Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 17 december 2024 tot wijziging van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant in verband met een aanpassing van paragraaf 6 (Vijfde wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat het wenselijk is de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant te wijzigen in verband met het aanpassen van paragraaf 6;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

De regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

Artikel 2.6.1, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het voorbereiden en oprichten van een samenwerkingsverband, het formuleren van een gebiedsopgave en de uitwerking daarvan in een integraal gebiedsplan;

    • b.

      het in samenwerking uitvoeren van een integraal gebiedsplan.

B.

In artikel 2.6.2, onder d, vervalt ‘, onder a’.

 

C.

 

Artikel 2.6.3 komt te luiden:

Artikel 2.6.3 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a, kan worden verstrekt aan de initiatiefnemer van een samenwerkingsverband in oprichting.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband.

D.

 

Artikel 2.6.4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

  • 2.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 2.

      Indien bijeenkomsten voor kennisoverdracht onderdeel uitmaken van het gebiedsplan, bestaat het samenwerkingsverband in aanvulling op het eerste lid ook uit tenminste één kennisaanbieder als bedoeld in artikel 2.10.2.

E.

 

Artikel 2.6.5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

  • 2.

    In het eerste lid (nieuw) wordt na ‘eerste lid’ toegevoegd ‘, onder a’.

  • 3.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 2.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 bevat een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, een integraal gebiedsplan met:

      • a.

        een beschrijving van de afbakening, analyse en uitdagingen van het gebied;

      • b.

        een uitwerking van de beoogde activiteiten die in het gebied worden uitgevoerd;

      • c.

        aangetoond draagvlak uit het gebied;

      • d.

        een beschrijving van de verschillende partijen die betrokken zijn bij het integrale gebiedsplan;

      • e.

        een beschrijving van de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband;

      • f.

        een beschrijving van belanghebbenden en de relatie met de belanghebbenden bij het gebiedsplan;

      • g.

        een beschrijving van de wijze waarop monitoring en evaluatie over de voortgang plaatsvindt gedurende het project;

      • h.

        een beschrijving van de wijze waarop over de resultaten wordt gerapporteerd.

F.

 

Artikel 2.6.6 komt te luiden:

Artikel 2.6.6 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien:

    • a.

      de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband; of

    • b.

      de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt.

  • 2.

    Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.

  • 3.

    Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd voor activiteiten waarvoor steun is verstrekt op grond van titel 5.8 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021.

G.

 

Artikel 2.6.8 komt te luiden:

Artikel 2.6.8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.10 komen kosten van investeringen van € 2.000.000 of meer voor de aanleg of verbetering van infrastructuur, met uitzondering van investeringen in het watersysteem die als doel hebben de waterkwaliteit te verbeteren, komen niet voor subsidie in aanmerking.

 

H.

 

Artikel 2.6.9 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

  • 2.

    In het eerste lid (nieuw) wordt na ‘eerste lid’ ingevoegd ‘onder a,’.

  • 3.

    Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

    • 2.

      De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, bedraagt minimaal € 500.000 en maximaal € 1.800.000 waarbij de volgende subsidiepercentages gelden:

      • a.

        40% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2, onder a;

      • b.

        100% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b, die niet zijn gericht op het watersysteem;

      • c.

        70% van de kosten voor investeringen, als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b, die zijn gericht op het watersysteem;

      • d.

        70% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder c, die alleen bijdragen aan waterkwantiteit;

      • e.

        100% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder c, die niet alleen bijdragen aan waterkwantiteit,;

      • f.

        80% van de kosten voor kennisoverdrachtsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.6.2 onder d;

      • g.

        100% van de kosten voor voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling als bedoeld in artikel 2.6.2 onder e;

      • h.

        100% van de kosten voor het ontwikkelen of beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.6.2 onder f;

      • i.

        100% van de kosten voor draagvlakontwikkeling en samenwerkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.6.2 onder g.

    • 3.

      In afwijking van het tweede lid, onder h, bedraagt de subsidie 40% van de kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen indien deze deel uitmaken van het ontwikkelen of beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.6.2, onder f.

