U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Derde herziening Omgevingsverordening NH2022

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 16 december 2024, nr. 2320547, tot wijziging van de Omgevingsverordening NH2022 (derde herziening)

Artikel I

De Omgevingsverordening Noord-Holland 2022 wordt als volgt gewijzigd,

zoals is aangegeven in Bijlage A.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2025.

-

Bijlage A

A

Artikel 2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.1 Toedeling watersysteembeheer

Het waterschap is belast met het beheer van de regionale wateren waarvan de zorg op grond van Artikel Artikel 2.1 2.1 bij reglement is opgedragen aan het waterschap.

B

Artikel 2.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.5 Toedeling nautisch beheer

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn aangewezen als nautisch beheerder voor:

    de vaarwegen waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van Artikel 2.4, eerste lid zijn belast met het vaarwegbeheer; en de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - PNH.

    • a.

      de vaarwegen waarvoor Gedeputeerde Staten op grond van Artikel 2.4, eerste lid, zijn belast met het vaarwegbeheer; en

    • b.

      de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - PNH.



  • 2.

    Burgemeester en wethouders die op grond van Artikel 2.4, vijfde lid zijn belast met het vaarwegbeheer van een vaarweg zijn aangewezen als nautisch beheerder voor de betreffende scheepvaartweg.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is aangewezen als nautisch beheerder voor:

    de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - HHNK; en alle voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande scheepvaartwegen waarvoor op grond van Artikel 2.4 geen vaarwegbeheerder is aangewezen en die op grond van Artikel 2.1 in beheer zijn bij het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

    • a.

      de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - HHNK; en

    • b.

      alle voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande scheepvaartwegen waarvoor op grond van Artikel 2.4 geen vaarwegbeheerder is aangewezen en die op grond van Artikel 2.1 in beheer zijn bij het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.



  • 4.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht is aangewezen als nautisch beheerder voor:

    de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - AGV; en alle voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande scheepvaartwegen waarvoor op grond van Artikel 2.4 geen vaarwegbeheerder is aangewezen en die in waterstaatkundig beheer zijn bij het waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

    • a.

      de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - AGV; en

    • b.

      alle voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande scheepvaartwegen waarvoor op grond van Artikel 2.4 geen vaarwegbeheerder is aangewezen en die in waterstaatkundig beheer zijn bij het waterschap Amstel, Gooi en Vecht.





  • 5.

    Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap van Rijnland is aangewezen als nautisch beheerder voor:

    de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Rijnland; en alle voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande scheepvaartwegen waarvoor op grond van Artikel 2.4 geen vaarwegbeheerder is aangewezen en die in waterstaatkundig beheer zijn bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

    • a.

      de vaarwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Rijnland; en

    • b.

      alle voor het openbaar scheepvaartverkeer openstaande scheepvaartwegen waarvoor op grond van Artikel 2.4 geen vaarwegbeheerder is aangewezen en die in waterstaatkundig beheer zijn bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

  • 6.

    In afwijking van het derde lid zijn burgemeester en wethouders van Zaanstad aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Zaanstad.

  • 7.

    In afwijking van het vierde lid zijn burgemeester en wethouders van Aalsmeer aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Aalsmeer.

  • 8.

    In afwijking van het derde lid zijn burgemeester en wethouders van Castricum aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Castricum.

  • 9.

    In afwijking van het derde lid zijn burgemeester en wethouders van Uitgeest aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Uitgeest.

  • 10.

    In afwijking van het vierde lid zijn burgemeester en wethouders van Wijdemeren aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Wijdemeren.

  • 11.

    In afwijking van het eerste lid zijn burgemeester en wethouders van Amsterdam aangewezen als nautisch beheerder voor de scheepvaartwegen aangeduid als werkingsgebied Nautisch beheer - Amsterdam

C

Artikel 2.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.7 Toedeling nemen besluit sluiting jacht bij bijzondere weersomstandigheden

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn belast met het nemen van een besluit op grond van artikel 11.69 van het Besluit activiteiten leefomgeving om de jacht op wildsoorten in de gehele provincie of een gedeelte ervan te sluiten bij bijzondere weersomstandigheden.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen ten aanzien van het in het eerste lid bedoelde besluit.

    Gedeputeerde Staten kunnen op grond van Artikel 2.1 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels stellen ten aanzien van het in het eerste lid bedoelde besluit.

D

Artikel 4.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.14 Melding vellen houtopstand

E

Artikel 4.35 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.35 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in de Artikel 4.30 tot en met Artikel 4.34 kan slechts worden verleend indien de volgende belangen zich daar niet tegen verzetten:

    • a.

      het belang om de natuurlijke geluiden in het werkingsgebied stiltegebieden te ervaren; en

    • b.

      het belang van de natuurlijke rust in het werkingsgebied stiltegebieden.

  • 2.

    Een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt in elk geval getoetst aan de volgende criteria:

    • a.

      nut en noodzaak;

    • b.

      plaats van de activiteit;

    • c.

      mate van verstoring; en

    • d.

      tijdsduur en periode waarbinnen de activiteit zich afspeelt.

  • 3.

    Het aantal activiteiten waarvoor per stiltegebied per kalenderjaar omgevingsvergunningen kunnen worden verleend is maximaal 12, elk met een tijdsduur van maximaal 24 uur.

  • 4.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen ten aanzien van het bepaalde in het derde lid.

    Gedeputeerde Staten kunnen op grond van Artikel 4.3 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels stellen ten aanzien van het bepaalde in het derde lid.

  • 5.

    De omgevingsvergunning kan worden ingetrokken indien het belang van de heersende natuurlijke rust in het stiltegebied dat vereist.

F

Artikel 4.46 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.46 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - grond- of funderingswerken

  • 1.

    Het is verboden in het uitvoeren van grond- of funderingswerk in werkingsgebied Grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning grond- of funderingswerken uit te voeren of te hebben op een diepte van drie meter of meer onder het maaiveld.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor graafwerkzaamheden en het inbrengen van palen indien wordt voldaan aan de volgende algemene voorschriften:

    • a.

      bij graafwerkzaamheden: indien grond wordt verwijderd en het bodemprofiel wordt aangevuld tot ten minste drie meter onder het maaiveld zoals dat aanwezig was voorafgaand aan de graafwerkzaamheden, en aansluitend op eventueel aangelegde kunstwerken; of

    • b.

      voor het inbrengen van palen: indien geen palen met verbrede voet worden gebruikt.

  • 3.

    Het is verboden de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin ervan te melden.

G

Artikel 4.47 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.47 Omgevingsvergunningplichtige activiteit - buisleidingen

  • 1.

    Het is verboden in het werkingsgebied Grondwaterbeschermingsgebied zonder omgevingsvergunning een buisleiding voor transport van vloeistoffen of gassen te leggen of te hebben, die de bodem kunnen verontreinigen, met uitzondering van rioleringsbuizen.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor het leggen van rioleringsbuizen.

  • 3.

    Het is verboden de activiteit, bedoeld in het tweede lid, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin ervan te melden.

H

Artikel 4.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.55 Verboden activiteiten

  • 1.

    Het is verboden om in het werkingsgebied waterwingebied de volgende activiteiten te verrichten:

    • a.

      een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het toepassen of aanwezig hebben van een voor de bodem schadelijke of potentieel schadelijke stof;

    • c.

      het op of in de bodem oprichten van een constructie of werk van welke aard dan ook als daarmee verspreiding of lozing van een schadelijke of potentieel schadelijke stof in de bodem kan optreden of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen ontstaat of kan ontstaan; en

    • d.

      grond of bagger toe te passen tenzij de kwaliteit minimaal zo goed is als de kwaliteit van de ontvangende (water)bodem; en

    • e d.

      het tot stand brengen van werken of het verrichten van handelingen waardoor direct of indirect warmte of koude aan de bodem wordt onttrokken of toegevoegd. 

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het op of in de bodem toepassen van bouwstoffen indien daarmee geen verspreiding of lozing van een schadelijke of potentieel schadelijke stof in de bodem kan optreden of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen ontstaat of kan ontstaan;

    • b.

      het graven in de bodem als bedoeld in artikel 3.48d en artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving indien daarmee geen verspreiding of lozing van een schadelijke of potentieel schadelijke stof in de bodem kan optreden of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen ontstaat of kan ontstaan. Artikel 4.46, tweede lid, aanhef en onder a, geldt voor deze activiteit onverkort;

    • a c.

      het hebben of gebruiken van geringe hoeveelheden van hetgeen is bedoeld in het eerste lid, onder b anders dan gewasbeschermingsmiddelen of biociden, bij woningen en andere gebouwen, die dienen of hebben gediend voor normaal gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits de stof wordt bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende is beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden; of

    • d.

      het op of in de bodem toepassen van grond of baggerspecie indien de kwaliteit minimaal zo goed is als de kwaliteit van de ontvangende (water)bodem;

    • b e.

      de eigenaar of exploitant van een drinkwaterbedrijf, indien de betreffende activiteit of gedraging noodzakelijk is voor de openbare drinkwatervoorziening.

  • 3.

    Het is verboden de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onder a, b en d, te verrichten, zonder dit ten minste negen weken voor het begin ervan te melden.

I

Afdeling 4.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 4.7 Varend ontgassen

Artikel 4.68 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het ontgassen van benzeen en van bepaalde benzeenhoudende koolwaterstoffen vanuit een ladingtank van binnenschepen tijdens de vaart op vaarwegen in het werkingsgebied Varend ontgassen.

Vervallen

Artikel 4.69 Oogmerk

Deze afdeling bevat regels met het oog op de bescherming van het milieu en de volksgezondheid.

Vervallen

Artikel 4.70 Normadressaat

Aan deze afdeling wordt voldaan door de vervoerder en de schipper. Deze dragen zorg voor de naleving van de regels over de milieubelastende activiteit.

Vervallen

Artikel 4.71 Verboden activiteiten

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit wordt aangewezen het ontgassen van benzeen en van bepaalde benzeenhoudende koolwaterstoffen vanuit een ladingtank van binnenschepen tijdens de vaart op vaarwegen binnen de provincie.

    Vervallen

  • 2.

    Het is ter plaatse van het werkingsgebied Varend ontgassen verboden een milieubelastende activiteit als bedoeld in het eerste lid te verrichten voor zover het restladingdampen betreft van:

    • a.

      benzeen (UN-nummer 1114);

    • b.

      ruwe aardolie (UN-nummer 1267) voor zover met meer dan 10% benzeen;

    • c.

      aardoliedestillaten N.E.G. met meer dan 10% benzeen of aardolieproducten N.E.G. met meer dan 10% benzeen (UN-nummer 1268);

    • d.

      brandstof voor straalvliegtuigen met meer dan 10% benzeen (UN-nummer 1863);

    • e.

      brandbare vloeistoffen, N.E.G. met meer dan 10% benzeen (UN-nummer 1993); of

    • f.

      koolwaterstoffen, vloeibaar met meer dan 10% benzeen (UN-nummer 3295).

    Vervallen

  • 3.

    Van een restladingdamp als bedoeld in het tweede lid, is sprake bij een concentratie van die damp groter dan of gelijk aan 10% van de onderste explosiegrens van de desbetreffende stof.

    Vervallen

  • 4.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten andere stoffen dan genoemd in het tweede lid aan dit lid kunnen toevoegen, indien dit in het belang van de bescherming van het milieu is of indien deze stoffen gezondheidsschadelijke eigenschappen bevatten.

    Vervallen

  • 5.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten het percentage, genoemd in het derde lid, kunnen verlagen.

    Vervallen

Artikel 4.72 Aanwijzing vergunningsvrije gevallen

J

Artikel 4.73 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.73 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling gaat over activiteiten in het beperkingengebied aangeduid als werkingsgebied Vaarwegbeheer - rechtstreeks werkende regel  waarvan het vaarwegbeheer door Gedeputeerde Staten wordt uitgevoerd.

  • 2.

    Deze afdeling is niet van toepassing op activiteiten door of in opdracht van Gedeputeerde Staten.

K

Artikel 4.89 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.89 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten

  • 1.

    Het is verboden om in het werkingsgebied beperkingengebied provinciale wegen zonder omgevingsvergunning een beperkingenactiviteit te verrichten door:

    • a.

      een weg aan te leggen of verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg, waaronder het aansluiten van een weg op een provinciale weg;

    • b.

      een uitweg op een provinciale weg te maken, te hebben, te wijzigen of te verwijderen;

    • c.

      het gebruik van een uitweg op een provinciale weg te intensiveren, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat de verandering niet leidt tot een groter risico voor de verkeersveiligheid;

    • d.

      aanduidingen, handelsreclame of licht- of geluidgevende voorzieningen in welke vorm dan ook te hebben, plaatsen of te wijzigen, anders dan in het kader van een veilig gebruik van de weg;

    • e.

      handelsreclame of strokenborden in welke vorm dan ook te hebben, plaatsen of wijzigen; 

    • e f.

      werken te maken, te behouden, te veranderen of te verwijderen; of

    • f g.

      stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen, neer te leggen of te laten staan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen en hebben van een gedenkteken langs de weg.

L

Artikel 4.100 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.100 Beperkingengebieden Luchthaven Hilversum

Als beperkingengebieden als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet luchtvaart gelden voor het werkingsgebied luchthavengebied luchthaven Hilversum:

afbeelding binnen de regeling

M

Artikel 4.103 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.103 Beperkingengebieden luchthaven Texel

Als beperkingengebieden als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet luchtvaart gelden voor het werkingsgebied luchthavengebied luchthaven Texel:

afbeelding binnen de regeling

N

Artikel 4.106 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.106 Beperkingengebieden Luchthaven Loodswezen IJmuiden

Als beperkingengebieden als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet luchtvaart gelden voor het werkingsgebied Luchthavengebied Loodswezen IJmuiden:

afbeelding binnen de regeling

O

Artikel 4.109 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.109 Beperkingengebieden Amsterdam Heliport

Als beperkingengebieden als bedoeld in artikel 8.47 van de Wet luchtvaart gelden voor het werkingsgebied Luchthavengebied luchthaven Amsterdam Heliport:

afbeelding binnen de regeling

P

Na afdeling 4.13 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

Afdeling 4.14 Wateronttrekking

Artikel 4.124 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op een vergunningsplichtige wateronttrekkingsactiviteit voor industriële toepassingen van meer dan 150.000 m3/jaar of voor de openbare drinkwatervoorziening als bedoeld in artikel 16.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om:

  • a.

    het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening; of

  • b.

    het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening.

Artikel 4.125 Meetverplichting kwantiteit onttrekken van grondwater en infiltratie van water

  • 1.

    Bij het verrichten van een activiteit, bedoeld in Artikel 4.124, wordt de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of in de bodem gebracht water gemeten met een nauwkeurigheid van tenminste 95%.

  • 2.

    Voor kortdurende of seizoensgebonden grondwateronttrekkingen of infiltraties kunnen gedeputeerde staten in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de wateronttrekkingsactiviteit bepalen dat de hoeveelheid over een kortere tijdsspanne wordt gemeten.

Artikel 4.126 Meetverplichting kwaliteit infiltratie van water

  • 1.

    Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in Artikel 4.124, aanhef en onder b, wordt de kwaliteit van het in de bodem te brengen water gemeten en geanalyseerd volgens de in Bijlage 3b opgenomen parameters met de daarbij aangegeven frequentie.

  • 2.

    De analyse van de monsters vindt plaats overeenkomstig Bijlage 4 van de Drinkwaterregeling

Artikel 4.127 Jaarlijks verstrekken van gegevens en bescheiden

Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, als de wateronttrekkingsactiviteit is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, worden aan Gedeputeerde Staten de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater en in de bodem gebracht water; en

  • b.

    de kwaliteit van het in de bodem gebrachte water.

Artikel 4.128 Water: niet onttrekken

  • 1.

    Waterschaarste en dreigende waterschaarste zijn bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen voor activiteiten als bedoeld in Artikel 4.124 bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het eerste lid voordoet.

  • 3.

    Het besluit kan in ieder geval inhouden dat activiteiten als bedoeld in het tweede lid worden beperkt of worden stopgezet.

Q

Artikel 5.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.2 Omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen

  • 1.

    Ter plaatse van de in de tabel opgenomen werkingsgebieden geldt als omgevingswaarde veiligheid, aangegeven als de gemiddelde overschrijdingskans per jaar, de in de tabel vastgelegde waarde.

    werkingsgebied

    Omgevingswaarde veiligheid

    Regionale waterkering klasse I

    1/10 jaar

    Regionale waterkering klasse II

    1/30 jaar

    Regionale waterkering klasse III

    1/100 jaar

    Regionale waterkering klasse IV

    1/300 jaar

    Regionale waterkering klasse V

    1/1000 jaar

    Regionale waterkering klasse VI

    1/4000 jaar

  • 2.

    De omgevingswaarde veiligheid is een resultaatverplichting.

  • 3.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten het tijdstip vaststellen waarop de verschillende regionale waterkeringen moeten voldoen aan de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 5.2 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in Artikel 7.1B Omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen van bijlage 11 over het vastgestelde tijdstip waarop de verschillende regionale waterkeringen moeten voldoen aan de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Het waterschapsbestuur kan Gedeputeerde Staten gemotiveerd verzoeken tot wijziging van het tijdstip bedoeld in het derde lid voor een regionale waterkering, indien:

    • a.

      het voldoen aan de omgevingswaarde op het desbetreffende tijdstip onevenredig kostbaar is;

    • b.

      door omstandigheden buiten de invloedssfeer van het waterschapsbestuur de resultaten van de beoordeling van de veiligheid van de regionale waterkering zo wijzigen dat op het desbetreffende tijdstip niet wordt of kan worden voldaan aan de omgevingswaarde; of

    • c.

      ondanks de verrichte handelingen daartoe niet op het desbetreffende tijdstip is of kan worden voldaan aan de omgevingswaarde door de doorlooptijd van het treffen van maatregelen om te voldoen aan de omgevingswaarde.

R

Artikel 5.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.3 Technische leidraad en voorschriften veiligheid regionale waterkeringen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen een technische leidraad vast voor het ontwerp van regionale waterkeringen. Deze strekt tot aanbeveling voor het waterschap.

  • 2.

    In Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 5.2 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen nadere regels gesteld in artikel 7.2 van bijlage 11 aan de door het dagelijks bestuur van het waterschap te verrichten beoordeling van het waterkerend vermogen van de regionale waterkeringen en ten behoeve van die beoordeling de maatgevende hoogwaterstanden vaststellen.

S

Artikel 5.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.5 Omgevingswaarden wateroverlast

  • 1.

    Als omgevingswaarde gemiddelde kans op overstroming per jaar geldt voor het gebied binnen de bebouwde kom als norm:

  • 2.

    Als omgevingswaarde gemiddelde kans op overstroming per jaar geldt voor het gebied buiten de bebouwde kom als norm:

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a geldt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland voor bebouwing gelegen buiten de bebouwde kom de norm van het omringend landgebruik genoemd in het tweede lid, aanhef, onder b, c of d.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder d geldt binnen de beheersgebieden van Waterschap Amstel, Gooi en vecht en Hoogheemraadschap van Rijnland voor grasland de norm van 1/10 per jaar met maaiveldcriterium 10%.

  • 5.

    In afwijking van het eerste en tweede lid gelden ter plaatse van het werkingsgebied Omgevingswaarde wateroverlast de ter plaatse van het werkingsgebied als normen en maaiveldcriteria vastgelegde gebiedswaarden.

  • 6.

    De omgevingswaarde is een inspanningsverplichting.

  • 7.

    Aan de omgevingswaarde wordt voldaan met ingang van 1 januari 2028.

  • 8.

    In artikel 5.2 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald, dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de noodzaak van het voorkomen van bodemdaling en inklinking.

T

Afdeling 5.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 5.3 Omgevingswaarden geluidproductie

Artikel 5.7 Geluidproductieplafonds provinciale wegen

Artikel 5.8 Geluidproductieplafonds industrieterreinen

U

Artikel 6.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.3 Inhoud, reikwijdte en geldigheidsduur faunabeheerplan

  • 1.

    Een faunabeheerplan bevat:

    • a.

      een beschrijving van het planmatig, doelmatig, gecoördineerd en duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren;

    • b.

      een beschrijving van de planmatige, doelmatige, gecoördineerde en duurzame bestrijding van schade veroorzaakt door in het wild levende dieren; en/of

    • c.

      een rapportage van de uitoefening van de jacht.

  • 2.

    Een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5.000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.

  • 3.

    Een faunabeheerplan heeft een geldigheidsduur van ten hoogste zes jaren.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen eenmaal instemmen met een verzoek van de faunabeheereenheid om de geldigheidsduur van een faunabeheerplan te verlengen voor de duur van maximaal een jaar.

V

Artikel 6.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.11 Ontheffingsbevoegdheid

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen als bedoeld in artikel 2.32, eerste lid van de Omgevingswet, van de regels in gesteld bij of krachtens Afdeling 6.2

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen aan de ontheffing als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden indien de belangen die gediend worden met de regels waarvan ontheffing wordt verleend dat noodzakelijk maken.

  • 3.

    Een verleende ontheffing vervalt indien niet binnen twee jaar na het verlenen van de ontheffing een omgevingsplan is vastgesteld met gebruikmaking van de ontheffing.

  • 4.

    Een aanvraag om een ontheffing bevat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de redenen waarom ontheffing wordt gevraagd;

    • b.

      een beschrijving van de mogelijke gevolgen van de ontheffing voor het belang dat beschermd wordt door de regels waarvan ontheffing wordt gevraagd; en

    • c.

      een verbeelding van het beoogde werkingsgebied van de gevraagde ontheffing.

W

Subparagraaf 6.2.2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 6.2.2.1 Algemeen Regionale afstemming

Artikel 6.12 Toepassingsbereik

Deze paragraaf subparagraaf gaat over: regionale afstemming bij nieuwe stedelijke functies.

  • a.

    nieuwe stedelijke ontwikkelingen voor het gehele provinciale grondgebied;

  • b.

    voormalige agrarische bouwpercelen in het werkingsgebied Landelijk gebied; en

  • c.

    kleinschalige ontwikkelingen, niet zijnde kleinschalige woningbouwontwikkelingen, in het werkingsgebied landelijk gebied.Landelijk gebied

Artikel 6.13 Nieuwe Regionale afspraken nieuwe stedelijke ontwikkelingen functies

  • 1.

    Een omgevingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling functies als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio daarover gemaakte schriftelijke afspraken.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels stellen over de afspraken bedoeld in het eerste lid.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      ontwikkelingen met de functie wonen tot en met 25 woningen, voor zover gelegen buiten het werkingsgebied landelijk gebied;

    • b.

      nieuwe stedelijke functies, niet zijnde wonen, met een bebouwd oppervlak van minder dan 500 m2.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van Artikel 6.1 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in afdeling 5 van bijlage 11.

Artikel 6.14 Kleinschalige ontwikkelingen

  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het uitsluitend voorzien in een kleinschalige ontwikkeling, niet zijnde een kleinschalige woningbouwontwikkeling, als:

    • a.

      de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar stedelijke activiteiten zijn toegestaan;

    • b.

      het toegestane bebouwd oppervlak niet wordt vergroot; en

    • c.

      het aantal burgerwoningen niet toeneemt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, kan een omgevingsplan voorzien in bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte per bouwperceel van niet meer dan 150 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, kan een omgevingsplan eenmalig voorzien in een toename van het bebouwd oppervlak met 15% tot een maximum van 500 m2, indien dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de omgevingskwaliteit. Paragraaf 6.2.6 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.15 Voormalige agrarische bouwpercelen

  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het voorzien in de mogelijkheid dat de rechtmatig aanwezige bebouwing op een voormalig agrarisch bouwperceel, inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, wordt gebruikt voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie, gebruiksgerichte paardenhouderij of zorgactiviteiten, indien:

    sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf; deze activiteiten de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet beperken; er geen buitenopslag buiten het bouwperceel plaatsvindt; deze activiteiten aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie; benodigde parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel worden gerealiseerd; in geval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgactiviteiten; en in geval van verblijfsrecreatie permanente bewoning wordt verboden.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan bij een gebruiksgerichte paardenhouderij worden voorzien in een paardenbak, indien deze wordt gerealiseerd binnen het voormalige agrarische bouwperceel.

  • 3.

    Het omgevingsplan kan voorzien in het toestaan van een burgerwoning, indien:

    • a.

      sprake is van een rechtmatig aanwezige agrarische bedrijfswoning;

    • b.

      de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet beperkt;

    • c.

      sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf; en

    • d.

      de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt.

  • 4.

    In aanvulling op het derde lid kan het omgevingsplan voorzien in het toestaan van een tweede burgerwoning, indien meer dan 1.000 m² grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt.

  • 5.

    In aanvulling op het derde lid kan een omgevingsplan voorzien in het toestaan van meerdere burgerwoningen, indien deze worden gerealiseerd in een bestaande karakteristieke boerderij en geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.

  • 6.

    In aanvulling op het vierde lid kan het omgevingsplan voorzien in een derde burgerwoning indien in de motivering wordt onderbouwd dat deze derde burgerwoning noodzakelijk is om een substantiële verbetering van de omgevingskwaliteit op de betreffende locatie mogelijk te maken.

  • 7.

    Afwijking van het in het vierde lid genoemde aantal of oppervlakte is mogelijk indien toepassing wordt gegeven aan een gemeentelijk of intergemeentelijk vereveningsfonds.

  • 8.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen over de aard en omvang van de in het eerste lid genoemde activiteiten en over de toepassing van het zesde lid.

Artikel 6.16 Schuilstallen

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het voorzien in de bouw van een schuilstal, als:

  • a.

    deze uitsluitend is bedoeld als schuilvoorziening voor dieren voor weersomstandigheden;

  • b.

    het grondoppervlak van de schuilstal niet meer bedraagt dan 30 m2; en

  • c.

    er niet meer dan één schuilstal per perceel met een minimumomvang van 5.000 m2 wordt gebouwd.

