde voor hun vergaderingen en andere werkzaamheden vast te stellen, dat aan de deelnemers wordt toegezonden. overeenkomst 54, tweede lid, van de Provinciewet kan het reglement van orde kan regels bevatten omtrent de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur.
Overeenkomstig artikel 56 van de Provinciewet wordt de vergadering van het dagelijks bestuur niet geopend voordat blijkens de presentielijst tenminste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is. Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar artikel 22 van de Wgr, juncto artikel 56 van de Provinciewet, opnieuw een vergadering. Op die nieuwe vergadering, is het quorum niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien tenminste de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.
Overeenkomstig artikel 57 van de Provinciewet kunnen de leden van het dagelijks bestuur en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergadering van het dagelijks bestuur hebben gezegd of aan het dagelijks bestuur schriftelijk hebben overgelegd.
Overeenkomstig artikel 59a, van de Provinciewet, worden de stukken die van het dagelijks bestuur uitgaan, door de voorzitter ondertekend en door de secretaris medeondertekend. Het dagelijks bestuur kan de voorzitter toestaan de ondertekening op te dragen aan een ander lid van het dagelijks bestuur, aan de secretaris of aan een of meer andere omgevingsdienst ambtenaren. In dat geval is de medeondertekening door de secretaris niet van toepassing.
Overeenkomstig artikel 60 van de Provinciewet kan het algemeen bestuur regelen van welke beslissingen van het dagelijks bestuur aan de leden van algemeen bestuur kennisgeving wordt gedaan. Daarbij kan het algemeen bestuur de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan. Het dagelijks bestuur laat de kennisgeving of terinzagelegging achterwege voor zover deze in strijd is met het openbaar belang. Het dagelijks bestuur maakt de besluitenlijst van zijn vergaderingen op de in de omgevingsdienst gebruikelijke wijze openbaar. Hij laat de openbaarmaking achterwege in de gevallen waarin een verplichting tot geheimhouding geldt of wanneer openbaarmaking in strijd is met het openbaar belang.
De deelnemers hebben besloten op de besluitvorming van het dagelijks bestuur de artikelen 58 en 59 van de Provinciewet van toepassing te verklaren.
Op die beraadslaging en stemming is artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.
Het niet deelnemen aan de beraadslaging en stemming geldt niet bij het besluit betreffende de toelating van de na periodieke verkiezing benoemde leden;
Overeenkomstig 58 juncto artikel 30 van de Provinciewet wordt voor het tot stand komen van een beslissing bij stemming de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.
Artikel 4.5 Taken en bevoegdheden
In de artikelen 19a, 19b en 57b van de Wgr, zijn de taken en bevoegdheden aangegeven die het dagelijks bestuur in ieder geval heeft. Artikel 4.5 vormt daar een aanvulling op.
Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop het algemeen bestuur tot ontslag van een lid van het dagelijks bestuur heeft besloten.
Over al hetgeen het openbaar lichaam, de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan betreft dient het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam, het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het provinciebestuur desgevraagd van bericht en raad.
Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd:
te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.
Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.
Artikel 13, negende lid, van de Wgr, bepaalt dat de voorzitter van het openbaar lichaam door en uit het algemeen bestuur wordt aangewezen, met inachtneming van het daaromtrent in de regeling bepaalde. In dit artikel is bepaald dat het algemeen bestuur tevens een plaatsvervanger door en uit haar midden aanwijst. De voorzitter is zowel de voorzitter van het openbaar lichaam, het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur.
Overeenkomstig artikel 32a van de Provinciewet tekent de voorzitter alle stukken die van het algemeen bestuur uitgaan. De deelnemers hebben ervoor gekozen ook artikel 59a van de Provinciewet overeenkomstig toe te passen op de ondertekening van stukken van het dagelijks bestuur, zodat ook die door de voorzitter worden ondertekend.
Zie ook de toelichting bij de artikelen 3.4 en 4.3 in deze regeling inzake de vergaderorde.