    • 4.

      De subsidie voor de som van de kosten, genoemd in het tweede lid, onder f tot en met i, en het derde lid, bedraagt maximaal 25% van de totale verstrekte subsidie.

I.

 

Artikel 2.6.10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

  • 2.

    In het eerste lid (nieuw) wordt na ‘eerste lid’ ingevoegd ‘onder a,’ en wordt ’13 januari 2025’ vervangen door ’27 januari 2025’.

  • 3.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 2.

      Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, worden ingediend van 13 januari 2025, 9:00 uur, tot en met 28 april 2025, 17:00 uur.

J.

 

Artikel 2.6.11 komt te luiden:

Artikel 2.6.11 Subsidieplafond

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a, voor de periode, genoemd in artikel 2.6.10, eerste lid, vast op € 500.000.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, voor de periode, genoemd in artikel 2.6.10, tweede lid, vast op € 4.288.000.

K.

 

Artikel 2.6.12 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt na ‘eerste lid’ ingevoegd ‘onder a,’.

  • 2.

    In het tweede lid wordt na ‘het eerste’ ingevoegd ‘of vierde’.

  • 3.

    Na het derde lid worden twee leden toegevoegd, luidende:

    • 4.

      Aanvragen die voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid onder b, in aanmerking komen, worden door een onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria zoals uitgewerkt in bijlage 7:

      • a.

        ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen;

      • b.

        diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen;

      • c.

        draagvlak voor het gebiedsplan;

      • d.

        effectiviteit van de activiteit;

      • e.

        efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

      • f.

        haalbaarheid van de activiteit;

      • g.

        mate van urgentie van de activiteit.

    • 5.

      De selectiecriteria bedoeld in het vierde lid hebben de volgende wegingsfactor:

      • a.

        ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen: 3;

      • b.

        diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen: 1;

      • c.

        draagvlak voor het gebiedsplan: 2;

      • d.

        effectiviteit van de activiteit: 2;

      • e.

        efficiëntie van uitvoering van de activiteit: 2;

      • f.

        haalbaarheid van de activiteit: 1;

      • g.

        mate van urgentie van de activiteit: 1.

L.

 

Artikel 2.6.13 komt te luiden:

Artikel 2.6.13 Verplichting

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger verplicht de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het nationale en Europese EIP-netwerk als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115 en andere geëigende netwerken.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a, verplicht het project binnen 8 maanden na de subsidieverlening af te ronden.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, verplicht het project uiterlijk 30 juni 2028 af te ronden.

  • 4.

    Indien het project wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het tweede of derde lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten:

    • a.

      de termijn bedoeld in het tweede lid eenmalig met maximaal zes maanden te verlengen;

    • b.

      de termijn bedoeld in het derde lid eenmalig te verlengen tot uiterlijk 31 december 2028.

  • 5.

    Bij toepassing van het vierde lid, onder a, leggen Gedeputeerde Staten geen verplichting op een voortgangsverslag als bedoeld in artikel 1.16, eerste lid te overleggen.

M.

 

In artikel 2.6.14, tweede lid, wordt na ‘Gedeputeerde Staten verstrekken’ ingevoegd ‘voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a’.

 

N.

 

Na artikel 2.6.14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.6.14a Voortgangsverslag, deelbetaling en inhoudelijk verslag

Indien subsidie verstrekt is voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, bevat een voortgangsverslag, deelbetalingsverzoek of inhoudelijk verslag, in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 en 1.21 een opgave van de gerealiseerde resultaten.

 

O.

 

In artikel 2.6.15, tweede lid, wordt na ‘subsidieontvanger’ ingevoegd ‘van een subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a,’.

 

P.

 

In bijlage 1 wordt in de laatste tabel het opschrift ‘Energie en klimaat’ vervangen door ‘Precisielandbouw’.

 

Q.

 

Bijlage 6 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het opschrift wordt ‘behorende bij artikel 2.6.11’ vervangen door ‘behorende bij artikel 2.6.12’.