X

Subparagraaf 6.2.2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 6.2.2.2 Kleinschalige woningbouwontwikkeling Stedelijke functies in Landelijk gebied

Artikel 6.17 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over:

Artikel 6.14 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over:

  • a.

    nieuwe kleinschalige stedelijke functies, niet zijnde wonen, in het werkingsgebied Landelijk gebied;

  • b.

    woningbouwontwikkelingen en transformatie van stedelijke voorzieningen naar wonen in het werkingsgebied Landelijk gebied;

  • c.

    transformatie van agrarische bouwpercelen naar stedelijke functies in het werkingsgebied Landelijk gebied.

Artikel 6.14a Kleinschalige nieuwe stedelijke functies, niet zijnde wonen, in Landelijk gebied

1. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke functie, niet zijnde wonen, met een bebouwd oppervlak van minder dan 500 m2, als:

  • a.

    de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar al stedelijke activiteiten zijn toegestaan; en

  • b.

    het toegestane bebouwd oppervlak niet wordt vergroot;

2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, kan een omgevingsplan voorzien in bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte per bouwperceel van niet meer dan 150 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m.

3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, kan een omgevingsplan eenmalig voorzien in een toename van het bebouwd oppervlak met 15% tot een maximum van 500 m2, indien dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de omgevingskwaliteit.

Artikel 6.15 Kleinschalige ontwikkelingen

  • 1.

    Vervallen

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

Artikel 6.16 Voormalige agrarische bouwpercelen

  • 1.

    Vervallen

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    Vervallen

  • 6.

    Vervallen

  • 7.

    Vervallen

  • 8.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen over de aard en omvang van de in het eerste lid genoemde activiteiten en over de toepassing van het zesde lid.

Artikel 6.17 Schuilstallen

Vervallen

Artikel 6.18 MRA landelijk gebied

  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied MRA - Landelijk gebied voorziet het niet in een kleinschalige woningbouwontwikkeling.

    Vervallen

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voorzien in maximaal twee burgerwoningen op een locatie waar sprake is van rechtmatig aanwezige bebouwing voor een andere stedelijke voorziening, indien:

    • a.

      op de locatie ten minste één bedrijfswoning rechtmatig aanwezig is;

    • b.

      de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet beperkt;

    • c.

      sprake is van volledige beëindiging van de bestaande stedelijke voorziening;

    • d.

      de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt; en

    • e.

      voor een tweede burgerwoning meer dan 1.000m2 grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt.

    Vervallen

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voorzien in bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte per bouwperceel van niet meer dan 150 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m.

    Vervallen

Artikel 6.18a Woningbouw in of aan een kern of dorpslint

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het uitsluitend voorzien in een woningbouwontwikkeling als het gaat om een locatie die is gelegen in of aan een kern dan wel in of aan een dorpslint.

Artikel 6.18b Transformatie stedelijke functies naar wonen in Landelijk gebied

In afwijking van Artikel 6.13, eerste lid en Artikel 6.18a kan een omgevingsplan dat betrekking heeft op het werkingsgebied Landelijk gebied voorzien in maximaal twee burgerwoningen op een locatie waar sprake is van rechtmatig aanwezige bebouwing voor een andere stedelijke voorziening, als:

  • a.

    op de locatie ten minste één bedrijfswoning rechtmatig aanwezig is;

  • b.

    de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet beperkt;

  • c.

    sprake is van volledige beëindiging van de bestaande stedelijke voorziening;

  • d.

    de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt; en

  • e.

    voor een tweede burgerwoning meer dan 1.000m2 grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt.

Artikel 6.19 Noord-Holland Noord landelijk gebied

  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Noord-Holland Noord - Landelijk gebied kan het alleen voorzien in een kleinschalige woningbouwontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio daarover gemaakte schriftelijke afspraken.

    Vervallen

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde afspraken kunnen alleen afspraken bevatten over locaties die zijn gelegen in of aan kernen of in of aan dorpslinten.

    Vervallen

  • 3.

    3 Vervallen

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voorzien in maximaal twee burgerwoningen op een locatie waar sprake is van rechtmatig aanwezige bebouwing voor een andere stedelijke voorziening, indien:

    • a.

      op de locatie ten minste één bedrijfswoning rechtmatig aanwezig is;

    • b.

      de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven niet beperkt;

    • c.

      sprake is van volledige beëindiging van de bestaande stedelijke voorziening;

    • d.

      de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt; en

    • e.

      voor een tweede burgerwoning meer dan 1.000 m2 grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voorzien in bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte per bouwperceel van niet meer dan 150 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m.

    Vervallen

  • 5.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de afspraken bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.19a Voormalige agrarische bouwpercelen

  • 1.

    1. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het, in afwijking van artikel 6.13, eerste lid, voorzien in de mogelijkheid dat de rechtmatig aanwezige bebouwing op een voormalig agrarisch bouwperceel, inclusief de agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen, wordt gebruikt voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie, gebruiksgerichte paardenhouderij of zorgactiviteiten, indien:

    • a.

      sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf;

    • b.

      deze activiteiten de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet beperken;

    • c.

      er geen buitenopslag buiten het bouwperceel plaatsvindt;

    • d.

      deze activiteiten aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben en er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;

    • e.

      benodigde parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel worden gerealiseerd;

    • f.

      in geval van bijzondere huisvesting uitsluitend sprake is van afhankelijke woonruimten of woningen als onderdeel van zorgactiviteiten; en

    • g.

      in geval van verblijfsrecreatie permanente bewoning wordt verboden.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kan bij een gebruiksgerichte paardenhouderij worden voorzien in een paardenbak, indien deze wordt gerealiseerd binnen het voormalige agrarisch bouwperceel.

  • 3.

    Het omgevingsplan kan, in afwijking van artikel 6.18a, voorzien in het toestaan van een burgerwoning, indien:

    • a.

      sprake is van een rechtmatig aanwezige agrarische bedrijfswoning;

    • b.

      de woonactiviteit de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet beperkt;

    • c.

      sprake is van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf; en

    • d.

      de overige bedrijfsbebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt.

  • 4.

    In aanvulling op het derde lid kan het omgevingsplan voorzien in het toestaan van een tweede burgerwoning, indien meer dan 1.000 m² grondoppervlakte aan rechtmatig aanwezige bebouwing op de betreffende locatie wordt gesloopt en herbouw in het omgevingsplan onmogelijk wordt gemaakt.

  • 5.

    In aanvulling op het derde lid kan een omgevingsplan voorzien in het toestaan van meerdere burgerwoningen, indien deze worden gerealiseerd in een bestaande karakteristieke boerderij en geen afbreuk wordt gedaan aan het oorspronkelijke karakter van de bebouwing.

  • 6.

    In aanvulling op het vierde lid kan het omgevingsplan voorzien in een derde burgerwoning indien in de motivering wordt onderbouwd dat deze derde burgerwoning noodzakelijk is om een substantiële verbetering van de omgevingskwaliteit op de betreffende locatie mogelijk te maken.

  • 7.

    Afwijking van het in het vierde lid genoemde aantal of oppervlakte is mogelijk, indien toepassing wordt gegeven aan een gemeentelijk of intergemeentelijk vereveningsfonds.

  • 8.

    In Artikel 6.2 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen over de aard en omvang van de in het eerste lid genoemde activiteiten en over de toepassing van het zesde lid.

Y

Artikel 6.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.26 Tijdelijke regel transformatie recreatieparken

  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Noord-Holland Noord - Landelijk gebied kan het voorzien in de transformatie van een rechtmatig aanwezig recreatiepark naar een stedelijke voorziening, indien:

    het betreffende omgevingsplan wordt vastgesteld voor 1 januari 2027; in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat voortzetting van het recreatief gebruik onvoldoende economisch draagvlak heeft; de fysieke uitstraling van de locatie op de omgeving naar aard en omvang gelijkwaardig blijft, waarbij het toegestane bebouwde oppervlak in ieder geval niet mag toenemen; en sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

  • 2.

    Bij toepassing van het eerste lid kan worden afgeweken van Artikel 6.18, tweede lid en Artikel 6.18, derde lid Artikel 6.18b .

  • 3.

    Het omgevingsplan kan voorzien in de transformatie van een rechtmatig aanwezig recreatiepark naar een tijdelijke stedelijke voorziening, indien:

    • a.

      het betreffende omgevingsplan wordt vastgesteld voor 1 januari 2027;

    • b.

      in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat voortzetting van het recreatief gebruik onvoldoende economisch draagvlak heeft;

    • c.

      in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat de realisatie van de tijdelijke stedelijke voorziening noodzakelijk is voor de economische uitvoerbaarheid van de omzetting naar een niet-stedelijke voorziening;

    • d.

      het een tijdelijke stedelijke voorziening betreft met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 10 jaar;

    • e.

      het omgevingsplan borgt dat het recreatiepark na deze termijn wordt omgezet in een niet-stedelijke voorziening; en

    • f.

      sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

  • 4.

    Het omgevingsplan kan voorzien in de transformatie van een rechtmatig aanwezig recreatiepark naar een tijdelijke stedelijke voorziening, indien:

    het betreffende omgevingsplan wordt vastgesteld voor 1 januari 2027;in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat voortzetting van het recreatief gebruik onvoldoende economisch draagvlak heeft;in de motivering van het omgevingsplan wordt onderbouwd dat de realisatie van de tijdelijke stedelijke voorziening noodzakelijk is voor de economische uitvoerbaarheid van de omzetting naar een niet-stedelijke voorziening;het een tijdelijke stedelijke voorziening betreft met een instandhoudingstermijn van ten hoogste 10 jaar;het omgevingsplan borgt dat het recreatiepark na deze termijn wordt omgezet in een niet-stedelijke voorziening; ensprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

  • 5.

    In Artikel 6.4 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de toepassing van dit artikel.

Z

Artikel 6.31 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.31 Milieucontour industrieterrein van provinciaal belang

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied milieucontour Milieucontour industrieterrein van provinciaal belang, voorziet het alleen in een nieuwe activiteit of wijziging van een bestaande activiteit, als:

  • a.

    er geen beperkingen optreden voor de bestaande milieugebruiksruimte voor geluid, geur of omgevingsveiligheid voor bedrijven op het industrieterrein van provinciaal belang; en

  • b.

    in het geval van woningen of andere milieugevoelige objecten:

    • 1.

      rekening wordt gehouden met de milieubelasting van het industrieterrein van provinciaal belang op de desbetreffende locatie; en

    • 2.

      de redenen worden vermeld om op de desbetreffende locatie een nieuw milieugevoelig object toe te staan, voorzien van een afweging over de verwachte kwaliteit van de leefomgeving, de aan de zijde van de ontvanger zo nodig te treffen maatregelen alsmede de uitkomsten van onderzoek naar de haalbaarheid van die maatregelen.

AA

Artikel 6.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.32 Transformatiegebied industrieterrein van provinciaal belang

Voor zover een omgevingsplan betrekking heeft op het werkingsgebied Transformatiegebied industrieterrein van provinciaal belang is Artikel 6.31 van overeenkomstige toepassing.

[Vervallen]

BB

Na artikel 6.31 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.31a Transformatiegebied industrieterrein van provinciaal belang

Voor zover een omgevingsplan betrekking heeft op het werkingsgebied Transformatiegebied industrieterrein van provinciaal belang is Artikel 6.31 van overeenkomstige toepassing.

CC

Artikel 6.32a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.32a Toepassingsbereik Datacenters

Deze subparagraaf gaat over datacenters met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA.

[Vervallen]

DD

Artikel 6.32b wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.32b Datacenter clustering

  • 1.

    Een omgevingsplan kan uitsluitend ter plaatse van het werkingsgebied Datacenter clustering toegestaan voorzien in een nieuw datacenter met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA of in de uitbreiding van een bestaand datacenter tot een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA als:

    • a.

      de locatie is gelegen op of grenst aan een bedrijventerrein; en

    • b.

      voor de locatie een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan is opgesteld.

  • 2.

    Het omgevingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuw datacenter of in een uitbreiding van een bestaand datacenter als daar voorwaarden aan verbonden worden die voldoen aan het provinciaal beleid en gericht zijn op:

    • a.

      De impact op de directe en wijdere omgeving waarbij het bouwvolume en de inrichting van de ruimte om het gebouw worden betrokken;

    • b.

      Multifunctioneel ruimtegebruik;

    • c.

      Borging van het stedenbouwkundig plan en of het beeldkwaliteitsplan;

    • d.

      Energievoorwaarden gericht op maximale energiebesparing, energievoorziening, duurzaam inkopen van stroom, opwekken van duurzame energie, duurzame back-up energiesystemen, gebruik van energie-efficiënte koeling en afkoppelmogelijkheden voor het gebruik van restwarmte; en

    • e.

      Watervoorwaarden gericht op beperking van de hoeveelheid voor koelwater benodigd (drink)water, het gebruik van oppervlaktewater, hemelwater en zo mogelijk van bronnen als hergebruik effluent ten behoeve van koeling, het waar mogelijk vermijden van het onttrekken van grondwater, het bij voorkeur gebruiken van ondergronds opgeslagen hemelwater en het rekening houden met het niet gegarandeerd zijn van waterbeschikbaarheid (in droge zomers).

[Vervallen]

EE

Artikel 6.32c wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.32c Datacenters uitgesloten

  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied datacenters uitgesloten, voorziet het niet in nieuwe datacenters met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de projecten in de gemeenten Diemen en Haarlem welke staan vermeld in bijlage 1 van de Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024 indien hiervoor uiterlijk op 31 december 2025 een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd.

[Vervallen]

FF

Artikel 6.32d wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.32d Uitvoeringstermijn

Het omgevingsplan dient uiterlijk op 31 december 2026 in overeenstemming te zijn met de regels zoals opgenomen in Artikel 6.32b en Artikel 6.32c.

[Vervallen]

GG

Na subparagraaf 6.2.2.6 wordt een subparagraaf ingevoegd, luidende:

Subparagraaf 6.2.2.7 Datacenters

Artikel 6.32 Toepassingsbereik Datacenters

Deze subparagraaf gaat over datacenters met een bruto-vloeroppervlakte van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA.

Artikel 6.32a Datacenter clustering

  • 1.

    Een omgevingsplan kan uitsluitend ter plaatse van het werkingsgebied Datacenter clustering toegestaan voorzien in een nieuw datacenter met een bruto-vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA of in de uitbreiding van een bestaand datacenter tot een bruto-vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA als:

    a. de locatie is gelegen op of grenst aan een bedrijventerrein; en

    b. voor de locatie een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan is opgesteld.

  • 2.

    Het omgevingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuw datacenter of in een uitbreiding van een bestaand datacenter als daar voorwaarden aan verbonden worden die voldoen aan het provinciaal beleid en gericht zijn op:

    • a.

      De impact op de directe en wijdere omgeving waarbij het bouwvolume en de inrichting van de ruimte om het gebouw worden betrokken;

    • b.

      Multifunctioneel ruimtegebruik;

    • c.

      Borging van het stedenbouwkundig plan en of het beeldkwaliteitsplan;

    • d.

      Energievoorwaarden gericht op maximale energiebesparing, energievoorziening, duurzaam inkopen van stroom, opwekken van duurzame energie, duurzame back-up energiesystemen, gebruik van energie-efficiënte koeling en afkoppelmogelijkheden voor het gebruik van restwarmte; en

    • e.

      Watervoorwaarden gericht op beperking van de hoeveelheid voor koelwater benodigd (drink)water, het gebruik van oppervlaktewater, hemelwater en zo mogelijk van bronnen als hergebruik effluent ten behoeve van koeling, het waar mogelijk vermijden van het onttrekken van grondwater, het bij voorkeur gebruiken van ondergronds opgeslagen hemelwater en het rekening houden met het niet gegarandeerd zijn van waterbeschikbaarheid (in droge zomers).

Artikel 6.32b Datacenter uitgesloten

  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied datacenters uitgesloten, voorziet het niet in nieuwe datacenters met een bruto-vloeroppervlakte van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de projecten in de gemeenten Diemen en Haarlem welke staan vermeld in bijlage 1 van de Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024 indien hiervoor uiterlijk op 31 december 2026 een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd.

Artikel 6.32c Uitvoeringstermijn

Het omgevingsplan dient uiterlijk op 31 december 2026 in overeenstemming te zijn met de regels zoals opgenomen in Artikel 6.32a en Artikel 6.32b.

HH

Het opschrift van subparagraaf 6.2.2.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 6.2.2.7 6.2.2.8 Wonen binnen de LIB 5 zone Schiphol

II

Artikel 6.36 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.36 Windturbines in RES zoekgebieden

  • 1.

    Een omgevingsplan mag uitsluitend ter plaatse van het werkingsgebied Zoekgebieden wind en wind en zon RES voorzien in het bouwen, vervangen of opschalen van een of meer windturbine met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter als;

    • a.

      de windturbine zorgvuldig ruimtelijk worden ingepast;

    • b.

      aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling om advies wordt gevraagd over de locatieafweging en de ruimtelijke inpassing van dewindturbine; en

    • c.

      is geborgd dat mitigerende maatregelen worden getroffen om faunaslachtoffers zoveel mogelijk te voorkomen en dat hiervoor een monitoringsprotocol wordt vastgesteld.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 6.5 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in Afdeling 6a van bijlage 11 over de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

JJ

Artikel 6.37 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.37 Kleine windturbines in landelijk gebied

  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het, in afwijking van Artikel 6.35 Artikel 6.36 , ook buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 (RES 1.0) voorzien in de bouw van één windturbine, als:

    de windturbine wordt gebouwd op een agrarisch bouwperceel of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan; de ashoogte niet meer bedraagt dan 15 meter vanaf het maaiveld; de windturbine in landschappelijk opzicht aansluit op de bijbehorende bebouwing; en de windturbine zorgvuldig ruimtelijk wordt ingepast.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 6.5 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in Afdeling 6a van bijlage 11 over de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

KK

Artikel 6.38 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.38 Vervanging windturbines

In afwijking van Artikel Artikel 6.36 6.35 kan een omgevingsplan ook buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbine mogelijk maken mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbine met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm

LL

Subparagraaf 6.2.3.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 6.2.3.2 Zonne-energie

Artikel 6.39 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over het oprichten van opstelling opstellingen voor zonne-energie in het werkingsgebied Landelijk gebied .

Artikel 6.40 Opstellingen voor zonne-energie

  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied is het oprichten van een of meer opstelling voor zonne-energie uitsluitend mogelijk als:

    • a.

      een termijnstelling geldt van maximaal 25 jaar, waarbij geldt dat na het verstrijken van deze termijn de bestaande toestand wordt hersteld; en

    • b.

      voor het gestelde onder a financiële zekerheid wordt gesteld.

  • 2.

    De termijnstelling als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het oprichten van een of meer opstelling voor zonne-energie op locaties die in gebruik zijn als nutsvoorziening, voor de waterhuishouding, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of infrastructuur voor het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, niet zijnde leidingtracés voor gas, water of elektriciteit.

  • 3.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen ten aanzien van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

Artikel 6.40a Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over de bouw, vervanging of verandering van hoogspanningsstations en over station in het tussenspanningsnet in het landelijk gebied.

Artikel 6.40b Locatieafweging en ruimtelijke inpassing elektriciteitsstations

  • 1.

    Een omgevingsplan mag voorzien in het bouwen, vervangen of veranderen van een of meer elektriciteitsstations als:

    • a.

      een zorgvuldige locatieafweging voor de elektriciteitsstations wordt gemaakt; en

    • b.

      de elektriciteitsstations zorgvuldig ruimtelijk worden ingepast.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de locatieafweging en de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.40c Verplicht advies Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling in landelijk gebied

Voor een elektriciteitsstation als bedoeld in Artikel 6.40b wordt in het werkingsgebied landelijk gebied aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling om advies gevraagd over de locatieafweging en de ruimtelijke inpassing.

Artikel 6.39a Voorkeursvolgorde opstellingen zonne-energie

  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan het oprichten van een of meer opstellingen voor windturbine mogelijk maakt, wordt daarbij de volgende voorkeursvolgorde voor de keuze van geschikte locaties in acht genomen:

    • a.

      daken en gevels;

    • b.

      terreinen en objecten binnen bebouwd gebied;

    • c.

      terreinen en objecten in het landelijk gebied;

    • d.

      landbouw- en natuurgronden.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 6.6 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in Afdeling 6 Zonne-energie in bijlage 11 over de locatieafweging en de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.39b Opstellingen zonne-energie in Landelijk gebied

  • 1.

    Voor zover het werkingsgebied Landelijk gebied van toepassing is op een omgevingsplan is het oprichten van een of meer opstellingen voor zonne-energie uitsluitend mogelijk als:

    • a.

      een termijnstelling geldt van maximaal 30 jaar, waarbij geldt dat na het verstrijken van deze termijn de opstellingen voor zonne-energie dienen te worden verwijderd en de bestaande toestand wordt hersteld, met uitzondering van gerealiseerde verbeteringen die een aantoonbare meerwaarde hebben voor ecologie of landschap; en

    • b.

      voor het gestelde onder a financiële zekerheid wordt gesteld.

  • 2.

    De termijnstelling als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het oprichten van een of meer opstellingen voor zonne-energie op locaties die in gebruik zijn als agrarisch bouwperceel, nutsvoorziening, voor de waterhuishouding, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of infrastructuur voor het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, niet zijnde leidingtracés voor gas, water of elektriciteit.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en tweede lid maakt een omgevingsplan het oprichten van een of meer opstellingen voor zonne-energie uitsluitend mogelijk als:

    • a.

      deze opstellingen landschappelijk zorgvuldig vormgegeven en ingepast worden; en

    • b.

      is geborgd dat voldoende inspanning wordt gepleegd om te komen tot vijftig procent lokaal eigendom van de lokale omgeving zoals bedoeld in het Klimaatakkoord.

  • 4.

    In aanvulling op het derde lid maakt een omgevingsplan het oprichten van een of meer opstellingen voor zonne-energie op landbouw- of natuurgronden uitsluitend mogelijk:

    • a.

      op landbouwgrond in combinatie met een substantiële agrarische functie;

    • b.

      op landbouwgrond die op basis van bestuurlijk bindende afspraken in transitie is dan wel op gronden die minder geschikt worden voor een landbouwfunctie door verzilting, vernatting, bodemdaling, omvang, of ongunstige geografische ligging en deze opstellingen financieel bijdragen aan het mogelijk maken van de gebiedsgerichte opgaven voor een maximale periode van dertig jaar;

    • c.

      wanneer betekenisvol wordt bijgedragen aan de vermindering van de netcongestie of wanneer hiermee een efficiënter netwerkgebruik wordt gerealiseerd.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten hebben op grond van artikel 6.6 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in Afdeling 6 Zonne-energie in bijlage 11 ten aanzien van het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid.

MM

Na subparagraaf 6.2.3.2 wordt een subparagraaf ingevoegd, luidende:

Subparagraaf 6.2.3.3 Locatieafweging en ruimtelijke inpassing elektriciteitsstations

Artikel 6.40 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over de bouw, vervanging of verandering van hoogspanningsstations en over station in het tussenspanningsnet in het landelijk gebied.

Artikel 6.40a Locatieafweging en ruimtelijke inpassing elektriciteitsstations

  • 1.

    Een omgevingsplan mag voorzien in het bouwen, vervangen of veranderen van een of meer elektriciteitsstations als:

    • a.

      een zorgvuldige locatieafweging voor de elektriciteitsstations wordt gemaakt; en

    • b.

      de elektriciteitsstations zorgvuldig ruimtelijk worden ingepast.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de locatieafweging en de zorgvuldige ruimtelijke inpassing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.40b Verplicht advies Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling in landelijk gebied

Voor een elektriciteitsstation als bedoeld in Artikel 6.40a wordt in het werkingsgebied Landelijk gebied aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling om advies gevraagd over de locatieafweging en de ruimtelijke inpassing.

NN

Artikel 6.41 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.41 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de land- en tuinbouw en daarmee samenhangende activiteiten. :

  • a.

    de land- en tuinbouw en daarmee samenhangende activiteiten; en

  • b.

    het bouwen van schuilstallen voor zowel bedrijfsmatig als niet-bedrijfsmatig gehouden dieren.

OO

Artikel 6.43 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.43 Intensieve veehouderij

  • 1.

    Een omgevingsplan voorziet niet in de nieuwvestiging van intensieve veehouderij of de al dan niet gedeeltelijke omschakeling van bestaande agrarische bedrijven naar intensieve veehouderij.

  • 2.

    Een omgevingsplan voorziet niet in de nieuwvestiging van intensieve veehouderij of de al dan niet gedeeltelijke omschakeling van bestaande agrarische bedrijven naar intensieve veehouderij.

    In afwijking van het eerste lid is vestiging van intensieve veehouderij mogelijk indien die zich richt op verplaatsing van op 30 november 2011 in Noord-Holland bestaande intensieve veehouderij.

  • 3.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een bestaande intensieve veehouderij zoals bedoeld in het tweede lid, geldt bij uitbreiding dat ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren.

PP

Na artikel 6.44 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.44a Schuilstallen

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het voorzien in de bouw van een schuilstal, als:

  • a.

    deze uitsluitend is bedoeld als schuilvoorziening voor dieren voor weersomstandigheden;

  • b.

    het grondoppervlak van de schuilstal niet meer bedraagt dan 30 m2; en

  • c.

    er niet meer dan één schuilstal per perceel met een minimumomvang van 5.000 m2 wordt gebouwd.

QQ

Artikel 6.54 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.54 Activiteiten in natuurnetwerk Nederland of natuurverbindingen

  • 1.