Ingevolge de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) beslist het dagelijks bestuur over het aangaan, wijzigen en beëindigen van een arbeidsovereenkomst met de directeur. Sinds de invoering van de Wnra betreft de arbeidsovereenkomst met een ambtenaar een privaatrechtelijke overeenkomst. Het dagelijks bestuur regelt bij de arbeidsovereenkomst ook het salaris en eventuele overige emolumenten van de directeur.
De ondertekening van de arbeidsovereenkomst met de directeur, maar ook met de overige ambtenaren in dienst van de omgevingsdienst gebeurt door de voorzitter. De voorzitter vertegenwoordigt de omgevingsdienst in en buiten rechte ingevolge artikel 57d, eerste lid, van de Wgr. Het tweede lid bepaalt dat de voorzitter de vertegenwoordiging, waaronder het namens de omgevingsdienst ondertekenen van arbeidsovereenkomsten, via volmacht kan opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon, bijvoorbeeld de directeur, met uitzondering van de ondertekening van de arbeidsovereenkomst van de directeur zelf.
Artikelen 6.1 en 6.2 Externe verantwoording en externe inlichtingenplicht
Artikel 16 van de Wgr en artikel 17, eerste lid, van de Wgr bepalen dat de gemeenschappelijke regeling bepalingen dient in te houden omtrent:
De artikelen 6.1 en 6.2 voorzien in al deze verplichtingen. Waarbij nog een extra verantwoordingsplicht is vastgelegd richting de raden en Provinciale Staten.
Bij het afleggen van verantwoording ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wgr of het verstrekken van inlichtingen ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Wgr, verschaft een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam over zaken waaromtrent krachtens artikel 23 van de Wgr geheimhouding is opgelegd slechts informatie, indien krachtens het bepaalde voor het orgaan dat het lid heeft aangewezen geheimhouding is opgelegd. Laatstbedoelde geheimhouding kan eerst worden opgeheven, nadat door het algemeen bestuur van het openbaar lichaam tot opheffing van de geheimhouding is besloten.
Artikel 6.3 Externe actieve inlichtingenplicht
Artikel 17, tweede van de Wgr bevat de verplichting dat het bestuur van het openbaar lichaam de raden en Provinciale Staten van de deelnemers alle inlichtingen geeft die zij nodig hebben voor uitoefening van hun taken. Het derde lid van artikel 17 van de Wgr bepaalt dat de gemeenschappelijke bepalingen dient in te houden omtrent de wijze waarop de inlichtingen worden verstrekt.
Het is niet mogelijk om te voorzien in een uitputtende regeling over de actieve informatieplicht. Het artikel is derhalve vormgegeven als kapstokartikel waar nader invulling aan kan worden gegeven.
Het is aan partijen om daar in overleg nadere afspraken over te maken. Het artikel omvat een zelfde bepaling als de actieve informatieplichten tussen het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad en Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten. Het bestuur van het openbaar lichaam informeert de raden en Provinciale Staten schriftelijk over ontwikkelingen die hij van belang acht en die de raden en Provinciale Staten nodig hebben voor de uitoefening van hun taken. Hierbij kan gedacht worden aan ontwikkelingen in het beleid en onvoorziene ontwikkelingen in de organisatie. De vorm waarop de inlichtingen kunnen worden verstrekt is schriftelijk, danwel op een andere passende wijze, zoals bijvoorbeeld een webinar, een informatiebrief na vergaderingen, reguliere bijeenkomsten.
Het staat de raden en Provinciale Staten vrij om aan te geven aan welke informatie zij aanvullend behoefte hebben en de wijze waarop zij deze informatie wensen te ontvangen.
Artikel 6.4 Interne inlichtingenplicht
Artikel 19a, tweede lid, van de Wgr regelt dat het dagelijks bestuur het algemeen bestuur alle inlichtingen geeft die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.
Artikel 6.4 is aanvullend op de verplichtingen van de Wgr.
In artikel 23, eerste lid, van de Wgr, is geregeld dat het algemeen bestuur in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding kan opleggen. Deze geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.