  • 2.

    De aanhef komt te luiden:

    Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld.

R.

 

Na bijlage 6, behorende bij de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant, wordt bijlage I behorende bij deze regeling toegevoegd.

Artikel II Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

’s-Hertogenbosch, 17 december 2024,

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. G.H.E. Derks MPA

Bijlage I bij de zesde wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

 

Bijlage 7 behorende bij artikel 2.6.12, vierde lid, van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn zeven selectiecriteria benoemd. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld.

 

1. Ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen

(maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

 

Hierbij wordt erop gelet in hoeverre het gebiedsplan aansluit bij de relevante doelen uit deze paragraaf: klimaat, milieu en biodiversiteit. Ook wordt voor het toekomstperspectief gekeken naar andere doelen vanuit provinciaal beleid of beleid van gemeenten op bijvoorbeeld het gebied van gezondheid, dierenwelzijn en sociaaleconomische versterking.

 

Verder wordt gekeken naar de ambities van de betrokken landbouwers. Het gebiedsplan moet de continuïteit van de landbouw ondersteunen. Het gebiedsplan ondersteunt duurzame ontwikkeling binnen de landbouw en het zoveel mogelijk versterken van de groenblauwe dooradering, daarbij rekening houdend met de natuurlijke werking van het water- en bodemsysteem.

 

De elementen die tot 4 of 5 punten kunnen leiden, leiden alleen tot die score als het gebiedsplan een significant effect beoogt op alle drie de doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid. Indien dat niet het geval is, leveren de elementen die tot 4 of 5 punten zouden kunnen leiden geen score op. Wanneer een gebiedsplan bijvoorbeeld een significant effect beoogt op een of twee van de doelen, en een realistisch uitvoerbaar toekomstperspectief bevat waaruit tevens een duidelijk gezamenlijk belang blijkt, geldt een score 1 of 2.

 

De punten worden als volgt toegekend:

  • 0 punten wanneer het ambitieniveau als zeer gering te beoordelen is: dat wil zeggen dat het plan niet getuigt van enig ambitieniveau, dat nauwelijks aangesloten wordt bij de drie doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid.

  • 1 punt wanneer het ambitieniveau als gering te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op een van de drie doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid.

  • 2 punten wanneer het ambitieniveau als matig te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op twee van de drie doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid.

  • 3 punten wanneer het ambitieniveau als voldoende te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op alle drie de doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid, maar dat deze doelen niet gebiedsbreed toepasbaar zijn binnen de gebiedsafbakening van het gebiedsplan.

  • 4 punten wanneer het ambitieniveau als goed te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op alle drie de doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid, maar dat niet alle partners in het samenwerkingsverband een realistisch uitvoerbaar toekomstperspectief omschreven hebben in het gebiedsplan, een duidelijk gezamenlijk belang blijkt nog onvoldoende.

  • 5 punten wanneer het ambitieniveau als zeer goed te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op alle drie de doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid, en dat de betrokken partners in het samenwerkingsverband een realistisch uitvoerbaar toekomstperspectief hebben omschreven in het gebiedsplan waaruit tevens een duidelijk gezamenlijk belang blijkt.

2. Diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen

(maximaal 5 punten, de weging is 1, totaal te behalen punten is 5)

 

Hierbij wordt gelet op welke en hoeveel partijen in het samenwerkingsverband voor de uitvoering van het gebiedsplan betrokken zijn: hoe meer variatie en hoe meer partners, hoe hoger op diversiteit gescoord kan worden. Van elke partner in het samenwerkingsverband moet een duidelijke toegevoegde waarde beschreven worden voor de uitvoering van het gebiedsplan. In deze beschrijving moet ook een link tussen de partner en de uitdagingen voor het gebied gelegd worden. De diversiteit van een samenwerkingsverband wordt bepaald door de betrokkenheid van bijvoorbeeld:

  • 1.

    landbouwers,

  • 2.

    overheden,

  • 3.

    agrarische collectieven,

  • 4.

    andere grondeigenaren dan landbouwers of overheden,

  • 5.

    natuur- en landschapsorganisaties,

  • 6.

    ketenpartners; of

  • 7.

    overige natuurlijke of rechtspersonen.