    Een omgevingsplan maakt geen nieuwe activiteiten of wijziging van bestaande activiteiten binnen het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland of het werkingsgebied natuurverbindingen mogelijk die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden of die kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang tussen die gebieden, tenzij sprake is van:

    • a.

      nieuwe activiteiten en wijziging van bestaande activiteiten, voor zover:

      • 1.

        er sprake is van groot openbaar belang;

      • 2.

        er geen reële alternatieven zijn; en

      • 3.

        de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig en tijdig worden gecompenseerd.

    • b.

      nieuwe activiteiten en wijziging van bestaande activiteiten, voor zover:

      • 1.

        de activiteiten die leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden worden gecompenseerd;

      • 2.

        de compensatie inhoudt dat de uitvoering van het geheel van activiteiten gezamenlijk binnen 10 jaar leidt tot een duidelijk aantoonbare meerwaarde voor de werkingsgebieden natuurnetwerk Nederland of natuurverbindingen voor wat betreft kwaliteit en samenhang;

      • 3.

        de oppervlakte van het werkingsgebied natuurnetwerk Nederland tenminste gelijk blijft;

      • 4.

        rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de locatie waarop de activiteit plaatsvindt mogelijk gelegen is in een gebied van het Natuurnetwerk Natuurnetwerk Nederland Nederland of Natuurverbindingen dat omringd wordt door of grenst aan Bijzonder provinciaal landschap Beschermd landschap ;

      • 5.

        er een gebiedsvisie wordt opgesteld waarin wordt onderbouwd dat wordt voldaan aan het gestelde onder 1 tot en met 4 van dit onderdeel.

    • c.

      een beperkte toevoeging van nieuwe activiteiten aan of een beperkte wijziging van bestaande activiteiten, mits:

      • 1.

        deze toevoeging of wijziging noodzakelijk is voor de instandhouding van de bestaande activiteit;

      • 2.

        deze toevoeging of wijziging ondergeschikt is aan de bestaande activiteiten; en

      • 3.

        de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig en tijdig worden gecompenseerd.

  • 2.

    Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing op activiteiten die verblijfsrecreatie mogelijk maken, tenzij het gaat om activiteiten die ondergeschikt zijn aan een andere bedrijfsactiviteit en plaatsvinden op, of aansluitend aan, dezelfde locatie.

RR

Artikel 6.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.55 Wijziging begrenzing

SS

Artikel 6.56 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.56 Regels Gedeputeerde Staten

In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen aan:

Gedeputeerde Staten hebben op grond van Artikel 6.7 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 nadere regels gesteld in Afdeling 3 van Bijlage 11 ten aanzien van:

TT

Subparagraaf 6.2.5.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 6.2.5.2 Bijzonder provinciaal Beschermd landschap

Artikel 6.57 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over ruimtelijke ontwikkelingen in het werkingsgebied bijzonder Provinciaal Landschap.

Deze subparagraaf gaat over de bescherming van de kernkwaliteiten van het werkingsgebied Beschermd landschap en de voorwaarden waaronder ontwikkelingen zijn toegestaan.

Artikel 6.58 Kernkwaliteiten Bijzonder provinciaal Beschermd landschap

  • 1.

    De kernkwaliteiten van het werkingsgebied bijzonder provinciaal landschap zijn vastgelegd in Bijlage 7 Kernkwaliteiten Bijzonder provinciaal landschap provincie Noord-Holland.

    De kernkwaliteiten van het werkingsgebied Beschermd landschap zijn vastgelegd in Bijlage 7.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten de kernkwaliteiten zoals opgenomen in Bijlage 7 kunnen wijzigen.

Artikel 6.59 Bescherming en activiteiten Bijzonder provinciaal Beschermd landschap

  • 1.

    Een omgevingsplan ter plaatse van het werkingsgebied Bijzonder provinciaal Beschermd landschap bevat regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten.

  • 2.

    In afwijking van Artikel 6.13 bevat het omgevingsplan geen regels die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.

    De motivering van het omgevingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en een motivering van de wijze waarop wordt voldaan aan het eerste lid.

  • 3.

    Het omgevingsplan kan regels bevatten die een andere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling dan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, mits deze ontwikkeling de voorkomende kernkwaliteiten niet aantast.

    In artikel 6.8 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de motivering als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    De motivering van het omgevingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en een motivering van de wijze waarop wordt voldaan aan het eerste en, indien van toepassing, het derde lid.

    Vervallen

  • 5.

    Indien uit de motivering volgt dat maatregelen noodzakelijk zijn om te voldoen aan het bepaalde in het derde lid, dan dient de uitvoering hiervan te zijn geborgd bij de vaststelling van het omgevingsplan.

    Vervallen

  • 6.

    In afwijking van het derde lid kan het omgevingsplan regels bevatten die de volgende ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken:

    • a.

      een uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot maximaal twee hectare; of

    • b.

      nieuwe bebouwings- en gebruiksmogelijkheden op grond van Artikel 6.42, eerste lid onder g en h en Artikel 6.42, tweede lid en Artikel 6.42, derde lid.

    Vervallen

  • 7.

    In afwijking van het tweede en derde lid kan het omgevingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling of een andere nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die de kernkwaliteiten aantast mogelijk maken, indien:

    • a.

      er sprake is van groot openbaar belang;

    • b.

      er geen reële alternatieven zijn; en

    • c.

      de aantasting zoveel mogelijk wordt beperkt en de aantasting wordt gecompenseerd.

  • 8.

    In afwijking van het tweede en derde lid kan het omgevingsplan voorzien in woningbouw overeenkomstig de afspraken tussen Rijk, provincie en betrokken gemeenten met betrekking tot de Pilot Waterland.

  • 9.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de motivering als bedoeld in het vierde lid en over de wijze van compensatie als bedoeld in het zevende lid, aanhef en onderdeel c.

  • 10.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten de kernkwaliteiten zoals opgenomen in Bijlage 7 Kernkwaliteiten Bijzonder provinciaal landschap provincie Noord-Holland kunnen wijzigen

    Vervallen

Artikel 6.59a Activiteiten in Beschermd landschap

  • 1.

    Een omgevingsplan ter plaatse van het werkingsgebied Beschermd landschap maakt niet mogelijk:

    • a.

      een ontwikkeling van meer dan 25 woningen;

    • b.

      een ontwikkeling van overige stedelijke functies met een bebouwd oppervlak van meer dan 500 m2.

  • 2.

    Het omgevingsplan kan een andere ontwikkeling dan de in het eerste lid, onder a en b, genoemde ontwikkelingen mogelijk maken, mits deze ontwikkeling de voorkomende kernkwaliteiten niet aantast.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan het omgevingsplan de volgende ontwikkelingen die leiden tot een aantasting van de kernkwaliteiten mogelijk maken:

    • a.

      een ontwikkeling van maximaal 25 woningen per kern of dorpslint, mits:

      • 1.

        de ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of versterking van de leefbaarheid, vitaliteit of het voorzieningenniveau van de kern of het dorpslint;?

      • 2.

        de ontwikkeling past binnen en bijdraagt aan de afgesproken kwalitatieve woningbouwopgave van de gemeente;

      • 3.

        de ontwikkeling moet voldoen aan de realisatie van minimaal 30% sociale huur bij nieuwbouw doordat de ontwikkeling zelf voor 30% uit sociale huurwoningen bestaat of doordat de woningvoorraad op het niveau van de betreffende kern of dorpslint reeds bestaat uit 30% sociale huurwoningen of doordat de woningvoorraad op gemeenteniveau reeds bestaat uit minimaal 30% aan sociale huurwoningen of dat de sociale huurwoningen op gemeenteniveau binnen twee jaar in een ander project worden gecompenseerd.

      • 4.

        de kernkwaliteit habitat voor weidevogels niet wordt aangetast;

      • 5.

        de aantasting van de overige kernkwaliteiten zoveel mogelijk wordt beperkt;

      • 6.

        in de planuitwerking zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten, in combinatie met de ruimtelijke kwaliteitseis als bedoeld in Artikel 6.70;

      • 7.

        de ontwikkeling natuurinclusief bouwenwordt gebouwd;

      • 8.

        de afname van water, groen en biodiversiteit proportioneel en kwalitatief wordt gecompenseerd, voor zover mogelijk in de uitwerking van het betreffende plan en de resterende afname op een locatie elders in de gemeente; en

      • 9.

        Gedeputeerde Staten worden geïnformeerd over de locatie en het aantal woningen.

    • b.

      uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot maximaal twee hectare;

    • c.

      nieuwe bebouwings- en gebruiksmogelijkheden op grond van Artikel 6.42, eerste lid onder g en h en Artikel 6.42, tweede lid en Artikel 6.42, derde lid.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b en het tweede lid, kan het omgevingsplan een ontwikkeling die de kernkwaliteiten aantast, mogelijk maken, indien:

    • a.

      er sprake is van groot openbaar belang;

    • b.

      er geen reële alternatieven zijn; en

    • c.

      de aantasting zoveel mogelijk wordt beperkt en de overblijvende aantasting wordt gecompenseerd.

  • 5.

    In afwijking van het eerste en tweede lid kan het omgevingsplan voorzien in woningbouw overeenkomstig de afspraken tussen Rijk, provincie en betrokken gemeenten met betrekking tot de Pilot Waterland.

  • 6.

    In artikel 6.8 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen over de wijze van compensatie als bedoeld in het derde lid, onder a, onderdeel 7 en vierde lid, aanhef en onderdeel c.

Artikel 6.59a 6.59b Tijdelijke regeling Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen

UU

Artikel 6.62 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.62 Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan betrekking heeft op het werkingsgebied Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde bevat het regels gericht op de instandhouding of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

  • 2.

    Het omgevingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe activiteiten die de kernkwaliteiten als bedoeld in Artikel 6.61 niet aantasten.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan het omgevingsplan voorzien in een grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocatie of glastuinbouwlocatie dan wel een grootschalig bedrijventerrein of infrastructuurproject, voor zover:

    • a.

      er sprake is van een groot openbaar belang;

    • b.

      er geen reële alternatieven zijn; en

    • c.

      er voldoende maatregelen worden getroffen om de nadelige effecten van de ontwikkeling op de instandhouding of versterking van de kernkwaliteiten als bedoeld in Artikel 6.61 te mitigeren of te compenseren.

  • 4.

    Ter plaatse van Droogmakerij de Beemster voorziet een omgevingsplan niet in een windturbine.

  • 5.

    In artikel 6.9 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt.

VV

Artikel 6.69 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.69 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

WW

Artikel 6.75 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.75 Klimaatadaptatie

  • 1.

    De motivering van een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering.

    Voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, bevat de motivering een risicoanalyse van de aanwezige en de te verwachten klimaatrisico's binnen het plangebied. Hierbij worden over de volgende onderwerpen de risico’s in beeld gebracht:

    • a.

      wateroverlast;

    • b.

      overstroming;

    • c.

      hitte;

    • d.

      droogte (watertekort en verzilting);

    • e.

      natuurinclusiviteit en biodiversiteit; en

    • f.

      ecologische en chemische waterkwaliteit.

  • 2.

    In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op:

    • a.

      wateroverlast;

    • b.

      overstroming;

    • c.

      hitte;

    • d.

      watertekort;

    • e.

      verzilting; en

    • f.

      verslechtering van de ecologische en chemische waterkwaliteit.

    Voor zover uit de risicoanalyse risico's naar voren komen, bevat het omgevingsplan maatregelen ter voorkoming dan wel beperking van die risico's.

  • 3.

    De beschrijving omschrijft tevens de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de in het tweede lid omschreven risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.

    De maatregelen voldoen aan het basisveiligheidsniveau dat is genoemd in paragraaf 3.1 van het Basisveiligheidsniveau klimaatbestendige nieuwbouw.

  • 4.

    De beschrijving wordt opgesteld na overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt.

    Indien door de beperkte omvang of de aard van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan het basisveiligheidsniveau, wordt in afwijking van het derde lid rekening gehouden met het basisveiligheidsniveau.

XX

Artikel 6.88 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.88 Instructieregel omgevingsvergunning milieubelastende activiteit Vervallen

  • 1.

    Indien voor een activiteit ter plaatse van werkingsgebied grondwaterbeschermingsgebied een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is vereist, neemt het bevoegd gezag hierin het voorschrift op dat bodembeschermende maatregelen worden getroffen waarmee een verwaarloosbaar risico van verslechtering van de grondwaterkwaliteit wordt gerealiseerd.

    Vervallen

  • 2.

    Het drinkwaterbedrijf wordt in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen op de aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid.

    Vervallen

YY

Artikel 7.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.1 Aanvragen luchthavenbesluit

  • 1.

    Aanvragen tot wijziging van deze verordening ten behoeve van een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.43 van de Wet Luchtvaart worden ingediend bij Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    In artikel 7.1 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen over de wijze van indiening van de in het eerste lid bedoelde aanvraag en de daarbij aan te leveren gegevens.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten zijn belast met de voorbereiding van een voorstel aan Provinciale Staten tot wijziging van deze verordening als bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van het opstellen van een ontwerpvoorstel en het toepassing geven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen bij de voorbereiding van een voorstel toepassing geven aan artikel 3:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5.

    Bij de aanvraag worden de gegevens en bescheiden verstrekt zoals opgenomen in Bijlage 10.

ZZ

Artikel 7.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 7.3 procedure meldingsplichtige activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden

  • 1.

    Gedeputeerde Staten bevestigen de ontvangst van de in Artikel 4.45 tot en met Artikel 4.51 bedoelde meldingen en sturen onverwijld een afschrift van de melding aan het drinkwaterbedrijf.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten geven uiterlijk binnen zes weken na de ontvangst van de melding schriftelijk hun oordeel of op basis van die gegevens verwacht mag worden dat wordt voldaan aan de voorschriften, waarop de melding betrekking heeft.

  • 3.

    Indien Gedeputeerde Staten niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn aan degene die de melding heeft gedaan een bericht als daar bedoeld hebben gezonden, wordt hun oordeel geacht instemmend te zijn.

  • 4.

    De aanvang van de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden waarop de melding betrekking heeft, wordt minimaal twee weken voor de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk aan Gedeputeerde Staten gemeld.

  • 5.

    De melding vervalt indien niet binnen zes maanden na de verzending van de melding met de handeling waarop die melding betrekking had is begonnen.

  • 6.

    In artikel 7.2 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen over de wijze van indienen van de in Artikel 4.45 tot en met Artikel 4.51 genoemde meldingen en de daarbij aan te leveren gegevens.

AAA

Artikel 8.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 8.1 Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling

  • 1.

    Er is een Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, gericht op advisering over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in relatie tot ruimtelijke kwaliteit, inclusief de locatieafweging en de ruimtelijke inpassing.

  • 2.

    In Op grond van artikel 8.1 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat hebben Gedeputeerde Staten nadere regels stellen gesteld in Afdeling 9 Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling van bijlage 11 omtrent de taak, werkwijze en samenstelling van de adviescommissie, mede ter borging van deskundigheid en onafhankelijkheid.

BBB

Afdeling 10.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 10.2 Bestuursrechtelijke handhaving

[Gereserveerd]

Artikel 10.3 Intrekken of wijziging vergunning of ontheffing

Een vergunning of ontheffing kan ambtshalve of op verzoek worden ingetrokken of gewijzigd indien veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen het van kracht blijven of het ongewijzigd van kracht blijven van de vergunning of ontheffing verzetten. 

CCC

Het opschrift van artikel 10.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 10.3 10.4 Toezicht cultureel erfgoed

DDD

Artikel 11.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 11.2 Verslag toetsing watersysteem

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap brengt periodiek verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de

    a. Regionale waterkeringen; en

    b. regionale wateren onder zijn beheer.

  • 2.

    De verslagen bevatten:

    a. een beoordeling van de veiligheid van de Regionale waterkeringen onder meer in het licht van de veiligheidsnorm, de technische leidraad en voorschriften, bedoeld in Artikel 5.3, en de legger, bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet;

    b. een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop deze moeten zijn ingericht onder meer in het licht van de normen, de leidraad en de voorschriften, bedoeld in Artikel 5.6, en de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet.

  • 3.

    Indien de beoordeling daartoe aanleiding geeft, bevatten de verslagen als bedoeld in het tweede lid een omschrijving van de voorzieningen die op de daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten stellen, na overleg met het dagelijks bestuur van het waterschap, het tijdstip en de frequentie vast waarop de verslagen, als bedoeld in het tweede lid, worden uitgebracht.

  • 5.

    In artikel 11.1 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald, dat Gedeputeerde Staten regels kunnen stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van de verslagen als bedoeld in het tweede lid.

  • 6.

    Als een regionale waterkering of een regionaal water in meerdere provincies is gelegen, worden de in het tweede lid bedoelde verslagen uitgebracht aan Gedeputeerde Staten van de provincie waarin deze regionale waterkering dan wel het regionale water in hoofdzaak is gelegen.

EEE

Voor artikel 12.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12.1 Lopende procedures

Het oude recht blijft van toepassing als voor de inwerkingtreding van de betreffende bepaling van deze verordening: 

  • a.

    voor een besluit waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, een ontwerp ter inzage is gelegd en het besluit binnen 2 jaar na terinzagelegging is genomen;  

  • b.

    voor andere besluiten op aanvraag dan genoemd in onderdeel a, een aanvraag om het besluit is ingediend en het besluit binnen 2 jaar na de datum van indiening van de aanvraag is genomen.

FFF

Het opschrift van artikel 12.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.1 12.2 Overgangsrecht activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden

GGG

Het opschrift van artikel 12.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.2 12.3 Overgangsrecht activiteiten in waterwingebieden

HHH

Het opschrift van artikel 12.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.3 12.4 Overgangsrecht open bodemenergiesystemen

III

Het opschrift van artikel 12.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.4 12.5 Overgangsrecht gesloten stortplaatsen

JJJ

Na artikel 12.4 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 12.6 Overgangsrecht opstellingen voor zonne-energie

Artikel 6.39a en Artikel 6.39b, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op een opstelling voor zonne-energie waarvan op 26 oktober 2023 het participatietraject al in een vergevorderd stadium was. Naast projecten geldt dit ook voor uitwerkingen van adequaat geparticipeerde RES-zoekgebieden.

Artikel 12.7 Overgangsrecht wonen in Landelijk gebied en Beschermd landschap

Artikel 12.1 is niet van toepassing op Artikel 6.13, Artikel 6.18a, Artikel 6.18b, Artikel 6.59a en Artikel 6.59b.

Artikel 12.8 Overgangsrecht Klimaatadaptatie

In afwijking van Artikel 12.1 zijn Artikel 6.75, tweede tot en met het vijfde lid, niet van toepassing als voor 1 januari 2026: 

  • a.

    voor een besluit waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, een ontwerp ter inzage is gelegd en het besluit binnen 2 jaar na terinzagelegging is genomen;  

  • b.

    voor andere besluiten op aanvraag dan genoemd in onderdeel a, een aanvraag om het besluit is ingediend en het besluit binnen 2 jaar na de datum van indiening van de aanvraag is genomen.

KKK

Artikel 13.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 13.2 Experimenteer- en meerwaardebepaling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen een gebied aanwijzen waarbinnen ten behoeve van een experiment of activiteit in de fysieke leefomgeving van de regels bij of krachtens deze verordening mag worden afgeweken.

  • 2.

    Er kan toepassing worden gegeven aan het eerste lid ten behoeve van een experiment, indien:

    • a.

      het experiment bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen en voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan de ambities en doelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie NH2050; en

    • b.

      het experiment geen onevenredige afbreuk doet aan de doelen en belangen die door de regels waarvan wordt afgeweken worden behartigd.

  • 3.

    Er kan toepassing worden gegeven aan het eerste lid ten behoeve van een activiteit in de fysieke leefomgeving indien:

    • a.

      de activiteit bijzondere meerwaarde heeft voor de ambities en doelstellingen zoals omschreven in de Omgevingsvisie NH2050; en

    • b.

      de activiteit geen onevenredige afbreuk doet aan de doelen en belangen die door de regels waarvan wordt afgeweken worden behartigd.

  • 4.

    In Op grond van artikel 13.1 van het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat hebben Gedeputeerde Staten in afdeling 8 van bijlage 11 nadere regels stellen gesteld bij de toepassing van dit artikel, waarbij ten minste regels worden gesteld inzake:

    • a.

      van welke regels bij of krachtens deze verordening mag worden afgeweken;

    • b.

      gedurende welke tijdsduur van de in onderdeel a bedoelde regels mag worden afgeweken; en

    • c.

      de wijze en het moment waarop wordt vastgesteld of de activiteit aan haar doel beantwoordt.

  • 5.

    Bij toepassing van dit artikel wordt in het besluit gemotiveerd hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding ervan zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.

  • 6.

    Gedeputeerde Staten rapporteren jaarlijks aan Provinciale Staten over de toepassing van dit artikel.

LLL

Bijlage 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage 1 Begripsbepalingen

afhaalpunt ten behoeve van internethandel

voorziening ten behoeve van de levering aan en retournering door consumenten van vooraf elders bestelde goederen, waarbij geen verkoop, productadvisering of uitstalling plaatsvindt

agrarisch aanverwant bedrijf

een bedrijf dat gebruik maakt van landbouwwerktuigen, landbouwapparatuur of agrarisch loonwerk en hoofdzakelijk is gericht op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of het leveren van goederen en diensten ten behoeve van aanleg en onderhoud van groene of recreatieve gebieden voor publieke doeleinden

agrarisch bedrijf

een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, daaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, houtteelt, zaadveredeling en de teelt van watergebonden organismen als planten, algen, weekdieren, schelpdieren en vissen

agrarisch bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan

bebouwde kom

gebied gelegen binnen de grenzen als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994

bebouwing

één of meerdere gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde

bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer of exploitatie, dat in de verblijfsrecreatieve functie daadwerkelijk sprake is van kort verblijf met als focus toeristische overnachtingsmogelijkheden

bedrijfswoning

een woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van personen wier aanwezigheid gelet op de bestemming van een gebouw of terrein noodzakelijk is

bedrijventerrein

een terrein van minimaal 1 ha bruto grondoppervlak dat gelet op het omgevingsplan bedoeld en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening en industrie. Onder de beschrijving vallen daarmee ook (delen van) bedrijventerreinen die gedeeltelijk, maar niet overwegend, bedoeld en geschikt zijn voor kantoorgebouwen. Ook vallen daaronder de zeehaventerreinen welke met laad en/ of loskade langs diep vaarwater toegankelijk zijn voor grote zeeschepen. De volgende terreinen vallen hier niet onder: terrein voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, terrein voor waterwinning, terrein voor agrarische doeleinden, terrein voor afvalstort

BIJ12

uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies, zijnde onderdeel van de Vereniging Interprovinciaal Overleg

binnenschip

schip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet

boskern

een min of meer aaneengesloten houtsopstand met in totaal een oppervlakte vanaf circa vijf hectare bos

dorpslint

langgerekte lijn van aaneengesloten of op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing ten behoeve van overwegend stedelijke functies

een lijn van bebouwing in het landelijk gebied langs wegen of waterlopen overwegend ten behoeve van wonen, waarbij de bebouwing aaneengesloten of op korte afstand van elkaar gelegen is en daarmee een eenheid vormt. Het kan voorkomen dat een dorpslint aan één zijde van de weg voorkomt. De overzijde wordt dan niet tot het dorpslint gerekend.

duurzame ontwikkeling

ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen

gebruiksgerichte paardenhouderij

een voorziening gericht op het bedrijfsmatig houden van paarden waarbij het rijden met of mennen van paarden primair gericht is op gebruik door de ruiter, amazone of menner, niet zijnde een manege

gedenkteken

niet aard- en nagelvast voorwerp zonder verkeersfunctie dat dient ter nagedachtenis aan één of meerdere dodelijke slachtoffers van een verkeersongeval dat op de weg heeft plaatsgevonden

geitenhouderij

een bedrijf of een onderdeel daarvan waar geiten worden gehouden

gesloten stortplaats

Gesloten stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de wet milieubeheer

glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij de teelt van assimilerende organismen onder invloed van licht in een kas plaatsvindt onder gecontroleerde omstandigheden

havengebonden activiteiten

bedrijfsmatige activiteiten die zich blijvend richten op het vervoer van goederen en personen over water of die onlosmakelijk zijn verbonden met de afwikkeling van schepen en het daarmee verbonden personen- en vrachtverkeer en vanwege hun aard direct aan kadeterrein moeten worden gesitueerd

havengerelateerde activiteiten

bedrijfsmatige activiteiten die zich blijvend richten op de dienstverlening aan havengebonden activiteiten en afhankelijk zijn van:  a. de binding met havengebonden activiteiten; en   b. de nabijheid van havengebonden activiteiten

helikoptervlucht van maatschappelijk belang

een Helicopter Emergency Medical Service (HEMS)-vlucht of een politievlucht zoals bedoeld in de vrijstellingsregeling Besluit luchtverkeer 2014 of een daarmee verband houdende vlucht gericht op het innemen van brandstof of een vlucht gericht op opleiding en training die nodig zijn voor de veilige uitvoering van een dergelijke vlucht

intensieve veehouderij

een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat slacht-, fok-, leg-, pels- of melkdieren houdt, zonder of nagenoeg zonder weidegang of vrije uitloop, met uitzondering van veehouderij waarin producten worden vervaardigd die gecertificeerd zijn volgens in Nederland geldende regelgeving van de Europese Unie voor biologische producten en met uitzondering van viskwekerij

kern

gebied met aaneengesloten of op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing, die is geconcentreerd tot een samenhangende structuur, ten behoeve van overwegend stedelijke functies

een gebied met aaneengesloten of op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing met een samenhangende structuur en een duidelijk herkenbaar stratenpatroon, ten behoeve van overwegend wonen en andere stedelijke functies. Wanneer meerdere kleinere historische kernen of dorpslinten aan elkaar zijn gegroeid tot een aaneengesloten gebied, beschouwen we deze als één kern of dorpslint.