Het tweede lid bepaalt dat op grond van de belangen genoemd in artikel 5.1 van de Wet open overheid de geheimhouding eveneens kan worden opgelegd door het dagelijks bestuur en de voorzitter van het openbaar lichaam en door een commissie als bedoeld in artikel 24 of 25 van de Wgr, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van het algemeen bestuur overleggen. Daarvan dient dan op de stukken melding te worden gemaakt. In de bepalingen over de secretaris is dat geregeld in deze regeling.
In het derde lid is vervolgens geregeld dat de aan het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering, die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht, wordt bekrachtigd.
Het vierde lid bepaalt dat de aan leden van het algemeen bestuur opgelegde verplichting tot geheimhouding door hen in acht wordt genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het onderwerp waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, tezamen vertegenwoordigend meer dan de helft van het aantal stemmen, is bezocht.
Bij het afleggen van verantwoording ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wgr of het verstrekken van inlichtingen ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Wgr, verschaft een lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam over zaken waaromtrent krachtens artikel 23 van de Wgr geheimhouding is opgelegd slechts informatie, indien krachtens het bepaalde voor het orgaan dat het lid heeft aangewezen geheimhouding is opgelegd. Laatstbedoelde geheimhouding kan eerst worden opgeheven, nadat door het algemeen bestuur van het openbaar lichaam tot opheffing van de geheimhouding is besloten.
De procedure inzake de begroting en de jaarrekening van de omgevingsdienst is reeds dwingend geregeld in artikel 58, 58a, 58b en 59 van de Wgr. Daarom zijn de bepalingen niet opgenomen in de regeling zelf. Artikel 59, zevende lid, van de Wgr is daarbij ook van belang, want dit lid bevat een koppelbepaling, waardoor ook de artikelen 190 tot en met 219 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing zijn.
Indien het openbaar lichaam een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet ontvangt van het Rijk of middelen ontvangt van de deelnemende provincies en gemeenten, die afkomstig zijn uit een specifieke uitkering, zijn de artikelen 17a en 17b van de Financiële-verhoudingswet op de informatie ten behoeve van de verantwoording over deze middelen, van overeenkomstige toepassing op het openbaar lichaam, met dien verstande dat:
Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam zendt vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan Provinciale Staten van de deelnemende provincies.
De raad van een deelnemende gemeente en Provinciale Staten van een deelnemende provincie kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam hun zienswijze over de ontwerp-begroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp-begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.
Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur van het openbaar lichaam zo nodig, de begroting aan de raden der deelnemende gemeenten en de staten der deelnemende provincies, die ter zake bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hun zienswijze naar voren kunnen brengen.
In artikel 7.1 is gebruik gemaakt van de bevoegdheid van artikel 59, zesde lid, van de Wgr.
Artikel 7.5 Financiële voorschriften
Overeenkomstig artikel 216 van de Provinciewet stelt het algemeen bestuur stellen bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. De verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.
De verordening bevat in ieder geval:
Overeenkomstig artikel 217 Provinciewet stelt het algemeen bestuur bij verordening regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat de rechtmatigheid van het financiële beheer en van de inrichting van de financiële organisatie wordt getoetst.
Het algemeen bestuur wijst een of meer accountants aan als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, belast met de controle van de in artikel 201 bedoelde jaarrekening en het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van bevindingen.
De accountantsverklaring geeft op grond van de uitgevoerde controle aan of:
Het verslag van bevindingen bevat in ieder geval bevindingen over:
De accountant zendt de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen aan het algemeen bestuur en een afschrift daarvan aan het dagelijks bestuur.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de reikwijdte van en de verslaglegging omtrent de accountantscontrole, bedoeld in het tweede lid.
Accountants als bedoeld in het tweede lid kunnen in dienst worden genomen. In dat geval besluit het algemeen bestuur tot het aangaan, wijzigen en beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
Indien het algemeen bestuur op grond van het tweede lid accountants heeft aangewezen die in dienst zijn genomen, is:
Indien een omgevingsdienst wordt aangewezen als organisatie van openbaar belang als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van de Wet toezicht accountantsorganisaties, zijn de artikelen 22 tot en met 24 van die wet van overeenkomstige toepassing op deze provincie.