De punten worden als volgt toegekend:

  • 0 punten wanneer alleen landbouwers vertegenwoordigd zijn in het samenwerkingsverband.

  • 1 punt wanneer naast landbouwers een andere van de hierboven genoemde partijen betrokken is.

  • 2 punten wanneer naast landbouwers twee verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.

  • 3 punten wanneer naast landbouwers drie verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.

  • 4 punten wanneer naast landbouwers vier verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.

  • 5 punten wanneer naast landbouwers vijf verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.

3. Draagvlak voor het gebiedsplan

(maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)

 

Uit het draagvlak voor de uitvoering van het gebiedsplan moet blijken dat zoveel mogelijk gebiedspartijen die een belang hebben bij het gebiedsplan, het gebiedsplan steunen. Dit kunnen partners uit het samenwerkingsverband zijn, maar ook partners die een intentieverklaring hebben getekend. Draagvlak kan worden aangetoond door ondertekende intentieverklaringen te overleggen van zoveel mogelijk verschillende gebiedspartijen, bijvoorbeeld een:

  • 1.

    gemeente,

  • 2.

    waterschap,

  • 3.

    natuur- en landschapsorganisatie, of

  • 4.

    burgerinitiatief/lokaal netwerk.

Met burgerinitiatief of lokaal netwerk wordt een groep van mensen bedoeld die in of nabij het gebied wonen die een gezamenlijk belang hebben bij het gebiedsproces en die actief willen meewerken aan het proces. Met natuur- en landschapsorganisaties worden organisaties bedoeld (aan de overheid gelieerd of particulier) die een natuurterrein in bezit hebben en dat beheren met het doel om zo goed mogelijk de natuurdoelen in een gebied na te streven.

 

Het draagvlak voor het gebiedsplan wordt beoordeeld op basis van hoe meer verschillende individuele gebiedspartijen hun draagvlak tonen, hoe hoger het project kan scoren. De opbouw van de punten is als volgt:

  • 0 punten als het draagvlak voor het gebiedsplan niet of nauwelijks is aangetoond in de aanvraag.

  • 1 punt wanneer alleen landbouwers aantoonbaar het gebiedsplan steunen.

  • 2 punten wanneer naast landbouwers ook een andere gebiedspartij aantoonbaar het gebiedsplan steunt.

  • 3 punten wanneer naast landbouwers ook twee andere verschillende gebiedspartijen aantoonbaar het gebiedsplan steunen.

  • 4 punten wanneer naast landbouwers ook drie andere verschillende gebiedspartijen aantoonbaar het gebiedsplan steunen.

  • 5 punten wanneer naast landbouwers ook vier andere verschillende gebiedspartijen aantoonbaar het gebiedsplan steunen.

4. Effectiviteit van de activiteit

(maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)

 

Ten aanzien van effectiviteit wordt gekeken in hoeverre de activiteiten in het gebiedsplan effectief bijdragen aan de beleidsdoelen klimaat, milieu en biodiversiteit. Een project dat bijdraagt aan zowel klimaat, water als biodiversiteit, zal hoger scoren dan een project dat enkel bijdraagt aan bijvoorbeeld het doel voor klimaat. Het gebruik van kritische prestatie-indicatoren kan helpen bij doelsturing en doelbereik (van gebiedsanalyse nu -nulmeting- naar streefbeelden). Wanneer hiervan gebruik gemaakt wordt voor de sturing op en monitoring van het gebiedsplan, kan hoger gescoord worden op effectiviteit. De score op effectiviteit kan verder toenemen als het gebiedsplan ook aandacht besteed aan kennisoverdracht en innovatie. De elementen die tot 4 of 5 punten kunnen leiden, leiden alleen tot die score als het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen. Indien een gebiedsplan niet overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen, leveren de elementen die tot 4 of 5 punten zouden kunnen leiden geen score op. Wanneer een aanvraag bijvoorbeeld op een of twee doelen overtuigend aansluit, maar wel aandacht besteedt aan kennisoverdracht of innovatie, geldt een score 1 of 2.