kleinschalige ontwikkeling

nieuwe bebouwing voor stedelijke functies die gelet op de kleinschaligheid en beperkte fysieke uitstraling op de omgeving niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving

kleinschalige woningbouwontwikkeling

nieuwe bebouwing voor de functie wonen die gelet op de kleinschaligheid en beperkte fysieke uitstraling op de omgeving niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving

kort verblijf

een verblijf met een duur van maximaal zes maanden

kwaliteitscriteria vergunningverlening, toezicht en handhaving

de in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde vigerende kwaliteitscriteria vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast

kwetsbare gewassen

Bedrijfsmatige teelt in open grond van groentegewassen (vollegrondsgroenteteelt), akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur in Nederland, met uitzondering van weide-, hooi- of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is en granen en graszaad vanaf afrijping (vanaf 1 juni)

ladingtank

tank vast verbonden met een binnenschip waarvan de wanden hetzij door de scheepsromp zelf, hetzij door van de scheepsromp onafhankelijke wanden zijn gevormd

landbouw

akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur in Nederland

landschappelijke waarden

de essentiële elementen en kenmerken van landschappen

logiesactiviteit

In gebruik hebben of houden van een bouwwerk ten behoeve van bedrijfsmatig tijdelijk verblijf of verschaffen van tijdelijk onderdak aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben

maaiveldcriterium

het oppervlak van een gebied dat buiten beschouwing kan worden gelaten bij de berekening van de kans op een overstroming

milieucontour

grafische weergave van de bestaande milieugebruiksruimte

milieugebruiksruimte

milieugevolgen van activiteiten van bedrijven, welke milieugevolgen zijn toegestaan op basis van een vergunning, algemene regel of andere toestemming van overheidswege

milieugevoelig object

een geluidsgevoelig object, een beperkt kwetsbaar object, een kwetsbaar object, een geurgevoelig object, een minder geurgevoelig object of een overig geurgevoelig object

natuurinclusief bouwen

ruimte voor biodiversiteit creëren op, aan of in het gebouw of de omgeving, zodat er meer diverse planten- en diersoorten kunnen leven.

nautisch beheer

de overheidszorg gericht op de afwikkeling van een veilig en vlot scheepsvaartverkeer op vaarwegen

nautisch beheerder

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2 van de Scheepvaartverkeerswet

nazorgmaatregelen

de voorzieningen ter bescherming van het milieu, bedoeld in artikel 8.49, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer

oever (vaarweg)

de langs een vaarweg aanwezige natuurlijke overgang van water naar land of de aangebrachte oevervoorziening met inbegrip van de daarvoor benodigde verankering

onderhoudsplichtige (vaarwegen)

de natuurlijke of rechtspersoon, die op grond van de wet of enige andere wet, concessie, eigendom, overeenkomst of anderszins de verplichting heeft ervoor te zorgen dat de vaarweg en daarbij behorende oever en werk onderhouden wordt

ontgassen

afvoeren van restladingdamp uit een ladingtank waarbij restladingdampen terechtkomen in de open lucht

opschalen

vervanging van een windturbine door een windturbine met een aanzienlijk groter opgesteld vermogen

opstelling voor zonne-energie

een samenstel van bouwwerken op het maaiveld, ten behoeve van het opwekken van elektriciteit of warmte door het opvangen van de straling van de zon

preventieve maatregelen

maatregelen die kunnen worden ingezet om de in het geding zijnde belangen te beschermen zonder de betrokken dieren te doden of te verwonden

provinciaal beschermde structuur

stads- of dorpsgezicht, ten aanzien waarvan is besloten tot opname in het provinciaal erfgoedregister

provinciaal monument

Monument of archeologisch monument waaraan in het omgevingsplan of de omgevingsverordening de functie-aanduiding provinciaal monument is gegeven

recreatiepark

een locatie waar sprake is van verblijfsrecreatie in meerdere gebouwen

RES 1.0

Regionale Energiestrategieën Noord-Holland Noord en Noord-Holland Zuid 1.0

restladingdamp

damp die na het lossen in de ladingtank van een schip achterblijft

schade aan gewassen

schade aan bedrijfsmatige teelt van landbouwgewassen

schuilstal

een bouwwerk waarin dieren kunnen schuilen voor weersomstandigheden

staat van bedrijfsactiviteiten

indeling van bedrijven in categorieën overeenkomstig of vergelijkbaar met de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

station in het tussenspanningsnet

een elektriciteitsverdeelstation van 50 KV naar 20/10kV

stedelijke functies

functies die verband houden met wonen, bedrijven, voorzieningen, stedelijk water en stedelijk groen

stedelijke ontwikkeling

ontwikkeling als bedoeld in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving

stoffen

chemische elementen, verbindingen daarvan dan wel mengsels van die elementen of verbindingen

strokenbord

bord langs de weg met verwijzing naar een toeristische, recreatieve of andere bestemming.

terreinbeherende organisatie

publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organisatie die het beheer van natuur- of recreatiegebieden in haar statuten als doelstelling heeft opgenomen

uitweg

een constructie ter ontsluiting van een kadastraal perceel

UN-nummer

een getal van vier cijfers dat een gevaarlijke stof identificeert tijdens het transport, zoals vastgelegd in de Recommendations on the Transport of Dangerous Goods van de Verenigde Naties

vaarwegbeheer

de overheidszorg gericht op de instandhouding, bruikbaarheid en bescherming van een vaarweg en bijbehorende werken

vaarwegbeheerder

het bevoegde bestuursorgaan van het overheidslichaam dat met het vaarwegbeheer is belast of waaraan de uitvoering van het vaarwegbeheer in medebewind is opgedragen

vaarwegprofiel

de minimale breedte, diepte en vrije doorvaarthoogte van de vaarweg

verblijfsrecreatie

een bedrijfsactiviteit die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van recreatief nachtverblijf

verwaarloosbaar bodemrisico

een situatie als bedoeld in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming waarin door een goede afstemming van bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen de kans op een verandering van de bodemkwaliteit, ten gevolge van een immissie van een stof, verwaarloosbaar is gemaakt

volumineuze detailhandel

vormen van detailhandel waarvan de winkelformules een assortiment voeren van overwegend ruimte vergende goederen, waaronder bouwmarkten, tuincentra, woninginrichtingszaken, auto-, boten- en caravanbedrijven mede worden begrepen

volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat tenminste aan één volledige arbeidskracht een inkomen verschaft

watersporttoestel

een toestel of vaartuig dat voor één of meerdere personen is gebouwd of ingericht ten behoeve van een glijdende beweging door of over het water

weg

de openbare weg zoals bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994

wegbeheer

de publiekrechtelijke zeggenschap en de verantwoordelijkheid voor de weg, met inbegrip van de plicht tot onderhoud en de bevoegdheid tot het treffen van maatregelen en het al dan niet toestaan van handelingen van derden of gedogen van situaties die van invloed zijn op de toestand of het gebruik van de weg

werk

gesloten stortplaatsen: een werk als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit

vaarweg en wegen: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren, boven, op, in, onder of langs een weg of vaarweg gelegen

windturbine

een turbine voorzien van rotorbladen geplaatst op een verticale mast, waarmee de bewegingsenergie van de lucht (wind) wordt omgezet in rotatie-energie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief de bij dit bouwwerk behorende (infrastructurele) voorzieningen, met uitzondering van traditionele windmolens of replica's hiervan

winkelgebied

een gebied dat gelet op het omgevingsplan bedoeld en geschikt is voor meerdere vestigingen van detailhandel, eventueel in samenhang met andere consumentgerichte functies zoals horeca, ambachten en baliefuncties

winkelvloeroppervlak

de voor het publiek toegankelijke en zichtbare vloeroppervlakte in het winkelpand, bedoeld voor de verkoop en uitstalling van goederen, waaronder publieksruimte, etalage of vitrine, toonbank en kassaruimte, schappen, paskamers, winkelwagens en pakruimten voor de consument

zaadveredelingsbedrijf

een bedrijf gericht op het verbeteren van erfelijke eigenschappen van cultuurgewassen en de gecertificeerde vermeerdering van plantaardig uitgangsmateriaal, zoals zaden en stekken

MMM

Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

10-5 risicocontour amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioc777509c-0c3a-481e-a5d9-5a0233bf2d68/nld@2024‑06‑26;435

10-5 risicocontour luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22giode08908b-8bd6-43a2-b102-220b96d94eac/nld@2024‑06‑26;434

10-5 risicocontour luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio326f7eb5-6afd-434a-95ed-f09cf2bfd4bb/nld@2024‑06‑26;433

10-6 risicocontour amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2b381818-6b12-4ebd-9aae-9b34eb224887/nld@2024‑06‑26;439

10-6 risicocontour luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22giobcf5c32f-1b81-4c65-91ef-ad7d17790c9c/nld@2024‑06‑26;438

10-6 risicocontour luchthaven loodswezen ijmuiden

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio0b44f46a-47f2-4695-85aa-4a1bb40d519e/nld@2024‑06‑26;437

10-6 risicocontour luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio09af709e-aed3-45a0-95ba-5d4a25c32393/nld@2024‑06‑26;436

48 db(a) geluidscontour amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio1f029ddc-287f-41de-88c0-91029cfbe59a/nld@2024‑06‑26;446

48 db(a) geluidscontour luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio95d3bfbf-e33d-4d45-9531-cea2089992ea/nld@2024‑06‑26;441

48 db(a) geluidscontour luchthaven loodswezen ijmuiden

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio6a809098-4371-41c9-a541-06acd91a999e/nld@2024‑06‑26;444

48 db(a) geluidscontour luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22giodbea809a-70fa-4636-aae7-fc05b9389893/nld@2024‑06‑26;442

56 db(a) geluidscontour amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio727c35b6-74cb-4685-b5a9-ab428ae29331/nld@2024‑06‑26;447

56 db(a) geluidscontour luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio03d664f8-3021-4238-92ef-6ceb3e99a936/nld@2024‑06‑26;443

56 db(a) geluidscontour luchthaven loodswezen ijmuiden

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio96963fd7-08e0-4c7f-8af6-552345625fea/nld@2024‑06‑26;445

56 db(a) geluidscontour luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio070db28b-8e7f-4368-91e4-e90233835c3a/nld@2024‑06‑26;449

70 db(a) geluidscontour amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioca510404-9b23-4028-958c-bd6e0b84b445/nld@2024‑06‑26;448

Kaart Stiltegebieden

/join/id/regdata/pv27/2024/22pdf221e005e-a4b0-4896-a399-e4f168da9d6a/nld@2024‑06‑26;61

/join/id/regdata/pv27/2024/26pdf221e005e-a4b0-4896-a399-e4f168da9d6a/nld@2024‑12‑18;69

agrarische bedrijven

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio1e82d5b2-ddd4-4bad-a58f-c7693a76a1ce/nld@2024‑06‑26;843

beoordeling veehouderij en ammoniak

/join/id/regdata/pv27/2024/22giocfc9cc2b-afe6-4eba-97ad-81b4d1e7d06b/nld@2024‑06‑26;481

beperkingengebied provinciale wegen

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof621132c-69f0-4f39-b558-d873bc4ababe/nld@2024‑06‑26;828

beperkingengebied regionale waterkeringen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioaae67c40-05a9-41bc-abdd-3d6c2c17986f/nld@2024‑06‑26;479

beschermingszone stortplaatsen wet milieubeheer

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2d7b84e7-1d19-47d0-aeb4-8d1a3856ea88/nld@2024‑06‑26;484

beschermd landschap

/join/id/regdata/pv27/2024/gioc51a5ac7-f772-4c71-9b44-dfbf3918c2fb/nld@2024‑12‑18;873

bestaand zaadveredelingsbedrijf

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio827acd9a-4114-461e-8252-3d8b6846b34f/nld@2024‑06‑26;483

beschermingszone stortplaatsen wet milieubeheer

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2d7b84e7-1d19-47d0-aeb4-8d1a3856ea88/nld@2024‑06‑26;484

bijzonder provinciaal landschap

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio9a7207e5-9c45-4ddd-ba36-5ecc784c625a/nld@2024‑06‑26;861

bestaand zaadveredelingsbedrijf

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio827acd9a-4114-461e-8252-3d8b6846b34f/nld@2024‑06‑26;483

cultureel erfgoed - provinciaal beschermde structuur

/join/id/regdata/pv27/2024/22giod0d4d0a0-762f-4e21-9364-c2a2532a534c/nld@2024‑06‑26;521

cultureel erfgoed - provinciale monumenten

/join/id/regdata/pv27/2024/22giod5e63d78-2399-4e45-9377-e34dda41df61/nld@2024‑06‑26;863

datacenter clustering toegestaan

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio7754f80a-aef2-4c91-aa70-37ed15e655e5/nld@2024‑06‑26;783

datacenters uitgesloten

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioc1dfc190-cf63-4703-bff1-e0adbceff204/nld@2024‑06‑26;782

erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioe7e6e830-71f2-4b03-8fad-84d2dce09a65/nld@2024‑06‑26;792

foerageergebieden

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof17ce966-5918-4ef5-84a1-7d12ad905a82/nld@2024‑06‑26;524

glastuinbouwconcentratiegebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio134c8c65-43cb-4ec9-a1d2-aa006898fb24/nld@2024‑06‑26;836

gebiedsakkoord oostelijke vechtplassen

/join/id/regdata/pv27/2024/gioa75ee6d5-be5d-4d34-9354-09a08d533865/nld@2024‑12‑18;784

grondbewerkingen voor permanente bollenteelt toegestaan

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio8dc43e8c-0473-43ce-9b73-53a5ec7b14ca/nld@2024‑06‑26;808

glastuinbouwconcentratiegebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio134c8c65-43cb-4ec9-a1d2-aa006898fb24/nld@2024‑06‑26;836

grondbewerkingen voor permanente bollenteelt uitgesloten toegestaan

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio91e1695e-fc30-4412-8230-a4a159c90383/nld@2024‑06‑26;855

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio8dc43e8c-0473-43ce-9b73-53a5ec7b14ca/nld@2024‑06‑26;808

grondwaterbeschermingsgebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof36bd731-1634-4e0f-b1ba-55468bda2907/nld@2024‑06‑26;530

grondbewerkingen voor permanente bollenteelt uitgesloten

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio91e1695e-fc30-4412-8230-a4a159c90383/nld@2024‑06‑26;855

hoogtebeperkingen amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioe14fb734-5732-4f1b-8068-649644f3d0be/nld@2024‑06‑26;528

grondwaterbeschermingsgebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof36bd731-1634-4e0f-b1ba-55468bda2907/nld@2024‑06‑26;530

hoogtebeperkingen luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof9fdde7d-4787-433e-87a0-148494304846/nld@2024‑06‑26;532

hoogtebeperkingen amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioe14fb734-5732-4f1b-8068-649644f3d0be/nld@2024‑06‑26;528

hoogtebeperkingen luchthaven loodswezen ijmuiden hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2f6ce8c5-de3e-477a-a62d-5ad605ecd192/nld@2024‑06‑26;531

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof9fdde7d-4787-433e-87a0-148494304846/nld@2024‑06‑26;532

hoogtebeperkingen luchthaven texel loodswezen ijmuiden

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2e1d2431-0882-485b-9de3-008ee513509a/nld@2024‑06‑26;522

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2f6ce8c5-de3e-477a-a62d-5ad605ecd192/nld@2024‑06‑26;531

industrieterrein met provinciale geluidproductieplafonds

/join/id/regdata/pv27/2024/22giofa9cc1e3-37a5-4e94-bce4-04deb2b3c206/nld@2024‑06‑26;865

hoogtebeperkingen luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2e1d2431-0882-485b-9de3-008ee513509a/nld@2024‑06‑26;522

industrieterrein van provinciaal belang

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioae28593d-62e0-47ca-8112-c28c88922f43/nld@2024‑06‑26;851

industrieterrein met provinciale geluidproductieplafonds

/join/id/regdata/pv27/2024/22giofa9cc1e3-37a5-4e94-bce4-04deb2b3c206/nld@2024‑06‑26;865

landelijk gebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22giodb81b4b4-b910-43de-a532-37b42933c292/nld@2024‑06‑26;857

industrieterrein van provinciaal belang

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioae28593d-62e0-47ca-8112-c28c88922f43/nld@2024‑06‑26;851

lib 5 zone schiphol

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio9aac2a9c-e4f7-4307-bd19-8ffc73efabd1/nld@2024‑06‑26;588

landelijk gebied

/join/id/regdata/pv27/2024/giodb81b4b4-b910-43de-a532-37b42933c292/nld@2024‑12‑18;894

luchthavengebied loodswezen ijmuiden

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio754b3f7b-150b-4eda-ae70-7f5ad314bd0f/nld@2024‑06‑26;584

lib 5 zone schiphol

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio9aac2a9c-e4f7-4307-bd19-8ffc73efabd1/nld@2024‑06‑26;588

luchthavengebied luchthaven amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio07632cf9-4740-465e-a05c-d1d9a9726e96/nld@2024‑06‑26;589

luchthavengebied loodswezen ijmuiden

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio754b3f7b-150b-4eda-ae70-7f5ad314bd0f/nld@2024‑06‑26;584

luchthavengebied luchthaven hilversum amsterdam heliport

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio0ffeae80-96b7-4639-8eab-3b7ee138f15b/nld@2024‑06‑26;585

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio07632cf9-4740-465e-a05c-d1d9a9726e96/nld@2024‑06‑26;589

luchthavengebied luchthaven texel hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22giodc354d41-a2fa-496d-b088-591b9119cbe5/nld@2024‑06‑26;587

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio0ffeae80-96b7-4639-8eab-3b7ee138f15b/nld@2024‑06‑26;585

milieucontour industrieterrein van provinciaal belang

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioe2875015-d954-4fd5-959e-c47fa825d5b8/nld@2024‑06‑26;591

luchthavengebied luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22giodc354d41-a2fa-496d-b088-591b9119cbe5/nld@2024‑06‑26;587

mra - landelijk gebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2d32947b-2822-43ea-9170-a3d25af41d7f/nld@2024‑06‑26;847

milieucontour industrieterrein van provinciaal belang

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioe2875015-d954-4fd5-959e-c47fa825d5b8/nld@2024‑06‑26;591

natura2000

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio9e47acd3-1d3d-4911-ac79-6841a78b4ca3/nld@2024‑06‑26;620

natura2000-bufferzone

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio79829d54-7503-4d53-bfe7-fc1bac6d2930/nld@2024‑06‑26;623

natuurnetwerk nederland

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio6a7a680e-8501-44eb-b68e-00c0d30978e8/nld@2024‑06‑26;853

natuurverbindingen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio70cfb3f2-c78b-47af-93de-0c1743a16570/nld@2024‑06‑26;790

nautisch beheer - aalsmeer

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio37fbd64c-8475-4765-a56d-afaaacd420cf/nld@2024‑06‑26;618

nautisch beheer - agv

/join/id/regdata/pv27/2024/22giofb43c410-3647-4076-a7db-b03d78482bea/nld@2024‑06‑26;831

nautisch beheer - castricum amsterdam

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio5592437a-65d3-4182-ac6e-3e5a5c9cc221/nld@2024‑06‑26;614

/join/id/regdata/pv27/2024/gio34f4ca48-b950-42a0-ba7b-6dc851877e50/nld@2024‑12‑18;869

nautisch beheer - hhnk castricum

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioc1953b84-af66-44b5-8d4b-288a3bbdf418/nld@2024‑06‑26;622

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio5592437a-65d3-4182-ac6e-3e5a5c9cc221/nld@2024‑06‑26;614

nautisch beheer - pnh hhnk

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio74820f23-f0fe-452f-9e29-56a677c025d8/nld@2024‑06‑26;810

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioc1953b84-af66-44b5-8d4b-288a3bbdf418/nld@2024‑06‑26;622

nautisch beheer - rijnland pnh

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof06c00bc-413c-4f08-aa58-b2fe0de6774e/nld@2024‑06‑26;617

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio74820f23-f0fe-452f-9e29-56a677c025d8/nld@2024‑06‑26;810

nautisch beheer - uitgeest rijnland

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof170e698-9cff-44c8-bdae-b915b28b81c4/nld@2024‑06‑26;625

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof06c00bc-413c-4f08-aa58-b2fe0de6774e/nld@2024‑06‑26;617

nautisch beheer - wijdemeren uitgeest

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio41626a3a-9340-4d66-aef3-a91354ae6dc7/nld@2024‑06‑26;624

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof170e698-9cff-44c8-bdae-b915b28b81c4/nld@2024‑06‑26;625

nautisch beheer - zaanstad wijdemeren

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioa199822a-0204-4001-8ec4-97d2425600ce/nld@2024‑06‑26;611

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio41626a3a-9340-4d66-aef3-a91354ae6dc7/nld@2024‑06‑26;624

noord-holland noord

/join/id/regdata/pv27/2024/22giob1b63a5c-d61f-4923-ad72-abeb3467f7d3/nld@2024‑06‑26;635

nautisch beheer - zaanstad

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioa199822a-0204-4001-8ec4-97d2425600ce/nld@2024‑06‑26;611

noord-holland noord - landelijk gebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22giodd205838-c22f-4d47-afa1-903df165aac1/nld@2024‑06‑26;845

/join/id/regdata/pv27/2024/22giob1b63a5c-d61f-4923-ad72-abeb3467f7d3/nld@2024‑06‑26;635

omgevingswaarde wateroverlast

/join/id/regdata/pv27/2024/22giod4a4ee9f-dc87-4871-b7ca-4824cbd6da6b/nld@2024‑06‑26;627

noord-holland noord - landelijk gebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22giodd205838-c22f-4d47-afa1-903df165aac1/nld@2024‑06‑26;845

ontgrondingen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio7d05e1b3-3f4a-4bb3-82d4-7038e7f11411/nld@2024‑06‑26;871

omgevingswaarde wateroverlast

/join/id/regdata/pv27/2024/22giod4a4ee9f-dc87-4871-b7ca-4824cbd6da6b/nld@2024‑06‑26;627

oude bosgroeiplaatsen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio09ab8ecf-cf29-441d-8629-517a62983981/nld@2024‑06‑26;632

ontgrondingen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio7d05e1b3-3f4a-4bb3-82d4-7038e7f11411/nld@2024‑06‑26;871

peilbesluit

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio4b81efda-360f-4577-abeb-bedb57d7e976/nld@2024‑06‑26;867

oude bosgroeiplaatsen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio09ab8ecf-cf29-441d-8629-517a62983981/nld@2024‑06‑26;632

provinciale wegen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio14c20723-7098-41c1-9b53-2309da366ea2/nld@2024‑06‑26;804

peilbesluit

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio4b81efda-360f-4577-abeb-bedb57d7e976/nld@2024‑06‑26;867

regionale verdringingsreeks amstel gooi en vecht

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioe34856da-9029-4570-a4cf-8d35911cb44c/nld@2024‑06‑26;781

regionale verdringingsreeks regio ijsselmeergebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22giodfc59fb1-4a6e-464e-a435-065f1699bc59/nld@2024‑06‑26;780

regionale waterkeringen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio93d11deb-0e0b-47e9-b20a-2c10fe5c401f/nld@2024‑06‑26;645

stiltegebieden

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio54c5ca75-44cf-4548-9678-a0197a6e436e/nld@2024‑06‑26;839

stortplaatsen wet milieubeheer

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio2cfdb2af-a69c-4c77-9595-82a67ed601c8/nld@2024‑06‑26;648

strandzonering - natuurstrand

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof6e5652a-1eeb-41c7-900a-39ea962cb6c4/nld@2024‑06‑26;816

strandzonering - seizoenstrand

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio6ec711f4-c303-4173-bbb1-1f852fe5ec40/nld@2024‑06‑26;815

transformatiegebied industrieterrein van provinciaal belang

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio02c88236-8c82-4a38-9703-f3fa06cfd17c/nld@2024‑06‑26;663

tuinbouwconcentratiegebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio46e77f8b-63d8-4d1c-ac18-8a0add40d786/nld@2024‑06‑26;859

vaarwegbeheer - beheer agv

/join/id/regdata/pv27/2024/22giof1d3c2eb-40bd-4525-8376-0ad7bc9da937/nld@2024‑06‑26;832

vaarwegbeheer - beheer gemeente

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio498aef39-d61a-422d-bae9-3a1bd5df4c4c/nld@2024‑06‑26;841

vaarwegbeheer - beheer hhnk

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio7f8a1d72-701e-444f-b499-2ebd14d0581c/nld@2024‑06‑26;667

vaarwegbeheer - beheer pnh

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioab590f5f-fbf9-4481-8d70-8f0a15a29d63/nld@2024‑06‑26;806

vaarwegbeheer - beheer rijnland

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio83214f88-f664-4780-9189-a227c832e6d1/nld@2024‑06‑26;668

vaarwegbeheer - profiel en bediening

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio8d8a2418-4874-4213-b7ea-97ace5761683/nld@2024‑06‑26;835

vaarwegbeheer - rechtstreeks werkende regel

/join/id/regdata/pv27/2024/22gioaa027008-40f6-46d1-81b2-6bb42b19f711/nld@2024‑06‑26;824

/join/id/regdata/pv27/2024/gioaa027008-40f6-46d1-81b2-6bb42b19f711/nld@2024‑12‑18;892

varend ontgassen

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio3b9471cd-b656-48a8-9353-3e73a5c4e6a1/nld@2024‑06‑26;807

veiligheidsgebieden luchthaven hilversum

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio7d52645a-1652-46ca-9fe6-a6dfe4084a09/nld@2024‑06‑26;676

veiligheidsgebieden luchthaven hilversum texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio7d52645a-1652-46ca-9fe6-a6dfe4084a09/nld@2024‑06‑26;676