Artikel 40 van de Archiefwet 1995 bepaalt dat een gemeenschappelijke regeling tevens een voorziening dient in te houden omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van het bij die regeling ingestelde openbare lichaam. Deze voorziening moet zoveel mogelijk getroffen worden overeenkomstig de bepalingen van de Archiefwet 1995. Omdat de provincie Noord-Brabant deelneemt in de gemeenschappelijke regeling zijn de bepalingen van de Archiefwet 1995 die van toepassing zijn op de provincie van overeenkomstige toepassing op de omgevingsdienst. Het gaat hierbij om de artikelen 27, 28 en 29 van de Archiefwet 1995. In artikel 14 van het Archiefbesluit 1995 is vervolgens bepaald dat het dagelijks bestuur ten aanzien van hun archiefbescheiden beheersregels vaststelt. In artikel 8.1 is uitvoering gegeven aan de Archiefwet 1995 en het Archiefbesluit 1995, doordat het algemeen bestuur een archiefverordening dient op te stellen en het dagelijks bestuur regels omtrent informatiebeheer, waarbij de VNG het voortouw heeft genomen om modellen hiervoor te ontwikkelen.
Het dagelijks bestuur is op grond van artikel 41 van de Archiefwet belast met de zorg voor de archiefbescheiden, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
Op grond van artikel 40 juncto de artikel 29 en 33 van de Archiefwet is de archivaris, ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, onder de bevelen van dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet belast. Met betrekking tot dit toezicht stelt het algemeen bestuur een verordening vast.
Het vijfde lid bevat de verplichting om de gevolgen van uittreding uit of opheffing van de gemeenschappelijke regeling ten aanzien van de archiefbescheiden te regelen.
Artikel 8.2 Archiefbewaarplaats
Onder b Brabants Historisch Informatie Centrum
Artikel 14 van het Archiefbesluit 1995 bepaalt ook dat voorzien moet zijn in voldoende ruimte voor de archiefbescheiden. Voor de omgevingsdiensten in de provincie Noord-Brabant is daartoe het Brabants Historisch Informatiecentrum (BHIC) aangewezen. Het BHIC is gevestigd aan de Zuid-Willemsvaart 2 te ’s-Hertogenbosch.
Als archivaris van de omgevingsdienst is aangewezen de archivaris van het BHIC. Deze archivaris beschikt over een diploma archivistiek en voldoende deskundigheid ter zake.
In artikel 19a van de wet is geregeld dat het dagelijks bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur verantwoording schuldig zijn aan het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur daarbij alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. Artikel 8.4 is een uitwerking van deze wettelijke bepaling, specifiek gericht op de archivering en afgestemd op de Handreiking Inrichting Informatie- en Archiefbeheer bij samenwerkingsverbanden van november 2021 van het Landelijk overleg van provinciale archiefinspecteurs (LOPAI), de sectie archieftoezicht van de Branchevereniging van Archiefinstellingen in Nederland (BRAIN), de Koninklijke Vereniging Archiefsector Nederland (KVAN) en het Kennisnetwerk Informatie en Archief (KIA).
Artikel 8.5 Ter beschikking stellen archiefbescheiden
Voor de door de deelnemers gemandateerde taken berust de zorg voor de desbetreffende archiefbescheiden bij die deelnemers.
Voor toetreding van nieuwe deelnemers moet artikel 51 van de wet in acht worden genomen. Het staat de deelnemers vrij om een toetredingsdatum voor de nieuwe deelnemer af te spreken. Het verdient de voorkeur de inwerkingtreding van de gewijzigde gemeenschappelijke regeling gelijk te stellen met de gewenste toetredingsdatum van de nieuwe deelnemer. Het algemeen bestuur draagt zorg voor het aanleveren van een voorstel hiertoe. Het voorstel van het algemeen bestuur kan de gevolgen van de toetreding en nadere voorwaarden voor toetreding bevatten.