 

De mate van effectiviteit van het gebiedsplan wordt beoordeeld met:

  • 0 punten wanneer het gebiedsplan niet of nauwelijks aansluit bij een van de drie genoemde doelen.

  • 1 punt wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij een van de drie genoemde doelen.

  • 2 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij twee van de drie genoemde doelen.

  • 3 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen.

  • 4 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen en wanneer daarnaast voor doelsturing en doelbereik overtuigend gebruikgemaakt wordt van kritische prestatie-indicatoren.

  • 5 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen en wanneer daarnaast voor doelsturing en doelbereik overtuigend gebruikgemaakt wordt van kritische prestatie-indicatoren én wanneer aandacht besteed wordt aan kennisoverdracht of innovatie.

5. Efficiëntie van uitvoering van de activiteit

(maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)

 

Ten aanzien van efficiëntie wordt gekeken op welke wijze input (geld, kennis, kunde, overige middelen) wordt ingezet in het gebiedsplan om een beoogde output te kunnen realiseren. Beoordeeld wordt of bijvoorbeeld de partners in het samenwerkingsverband voldoende expertise hebben voor de uitvoering van het gebiedsplan en of de kosten in de juiste verhouding staan tot de beoogde opbrengsten (verhouding investeringskosten versus proceskosten).

 

De mate van efficiëntie van het gebiedsplan wordt beoordeeld op basis van de mate waarin aandacht besteed is aan:

  • -

    de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband, te weten een beschrijving van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de projectpartners,

  • -

    het financieel projectbeheer,

  • -

    een projectmatige aanpak,

  • -

    de verhouding tussen de investeringskosten en de proceskosten.

Het element dat tot 5 punten kan leiden (proceskosten laag in verhouding tot projectkosten) leidt alleen tot die score als het gebiedsplan aandacht besteedt aan de hierboven genoemde aspecten. Indien dat niet het geval is, levert dit element geen extra punt op.

 

De volgende punten kunnen worden behaald:

  • 0 punten wanneer het gebiedsplan een nauwelijks overtuigende omschrijving van de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband bevat.

  • 1 punt wanneer het gebiedsplan een duidelijke organisatiestructuur bevat.

  • 2 punten wanneer het gebiedsplan naast een duidelijke organisatiestructuur aandacht besteedt aan een van de andere hierboven genoemde aspecten.

  • 3 punten wanneer het gebiedsplan naast een duidelijke organisatiestructuur aandacht besteedt aan twee van de andere hierboven genoemde aspecten.

  • 4 punten wanneer het gebiedsplan naast een duidelijke organisatiestructuur aandacht besteedt aan drie van de andere hierboven genoemde aspecten.

  • 5 punten wanneer het gebiedsplan naast een duidelijke organisatiestructuur aandacht besteedt aan drie van de andere hierboven genoemde aspecten en de proceskosten ten hoogste 10% van de subsidiabele projectkosten bedragen.

6. Haalbaarheid van de activiteit

(maximaal 5 punten, de weging is 1, totaal te behalen punten is 5)

 

De haalbaarheid van de opgenomen activiteiten voor de uitvoering van het gebiedsplan wordt beoordeeld door te kijken naar:

  • -

    hoe het risicobeheer is ingericht (hoe omgegaan wordt met veranderingen),

  • -

    of vergunningen zijn afgegeven of een positief preadvies is afgegeven door de vergunnende instantie zodat de uitvoering van het gebiedsplan direct doorgang kan vinden,

  • -

    of het gebiedsplan een realistische planning bevat,

  • -

    of aandacht is voor lerend vermogen van betrokken partijen (kennisdeling) en

  • -

    of een gebiedsplan realistisch uitvoerbare strategieën beschrijft om een duurzaam behoud van de resultaten na afloop van de uitvoering van het gebiedsplan te borgen.