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio0780cb07-6643-4e56-adb3-63d7635f52bf/nld@2024‑06‑26;665

veiligheidsgebieden luchthaven texel

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio0780cb07-6643-4e56-adb3-63d7635f52bf/nld@2024‑06‑26;665

waterwingebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22giofad5fec8-c384-481b-9805-be88e0e4e5e5/nld@2024‑06‑26;689

waterwingebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22giofad5fec8-c384-481b-9805-be88e0e4e5e5/nld@2024‑06‑26;689

wegen met provinciale geluidproductieplafonds

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio5499b3ee-60f0-4e61-939c-3dfb585b722e/nld@2024‑06‑26;820

wegen met provinciale geluidproductieplafonds

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio5499b3ee-60f0-4e61-939c-3dfb585b722e/nld@2024‑06‑26;820

zaadveredelingsconcentratiegebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio1698216a-6f4a-49f1-9fde-bddae8c5e495/nld@2024‑06‑26;698

zaadveredelingsconcentratiegebied

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio1698216a-6f4a-49f1-9fde-bddae8c5e495/nld@2024‑06‑26;698

zoekgebieden wind en wind en zon res

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio162f9091-504a-4b66-9688-41dd4fc07bbd/nld@2024‑06‑26;875

zoekgebieden wind en wind en zon res

/join/id/regdata/pv27/2024/22gio162f9091-504a-4b66-9688-41dd4fc07bbd/nld@2024‑06‑26;875

NNN

Binnen bijlage 3 wordt na sectie 3a een sectie ingevoegd, luidende:

Bijlage 3b Meetverplichting kwaliteit infiltratie van water

Parameters en meetfrequentie

Parameter

Afkorting

Frequentie

Bacteriën van de coligroep

 

Vierwekelijks

Kleur

 

Vierwekelijks

Zwevende stof

SS

Vierwekelijks

Geleidingsvermogen voor elektriciteit

 

Vierwekelijks

Temperatuur

T

Vierwekelijks

Zuurgraad

pH

Vierwekelijks

Opgelost zuurstof

O2

Vierwekelijks

Totaal organisch koolstof

TOC

Vierwekelijks

Bicarbonaat

HCO3

Vierwekelijks

Nitriet

NO2

Vierwekelijks

Nitraat

NO3

Vierwekelijks

Ammonium

NH4

Vierwekelijks

Totaal fosfaat

Totaal P

Vierwekelijks

Fluoride

F

Driemaandelijks

Chloride

Cl

Vierwekelijks

Sulfaat

SO4

Driemaandelijks

Natrium

Na

Driemaandelijks

IJzer

Fe

Driemaandelijks

Mangaan

Mn

Driemaandelijks

Chroom

Cr

Driemaandelijks

Lood

Pb

Driemaandelijks

Koper

Cu

Driemaandelijks

Zink

Zn

Driemaandelijks

Cadmium

Ca

Driemaandelijks

Arseen

As

Driemaandelijks

Cyanide

Cn

Driemaandelijks

Minerale olie

 

Vierwekelijks

Adsorbeerbaar organisch halogeen

AOX

Vierwekelijks

Vluchtig organisch gebonden chloor

VOC

Vierwekelijks

Vluchtige aromaten

 

Vierwekelijks

Polycyclische aromaten

PAK

Driemaandelijks

Fenolen

 

Driemaandelijks

OOO

Het opschrift van bijlage 7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage 7 Kernkwaliteiten Bijzonder provinciaal Beschermd landschap provincie Noord-Holland

PPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Algemene Toelichting

Inleiding

De rol van de overheid in het fysieke domein verandert. Er is sprake van een samenleving die in toenemende mate zelf eigenaarschap toont en ruimte vraagt voor eigen initiatieven en een minder voorspelbare toekomst. De provincie Noord-Holland wil een overheid zijn die anticipeert op deze veranderingen in de maatschappij. Daarbij staat de opgave centraal en draagt de provincie vanuit haar toegevoegde waarde hieraan bij. Dit sluit aan bij de doelstellingen en uitgangspunten van de Omgevingswet

De provincie Noord-Holland heeft ervoor gekozen zich tijdig voor te bereiden op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet al vormgegeven aan de kerninstrumenten van de provincie van deze wet: de Omgevingsvisie en de omgevingsverordening. De provinciale Omgevingsvisie is hét langetermijnontwikkelingsbeeld dat onze strategische keuzes bevat over de noodzakelijke en gewenste ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving in Noord-Holland. De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 door Provinciale Staten vastgesteld.

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn de eerste stappen gezet om de ambities, ontwikkelprincipes en de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050 te vertalen in de regels van de provincie. Met de Omgevingsverordening NH2022 wordt dit traject vervolgd.

Verschil met Omgevingsverordening NH2020

De Omgevingsverordening NH2022 is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 2.6 van de Omgevingswet bepaalt, dat Provinciale Staten één omgevingsverordening vaststellen waarin de provinciale regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Voor de omgevingsverordening geldt bij de invoering van de Omgevingswet geen overgangsrecht, zodat de omgevingsverordening gelijktijdig met de Omgevingswet in werking moet treden. Daarnaast zijn een aantal specifieke onderwerpen toegevoegd, te weten op het terrein van natuur en milieu en de Regionale Energie strategieën 1.0 (RES’en 1.0). De RES’en 1.0 zijn leidend voor wind op land. Ook is uitvoering gegeven aan moties en toezeggingen die voortkwamen uit de behandeling van de Omgevingsverordening NH2020 in Provinciale Staten. Er heeft geen heroverweging van de Omgevingsverordening NH2020 plaats gevonden tenzij hier een directe aanleiding of noodzaak toe was. Er is dus sprake van een beleidsarme omzetting naar de systematiek en terminologie van de Omgevingswet

Participatie bij de totstandkoming van de Omgevingsverordening NH2022

De Omgevingsverordening NH2022 vertaalt de ambities, ontwikkelprincipes en de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050. Bij de totstandkoming van deze Omgevingsvisie NH2050 is een uitgebreid participatietraject gevolgd. Dit kreeg zijn vervolg bij de totstandkoming van de Omgevingsverordening NH2020. Voor het opstellen van de Omgevingsverordening NH2022 is hierop voort geborduurd. Er zijn thematische ambtelijke en daarna bestuurlijke gesprekken en online bijeenkomsten/inputsessies gehouden. De input is verwerkt in de zogeheten 75% versie van de Omgevingsverordening NH2022. Deze is voor ambtelijke consultatie uitgezet. Tijdens deze ambtelijke consultatie heeft een online vragensessie plaats gevonden en zijn reacties ontvangen. Deze reacties hebben als input gediend voor de ontwerp-Omgevingsverordening NH2022.

De Omgevingsverordening NH2022 is niet het eindstation. De omgevingsverordening is een levend document dat voortdurend wordt ontwikkeld en aangepast. Daarbij past een doorlopend gesprek met de omgeving en partners, waarbij monitoren, evalueren en aanpassen wordt toegepast waar het nodig is.

Ambities, ontwikkelprincipes en de sturingsfilosofie uit de Omgevingsvisie NH2050

Om de lange termijn ambities waar te maken zet de provincie Noord-Holland onder andere programma’s en projecten in en onderzoekt nieuwe vormen van samenwerking om samen met partners maatschappelijke opgaven te slechten. Dit past bij de sturingsfilosofie zoals deze in de Omgevingsvisie is verwoord. Deze sturingsfilosofie luidt als volgt: We gaan uit van het principe ‘Lokaal wat kan, regionaal wat moet’, gelet op de diversiteit aan regio’s, om ruimte te bieden aan maatwerk en om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving. Hierbij staat de opgave centraal. Dat bepaalt de wijze van sturing en samenwerking.

De sturingsfilosofie van de Omgevingsvisie NH2050 betekent voor de Provincie Noord-Holland een andere, nieuwe manier van werken. De sturingsfilosofie betekent niet dat er geen regels meer worden gesteld. Het deel dat hoort bij ‘regionaal wat moet’ vraagt soms wel om regelgeving. Maar wel zo veel mogelijk een nieuwe manier van regels stellen. Regels die meer gericht zijn op het hoe (hoe kom je tot een goede fysieke leefomgeving) dan op het wat (verbodsbepalingen en uitzonderingen daarop). Regels die zich meer richten op het doel, dan op het middel. Kwalitatieve normen in plaats van kwantitatieve. De Omgevingsverordening NH2022 zet hierin de vervolg stappen die in de Omgevingsverordening NH2020 zijn begonnen.

De Omgevingsverordening geeft bijvoorbeeld de weerslag van de afweging tussen ruimte voor ontwikkelingen en bescherming van het landelijk gebied. En geeft daarmee een verdere invulling van de hoofdambitie van de Omgevingsvisie NH2050, een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De regels geven de kaders waarbinnen deze ruimte voor afweging en maatwerk mogelijk is en zijn in overeenstemming met de ontwikkelprincipes en ambities zoals verwoord in de omgevingsvisie. Deze regels zijn er onder andere op gericht om zoveel mogelijk binnenstedelijk te verdichten en het landschap te behouden en beschermen. Dat wil niet zeggen dat er niets mogelijk is in het landelijk gebied, maar het vraagt wel om een goede onderbouwing en landschappelijke inpassing. Voor gebieden met grotere landschappelijke, ecologische, aardkundige en cultuurhistorische waarde, onze bijzondere provinciale beschermde landschappen, is deze bewijslast logischerwijs zwaarder.

Duidelijkheid over landschapsbescherming

In de Omgevingsvisie NH2050 is opgenomen dat ontwikkelingen en beheer passend zijn bij de waarden, karakteristiek en het draagvermogen van het landschap. Er is een benaderingswijze gekozen die moet leiden tot een vereenvoudiging van het landschappelijk beleid met minder regimes. In de Omgevingsverordening NH2020 is hieraan invulling gegeven door het aantal regimes terug te brengen naar drie: Natuurnetwerk Nederland (NNN), werelderfgoed (UNESCO) en Bijzonder provinciaal Beschermd landschap (BPL BL). Deze drie regimes zijn ook weer terug te vinden in de Omgevingsverordening NH2022, evenals de eveneens beschermde stiltegebieden en grondwaterbeschermingsgebieden.

Ruimte voor regionaal maatwerk

Eén van de ontwikkelprincipes uit de Omgevingsvisie NH2050 is dat wonen en werken zoveel mogelijk binnenstedelijk worden gerealiseerd en geconcentreerd. Conform de ladder voor duurzame verstedelijking blijft woningbouw in landelijk gebied buiten de beschermingsregimes mogelijk. Daarbij wil de provincie aan gemeenten daar waar nodig meer ruimte geven voor kleinschalige woningbouwontwikkelingen aan de rand van kernen of linten. In lijn met het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’ en conform de Omgevingsverordening NH2020 wordt deze ruimte geboden in Noord-Holland Noord. Daar zijn de regionale afspraken tussen gemeenten over wonen ook van toepassing op kleinschalige woningbouw (11 woningen of minder). Daarmee krijgen de gemeenten in Noord-Holland Noord meer ruimte voor dit soort kleinschalige woningbouwontwikkelingen in het landelijk gebied. In de MRA is er voor kleinschalige woningbouwontwikkelingen geen ruimte in landelijk gebied. Voor dergelijke kleine ontwikkelingen is binnenstedelijk voldoende ruimte te vinden.

Ruimte voor wonen

Eén van de ontwikkelprincipes uit de Omgevingsvisie NH2050 is dat wonen en werken zoveel mogelijk binnenstedelijk worden gerealiseerd en geconcentreerd. Conform de ladder voor duurzame verstedelijking blijft woningbouw in landelijk gebied mogelijk. In lijn met het coalitieakkoord ‘Verbindend Vooruit!’ wordt ook meer ruimte geboden voor woningbouwontwikkelingen tot en met 25 woningen in of aan de rand van kernen en dorpslinten in Beschermd Landschap. Ook vervalt het verbod op kleinschalige woningbouw in de MRA waardoor er, zoals al het geval was in Noord-Holland Noord, hier ook enkele woningen in het landelijk gebied kunnen worden gebouwd.

Ruimte voor innovatieve ontwikkelingen en ontwikkelingen met meerwaarde

Een van de doelstellingen van de Omgevingswet is het bieden van meer ruimte voor maatwerk, flexibiliteit en bestuurlijke afwegingsruimte. Ook deze omgevingsverordening wil deze ruimte bieden daar waar dat kan. Voor een belangrijk deel heeft deze extra ruimte een plek gekregen in de diverse specifieke regels. Toch kan het zo zijn dat de regels uit de verordening waardevolle innovatieve experimenten in de weg staan. Of dat deze regels een ontwikkeling in de weg staan, die van aantoonbare meerwaarde is voor de ambities en ontwikkelprincipes in de omgevingsvisie. Voor deze gevallen is er een algemene meerwaardebepaling opgenomen. Deze bepaling is nadrukkelijk aanvullend bedoeld en geldt onverminderd de afwegingsruimte in andere regels van deze verordening.

Snellere besluitvorming

Een van de doelstellingen van de Omgevingswet is het versnellen van besluitvormingsprocedures. In de omgevingsverordening is aan deze doelstelling vormgegeven door de bevoegdheid tot het wijzigen van de begrenzing van werkingsgebieden te mandateren aan Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de begrenzingen te wijzigen en rapporteren hier jaarlijks over aan Provinciale Staten. Hiermee wordt het vereiste om de desbetreffende commissie van Provinciale Staten te horen over individuele grenswijzigingen geschrapt. Uiteraard staat het Gedeputeerde Staten wel vrij om Provinciale Staten te horen, als dit wenselijk is.

Groot openbaar belang

Als sprake is van een groot openbaar belang kan het gerechtvaardigd zijn om af te wijken van regels uit deze verordening. Deze uitzondering op de regels kan worden gemaakt voor:

  • a.

    Een omgevingsvergunning voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden;

  • b.

    Nieuwe activiteiten/ruimtelijke ontwikkelingen in NNN en BPL en UNESCO;

  • c.

    Afwijken van richtwaarden in een stiltegebied; Een omgevingsvergunning voor een uitweg op een provinciale weg.

Wanneer is sprake van een groot openbaar belang? Er is voor gekozen om dit begrip niet te definiëren, omdat het per geval en per locatie kan verschillen of een project of ontwikkeling als groot openbaar belang kan worden aangemerkt. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een groot openbaar belang is relevant of het belang een zekere maatschappelijke waarde vertegenwoordigt. Dit belang moet naar aard en omvang voldoende zwaarwegend zijn om de toelating van een project of ontwikkeling te rechtvaardigen. Dit betekent dat het in ieder geval moet gaan om een algemeen belang en dus niet om een puur particulier of individueel belang. Verder kan van een groot openbaar belang sprake zijn als met de ontwikkeling beleidsdoelen worden bereikt. In eerste instantie kan worden gedacht aan fundamentele belangen, zoals veiligheid, gezondheid, natuur en milieu (denk aan drinkwaterbescherming, bescherming tegen hoogwater), maar ook verkeersveiligheid en leefbaarheid. Hierbij dient in voorkomende gevallen naar de verhouding tussen het te beschermen belang en het groot openbaar belang gekeken worden. Als omwille van een groot openbaar belang wordt afgeweken van de regels uit deze verordening, dan dient dit groot openbaar belang, alsook de mate van inbreuk op het door de betreffende regels beschermde provinciale belang, zorgvuldig te worden gemotiveerd onder verwijzing naar bovengenoemde beleidsdoelen en (zo nodig) een deugdelijk onderzoek.

Als sprake is van een groot openbaar belang, rechtvaardigt dit niet direct de uitzondering op de regel. Er moet ook nog worden bekeken of er geen reële alternatieven zijn. Een reëel alternatief kan zowel gaan om een alternatieve locatie voor de ontwikkeling of een alternatieve ontwikkeling. Alleen als er geen reële alternatieven zijn, geldt de uitzondering op de regels. Het gebrek aan alternatieven moet zorgvuldig worden gemotiveerd in het besluit dat de ontwikkeling mogelijk maakt. Tot slot geldt dat de ingreep zo min mogelijk schade/risico mag opleveren ten aanzien van het beschermde provinciaal belang en dat overblijvende schade wordt gecompenseerd. Wederom geldt hier een motiveringsplicht.

Regels Gedeputeerde Staten

Daar waar Gedeputeerde Staten in het delegatiebesluit NH2022 worden gemandateerd om nadere (inhoudelijke) regels te stellen, zijn deze regels opgenomen in Bijlage 11 van deze verordening. Deze regels vervangen de inhoudelijke regels zoals nu opgenomen in de Omgevingsregeling NH2020. De nadere regels met betrekking tot de indieningsvereisten behorende bij meldingen, ontheffingen en vergunningaanvragen komen in Bijlage 10. Deze worden de komende periode in overleg met de betrokken Omgevingsdiensten opgesteld.

Voorbereidingsbesluit Omgevingsverordening NH2022

Voor geitenhouderijen, windturbines en provinciale monumenten is er een voorbereidingsbesluit op grond van artikel 4.16, eerste lid, van de Omgevingswet genomen. De reden hiervoor is dat de omgevingsverordening NH2022 over deze onderwerpen een aantal instructieregels bevat ter vervanging van bestaande rechtstreeks werkende regels uit de Omgevingsverordening NH2020. Aangezien deze instructieregels nog niet zijn verwerkt in omgevingsplannen is het wenselijk om tot het moment dat gemeenten deze instructieregels hebben verwerkt in hun omgevingsplannen voorbeschermingsregels te stellen. Deze voorbeschermingsregels zullen direct onderdeel uitmaken van de omgevingsplannen vanaf het moment dat de Omgevingswet in werking treedt.

Opbouw van de Omgevingsverordening NH2022

Algemeen

Voor de opbouw van de omgevingsverordening is gekozen om aan te sluiten bij de opbouw van de Omgevingswet en de onderliggende algemene maatregelen van bestuur. Vanuit wetgevingssystematiek is dit een logische keuze, waarbij ook de aanwijzingen voor de regelgeving worden gevolgd. Praktisch gezien heeft deze keuze ook zijn voordelen, omdat de rechtstreeks werkende regels (gericht op burgers en bedrijven) en de instructieregels (gericht op gemeenten en waterschappen) worden gegroepeerd in afzonderlijke hoofdstukken.

Een verdeling van de regels op basis van de opgaven van de Omgevingsvisie of een indeling op basis van thema’s of gebieden is overwogen maar daar is van afgezien, mede gelet op de op te nemen regels. De thematische indeling is nog wel terug te vinden in de afdelingen binnen de hoofdstukken.

Een belangrijke consequentie van de gekozen indeling is, dat een bepaald onderwerp op verschillende plaatsen in de omgevingsverordening aan bod kan komen. Zo komen de regels over de bescherming van waterwinning voor in hoofdstuk 4 (rechtstreeks werkende regels) en hoofdstuk 7 (procedures).

Indien in de omgevingsverordening wordt verwezen naar wet- en regelgeving, staat in het artikel vermeld welke wet of regeling het betreft. Een verwijzing naar een artikel of paragraaf zonder specifieke vermelding, betreft een verwijzing naar een artikel of paragraaf van de omgevingsverordening zelf.

Overigens spreekt de Omgevingswet over de omgevingsverordening als ‘digitaal objectgericht omgevingsinstrument’. In de digitale viewer waarin de omgevingsverordening bekend zal worden gemaakt kan op basis van de zoekfunctie ook een thematische opbouw worden opgeroepen.

Digitale raadpleegbaarheid en werkingsgebieden

De Omgevingsverordening NH2022 is digitaal en objectgericht en is ingericht conform de standaarden van de Omgevingswet. De omgevingsverordening zal vooral digitaal, via een viewer, worden geraadpleegd. Het ontwerp van deze verordening is nog niet via het DSO raadpleegbaar maar wel in een viewer op de provinciale website en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Over het algemeen is een viewer gebaseerd op een kaart of verbeelding van het grondgebied van de provincie, waarop op een bepaalde locatie wordt geklikt zodat de ter plaatse geldende regels zichtbaar worden. Voor elke regel in deze verordening moet daarom duidelijk zijn voor welk gebied deze geldt. Dit gebeurt aan de hand van werkingsgebieden. Dit zijn geometrisch bepaalde en begrensde gebieden met een bepaalde naam, die gekoppeld zijn aan de betreffende regel. Binnen het werkingsgebied geldt deze regel, buiten het werkingsgebied geldt deze regel niet. Het kan zijn dat op een bepaalde locatie sprake is van een stapeling van meerdere werkingsgebieden. In dat geval zullen bij het aanklikken van de locatie meerdere regels zichtbaar worden. Op deze locatie gelden dan al deze regels. Bij het maken van deze verordening is zoveel mogelijk gespecificeerd voor welk gebied deze geldt, zodat bij het aanklikken geen onnodige informatie zichtbaar wordt. Voor een deel van de regels geldt als werkingsgebied het gehele grondgebied van de provincie.

In de tekst van de regels is aangegeven wanneer de regel voor een specifiek werkingsgebied geldt. Indien er geen specifiek werkingsgebied geldt, maar de hele provincie, is er geen werkingsgebied in de tekst van de regel opgenomen.

Hoofdstukindeling

1.Algemene bepalingen

Dit hoofdstuk bevat bepalingen die voor de hele of grote delen van, de omgevingsverordening van belang zijn. In dit hoofdstuk staan de begripsbepalingen en het toepassingsbereik.

2.Toedeling van taken en bevoegdheden

Dit hoofdstuk deelt taken en bevoegdheden toe aan waterschappen, gemeenten en andere partijen. Zo wordt hier vaarwegbeheer en het nautisch beheer toegedeeld aan gemeenten, waterschappen en Gedeputeerde Staten. Tevens staan hier de faunabeheertaken van faunabeheereenheden en wildbeheereenheden.

3.

Dit hoofdstuk is gereserveerd.

4.Regels over activiteiten

Dit hoofdstuk bevat regels waaraan moet worden voldaan door degene die de activiteit verricht.

5.Omgevingswaarden

In dit hoofdstuk worden de zogenaamde omgevingswaarden opgenomen. Een nieuw, ondersteunend instrument in de Omgevingswet. Omgevingswaarden zijn objectief te bepalen normen die de gewenste staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving, de toelaatbare belasting door activiteiten of de toelaatbare concentratie of depositie van stoffen als beleidsdoel vastleggen.

6.Instructieregels

Dit hoofdstuk bevat de regels die van belang zijn om het provinciale beleid of het provinciale belang te laten doorwerken in de uitoefening van taken of bevoegdheden door andere bestuursorganen dan provinciale staten. Dit betreft voornamelijk instructies aan gemeenten en waterschappen over programma’s, omgevingsplannen, projectbesluiten, omgevingsvergunningen, maatwerkvoorschriften waterschapverordeningen, leggers en peilbesluiten en uitoefening van taken.

7.Procedureregels

In dit hoofdstuk staan enkele procedurevereisten.

8.Adviseurs en adviesorganen

Dit hoofdstuk is bedoeld voor adviesorganen die een formele rol hebben in de omgevingsverordening en waarbij het regelen van de samenstelling (extern/intern, disciplines/deskundigheid, benoemingswijze), werkwijze en taakstelling bij verordening toegevoegde waarde heeft voor de gebruikers van de verordening.

9.Schade

Dit hoofdstuk regelt het onderwerp schade en schadevergoeding/ nadeelcompensatie.

10.Handhaving en toezicht

Dit hoofdstuk regelt in ieder geval de bepalingen over bestuursrechtelijke handhaving van deze verordening en de aanwijzing van toezichthouders.

11.Monitoring en informatie

Dit hoofdstuk bevat vereisten voor monitoring van de Omgevingswaarden zoals opgenomen in hoofdstuk 5.

12.Overgangsrecht

Dit hoofdstuk is gereserveerd voor overgangsrecht voor lopende procedures en bestaande rechtsverhoudingen. Een belangrijk deel wordt echter al geregeld door het overgangsrecht in de in de Invoeringswet Omgevingswet.

13.Overige en slotbepalingen

Dit hoofdstuk bevat een aantal aanvullende mogelijkheden voor bestuurlijke afwegingsruimte, in de vorm van een experimenteerbepaling en een meerwaardebepaling, Dit hoofdstuk bevat ook bevoegdheden voor Gedeputeerde Staten om werkingsgebieden en bijlagen te wijzigen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk een aantal wettechnische overige regels, waaronder de intrekking en inwerkingtreding en de citeertitel.

Toepassingsbereik en oogmerk

Het toepassingsbereik en het oogmerk van deze verordening is ruim. De verordening richt zich op de hele fysieke leefomgeving, met als oogmerk zowel het bereiken en borgen van goede omgevingskwaliteit, het behoud en herstel van de biologische diversiteit als ook het gebruiken van de leefomgeving voor het bereiken van maatschappelijke doelen. Zie voor het toepassingsbereik en oogmerk de artikelen 1.2 en 1.3 van deze verordening, die een kopie vormen van het toepassingsbereik en het oogmerk van de Omgevingswet (zie ook artikelen 1.2 en 1.3 van de Omgevingswet). Per onderdeel (vaak per afdeling, soms per paragraaf) is het toepassingsbereik gespecificeerd. Het oogmerk komt alleen gespecificeerd terug in hoofdstuk 4. Voor hoofdstuk 6 (instructieregels) is het oogmerk onderdeel van de toelichting. Hierbij is bij het oogmerk vaak een koppeling gemaakt met de Omgevingsvisie NH2050 of met ander door Provinciale Staten vastgesteld beleid.

QQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 4.7 Varend ontgassen

Omgevingsvisie NH2050

In de Omgevingsvisie NH2050 is de doelstelling opgenomen om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te behouden en waar mogelijk te verbeteren. Dat betreft onder meer de luchtkwaliteit. Randvoorwaarde is dat overal wordt voldaan aan de wettelijke basiskwaliteit voor een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier.