Het artikel is een uitwerking van artikel 52, eerste lid, juncto artikel 9 van de wet over uittreding. Het artikel omvat de voorwaarden waaronder kan worden uitgetreden en bepalingen omtrent de gevolgen voor het vermogen van de rechtspersoon alsmede de deelnemers. De eerste zes leden bevatten de uitgangspunten van uittreding. Een belangrijk uitgangspunt is dat er tijdig maatregelen kunnen worden genomen door het algemeen bestuur wanneer een deelnemer besluit om uit te treden. Daarom is in het tweede en derde lid opgenomen dat opzegging geschiedt met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste twee jaar; de uittreding vindt plaats op 1 januari na het verstrijken van de opzegtermijn. Als voorbeeld: wanneer een deelnemer op 1 mei 2024 kenbaar maakt te willen uittreden, dan vindt de uittreding dus plaats op 1 januari 2027. Conform het vijfde lid betaalt de uittredende deelnemer in jaar één van uittreding 66% en in jaar twee 33% van de bijdrage aan de begroting die de deelnemer voldeed in het jaar voorafgaand aan de uittreding. Hiermee kunnen de (overhead)kosten worden gecompenseerd die ontstaan wanneer een deelnemer uittreedt.
Indien toepassing van deze bepalingen leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard kunnen de deelnemers en de uittredende partij, met inachtneming van artikel 51 van de wet, afwijkende afspraken maken. Dit is geregeld in het zevende lid. Het algemeen bestuur draagt in dat geval zorg voor het aanleveren van het voorstel tot uittreding bij de deelnemers.
Na de uittreding dienen de gevolgen van de uittreding vervolgens te worden verwerkt in de gemeenschappelijke regeling. Hiervoor wordt het proces van artikel 51 van de wet gevolgd.
Overigens is uittreding uit de gemeenschappelijke regeling niet eenvoudig, maar niet onmogelijk. Op grond van artikel 5.3 van de Wabo (Hoofdstuk 18 Omgevingswet) komt het werkgebied van een omgevingsdienst overeen met het gebied van een veiligheidsregio dan wel met het gebied van een kring van aangewezen gemeenten. Een kring wordt bij ministeriële regeling vastgelegd. Door uittreding van een deelnemer wijzigt de kring en kan daarom alleen met aanpassing van de ministeriële regeling geschieden.
Conform artikel 51 van de wet wordt de gemeenschappelijke regeling gewijzigd indien de colleges en gedeputeerde staten daartoe, met toestemming van de raden respectievelijk provinciale staten, eensluidend besluiten. Het algemeen bestuur draagt zorg voor het aanleveren van het voorstel hiertoe.
Indien de deelnemers besluiten tot opheffing van het openbaar lichaam draagt het algemeen bestuur zorg voor het opstellen van een liquidatieplan. Het concept-liquidatieplan wordt vooraf ter raadpleging voorgelegd aan de deelnemers.
Conform artikel 52, eerste lid, juncto artikel 9, eerste lid, van de wet vindt besluitvorming over opheffing plaats door de deelnemende bestuursorganen. Bij de opheffing van het openbaar lichaam dient tevens de gemeenschappelijke regeling te worden ingetrokken via een intrekkingsregeling. Het algemeen bestuur doet hiervoor een voorstel.
Conform artikel 52, eerste lid, juncto artikel 9, derde lid, van de wet blijft het bij een regeling ingestelde openbaar lichaam na zijn ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is.
Artikel 10.1 Informele aanpak interne geschillen of interne bezwaarschriften
Eerste lid 1 Informeel gesprek
Dit artikel ziet zowel op geschillen als bezwaarschiften. Bij een geschil is geen besluit vereist, maar is sprake van een geschil als een van de deelnemers die mening is toegedaan. Zowel bij geschillen als in het stadium dat reeds een formeel bezwaarschrift is ingediend is het belangrijk dat steeds wordt getracht het geschil of bezwaar op informele wijze samen met een onafhankelijke bemiddelaar op te lossen.
Derde lid Beslissing op bezwaar
Het orgaan van het bestuur dat het besluit heeft genomen, zijnde het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de voorzitter van de omgevingsdienst nemen een beslissing op het bezwaarschift, indien het informele gesprek niet tot een oplossing heeft geleid. De partij die het bezwaarschrift heeft ingediend kan daarna de daarvoor bestemde rechtsgang vervolgen.