De haalbaarheid van het gebiedsplan wordt beoordeeld met:

  • 0 punten wanneer haalbaarheid nauwelijks is onderbouwd in het gebiedsplan.

  • 1 punt wanneer sprake is van een van de hierboven genoemde aspecten.

  • 2 punten wanneer sprake is van twee van de hierboven genoemde aspecten.

  • 3 punten wanneer sprake is van drie van de hierboven genoemde aspecten.

  • 4 punten wanneer sprake is van vier van de hierboven genoemde aspecten.

  • 5 punten wanneer sprake is van vijf van de hierboven genoemde aspecten.

7. Mate van urgentie van de activiteit

(maximaal 5 punten, de weging is 1, totaal te behalen punten is 5)

 

Urgentie is gebiedsgebonden en kan benoemd worden per doel waar de activiteiten uit het gebiedsplan bij aansluiten. Bij de mate van urgentie wordt erop gelet in hoeverre de voorgenomen activiteiten in het gebiedsplan onderdeel zijn van een in de regio noodzakelijke opgave. Bepalend is de mate van overbrugging van de huidige situatie naar de gewenste situatie ten aanzien van de Europese doelen voor klimaat, milieu en biodiversiteit, provinciaal beleid zoals bijvoorbeeld het Beleidskader “Landbouw en Voedsel 2030”1 of doelen vanuit beleid van gemeenten.

 

De mate van urgentie van het gebiedsplan wordt beoordeeld met:

  • 0 punten wanneer de mate van urgentie van de voorgenomen activiteiten nauwelijks is onderbouwd.

  • 1 punt wanneer de mate van urgentie bij een doel is onderbouwd.

  • 2 punten wanneer de mate van urgentie bij twee verschillende doelen is onderbouwd.

  • 3 punten wanneer de mate van urgentie bij drie verschillende doelen is onderbouwd.

  • 4 punten wanneer de mate van urgentie bij vier verschillende doelen is onderbouwd.

  • 5 punten wanneer de mate van urgentie bij vijf verschillende doelen is onderbouwd.

tabel selectiecriteria

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

A

Ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen

3

0-5

15

B

Diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen

1

0-5

5

C

Draagvlak voor het gebiedsplan

2

0-5

10

D

Effectiviteit van de activiteit

2

0-5

10

E

Efficiëntie van uitvoering van de activiteit

2

0-5

10

F

Haalbaarheid van de activiteit

1

0-5

5

G

Mate van urgentie van de activiteit

1

0-5

5

Maximaal te behalen punten

60

 

Toelichting behorende bij de zesde wijziging regeling Europese

Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

 

Algemeen

Paragraaf 6 bevatte al de mogelijkheid subsidie aan te vragen voor projecten die de voorbereiding van integrale gebiedsontwikkeling betreffen. Met deze wijziging is de paragraaf uitgebreid met de mogelijkheid subsidie aan te vragen voor projecten die de uitvoering van integrale gebiedsontwikkeling betreffen. Waar dat nodig is, zijn de bijbehorende wijzigingen in paragraaf 6 toegelicht in het artikelsgewijze deel van de toelichting.

 

Samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling

De bedoeling van deze wijzigingsregeling is dat agrariërs en andere gebiedspartners worden uitgenodigd en gefaciliteerd om met elkaar een integraal gebiedsplan uit te voeren, ter versterking van de doelen op het gebied van klimaat, milieu (bodem, water en lucht) en biodiversiteit. De regeling zet de partners in het gebied zelf aan het roer in de versterking van hun gebied op de doelen klimaat, milieu en biodiversiteit. De verwachting is dat hierdoor sneller verbetering in het gebied wordt gerealiseerd dan wanneer individuele gebiedspartners afzonderlijk subsidie voor acties aanvragen en uitvoeren, of wanneer van bovenaf door overheden regels worden opgelegd.