Algemene toelichting

Vaarwegen die in beheer zijn bij het Rijk blijven buiten beschouwing in deze verordening, tenzij het gaat om het reguleren van het ontgassen van binnenschepen in Afdeling 4.7 van deze verordening – daar is niet de beheersituatie van de vaarweg relevant maar het belang van de bescherming van het milieu. Er zijn inmiddels ontgassingsverboden in de provincies Noord-Brabant, Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland, Zeeland en Flevoland. De provinciale initiatieven hebben mede ten grondslag gelegen aan het besluit op 22 juni 2017 van de Conferentie van Verdragsluitende Partijen tot wijziging van het Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (het CDNI) en de daarbij horende uitvoeringsregelgeving. Doel van deze wijziging is het vermijden van schade aan het milieu door het vrijkomen van verontreinigende dampen in de atmosfeer. Tegen de achtergrond van het principe “de vervuiler betaalt” zijn regelingen ingevoerd die betrokken partijen verplichten schadelijke dampen naar behoren te verwijderen of te laten verwijderen. Volgens onderzoek dat aan dit besluit ten grondslag heeft gelegen zal het aantal ontgassingen in de atmosfeer naar schatting met 95% in het geografisch toepassingsgebied van het Verdrag worden verminderd.

De inwerkingtreding van de wijziging van het CDNI is afhankelijk van de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door de laatste verdragsluitende partij. Na de inwerkingtreding zullen de diverse verplichtingen gefaseerd van kracht worden. De eerste twee fasen hebben betrekking op stoffen waarvan het ontgassen reeds op enig niveau in een of meer van de verdragsluitende landen is verboden. Deze fasen hebben onder meer betrekking op een ontgassingsverbod voor benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen. De laatste fase heeft betrekking op een ontgassingsverbod voor stoffen waarvan het ontgassen in de atmosfeer tot op heden in de aangesloten landen nog niet gereguleerd is. De provinciale ontgassingsregeling van Noord-Holland komt, bij inwerking treden van Nationale wetgeving, van rechtswege te vervallen.

[Vervallen]

RRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.71 Verboden activiteiten

Tweede lid

De omschrijving van benzeen is direct ontleend aan de zogenaamde lijst van gevaarlijke goederen die is opgenomen in tabel A van hoofdstuk 3.2 van het ADN. De omschrijvingen van de benzeenhoudende koolwaterstoffen in dit artikel zijn direct ontleend aan de zogenaamde lijst van gevaarlijke goederen die is opgenomen in tabel A van hoofdstuk 3.2 van het ADN.

Vierde lid

Gedeputeerde Staten kunnen ook andere stoffen aanwijzen waarvoor een ontgassingsverbod vanaf een door Gedeputeerde Staten vastgesteld tijdstip niet langer zal zijn toegestaan. Een dergelijk verbod kan alleen worden gesteld ter bescherming van het milieu en volksgezondheid. Van zo'n besluit tot aanwijzing van stoffen waarop het ontgassingsverbod van toepassing wordt, zal zo spoedig mogelijk na vaststelling kennis worden gegeven aan Provinciale Staten.

[Vervallen]

SSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.72 Aanwijzing vergunningsvrije gevallen

Dit artikel sluit aan bij een dienovereenkomstige regeling uit de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks. Dit artikel bevat een aantal gevallen waarin het ontgassingsverbod niet van toepassing is. Ten eerste is dit het geval wanneer kan worden aangetoond dat de drie voorafgaande ladingen niet bestonden uit benzeenhoudende restladingdampen. Van belang daarbij is ondermeer het vervoerdocument, zoals omschreven in het ADN. In dit document moet onder meer het UN-nummer van de vervoerde stof zijn aangegeven. Dergelijke informatie moet het vervoersdocument ook bevatten voor lege, ongereinigde, ladingtanks. Zowel de afzender als de vervoerder moeten gedurende een periode van ten minste drie maanden een kopie bewaren van het vervoersdocument en de bijkomende documentatie.

Daarnaast is ook de zogenaamde reisregistratie van belang. De reisregistratie is verplicht voor tankschepen die "voor het vervoer van benzine (UN 1203) zijn aanvaard". Voor benzinevervoer mogen, net als voor de met deze wijzigingsverordening gereguleerde stoffen, zogenaamde type C-schepen worden gebruikt. De reisregistratie is dus ook van toepassing op het vervoer van benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen. De reisregistratie bevat informatie over de plaats en het tijdstip van het laden en lossen en het UN-nummer van de beladen en geloste stof. Verder moet voor benzine (UN 1203) ook de plaats van de ontgassingsinstallatie en het tijdstip van het gebruik daarvan worden aangegeven. Deze laatste verplichting geldt (nog) niet voor benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen. Desalniettemin kan de reisregistratie op basis van bijvoorbeeld een afspraak tussen partijen als de schipper, de vervoerder, de verlader en/of de ontvanger, alsmede de exploitant van de ontgassingsinstallatie, wel informatie over het verwijderen van benzeen of benzeenhoudende koolwaterstoffen uit een ladingtank via zo'n ontgassingsinstallatie bevatten. Met deze informatie kan gemakkelijk worden aangetoond dat is voldaan aan deze verordening. Uiteraard moet welkunnen worden aangetoond dat deze informatie in de reisregistratie in redelijkheid op waarheid berust. Ook wanneer kan worden aangetoond dat de tank van het schip bij de voorafgaande belading voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof dan vermeld in Artikel 4.71 is het ontgassingsverbod niet van toepassing. De vullingsgraad van een tank kan worden aangetoond met behulp van de tanktabel en de ladingpapieren die op elk schip aanwezig zijn. De vullingsgraad wordt bepaald door per tank het volume van de lading conform de ladingspapieren te delen door het volume van de tank.

Ook veiligheidsredenen kunnen varend ontgassen nodig maken. De regeling van deze situaties sluit ook sluit aan bij een dienovereenkomstige regeling uit de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks. Ontgassen is wel toegestaan bij drukverevening om veiligheidsredenen. De noodzaak tot drukverevening kan aan de orde zijn bij toenemende temperaturen en daarmee toenemende druk in de ladingtank van het schip. Ook moeten schepen drukloos worden gemaakt voorafgaande aan metingen en monsternames. De dampen verlaten dan via de veiligheidsoverdrukkleppen de tank. Ook bij calamiteiten kan het ontgassen aan de orde zijn. Calamiteiten met een schip kunnen zich altijd voordoen en het zou onredelijk zijn marktpartijen te verplichten om tijdens een calamiteit of gedurende de herstelwerkzaamheden na een calamiteit de benzeenhoudende restladingdampen in de ladingtank van het schip te houden.

[Vervallen]

TTT

Na sectie 4.123 worden vijf secties ingevoegd, luidende:

Artikel 4.124 Toepassingsbereik

In dit artikel wordt het toepassingsbereik van deze paragraaf bepaald. De regels die in deze paragraaf zijn opgenomen zijn van toepassing op een wateronttrekkingsactiviteit die in artikel 16.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving vergunningplichtig is. Het gaat hierbij om de wateronttrekkingsactiviteiten voor industriële toepassingen van meer dan 150.000 m3 per jaar en voor de openbare drinkwatervoorziening. Gedeputeerde Staten zijn op grond van artikel 4.3 van het Omgevingsbesluit het bevoegde gezag om te beslissen op een enkel- of meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning.

De regels in deze afdeling, met uitzondering van artikel 4.128, waren voorheen opgenomen in artikel 6.11 van het Waterbesluit en artikel 6.5 van de Waterregeling en zien op meetverplichtingen van de hoeveelheid onttrokken grondwater en in de bodem gebrachte grondwater. Daarnaast moet de kwaliteit van de in de bodem gebrachte grondwater worden gemeten. De regels betreffen hiermee een voortzetting van al bestaande regels.

Het Rijk heeft ervoor gekozen om dit niet langer centraal te regelen. In de nota van toelichting bij het Besluit activiteiten leefomgeving (Staatsblad 208, nr. 293, pag. 1451) geeft het Rijk aan dat het zich beperkt tot het regelen van de vergunningplicht voor de in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving genoemde wateronttrekkingsactiviteiten. Het is voor het overige aan de provincie overgelaten om zelf zo nodig algemene regels vaststellen voor deze vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten.

Artikel 4.125 Meetverplichting kwantiteit onttrekken van grondwater en infiltratie van water

In dit artikel wordt bepaald dat degene die de activiteit uitvoert de in elk kwartaal onttrokken hoeveelheid grondwater of in de bodem gebracht water moet meten met een nauwkeurigheid van ten minste 95%. Dit was voorheen geregeld in artikel 6.11, tweede lid, van het Waterbesluit.



Deze gegevens worden gebruikt voor het bijhouden van de ontwikkeling in het gebruik van de beschikbare watervoorraden. Gelet op de steeds vaker voorkomende periodes van droogte neemt het belang om te beschikken over deze gegevens toe.



In het tweede lid is de mogelijkheid opengesteld voor gedeputeerde staten om voor kortdurende of seizoensgebonden grondwateronttrekkingen of infiltraties een ander tijdspanne in de vergunningvoorschriften op te nemen.

Artikel 4.126 Meetverplichting kwaliteit infiltratie van water

In dit artikel is opgenomen dat de kwaliteit van het in de bodem te brengen water wordt gemeten en geanalyseerd overeenkomstig de in de bijlage bij deze verordening opgenomen parameters en de daarbij aangegeven frequentie. Dit was voorheen geregeld in artikel 6.11, derde lid, van het Waterbesluit en artikel 6.5 van de Waterregeling.

De analyse van de metingen moet worden verricht overeenkomstig bijlage 4 van de Drinkwaterregeling. Hierin is opgenomen hoe het water onderzocht moet worden. In het eerste deel van deze bijlage zijn voor de daarin beschreven microbiologische parameters analysemethoden gespecifieerd. In het tweede deel zijn voor de chemische en indicatorparameters prestatiekenmerken gespecificeerd.



De gegevens over de kwaliteit van het water dat in de bodem wordt gebracht worden gebruikt voor het bijhouden van de ontwikkeling in het gebruik en de kwaliteit van de beschikbare watervoorraden.

Artikel 4.127 Jaarlijks verstrekken van gegevens en bescheiden

De meetresultaten van de metingen bedoeld in de artikelen 4.124 en 4.125 moeten aan gedeputeerde staten worden verstrekt zodat zij uitvoering kunnen geven aan hun taken op het gebied van beleidsontwikkeling, handhaving en het bijhouden van het grondwaterregister als bedoeld in artikel 11.3. De gegevens in het grondwaterregister wordt als heffingsgrondslag voor de grondwaterheffing gebruikt. Jaarlijks worden de onttrekkers van grondwater hiervoor aangeslagen op grond van de Verordening Grondwateronttrekkingsheffing Noord-Holland.

In dit artikel is bepaald dat uiterlijk op 31 januari van elk jaar de gegevens aan Gedeputeerde Staten moeten worden verstrekt. Is de wateronttrekkingsactiviteit beëindigd dan vindt de verstrekking binnen één maand na het tijdstip van beëindiging plaats.

Artikel 4.128 Water: niet onttrekken

Artikel 19.0 van de Omgevingswet biedt de mogelijkheid om bij algemene regels in de omgevingsverordening bijzondere omstandigheden aan te wijzen waarvoor het bevoegde gezag bij besluit kan bepalen welke regels er gelden in verband met die bijzondere omstandigheid. In het besluit kan het bevoegd gezag afwijken van de algemene regels.

In dit artikel is waterschaarste of dreigende waterschaarste aangewezen als bijzondere omstandigheid. Het onttrekken van grondwater kan in die omstandigheden mogelijk leiden tot een belemmering van de gewenste verdeling van het nog beschikbare water of andere schadelijke neveneffecten als gevolg van een verlaagde grondwaterstand. Het bevoegd gezag moet daarom kunnen bepalen dat het onttrekken van het grondwater tijdelijk moet worden beperkt of tijdelijk geheel moet worden gestaakt. In dit soort gevallen bepalen gedeputeerde staten op welke locaties en voor welke periode deze beperking of stopzetting geldt.

UUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Afdeling 6.2 Omgevingsplannen

Deze afdeling bevat de instructieregels voor de gemeentelijke omgevingsplannen. Op grond van artikel 5.21, tweede lid, van de Omgevingswet en artikel 8.0b van het Besluit kwaliteit leefomgeving gelden deze deze instructieregels ook als beoordelingsregels voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

VVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.12 Toepassingsbereik

Dit artikel geeft aan dat de regels uit deze paragraaf gaan over nieuwe stedelijke ontwikkelingen voor het gehele provinciale grondgebied en kleinschalige ontwikkelingen (geen woningbouw) en herontwikkeling van voormalige agrarische bouwpercelen in het landelijk gebied.

Dit artikel geeft aan dat de regels uit subparagraaf 6.2.2.1 gaan over regionale afstemming bij nieuwe stedelijke functies. 

WWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.14 Kleinschalige ontwikkelingen

Dit artikel richt zich op kleinschalige ontwikkelingen, niet zijnde kleinschalige woningbouwontwikkelingen. Dit zijn ontwikkelingen voor stedelijke functies die naar aard en omvang zodanig beperkt zijn dat zij geen nieuwe stedelijke ontwikkeling zijn. Op basis van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geldt als vuistregel dat de omvang beperkt is tot 500 m2 bouwoppervlak. Het uitgangspunt is dat kleinschalige ontwikkelingen voor stedelijke ontwikkelingen niet mogelijk zijn binnen het werkingsgebied landelijk gebied. De gedachte hierachter is dat voor deze ontwikkelingen een plek is te vinden binnen bestaand stedelijk gebied. Dit artikel bevat een uitzondering op dit uitgangspunt voor kleinschalige ontwikkelingen, niet zijnde kleinschalige woningbouwontwikkelingen. In het artikel staan de voorwaarden waaraan een kleinschalige ontwikkeling moet voldoen. In de eerste plaats moet op de betreffende locatie al een stedelijke ontwikkeling met bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De ontwikkeling mag plaatsvinden op het betreffende bouwperceel of daarbuiten, zolang de bouwmogelijkheden niet worden vergroot. Het aantal burgerwoningen mag niet toenemen.

Lid 2 van dit artikel regelt dat zogenoemde bijbehorende bouwwerken bij een bestaand hoofdgebouw voor een stedelijke functie zijn toegestaan tot een omvang van in totaal 150 m2 per bouwperceel en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m. Dit is een beleidsneutrale overzetting van een regel uit de Omgevingsverordening NH2020 en diens voorganger, de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In deze eerdere verordeningen werd hierbij gebruik gemaakt van de zogenoemde planologische kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht.

Lid 3 van dit artikel bevat een afwijkingsmogelijkheid voor het bevoegd gezag om eenmalig een toename van het bebouwd oppervlak toe te staan, indien dit wenselijk is gelet op de lokale omstandigheden. Het bevoegd gezag dient hierbij te beoordelen dat de extra bebouwing niet leidt tot een onevenredige aantasting van de omgevingskwaliteit. Paragraaf 6.2.6, ruimtelijke inpassing in het landelijk gebied, is hierbij van overeenkomstige toepassing.

[Vervallen]

XXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.13 Nieuwe Regionale afspraken nieuwe stedelijke ontwikkelingen functies

Dit artikel sluit aan op de wettelijk verplichte toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (verder: de Ladder), zoals vastgelegd in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Het accent van dit artikel ligt op datgene wat niet in de Rijksregelgeving is vastgelegd. Dat is de regionale afstemming in de vorm van regionale afspraken.

Lid 1

De regionale afspraken betreffen nieuwe stedelijke ontwikkelingen van woningbouw, bedrijventerreinen en kantoorlocaties, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen.

Regionale afstemming staat centraal

Omdat artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving via de Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) al regels stelt over 1) aantonen nut en noodzaak en 2) onderzoeken van binnenstedelijke mogelijkheden, zijn deze regels niet in de omgevingsverordening opgenomen. Daarmee staat de regionale afstemming in de omgevingsverordening centraal als het gaat om nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Regionale afstemming is niet in het Besluit kwaliteit leefomgeving via de Ladder geregeld en is daarom opgenomen in de omgevingsverordening. Evenals de Ladder gaat de omgevingsverordening uit van een 'ja, mits' voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

In dit artikel is een verplichting opgenomen tot regionale afstemming in het geval een nieuwe stedelijke functie wordt mogelijk gemaakt.  

Lid 1 

Nieuwe stedelijke functies, zoals woningbouw, bedrijventerreinen en kantoorlocaties, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen, moeten passen binnen de daarover binnen de regio gemaakte afspraken. Op deze regel gelden twee uitzonderingen. Over binnenstedelijke woningbouwontwikkelingen van maximaal 25 woningen (onderdeel a) hoeven geen regionale afspraken te worden gemaakt. Ook nieuwe stedelijke functies met een bebouwd oppervlak van minder dan 500 m2 hoeven niet regionaal te worden afgestemd (onderdeel b).  

Verantwoordelijkheid De verantwoordelijkheid en de afwegingsruimte liggen bij de regio en afwegingsruimte ligt bij de regio

 De gemeenten in de regio moeten het gezamenlijk eens worden over de nieuwe stedelijke ontwikkelingen functies. De verantwoordelijkheid en de afwegingsruimte liggen bij de regio. Dit is in lijn met de gedachte van de Omgevingswet, waarbij de verantwoordelijkheid zo decentraal mogelijk wordt belegd. De regionale afspraken worden bij voorkeur op visie- en programmaniveau gemaakt, zodat wordt voorkomen dat pas in een laat planstadium, bijvoorbeeld bij het voorontwerp van een omgevingsplan duidelijk wordt of wordt voldaan aan de wetgeving. De regionale afspraken en de daaruit voortvloeiende omgevingsplannen of omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten horen, voor zover de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is, uiteraard 'ladderproof' te zijn.

Wat is de regio?

Bij Wat is de regio?  de Ladder wordt onder

Onder
de regio verstaan het 'marktgebied' of 'verzorgingsgebied' van de betreffende nieuwe stedelijke ontwikkeling. De inhoudelijke onderbouwing van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet zich dus richten op het markt- of verzorgingsgebied. De gemeenten overleggen in de regio over bovenlokale of regionale stedelijke ontwikkelingen en maken daar bestuurlijke afspraken in regionaal verband over.



Regio- en provinciegrensoverschrijdende nieuwe stedelijke ontwikkelingen

Bij nieuwe stedelijk ontwikkelingen die de grens van een regio overschrijden heeft de provincie de rol van intermediair tussen de regio's. Dat geldt ook voor provinciegrensoverschrijdende nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

Naast Artikel 6.17 zijn ook andere artikelen van de omgevingsverordening van belang. De regionale afspraken moeten dus voldoen aan de vereisten van de Ladder, maar ook aan de andere artikelen van de omgevingsverordening. Als er geen binnenstedelijke mogelijkheden zijn in de marktregio of het verzorgingsgebied dan kan buiten bestaand stedelijk gebied (BSG) naar een locatie worden gezocht. Echter, niet elke uitbreidingslocatie in het landelijk gebied is mogelijk door bijvoorbeeld de regels over beschermd landelijk gebied (Paragraaf 6.2.5).

Lid 2

Voor het borgen van het provinciale hoofdbelang van duurzaam ruimtegebruik worden aan de regionale afspraken via regels inhoudelijke en procedurele voorwaarden gesteld.

Regio- en provinciegrensoverschrijdende nieuwe stedelijke functies

Bij nieuwe stedelijk functies die de grens van een regio overschrijden heeft de provincie de rol van intermediair tussen de regio's. Dat geldt ook voor provinciegrensoverschrijdende nieuwe stedelijke functies. 

Naast Artikel 6.13 zijn ook andere artikelen van de omgevingsverordening van belang. De regionale afspraken moeten dus voldoen aan de vereisten van de Ladder, voor zover deze van toepassing is, maar ook aan de andere artikelen van de omgevingsverordening. Als er geen binnenstedelijke mogelijkheden zijn in de marktregio of het verzorgingsgebied dan kan in Landelijk gebied naar een locatie worden gezocht. Echter, niet elke uitbreidingslocatie in het Landelijk gebied is mogelijk door bijvoorbeeld de regels over beschermd landelijk gebied (Paragraaf 6.2.5). 





Lid 2 

Voor het borgen van het provinciale hoofdbelang van duurzaam ruimtegebruik worden aan de regionale afspraken via regels van GS inhoudelijke en procedurele voorwaarden gesteld. Deze regels zijn opgenomen in afdeling 5 van Bijlage 11.  

YYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.15 Voormalige agrarische bouwpercelen

Dit artikel bevat de mogelijkheid om voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te gebruiken voor kleinschalige, niet-agrarische activiteiten. Het moet gaan om legale, fysiek aanwezige, bebouwing. Deze zogenoemde ‘VAB-regeling’ is opgenomen vanuit het belang om het platteland vitaal te houden en verloedering tegen te gaan. Het moet gaan om agrarische bebouwing die niet meer geschikt is voor de agrarische sector. Vanuit ons belang om het landschap zoveel mogelijk open te houden, verrommeling tegen te gaan, vinden wij het onwenselijk dat de nieuwe activiteiten plaatsvinden in kassen. Daarom kunnen deze kassen op het voormalige agrarische bouwperceel niet worden gebruikt voor de nieuwe activiteiten. Bij het realiseren van een gebruiksgerichte paardenhouderij is het aanvullend mogelijk om te voorzien in een paardenbak.

Dit artikel biedt tevens de mogelijkheid om een burgerwoning toe te staan op het voormalige agrarische bouwperceel. Dit kan gaan om de omzetting van de bestemming van fysiek aanwezige bedrijfswoning naar burgerwoning danwel de nieuwbouw van een burgerwoning binnen het bestaande bouwperceel na sloop van de agrarische bedrijfswoning.

Wanneer er meer dan 1.000 m2 aan bebouwing op het bouwperceel wordt gesloopt dan kan er een tweede burgerwoning worden toegestaan. Het gaat hier om bebouwing die legaal aanwezig is. Bebouwing die juridisch-planologisch mogelijk is maar feitelijk niet is gebouwd komt dus niet in aanmerking (wat er niet is, kun je ook niet slopen). Een voorwaarde is verder de aanwezigheid van een fysiek aanwezige bedrijfswoning op het bouwperceel. Wij stellen dit vereiste omdat wij het van belang achten dat de burgerwoning op een locatie wordt gerealiseerd waar bewoning ruimtelijk al wenselijk wordt geacht. Agrarische bedrijven hebben vaak meerdere percelen in het landelijk gebied. Het is niet de bedoeling dat deze bouwpercelen waar slechts schuren of stallen staan maar bewoning is uitgesloten in aanmerking komen voor transformatie naar burgerwoning(en).

Een derde burgerwoning is slechts toegestaan indien kan worden gemotiveerd dat deze derde burgerwoning noodzakelijk is voor een substantiële verbetering van de omgevingskwaliteit op het perceel. Deze uitzondering is pas dan mogelijk nadat er eerst 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing op het perceel wordt gesloopt. Bij een verbetering van de omgevingskwaliteit kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een substantiële afname van de verstening op het perceel.

Indien ruimtelijke plannen worden gerealiseerd met toepassing van een (inter)gemeentelijk vereveningsfonds is afwijking van het aantal burgerwoningen of te slopen oppervlakte mogelijk. Het vereveningsfonds is een financieel fonds onder het beheer van de gemeente(n). Het fonds kan door 1 of door meerdere gemeenten (intergemeentelijk) worden opgezet en beheerd. Een dergelijk fonds maakt het mogelijk om locaties te verevenen: indien de bouw van enkele woningen op de saneringslocatie ruimtelijk ongewenst of onvoldoende mogelijk is en er een negatief exploitatieresultaat is, dan kan er toch worden gesaneerd. Het tekort op de exploitatie wordt door de gemeente(n) uit het (inter)gemeentelijk vereveningsfonds) aan de initiatiefnemer vergoedt. Is er op een andere locatie vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt wel ruimte om enkele woningen te realiseren en levert dit een plus op de exploitatie opzet op, dan moet de initiatiefnemer het overschot storten in het gemeentelijk fonds.

Uitgangspunt is altijd de (ruimtelijke) kwaliteitsverbetering op het perceel. De ruimtelijke kwaliteitseisen zijn bij de herontwikkeling van bouwpercelen in het landelijk gebied naar nieuwe voorzieningen dan ook van toepassing.

Bij een vereveningsfonds dient de gemeente uiteraard rekening houden met de regels voor publiekrechtelijk kostenverhaal uit de Omgevingswet.

[Vervallen]

ZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.16 Schuilstallen

Dit artikel bevat de mogelijkheid om schuilstallen te realiseren op locaties waar geen sprake is van een bestaand bouwperceel. Een schuilstal is een bouwwerk waarin dieren kunnen schuilen voor weersomstandigheden. De houder van dieren is zelf in de eerste plaats verantwoordelijk voor de verzorging van dieren en het beschermen van dieren tegen slechte weersomstandigheden (Wet dieren). De regeling heeft als doel dierenwelzijn te bevorderen zonder daarbij onnodige verrommeling van het landelijk gebied te laten ontstaan. In gebieden met weidevogels is bovendien openheid van belang en kunnen schuilstallen predatoren aantrekken. Een schuilstal is daarom niet overal toegestaan. De houder van dieren kan immers ook beschutting en verzorging bieden in het dierenverblijf op diens bouwkavel. Verder zijn er alternatieven denkbaar zoals bomen, struiken, een mobiele schuilgelegenheid of een hitteparaplu.

Een schuilstal voor hobbymatig/recreatief gehouden dieren is een stedelijke voorziening. De behoefte aan schuilstallen bestaat met name bij eigenaars van hobbymatig/recreatief gehouden dieren. Dit artikel biedt overigens dezelfde mogelijkheden voor agrarische eigenaren. Aan de schuilstal worden een aantal voorwaarden gesteld voor wat betreft omvang en voor wat betreft de grootte van het bijbehorende weiland (perceel). Ook mag de schuilstal alleen dienen als schuilvoorziening en dus niet als opslag voor voer, materialen en werktuigen.