Dit artikel is enkel van toepassing op de behandeling van interne klachten over gedragingen van het bestuur van het openbaar lichaam. Dit kan het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn.
Klachten over de uitoefening van bevoegdheden van de omgevingsdienst zullen vaak betrekking hebben op gemandateerde bevoegdheden die namens worden uitgevoerd. In die gevallen blijft de deelnemer bevoegd om zelf de klacht af te handelen.
Gekozen is voor een periodieke evaluatie van de gemeenschappelijke regeling om de vier jaar.
Onder a Doeltreffendheid en effecten
De vorm en inhoud van een evaluatieverslag ten aanzien van de regeling zijn vormvrij. Mogelijkheden zijn een apart verslag, een rapportage in de begrotingstoelichting, een beleidsnota of een onderdeel van de toelichting bij een wijzigingsregeling. Wat de inhoud betreft geldt als algemene eis dat een adequaat inzicht wordt gegeven in doeltreffendheid en effecten van de regeling in de praktijk. Aangezien de regeling een algemeen kader bevat voor de samenwerking tussen de deelnemers ligt het voor de hand dat de evaluatie van de regeling zich met name beperkt tot een procesmatige evaluatie, waarbij het vooral technische, juridische en procedurele aspecten betreft.
Ook het functioneren van de Omgevingsdienst en de dienstverlening aan de deelnemers zelf zal elke vier jaar geëvalueerd worden. Dat kan een beperkte evaluatie zijn, maar natuurlijk ook een meer omvattende evaluatie naar het functioneren van de samenwerking en het samenwerkingsverband en eventuele verbeterpunten.
Het verslag over het functioneren kan bestaan uit een samenvoeging van de in de afgelopen vier jaar reeds in andere kaders uitgevoerde tussenevaluaties en rapporten over het functioneren van de omgevingsdienst en de dienstverlening aan de deelnemers en hoeft geen nieuw verslag te zijn.
Vanwege het grote aantal aanwijzings-technische wijzigingen is ervoor gekozen de oude regeling in te trekken en een geheel nieuwe regeling vast te stellen. Aan de citeertitel van de nieuwe regeling is het jaartal 2024 toegevoegd om deze nieuwe regeling te onderscheiden van haar voorgangers.
Het provinciebestuur dat daartoe bij de regeling is aangewezen, onderscheidenlijk het bestuur van de provincie van de plaats van vestiging, dient ingevolge artikel 26 Wgr, juncto artikel 52, eerste lid, onder l, van de Wgr, de regeling bekend te maken in het door dat provinciebestuur uitgegeven provinciaal blad. Artikel 11.4 regelt dit. De regeling treedt vervolgens in werking de dag na publicatie. De regeling treedt niet in werking voordat zij is bekendgemaakt. Het openbaar lichaam of bij gebreke hiervan, het provinciebestuur, voegt vervolgens in het register, bedoeld in artikel 136, eerste lid, van de Wgr, de gegevens toe, bedoeld in artikel 136, tweede lid, van de Wgr.
Deze procedure is ook van toepassing op besluiten tot wijziging, verlenging of opheffing van de regeling, alsmede op besluiten tot toetreding en uittreding.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
Het college van de gemeente Asten,
A.A.H.C.M. van Extel-van Katwijk
Het college van de gemeente Bergeijk,
Het college van de gemeente Best,
Het college van de gemeente Bladel,
Het college van de gemeente Cranendonck,
Het college van de gemeente Deurne,
Het college van de gemeente Eersel,
Het college van de gemeente Eindhoven,
Het college van de gemeente Geldrop-Mierlo,
Het college van de gemeente Gemert-Bakel,
Het college van de gemeente Heeze-Leende,
Het college van de gemeente Helmond,
P.J.M.G. Blanksma-van den Heuvel
Het college van de gemeente Laarbeek,
Het college van de gemeente Nuenen c.a.,
Het college van de gemeente Oirschot,
Het college van de gemeente Reusel-De Mierden,
Het college van de gemeente Someren,
Het college van de gemeente Son en Breugel,
Het college van de gemeente Valkenswaard,
Het college van de gemeente Veldhoven,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2024-20132.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.