 

Het beleid voor de land- en tuinbouw in de provincie Noord-Brabant is vastgelegd in het Beleidskader “Landbouw en Voedsel 2030”, met als hoofdambities:

  • Missiegedreven innovatie en concurrerend vestigingsklimaat

  • Waardering burgers voor de agrifoodsector in Brabant

  • Een gezonde leefomgeving en ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied

  • Vergroten areaal natuurinclusief en biologisch boeren

  • Op weg naar gesloten mineralenkringlopen & emissieloze landbouw

Dit beleid is erop gericht boeren en tuinders te helpen hun bedrijf toekomstbestendig te maken. De steun richt zich vooral op kennisdeling, innovaties, investeringen en het bijdragen aan maatschappelijke doelen.

 

De provincie Noord-Brabant benadrukt de natuurlijke werking van het water- en bodemsysteem (‘water en bodem sturend’) en het versterken van de groenblauwe dooradering in het landelijk gebied. Water en bodem sturend houdt in dat men zich meer aanpast aan de grenzen en de basis van het natuurlijke water- en bodemsysteem. De nadruk ligt meer op het (samen)werken met het natuurlijk systeem en minder op het zoveel mogelijk technisch willen oplossen. Op deze manier wordt het landelijk gebied beter bestand tegen weersextremen. Ook meer groenblauwe dooradering draagt hieraan bij, wat neerkomt op het aanleggen van meer bomen, struiken, sloten en heggen. Zo draagt deze regeling wezenlijk bij aan zowel biodiversiteit, klimaat(adaptatie en -mitigatie) als milieudoelen.

 

Staatssteun

Gezien de aard van de maatregelen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, zal voor de projecten onder deze openstelling op grond van artikel 145 van Verordening 2021/2115 en artikel 42 van de VWEU geen sprake zijn van staatssteun. Mocht in een uitzonderingsgeval wel sprake zijn van staatssteun, kan gebruik worden gemaakt van de steunbepalingen op grond van de geldende staatssteunregels.

 

Artikel I (Wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant)

 

Onder A (artikel 2.6.1)

 

Voor de uitvoering van een integraal gebiedsplan zijn met deze interventie acties mogelijk zoals niet-productieve investeringen voor inrichtings- en herstelmaatregelen ten behoeve van doelen voor milieu (water, bodem en lucht), biodiversiteit en klimaat, kennisoverdracht, samenwerking voor innovatie en productieve investeringen ten behoeve van modernisering van landbouwbedrijven voor verwezenlijking van het integrale gebiedsplan.

 

Voor de uitvoering van een integraal gebiedsplan, door een samenwerkingsverband in de vorm van een operational group, kunnen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

  • -

    Het organiseren van bijeenkomsten voor kennisdeling en bewustwording voor draagvlak in het gebied ten behoeve van de opgave in het gebied en de te bereiken doelen (klimaat, water, bodem en/of lucht) zoals opgenomen in het plan;

  • -

    De voorbereiding en uitvoering van eventuele ruilverkaveling voor de realisatie van de doelen;

  • -

    De realisatie van specifieke productieve en niet-productieve investeringen die bijdragen aan de doelen op het gebied van klimaat, water, bodem en/of lucht, biodiversiteit en landschap zoals opgenomen in het integrale gebiedsplan;

  • -

    Het ontwikkelen of beproeven van innovaties dienend aan de doelen van het gebiedsplan (als operational group in het EIP);

  • -

    Proces, administratie en verantwoording, monitoring en evaluatie (en eventuele bijsturing).

Investeringen die in het kader van het gebiedsplan uitgevoerd kunnen worden, zijn bijvoorbeeld (niet limitatief) investeringen ten behoeve van de bodemverbetering, precisielandbouw, watergebruik/beheer, investeringen voor het aanleggen van een bloemrijke rand, de aanleg van voorzieningen (o.a. plas-dras) voor weidevogelbeheer, de aanleg van landschapselementen/agroforestry, de aanleg van kruidenrijk grasland, de aanleg van greppels ten behoeve van waterkwaliteit of natuurvriendelijke oevers, plasdras sloten.