[Vervallen]

AAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.18 MRA landelijk gebied

Kleinschalige woningbouwontwikkeling op locaties waar nog geen bouwperceel is, is in het werkingsgebied MRA landelijk gebied uitgesloten. Uitzonderingen hierop zijn de zogenoemde VAB-regeling voor Voormalige Agrarische Bouwpercelen (zie Artikel 6.15) en kleinschalige woningbouwontwikkelingen op grond van dit artikel.

Het tweede lid bevat een mogelijkheid om 1 burgerwoning toe te staan bij transformatie van bestaande stedelijke voorzieningen in het landelijk gebied die niet (meer) passen in het landelijk gebied. Bijvoorbeeld een timmermansbedrijf of een garagebedrijf. Indien er meer dan 1.000m2 aan bedrijfsbebouwing op het bouwperceel wordt gesloopt vinden wij een tweede burgerwoning toelaatbaar omdat de verstening op het perceel afneemt. De aanwezigheid van een bedrijfswoning is hier niet een noodzakelijke voorwaarde. Anders dan bij voormalige agrarische bedrijven hebben niet-agrarische, stedelijke voorzieningen in het landelijk gebied vaak niet meerdere bouwpercelen op verschillende locaties tot hun beschikking maar 1 hoofdvestiging. Het is dan ook slechts deze hoofdvestiging die voor transformatie in aanmerking komt. Voor een toelichting op de term omgevingskwaliteit verwijzen wij naar de toelichting op Artikel 6.15. De leidraad landschap en cultuurhistorie is bij de herontwikkeling van bouwpercelen in het landelijk gebied naar nieuwe voorzieningen van toepassing.

Lid 3 van dit artikel regelt dat zogenoemde bijbehorende bouwwerken bij een bestaande woning zijn toegestaan tot een omvang van in totaal 150 m2 per bouwperceel en een bouwhoogte van niet meer dan 5m. Dit is een beleidsneutrale overzetting van een regel uit de Omgevingsverordening NH2020 en diens voorganger, de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In deze eerdere verordeningen werd hierbij gebruik gemaakt van de zogenoemde planologische kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht.

[Vervallen]

BBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.19 Noord-Holland Noord landelijk gebied

Dit artikel richt zich op het onder voorwaarden toestaan van woningbouw in het werkingsgebied Noord-Holland Noord landelijk gebied. Kleinschalige woningbouwontwikkeling op locaties waar nog geen bouwperceel is, is mogelijk indien daarover binnen de regio schriftelijke afspraken zijn gemaakt. Uitzonderingen hierop zijn de zogenoemde VAB-regeling voor Voormalige Agrarische Bouwpercelen (zie Artikel 6.15) en kleinschalige woningbouwontwikkelingen op grond van lid 3 en lid 4 van dit artikel. Het derde lid bevat een mogelijkheid om 1 burgerwoning toe te staan bij transformatie van bestaande stedelijke voorzieningen in het landelijk gebied die niet (meer) passen in het landelijk gebied. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld een timmermansbedrijf of een garagebedrijf. Indien er meer dan 1.000m2 aan bedrijfsbebouwing op het bouwperceel wordt gesloopt vinden wij een tweede burgerwoning toelaatbaar omdat de verstening op het perceel afneemt. De aanwezigheid van een bedrijfswoning is hier niet een noodzakelijke voorwaarde. Anders dan bij voormalige agrarische bedrijven hebben niet-agrarische, stedelijke voorzieningen in het landelijk gebied vaak niet meerdere bouwpercelen op verschillende locaties tot hun beschikking maar 1 hoofdvestiging. Het is dan ook slechts deze hoofdvestiging die voortransformatie in aanmerking komt. Voor een toelichting op de term omgevingskwaliteit verwijzen wij naar de toelichting op Artikel 6.15. De leidraad landschap en cultuurhistorie is bij de herontwikkeling van bouwpercelen in het landelijk gebied naar nieuwe voorzieningen van toepassing. Lid 4 van dit artikel regelt dat zogenoemde bijbehorende bouwwerken bij een bestaande woning zijn toegestaan tot een omvang van in totaal 150 m2 per bouwperceel en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m. Dit is een beleidsneutrale overzetting van een regel uit de Omgevingsverordening NH2020 en diens voorganger, de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In deze eerdere verordeningen werd hierbij gebruik gemaakt van de zogenoemde planologische kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht.

[Vervallen]

CCCC

Na sectie 6.13 worden vier secties ingevoegd, luidende:

Artikel 6.14a Kleinschalige nieuwe stedelijke functies, niet zijnde wonen, in Landelijk gebied

Dit artikel richt zich op kleinschalige stedelijke functies, niet zijnde kleinschalige woningbouw Onder kleinschalige functies wordt verstaan een nieuwe stedelijke functie met een bebouwd oppervlak van minder dan 500 m2.  Het uitgangspunt is dat nieuwe kleinschalige stedelijke functies niet mogelijk zijn binnen het werkingsgebied Landelijk gebied. De gedachte hierachter is dat voor deze functies een plek is te vinden buiten Landelijk gebied. Dit artikel bevat een uitzondering op dit uitgangspunt voor kleinschalige stedelijke functies, niet zijnde kleinschalige woningbouw. In het artikel staan de voorwaarden waaraan een kleinschalige stedelijke functie moet voldoen. In de eerste plaats moet op de betreffende locatie al een stedelijke functie met bouwmogelijkheden zijn toegestaan. De nieuwe functie mag plaatsvinden op het betreffende bouwperceel of daarbuiten, zolang de bouwmogelijkheden niet worden vergroot. Het aantal burgerwoningen mag niet toenemen. 

Lid 2 van dit artikel regelt dat zogenoemde bijbehorende bouwwerken bij een bestaand hoofdgebouw voor een stedelijke functie zijn toegestaan tot een omvang van in totaal 150 m2 per bouwperceel en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m. Dit is een beleidsneutrale overzetting van een regel uit de Omgevingsverordening NH2020 en diens voorganger, de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In deze eerdere verordeningen werd hierbij gebruik gemaakt van de zogenoemde planologische kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. 

Lid 3 van dit artikel bevat een afwijkingsmogelijkheid voor het bevoegd gezag om eenmalig een toename van het bebouwd oppervlak toe te staan, indien dit wenselijk is gelet op de lokale omstandigheden. Het bevoegd gezag dient hierbij te beoordelen dat de extra bebouwing niet leidt tot een onevenredige aantasting van de omgevingskwaliteit. Paragraaf 6.2.6, ruimtelijke inpassing in het landelijk gebied, is hierbij van overeenkomstige toepassing. 

Artikel 6.18a Woningbouw in of aan een kern of dorpslint

De locatie van nieuwe woningbouwontwikkelingen in het werkingsgebied Landelijk gebied moet zijn gelegen in/aan een kern of in/aan een dorpslint. Wat onder beide begrippen moet worden verstaan is opgenomen in Bijlage 1 Begripsbepalingen.  

Artikel 6.18b Transformatie stedelijke functies naar wonen in Landelijk gebied

Dit artikel bevat een mogelijkheid om, onder voorwaarden, maximaal 2 burgerwoningen toe te staan bij transformatie van bestaande stedelijke voorzieningen in het Landelijk gebied die niet (meer) passen in het Landelijk gebied. Bijvoorbeeld een timmermansbedrijf of een garagebedrijf. Een tweede burgerwoning vinden wij aanvaardbaar als er meer dan 1.000m2 aan bedrijfsbebouwing op het bouwperceel wordt gesloopt. De verstening op het perceel neemt dan immers af. De aanwezigheid van een bedrijfswoning is hier niet een noodzakelijke voorwaarde. Anders dan bij voormalige agrarische bedrijven hebben niet-agrarische, stedelijke voorzieningen in het landelijk gebied vaak niet meerdere bouwpercelen op verschillende locaties tot hun beschikking maar 1 hoofdvestiging. Het is dan ook slechts deze hoofdvestiging die voor transformatie in aanmerking komt. De Leidraad landschap en cultuurhistorie is bij de herontwikkeling van bouwpercelen in het Landelijk gebied naar nieuwe voorzieningen van toepassing

Artikel 6.19a Voormalige agrarische bouwpercelen

Dit artikel bevat de mogelijkheid om voormalige agrarische bedrijfsbebouwing te gebruiken voor kleinschalige, niet-agrarische activiteiten. Het moet gaan om legale, fysiek aanwezige, bebouwing. Deze zogenoemde ‘VAB-regeling’ is opgenomen vanuit het belang om het platteland vitaal te houden en verloedering tegen te gaan. Het moet gaan om agrarische bebouwing die niet meer geschikt is voor de agrarische sector. Vanuit ons belang om het landschap zoveel mogelijk open te houden, verrommeling tegen te gaan, vinden wij het onwenselijk dat de nieuwe activiteiten plaatsvinden in kassen. Daarom kunnen deze kassen op het voormalige agrarische bouwperceel niet worden gebruikt voor de nieuwe activiteiten. Bij het realiseren van een gebruiksgerichte paardenhouderij is het aanvullend mogelijk om te voorzien in een paardenbak.

Dit artikel biedt tevens de mogelijkheid om een burgerwoning toe te staan op het voormalige agrarische bouwperceel. Dit kan gaan om de omzetting van de bestemming van fysiek aanwezige bedrijfswoning naar burgerwoning danwel de nieuwbouw van een burgerwoning binnen het bestaande bouwperceel na sloop van de agrarische bedrijfswoning.

Wanneer er meer dan 1.000 m2 aan bebouwing op het bouwperceel wordt gesloopt dan kan er een tweede burgerwoning worden toegestaan. Het gaat hier om bebouwing die legaal aanwezig is. Bebouwing die juridisch-planologisch mogelijk is maar feitelijk niet is gebouwd komt dus niet in aanmerking (wat er niet is, kun je ook niet slopen). Een voorwaarde is verder de aanwezigheid van een fysiek aanwezige bedrijfswoning op het bouwperceel. Wij stellen dit vereiste omdat wij het van belang achten dat de burgerwoning op een locatie wordt gerealiseerd waar bewoning ruimtelijk al wenselijk wordt geacht. Agrarische bedrijven hebben vaak meerdere percelen in het landelijk gebied. Het is niet de bedoeling dat deze bouwpercelen waar slechts schuren of stallen staan maar bewoning is uitgesloten in aanmerking komen voor transformatie naar burgerwoning(en).

Een derde burgerwoning is slechts toegestaan indien kan worden gemotiveerd dat deze derde burgerwoning noodzakelijk is voor een substantiële verbetering van de omgevingskwaliteit op het perceel. Deze uitzondering is pas dan mogelijk nadat er eerst 1.000 m2 aan bedrijfsbebouwing op het perceel wordt gesloopt. Bij een verbetering van de omgevingskwaliteit kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een substantiële afname van de verstening op het perceel.

Indien ruimtelijke plannen worden gerealiseerd met toepassing van een (inter)gemeentelijk vereveningsfonds is afwijking van het aantal burgerwoningen of te slopen oppervlakte mogelijk. Het vereveningsfonds is een financieel fonds onder het beheer van de gemeente(n). Het fonds kan door 1 of door meerdere gemeenten (intergemeentelijk) worden opgezet en beheerd. Een dergelijk fonds maakt het mogelijk om locaties te verevenen: indien de bouw van enkele woningen op de saneringslocatie ruimtelijk ongewenst of onvoldoende mogelijk is en er een negatief exploitatieresultaat is, dan kan er toch worden gesaneerd. Het tekort op de exploitatie wordt door de gemeente(n) uit het (inter)gemeentelijk vereveningsfonds) aan de initiatiefnemer vergoedt. Is er op een andere locatie vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt wel ruimte om enkele woningen te realiseren en levert dit een plus op de exploitatie opzet op, dan moet de initiatiefnemer het overschot storten in het gemeentelijk fonds.

Uitgangspunt is altijd de (ruimtelijke) kwaliteitsverbetering op het perceel. De ruimtelijke kwaliteitseisen zijn bij de herontwikkeling van bouwpercelen in het landelijk gebied naar nieuwe voorzieningen dan ook van toepassing.Bij een vereveningsfonds dient de gemeente uiteraard rekening houden met de regels voor publiekrechtelijk kostenverhaal uit de Omgevingswet.

Het vijfde lid is specifiek bedoeld voor stolpboerderijen of andere karakteristieke boerderijen. Deze panden zijn vaak te groot om daarin maar 1 woning te realiseren (of 2 woningen indien andere opstallen kunnen worden gesloopt). Het is vanuit landschap en cultuurhistorie wenselijk om een mogelijkheid te bieden de karakteristieke boerderij te behouden en hiervoor een nieuwe functie te kunnen vinden. Dit lid maakt het mogelijk om meerdere woningen te realiseren in een dergelijke boerderij. Er is bewust voor gekozen om ‘karakteristieke boerderij’ niet te definiëren als begripsbepalingen. Dit kan om een monument gaan, maar het kan ook om een ander beeldbepalend pand gaan. Het is aan de betrokken gemeente om in de concrete situatie te bepalen of sprake is van een karakteristieke boerderij. Ten behoud van de karakteristieke boerderij wordt bewoning van bijbehorende bouwwerken die al dan niet onderdeel uitmaken, dan wel bijdragen aan het behoud van het karakter van de karakteristieke boerderij niet uitgesloten, mits andere provinciale belangen niet geschaad worden.

DDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.31 Milieucontour industrieterrein van provinciaal belang

Dit artikel heeft geen betrekking op het gebied van het industrieterrein van provinciaal belang zelf, maar op locaties die zijn gelegen in één of meerdere milieucontouren van het industrieterrein of van bedrijven die op het industrieterrein zijn gevestigd. Een milieucontour is een grafische weergave van de bestaande milieugebruiksruimte. Het toestaan van nieuwe milieugevoelige objecten op het gebied van het industrieterrein van provinciaal belang zelf is niet in overeenstemming met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De regeling in dit artikel is nodig, omdat met Met een regeling voor uitsluitend het fysieke industrieterrein, zoals opgenomen in Artikel 6.30, wordt het beleidsdoel van deze paragraaf echter niet voldoende kan worden gediend gediend. Voor dat beleidsdoel is daarnaast de regeling over milieucontouren in dit artikel nodig.

Onder a. is bepaald dat een omgevingsplan op locaties die zijn gelegen in een milieucontour alleen in een nieuwe of wijziging van een bestaande activiteit mag voorzien als die stedelijke activiteit (bijvoorbeeld woningbouw) geen beperking opwerpt voor de bestaande milieugebruiksruimte voor geluid, geur en/of omgevingsveiligheid voor bedrijven op het industrieterrein. Onderdeel a. dient dus ter bescherming van de bedrijven.

Bovendien moet dan, zoals onder b. is bepaald, als het gaat om woningen of andere milieugevoelige objecten, rekening worden gehouden met de milieucontouren van een industrieterrein van provinciaal belang. In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dient een afweging te worden gemaakt of sprake is van een gezonde leefomgeving indien een omgevingsplan in een nieuwe milieugevoelige activiteit voorziet binnen een milieucontour van een bedrijf. In de toelichting bij het omgevingsplan moeten de redenen worden vermeld om op de desbetreffende locatie – die is gelegen in één of meerdere milieucontouren – een nieuwe milieugevoelige activiteit toe te staan, voorzien van een afweging over de verwachte kwaliteit van de leefomgeving, de aan de zijde van de ontvanger zo nodig te treffen maatregelen ten behoeve van een gezond leefklimaat (dove gevel, brandwerende maatregelen, maatregelen voor het verminderen van de geurbelasting, het creëren van groen etc.), alsmede de uitkomsten van onderzoek naar de haalbaarheid van dergelijke maatregelen. Onderdeel b. dient dus ter bescherming van milieugevoelige objecten.

Ten behoeve van dit artikel zijn de milieucontouren van de industrieterreinen van provinciaal belang en de daarop gevestigde bedrijven wat betreft geluid, geur en omgevingsveiligheid in kaart gebracht. Hierbij is de geluidscontour maatgevend, omdat de andere contouren hier binnen vallen. De geluidscontour van industrieterrein Westpoort valt over de geluidscontouren van Hoogtij en Westerspoor en Zuiderhout en is daarmee maatgevend voor dat gebied.

EEEE

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.32 Transformatiegebied industrieterrein van provinciaal belang

Een transformatiegebied is een gebied dat op termijn mogelijk zal overgaan van industrie naar een andere bestemming. Zolang er nog industriële activiteiten zijn, is het belangrijk om rekening te houden met de milieucontouren van deze activiteiten. Daarom is op deze gebieden Artikel 6.31 van overeenkomstige toepassing.

[Vervallen]

FFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.32a Toepassingsbereik Datacenters

De Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024 richt zich op datacenters van de in dit artikel opgenomen minimale omvang en elektrisch aansluitvermogen. Datacenters die een kleinere omvang hebben worden niet geraakt door de regels in deze subparagraaf. Het betreft cumulatieve criteria. We willen hierbij benadrukken dat het de gemeente blijft die besluit of zij medewerking wil verlenen aan een initiatief. Het betreft een instructieregel aan gemeenten. Indien een gemeente een datacenterinitiatief op een locatie onaanvaardbaar vindt, dan betekent een opname in het werkingsgebied ‘datacenters toegestaan’ niet dat het initiatief toch doorgang kan vinden.

[Vervallen]

GGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.32b Datacenter clustering

We stellen strenge voorwaarden voor het vestigen van nieuwe en uitbreiding van bestaande datacenters in plaats van ze gewoonweg te verbieden. Dit doen we omdat we inzetten op een stevige basis voor een groeiende digitale economie. Een goede digitale infrastructuur is hiervoor een belangrijke vestigingsvoorwaarde. Toenemende digitalisering is een autonome ontwikkeling die je niet tegenhoudt maar wel zo goed mogelijk in de juiste banen kan leiden.

Datacenters vormen een essentieel onderdeel van die digitale infrastructuur maar hebben een flinke impact op het landschap, het watersysteem en gebruiken veel energie. Nieuwvestiging en uitbreiding van datacenters wordt toegestaan op bedrijventerreinen in drie gemeenten waar al datacenterclusters aanwezig zijn. We staan dit alleen toe op of aangrenzend aan bedrijventerreinen om zo geen kostbare natuur of landbouwgrond te gebruiken. Daarnaast stellen we ook het gebruik van een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan verplicht (die in de praktijk vaak gecombineerd worden in 1 document) zodat aan het ruimtelijk ontwerp van het gebouw en de directe omgeving uitvoerig aandacht wordt besteed. Het gaat dan om de impact van een datacenter op de wijdere omgeving qua volume en hoogte van het gebouw en de inrichting van de ruimte. Maar ook om het gebouw en aangrenzende terrein meerdere doelen te laten dienen. Bijvoorbeeld door op het terrein rondom een datacenter aandacht te hebben voor biodiversiteit. Naast deze ruimtelijke beperking worden er ook voorwaarden aan de vestiging van datacenters verbonden waardoor de impact van datacenters op de omgeving wordt geminimaliseerd. Dit zijn voorwaarden om datacenters energiezuinig te laten opereren. Maar ook bijvoorbeeld met zo beperkt mogelijk waterverbruik. Met gemeenten gaan we overleggen hoe deze voorwaarden landen in het gemeentelijk beleid.

Deze voorwaarden zijn geconcretiseerd in de richtlijn duurzame vestigingsvoorwaarden datacenters die de provincie gaat vaststellen en de drie clustergemeenten Hollands Kroon, Haarlemmermeer en Amsterdam verwerken in hun gemeentelijk beleid.

[Vervallen]

HHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.32c Datacenters uitgesloten

Onderdeel van de Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024 is dat de vestiging of uitbreiding van datacenters in andere gemeenten dan de drie gemeenten waar nieuwe of uitbreidingen van datacenters nog zijn toegestaan, worden uitgesloten. Dit artikel bevat hiertoe een instructieregel aan gemeenten. De instructieregel richt zich op het toestaan van datacenters met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA. De instructieregel richt zich ook op niet gerealiseerde mogelijkheden in het omgevingsplan, de zogenoemde onbenutte plancapaciteit. Specifiek voor deze onbenutte plancapaciteit is voorzien in een uitvoeringstermijn (zie de toelichting op artikel 6.32d). Voor een aantal lopende initiatieven in de gemeenten Diemen en Haarlem is in lid 2 een uitzondering opgenomen. Deze initiatieven zijn opgenomen in bijlage 1 van de Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024. Om gebruik te maken van de uitzondering dient uiterlijk 31 december 2025 een ontwerpbesluit ter inzage te worden gelegd.

[Vervallen]

IIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.32d Uitvoeringstermijn

Dit artikel bevat de termijn zoals bedoeld in artikel 2.23, vierde lid, van de Omgevingswet waarbinnen de gemeenteraad uitvoering moet geven aan de instructieregels, zoals opgenomen in Artikel 6.32b en Artikel 6.32c.

De provincie vertrouwt erop dat gemeenten deze uitvoeringstermijn naleven. Indien dit onverhoopt niet gebeurt, verbindt de Omgevingswet zelf hier geen directe gevolgen aan. Wel is er vanaf het verlopen van de uitvoeringstermijn sprake van strijdigheid van het omgevingsplan met de omgevingsverordening. In juridische procedures kan daardoor het omgevingsplan onverbindend worden verklaard of buiten toepassing worden gelaten door de bestuursrechter, voor zover het omgevingsplan evident in strijd is met de omgevingsverordening (zogenoemde exceptieve toetsing).

[Vervallen]

JJJJ

Na sectie 6.31 worden vijf secties ingevoegd, luidende:

Artikel 6.31a Transformatiegebied industrieterrein van provinciaal belang

Een transformatiegebied is een gebied dat op termijn mogelijk zal overgaan van industrie naar een andere bestemming. Zolang er nog industriële activiteiten zijn, is het belangrijk om rekening te houden met de milieucontouren van deze activiteiten. Daarom is op deze gebieden Artikel 6.31 van overeenkomstige toepassing

Artikel 6.32 Toepassingsbereik Datacenters

De Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024 richt zich op datacenters van de in dit artikel opgenomen minimale omvang en elektrisch aansluitvermogen. Datacenters die een kleinere omvang hebben worden niet geraakt door de regels in deze subparagraaf. Het betreft cumulatieve criteria. We willen hierbij benadrukken dat het de gemeente blijft die besluit of zij medewerking wil verlenen aan een initiatief. Het betreft een instructieregel aan gemeenten. Indien een gemeente een datacenterinitiatief op een locatie onaanvaardbaar vindt, dan betekent een opname in het werkingsgebied ‘datacenters toegestaan’ niet dat het initiatief toch doorgang kan vinden.

Artikel 6.32a Datacenter clustering

We stellen strenge voorwaarden voor het vestigen van nieuwe en uitbreiding van bestaande datacenters in plaats van ze gewoonweg te verbieden. Dit doen we omdat we inzetten op een stevige basis voor een groeiende digitale economie. Een goede digitale infrastructuur is hiervoor een belangrijke vestigingsvoorwaarde. Toenemende digitalisering is een autonome ontwikkeling die je niet tegenhoudt maar wel zo goed mogelijk in de juiste banen kan leiden.

Datacenters vormen een essentieel onderdeel van die digitale infrastructuur maar hebben een flinke impact op het landschap, het watersysteem en gebruiken veel energie. Nieuwvestiging en uitbreiding van datacenters wordt toegestaan op bedrijventerreinen in drie gemeenten waar al datacenterclusters aanwezig zijn. We staan dit alleen toe op of aangrenzend aan bedrijventerreinen om zo geen kostbare natuur of landbouwgrond te gebruiken. Daarnaast stellen we ook het gebruik van een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan verplicht (die in de praktijk vaak gecombineerd worden in 1 document) zodat aan het ruimtelijk ontwerp van het gebouw en de directe omgeving uitvoerig aandacht wordt besteed. Het gaat dan om de impact van een datacenter op de wijdere omgeving qua volume en hoogte van het gebouw en de inrichting van de ruimte. Maar ook om het gebouw en aangrenzende terrein meerdere doelen te laten dienen. Bijvoorbeeld door op het terrein rondom een datacenter aandacht te hebben voor biodiversiteit. Naast deze ruimtelijke beperking worden er ook voorwaarden aan de vestiging van datacenters verbonden waardoor de impact van datacenters op de omgeving wordt geminimaliseerd. Dit zijn voorwaarden om datacenters energiezuinig te laten opereren. Maar ook bijvoorbeeld met zo beperkt mogelijk waterverbruik. Met gemeenten gaan we overleggen hoe deze voorwaarden landen in het gemeentelijk beleid.

Deze voorwaarden zijn geconcretiseerd in de richtlijn duurzame vestigingsvoorwaarden datacenters die de provincie gaat vaststellen en de drie clustergemeenten Hollands Kroon, Haarlemmermeer en Amsterdam verwerken in hun gemeentelijk beleid.

Artikel 6.32b Datacenter uitgesloten

Onderdeel van de Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024 is dat de vestiging of uitbreiding van datacenters in andere gemeenten dan de drie gemeenten waar nieuwe of uitbreidingen van datacenters nog zijn toegestaan, worden uitgesloten. Dit artikel bevat hiertoe een instructieregel aan gemeenten. De instructieregel richt zich op het toestaan van datacenters met een bruto-vloeroppervlakte van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA. De instructieregel richt zich ook op niet gerealiseerde mogelijkheden in het omgevingsplan, de zogenoemde onbenutte plancapaciteit. Specifiek voor deze onbenutte plancapaciteit is voorzien in een uitvoeringstermijn (zie de toelichting op artikel 6.32c). Voor een aantal lopende initiatieven in de gemeenten Diemen en Haarlem is in lid 2 een uitzondering opgenomen. Deze initiatieven zijn opgenomen in bijlage 1 van de Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024. Om gebruik te maken van de uitzondering dient uiterlijk 31 december 2025 een ontwerpbesluit ter inzage te worden gelegd.