 

Voorbereiding

Subsidie kan worden aangevraagd voor het oprichten van het nieuwe samenwerkingsverband, het (laten) opstellen van een gebiedsplan en de voorbereiding voor het realiseren van het plan. Dit betekent dat na afloop van de activiteit aangetoond moet worden dat er een samenwerkingsverband is opgericht én een plan is opgesteld. De aanvraag kan worden gedaan door een initiatiefnemer namens het beoogde samenwerkingsverband voor het gebied.

 

Uitvoering

Subsidie kan voor de uitvoering van het gebiedsplan worden verleend aan nieuwe samenwerkingsverbanden en aan bestaande samenwerkingsverband als het uitvoeren van het gebiedsplan een nieuwe activiteit is voor het samenwerkingsverband.

 

Onder C (artikel 2.6.3)

De subsidie voor het in samenwerking uitvoeren van een integraal gebiedsplan kan worden aangevraagd door de penvoerder van het samenwerkingsverband dat het gebiedsplan gaat uitvoeren. De penvoerder moet gemachtigd zijn door alle deelnemers om het plan uit te voeren.

 

Onder F (artikel 2.6.6)

Subsidie voor de voorbereidingsfase (het oprichten van nieuwe samenwerkingsverbanden en het laten opstellen van het gebiedsplan) wordt alleen verleend voor nieuwe samenwerkingsverbanden. Wordt de aanvraag ingediend door een al bestaande samenwerking (een al bestaand samenwerkingsverband) dan wordt de subsidie geweigerd.

 

Voor het uitvoeren van het gebiedsplan kan subsidie worden verleend aan nieuwe samenwerkingsverbanden (die voor het uitvoeren van het gebiedsplan zijn opgericht). Ook kan subsidie worden verleend aan een reeds bestaand samenwerkingsverband als het uitvoeren van het gebiedsplan een nieuwe activiteit is voor het samenwerkingsverband.

 

Subsidie wordt eveneens niet verleend voor activiteiten waarvoor de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur steun heeft verleend op grond van titel 5.8 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021.

 

Onder G (artikel 2.6.8)

De kosten van investeringen in grootschalige infrastructuur komen niet voor subsidie in aanmerking. Investeringen in grootschalige infrastructuur betreffen investeringen van € 2.000.000 of meer voor de aanleg of verbetering van infrastructuur, met uitzondering van investeringen in het watersysteem die als doel hebben de waterkwaliteit te verbeteren.

 

Onder H (artikel 2.6.9)

 

vierde lid (nieuw)

De hoogte van de subsidie voor een project bedraagt de optelsom van de per product of activiteit bepaalde respectievelijk berekende bedragen. Daarbij mogen de gezamenlijke kosten voor kennisoverdracht, ruilverkaveling, innovaties (waaronder kosten voor investeringen) en samenwerking (coördinatie, planvorming, monitoring en intekenen van percelen en landschapselementen) niet meer bedragen dan 25% van de totale subsidiabele kosten. Dit wordt zowel bij de verlening als bij de vaststelling van de subsidie berekend.

 

Onder K (2.6.12)

 

vierde en vijfde lid (nieuw)

Het subsidieplafond wordt verdeeld op basis van selectiecriteria.

In bijlage 7 is uitgewerkt hoe het bepalen van de scores op basis van de selectiecriteria plaatsvindt. Hierbij geldt op grond van artikel 1.12, vierde lid, dat een aanvraag niet wordt gehonoreerd als deze minder dan 60% van het totaal aantal te behalen punten behaalt. Uit het vierde en vijfde lid volgt dat een aanvraag maximaal 60 punten kan behalen. Voor deze activiteit is de drempel daarmee 36 punten (60% van 60). Een aanvraag die 35 punten of minder behaalt, wordt afgewezen.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

 

de secretaris,

drs. G.H.E. Derks MPA

Naar boven