Artikel 6.32c Uitvoeringstermijn

Dit artikel bevat de termijn zoals bedoeld in artikel 2.23, vierde lid, van de Omgevingswet waarbinnen de gemeenteraad uitvoering moet geven aan de instructieregels, zoals opgenomen in Artikel Artikel 6.32a en Artikel Artikel 6.32b.

De provincie vertrouwt erop dat gemeenten deze uitvoeringstermijn naleven. Indien dit onverhoopt niet gebeurt, verbindt de Omgevingswet zelf hier geen directe gevolgen aan. Wel is er vanaf het verlopen van de uitvoeringstermijn sprake van strijdigheid van het omgevingsplan met de omgevingsverordening. In juridische procedures kan daardoor het omgevingsplan onverbindend worden verklaard of buiten toepassing worden gelaten door de bestuursrechter, voor zover het omgevingsplan evident in strijd is met de omgevingsverordening (zogenoemde exceptieve toetsing).

KKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 6.2.3.2 Zonne-energie

Subparagraaf 6.2.3.2 Zonne-energie 

In de Omgevingsvisie NH2050 is de doelstelling opgenomen om ruimte te bieden aan onder meer energietransitie, in het licht van een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. In de beweging Nieuwe energie staat dat de provincie in 2050 klimaatneutraal en volledig circulair wil zijn, gekoppeld aan het Klimaatakkoord om in 2030 49% CO2- reductie te behalen. Daarom wordt ruimte geboden aan de energietransitie. Om te kunnen voorzien in de behoefte aan elektriciteit is energie nodig die wordt opgewekt op land en op zee. Niet overal op het vasteland zijn dezelfde omstandigheden voor allerlei duurzame-energievormen. Het gaat om een optimale energiemix, verwoord in ontwikkelprincipe 14: de regionale optimale energiemix voor opwekking van hernieuwbare energie in de ondergrond, op de bovengrond en in de bebouwde omgeving past bij de regionale landschappelijke en gebiedskwaliteiten en de economische kansen. De provincie is voorstander van de toepassing van zonne-energie. Opstellingen voor zonne-energie zijn ook bekend onder de afkorting ‘zon-pv’: zonnepanelen of zonnestroom-installaties die met zonlicht elektriciteit produceren. PV is een Engelse afkorting voor photovoltaic ofwel fotovoltaïsche zonne-energie. In ieder geval kan zonne-energie goed worden toegepast in de gebouwde omgeving. Dit blijft de Provincie stimuleren, onder meer via het Servicepunt Duurzame Energie. Maar ook in het landelijk gebied liggen er, onder voorwaarden, kansen. De provincie wil wel zorg dragen voor de kwaliteit van het Noord-Hollandse landschap en de Noord-Hollandse economie. Om wildgroei van zonneparken in het landschap te voorkomen worden er een aantal voorwaarden gesteld. Goede landschappelijke inpassing en de aansluiting op bestaande functies zijn randvoorwaardelijk bij de realisatie van zonneparken in Noord-Holland. In lijn met de Omgevingsvisie NH2050 wordt een onderscheid gemaakt in de draagvermogens van verschillende landschappen. Binnen de gebouwde omgeving Buiten het werkingsgebied Landelijk gebied is het aan gemeenten om te bepalen of opstellingen voor zonne-energie worden toegestaan. Daarvoor worden geen regels gesteld. In de komende periode zullen de ambities uit de Omgevingsvisie op het gebied van energietransitie verder worden uitgewerkt, onder meer via de Regionale Energiestrategieën. Naar verwachting worden de Regionale Energiestrategieën in juli 2021 opgeleverd. Dan zal zo nodig een doorvertaling van de daarin gemaakte afspraken naar de omgevingsverordening plaatsvinden.

Subparagraaf 6.2.3.3 Elektriciteitsstations 

Onderdeel van de netuitbreiding is het bouwen c.q. aanpassen van elektriciteitsstations. Het is belangrijk dat deze stations goed ingepast zijn in het landschap. Daarom worden hier regels opgenomen om ervoor te zorgen dat het inpassen van elektriciteitsstations zorgvuldig gebeurt. Hiervoor hebben gedeputeerde staten de Ruimtelijke Handreiking voor Elektriciteitsstations vastgesteld. De handreiking is bedoeld om netbeheerders en gemeenten te helpen met de keuze van een locatie voor een transformatorstation. Naast de keuze voor een locatie, biedt de handreiking handvatten voor het inpassen van het station in het landschap, rekening houdend met de kwaliteiten van de ensembles uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

LLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.39 Toepassingsbereik

Dit artikel omschrijft wanneer de regels van deze subparagraaf van toepassing zijn.

De ruimtelijke handreiking voor elektriciteitsstations bevat een ladder die moet helpen bij de locatiekeuze voor een elektriciteitsstation. De laatste stappen in de ladder gaan over locaties in het landelijk gebied. Als de keuze voor een locatie in het landelijk gebied valt, is artikel 6.40c van toepassing en is dus advisering door de ARO verplicht. Bij andere locaties wordt geadviseerd om langs de ARO te gaan, maar het is niet verplicht.

MMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.40 Opstellingen voor zonne-energie

Dit artikel stelt regels voor het door gemeenten mogelijk maken van opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied. Op grond van het eerste lid kunnen gemeenten opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied mogelijk maken in hun omgevingsplan of via een omgevingsvergunning, mits er een termijn wordt gesteld van 25 jaar, de bestaande toestand na die 25 jaar wordt hersteld en ter borging van die termijn financiële zekerheid wordt gesteld. Met andere woorden: de opstelling voor zonne-energie dient te worden verwijderd en het afval dient daadwerkelijk te worden afgevoerd. Hiervoor dient via een regel in het omgevingsplan of via een voorschrift aan een omgevingsvergunning financiële zekerheid te worden gesteld. Op grond van de Wet bodembescherming dient eventuele bodemverontreiniging op locatie, bijvoorbeeld ten gevolge van het zonnepark, te worden hersteld. Deze voorwaarden volgen uit het provinciale beleid voor zonne-energie (beleidsnota "Perspectief voor zon in Noord- Holland" (publicatiedatum 2 juni 2016) waarin zonneparken worden beschouwd als tijdelijke functie). Opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied leveren op de korte tot middellange termijn een essentiële bijdrage aan de energietransitie, maar de verwachting is dat ze op de langeretermijn ingehaald worden door andere, minder ruimte- extensieve vormen van duurzame energie. Bovendien is het onwenselijk dat opstellingen voor zonne-energie op termijn leiden tot verdere verstedelijking in het landelijk gebied. Om deze reden zijn opstellingen voor zonne-energie enkel tijdelijk toegestaan. Hierbij wordt vastgehouden aan de technische levensduur van opstellingen voor zonne- energie, die op dit moment ongeveer 25 jaar bedraagt. Na afloop van deze levensduur zijn de opstellingen in de huidige vorm en omvang naar verwachting niet meer nodig. Om er voor te zorgen dat de ruimte die dan vrijkomt weer kan worden benut voor niet-stedelijke functies worden de opstellingen voor zonne-energie alleen tijdelijk, voor maximaal 25 jaar, toegestaan. De termijn van 25 jaar geldt volgens het tweede lid niet voor het oprichten van opstellingen voor zonne-energie op locaties die in gebruik zijn als nutsvoorziening, voor de waterhuishouding, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of infrastructuur voor het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, niet zijnde leidingtracés voor gas, water of elektriciteit. Onder nutsvoorzieningen worden verstaan voorzieningen die gebruikt worden voor doelen van openbaar nut, zoals faciliteiten voor de levering van drinkwater (bijvoorbeeld spaarbekkens of zuiveringsinstallaties) of de reiniging van afvalwater (rioolwaterzuivering), (voormalige) opslaglocaties voor afval zoals stortlocaties of slibdepots en kraan- opstelplaatsen van windmolens. Leidingtracés voor gas, water en elektriciteit zijn expliciet uitgezonderd. Als infrastructuur worden ook bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerterreinen en bermen, klaverbladen en overhoeken van (spoor)wegen, aangemerkt. De ruimtelijke kwaliteitseisen zoals opgenomen in Paragraaf 6.2.6 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing op opstellingen voor zonne-energie. Op grond van Artikel 6.41, derde lid kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen aan het bepaalde in het eerste en tweede lid. Deze nadere regels zijn opgenomen in Bijlage 11 Regels Gedeputeerde Staten bij deze verordening en betreffen regels over de locatie, omvang en inpassing van zonneopstellingen als bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van locaties die in gebruik zijn als nutsvoorziening, voor de waterhuishouding, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of infrastructuur voor het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, niet zijnde leidingtracés voor gas, water of elektriciteit. Ten aanzien van overige aspecten van de opstellingen voor zonne- energie, bijvoorbeeld ten aanzien van meervoudig ruimtegebruik, kunnen nog regels volgen. De regels van Gedeputeerde Staten zijn neergelegd in Bijlage 11 Regels Gedeputeerde Staten van deze verordening.

[Vervallen]

NNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.40a Toepassingsbereik

De ruimtelijke handreiking voor elektriciteitsstations bevat een ladder die moet helpen bij de locatiekeuze voor een elektriciteitsstation. De laatste stappen in de ladder gaan over locaties in het landelijk gebied. Als de keuze voor een locatie in het landelijk gebied valt, is artikel 6.40c van toepassing en is dus advisering door de ARO verplicht. Bij andere locaties wordt geadviseerd om langs de ARO te gaan, maar het is niet verplicht.

[Vervallen]

OOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.40b Locatieafweging en ruimtelijke inpassing elektriciteitsstations

Wat onder zorgvuldige locatieafweging en ruimtelijke inpassing moet worden verstaan, wordt bepaald door de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de ruimtelijke handreiking elektriciteitsstations. Zie Artikel 6.6 Ruimtelijke kwaliteit windturbines van Bijlage 11 Regels Gedeputeerde Staten van deze verordening. Als een elektriciteitsstation als bedoeld in Artikel 6.40b in het werkingsgebied landelijk gebied wordt mogelijk gemaakt dient hierover een advies aan de ARO te worden gevraagd.

[Vervallen]

PPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.40c Verplicht advies Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling in landelijk gebied

Wat onder zorgvuldige locatieafweging en ruimtelijke inpassing moet worden verstaan, wordt bepaald door de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de ruimtelijke handreiking elektriciteitsstations. Zie Artikel 6.7 Toepassingsbereik van Bijlage 11 Regels Gedeputeerde Staten van deze verordening. Als een elektriciteitsstation als bedoeld in Artikel 6.40b in het werkingsgebied landelijk gebied wordt mogelijk gemaakt dient hierover een advies aan de ARO te worden gevraagd.

[Vervallen]

QQQQ

Na sectie 6.39 worden vijf secties ingevoegd, luidende:

Artikel 6.39a Voorkeursvolgorde opstellingen zonne-energie

In dit artikel is de ‘aangescherpte voorkeursvolgorde zon’ uit de Kamerbrief van 26 oktober 2023 (Kamerstuk 32813, nr. 1310) (link: Kamerbrief over aangescherpte voorkeursvolgorde zon | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl) expliciet overgenomen. Daarmee is uitvoering gegeven aan de bij die brief behorende afspraken over de bestuurlijke verankering van die voorkeursvolgorde via een provinciale instructieregel. Deze 'zonneladder’ behelst de landelijk afgesproken voorkeursvolgorde of rangorde voor de locatiekeuze van nieuwe opstellingen voor zonne-energie. In toenemende mate worden er initiatieven ontwikkeld voor het opwekken van zonne-energie. Het inpassen van zonne-energie in het stedelijk gebied (zoals op daken, gevels, parkeerplaatsen, bedrijventerreinen) heeft de voorkeur. Zonneparken in het landelijk gebied vergen een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inrichting. De voorkeursvolgorde in combinatie met de bijbehorende uitzonderingsgronden en voorwaarden in deze verordening geven daar invulling aan. Binnen werkingsgebied landelijk gebied wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds ‘terreinen en objecten’ (trede drie: alle functies in landelijk gebied met uitzondering van landbouw- en natuurgronden) en anderzijds landbouw- en natuurgronden (trede vier: het minst gewenst). Hierbij is volgtijdelijkheid geen eis. Verschillende treden kunnen in tijd dus parallel aan elkaar worden aangesproken. Het gebruik van landbouw- en natuurgronden voor zonnepanelen is in principe ongewenst. Om die reden heeft de provincie in de verordening de voorkeursvolgorde zon vastgelegd, waarbij trede 4 niet gebruikt zal worden tenzij het gaat om de uitzonderingsmogelijkheden als genoemd in Artikel 6.39b, vierde lid. Als we het hebben over landbouwgrond dan blijkt dat er ook gronden voorheen planologisch agrarisch zijn bestemd, die in de praktijk niet meer als zodanig worden gebruikt. Indien gronden gedurende een ruime periode niet meer gebruikt worden als landbouwgrond, ondanks dat ze wel als zodanig zijn bestemd, dan vallen deze niet onder trede vier. Dezelfde lijn geldt voor natuurgrond.

Artikel 6.39b Opstellingen zonne-energie in Landelijk gebied

Dit artikel stelt regels voor het door gemeenten mogelijk maken van opstellingen voor zonne-energie (ook bekend onder de afkorting ‘zon-pv’) in het landelijk gebied. Op grond van het eerste lid kunnen gemeenten opstellingen voor zonne-energie in het landelijk gebied mogelijk maken in hun omgevingsplan of via een omgevingsvergunning, mits er een termijn wordt gesteld van 30 jaar gerekend vanaf start exploitatie, de bestaande toestand na die 30 jaar wordt hersteld en ter borging van die termijn financiële zekerheid wordt gesteld. Met andere woorden: de opstelling voor zonne-energie dient te worden verwijderd en het afval dient daadwerkelijk te worden afgevoerd. Hiervoor dient via een regel in het omgevingsplan of via een voorschrift aan een omgevingsvergunning financiële zekerheid te worden gesteld. Op grond van de Besluit Activiteiten Leefomgeving (BAL) dient eventuele verslechtering of bodemverontreiniging op locatie, bijvoorbeeld ten gevolge van het zonnepark, zoveel mogelijk te worden voorkomen en anders te worden hersteld. Zonneparken worden beschouwd als tijdelijke functie. Bovendien is het onwenselijk dat opstellingen voor zonne-energie op termijn leiden tot verdere verstedelijking in het landelijk gebied. Om deze reden zijn opstellingen voor zonne-energie enkel tijdelijk toegestaan. Hierbij wordt vastgehouden aan de technische levensduur van opstellingen voor zonne- energie, die op dit moment ongeveer 30 jaar bedraagt. Voorheen gingen we uit van 25 jaar, maar de materialen kunnen tegenwoordig langer mee. Dit sluit tevens aan bij circulaire beginselen. Verder sluiten we hiermee aan bij de Kamerbrief. Na afloop van deze levensduur zijn de opstellingen in de huidige vorm en omvang naar verwachting niet meer nodig. Om ervoor te zorgen dat de ruimte die dan vrijkomt weer kan worden benut voor niet-stedelijke functies worden de opstellingen voor zonne-energie alleen tijdelijk, voor maximaal 30 jaar, toegestaan. Wanneer in het kader van goede landschappelijke inpassing van opstellingen voor zonne-energie verbeteringen zijn gerealiseerd die van meerwaarde zijn voor ecologie of landschap hoeven deze niet ongedaan te worden gemaakt. Met deze uitzondering wordt geregeld dat landschappelijke elementen die als gevolg van de realisatie van een zonnepark zijn aangebracht, welke een duidelijke aantoonbare meerwaarde voor ecologie of landschap hebben, in stand gehouden kunnen worden. Hiervoor moeten de elementen in samenhang op hun effecten worden beoordeeld.



De termijn van 30 jaar geldt volgens het tweede lid niet voor het oprichten van opstellingen voor zonne-energie op locaties die in gebruik zijn als agrarisch bouwperceel, nutsvoorziening, voor de waterhuishouding, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of infrastructuur voor het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, niet zijnde leidingtracés voor gas, water of elektriciteit. Onder nutsvoorzieningen worden verstaan voorzieningen die gebruikt worden voor doelen van openbaar nut, zoals faciliteiten voor de levering van drinkwater (bijvoorbeeld spaarbekkens of zuiveringsinstallaties) of de reiniging van afvalwater (rioolwaterzuivering), (voormalige) opslaglocaties voor afval zoals stortlocaties of slibdepots en kraan- opstelplaatsen van windmolens. Leidingtracés voor gas, water en elektriciteit zijn expliciet uitgezonderd. Als infrastructuur worden ook bijbehorende voorzieningen, zoals parkeerterreinen en bermen, klaverbladen en overhoeken van (spoor)wegen, aangemerkt.



Op grond van Artikel 6.39b, derde lid worden aanvullende voorwaarden gesteld voor opstellingen voor zonne-energie in landelijk gebied.

Sub a regelt een adequate landschappelijke inpassing. De ruimtelijke kwaliteitseisen zoals opgenomen in Paragraaf 6.2.6 van deze verordening zijn in dit verband van overeenkomstige toepassing (geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied). Daaruit volgt dat rekening gehouden dient te worden met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (GS, 10 april 2018), waarin onder meer verwezen wordt naar de Kwaliteitsimpuls Zonneparken (2019). Verder dienen ook de bepalingen uit afdeling 6 van bijlage 11 (regels Gedeputeerde Staten) in acht te worden genomen. Indien wenselijk kan bij de provincie advies worden ingewonnen: informeel of formeel (onafhankelijk) middels behandeling door de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO).



Sub b geeft invulling aan de volgende passage uit de Kamerbrief: ‘Bovendien streven partijen er naar dat alle zon-op-land projecten voldoen aan het streven van 50% participatie van omwonenden en kan rekenen op voldoende draagvlak, zoals genoemd in het Klimaatakkoord’. Zie voor het Klimaatakkoord onderdeel 'D5 Bevordering draagvlak' en daaruit de volgende passage: ‘Dit vertaalt zich in een evenwichtige eigendomsverdeling in een gebied waarbij gestreefd wordt naar 50% eigendom van de productie van de lokale omgeving (burgers en bedrijven).’ Het streven naar deze eigendomsverhouding is een algemeen streven voor 2030. Zie ook de Leidraad financiële participatie bij duurzame projecten (november 2021).

Bij opstellingen voor zonne-energie op de agrarische bouwkavel ten behoeve van de verduurzaming van het agrarisch bedrijf kunnen gemeenten de inspanningsplicht om te komen tot vijftig procent lokaal eigendom minder strikt hanteren.



Artikel 6.39b, vierde lid bevat uitzonderingsgronden voor realisatie van opstellingen voor zonne-energie op landbouw- of natuurgronden als bedoeld in artikel 6.39a. De uitzonderingsgronden zijn in het kader van de ‘aangescherpte voorkeursvolgorde zon’ bestuurlijk overeengekomen en verwoord in de Kamerbrief waar ook in de toelichting op Artikel 6.39a naar wordt verwezen. Minimaal één van deze gronden dient van toepassing te zijn. Wetgevingstechnisch geldt dat als er “en” aan het eind van de opsomming staat, dan sprake is van cumulatieve voorwaarden, anders zijn het alternatieven.



Sub a biedt in dit kader mogelijkheden wanneer sprake is van opstellingen voor zonne-energie in combinatie met een substantiële agrarische functie (bekend onder de afkorting ‘agri-pv’ of ‘agriPV’). Er dient sprake te zijn van meervoudig ruimtegebruik. Dit betekent dat er op een bepaald perceel een combinatie wordt gemaakt van agrarisch gebruik en zonnepanelen. Bij agri-pv dient er een duidelijke symbiose te zijn tussen gebruik en opbrengst van de grond met betrekking tot oogst en energie. Door middel van agri-pv kan de opbrengst per hectare worden verhoogd. Dus een combinatie van een zonnepark met daarnaast gewassen is geen agri-pv. De onderbouwing voor wat substantieel is, ligt bij de initiatiefnemer. In ieder geval moet de hoofdfunctie van de betrokken locatie landbouw of agrarisch zijn en worden de betrokken percelen ook na aanleg van het zonnepark daadwerkelijk agrarisch gebruikt. Hieraan kan bijvoorbeeld worden gedacht wanneer sprake is van zon-pv boven of tussen kassen, daar waar al kassen staan of landschappelijk inpasbaar zijn binnen overig geldend beleid (met zon-pv in verschillende dichtheden en transparantieniveaus). Verder kan hieraan gedacht worden bij struiken waaraan fruit groeit of boomgaarden (waarbij zon-pv ook kan beschermen tegen weersinvloeden als onderdeel van een teeltondersteunende constructie). Ook kan worden verkend of andere vormen van agri-pv landschappelijk inpasbaar zijn, zoals combinaties met uitloop-pluimvee of grootvee en/of verplaatsbare opstellingen die slechts voor kortere tijd op een bepaald perceel staan (bijvoorbeeld een jaar, als een soort wisselteelt waarmee energie wordt 'geoogst’).

Sub b biedt mogelijkheden voor zon-pv op landbouwgrond in transitie of gronden die minder geschikt worden voor een landbouwfunctie. In de Kamerbrief van 26 oktober 2023 wordt als voorbeeld genoemd: “gronden die in de toekomst een andere bestemming krijgen zoals woon-werk-bestemming, recreatie of overgang naar natuur of gronden die minder geschikt worden voor een landbouwfunctie door verzilting, vernatting of bodemdaling. Zon-pv draagt financieel bij aan het mogelijk maken van de gebiedsgerichte opgaven voor een maximale periode (30 jaar), waarna de gebieden hun definitieve bestemming zullen krijgen.” Het gaat hier dus om gronden die daadwerkelijk een andere functie krijgen: gronden die in gebiedsvisies, omgevingsvisies of omgevingsplannen zijn aangewezen voor gebruiksdoeleinden anders dan landbouw. Het zonnepark dient hier als tussenfase richting een definitief andere functie van de locatie. Daarnaast wordt ruimte geboden aan zon-pv op landbouwgronden die door bepaalde bodemconsistentie of bodemgesteldheidscondities niet langer (rendabel) als landbouwgrond is te exploiteren (in de toekomst). Ook aspecten als formaat (kleine reststukjes) of een ongunstige geografische ligging (bijv. niet bereikbaar vanaf een weg) kunnen hier in aanvulling op bovenstaande suggesties van het Rijk aanleiding voor zijn. Dit dient per perceel te worden beoordeeld en beargumenteerd. Verder draagt deze zon-pv financieel bij aan gebiedsgerichte opgaven, zoals mitigatie van stikstofdepositie, klimaatadaptatie of natuurontwikkeling. Bijvoorbeeld om de grond te verschralen t.b.v. natuurontwikkeling of om de bedrijfsvoering van veehouders die gedwongen minder vee hebben te diversifiëren.

Sub c maakt opstellingen voor zonne-energie mogelijk wanneer deze betekenisvol bijdragen aan de vermindering van de netcongestie of zorgen voor vergroting van een efficiënter netwerkgebruik. Door een combinatie met congestiemanagement kan sprake zijn van betekenisvol bijdragen. Initiatieven voor zonne-energie kunnen op zichzelf nooit een volledige oplossing bieden voor netcongestie, aangezien het aansluiten van zonnevelden altijd een aansluiting op het elektriciteitsnet benodigd. Zonne-energie kan echter in bepaalde situaties wel mede zorgdragen voor een efficiënter gebruik van het elektriciteitsnetwerk. Deze efficiëntieslag kan plaatsvinden in enerzijds het invoeren van energie in het netwerk en anderzijds in efficiënter aanleggen en uitbreiden van het netwerk. Hieraan kan bijvoorbeeld (niet uitputtend) worden gedacht bij: initiatieven die in samenhang met een windproject in of nabij een zoekgebied wind of zon/wind worden ontwikkeld dan wel gerealiseerd; initiatieven die middels cable pooling worden aangesloten op een enkele aansluiting ‘achter de meter’; initiatieven waarvan de opbrengst aantoonbaar ten goede komt aan een nabijgelegen grote afnemer; initiatieven die nabij een schakelstation bij het hoofd- of middenspanningsnet liggen. De netbeheerder zal in de praktijk betrokken dienen te worden bij de beoordeling of een ontwikkeling inpasbaar is in het elektriciteitsnet aangezien deze de daartoe benodigde expertise in huis heeft.

Overig beleid blijft uiteraard gewoon van toepassing wanneer gebruik gemaakt kan worden van een uitzonderingsgrond en bepaalt in de basis waar ruimtelijke ontwikkelingen (zoals zon-pv) mogelijk kunnen worden gemaakt. Dat geldt overal in landelijk gebied. Zo geldt op natuurgronden binnen het provinciale beschermingsregime Natuurnetwerk Nederland (NNN) in beginsel het principe 'nee, tenzij'. Een bijdrage aan vermindering van netcongestie verandert daar niets aan en maakt dus ook niet de weg vrij voor zon-pv op natuurgronden. Vermindering van netcongestie kan in een integrale afweging wel een argument zijn om mogelijkheden te verkennen. Bijvoorbeeld wanneer dit te combineren is met (versterking van) natuurwaarden.

Op grond van Artikel 6.39b, vijfde lid, kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen aan het bepaalde in het eerste, tweede, derde en vierde lid. Deze nadere regels zijn opgenomen in afdeling 6 van Bijlage 11 bij deze verordening en betreffen regels over de locatie, omvang en inpassing van zonneopstellingen als bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van locaties die in gebruik zijn als agrarisch bouwperceel, nutsvoorziening, voor de waterhuishouding, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of infrastructuur voor het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, niet zijnde leidingtracés voor gas, water of elektriciteit. De GS-regels over omvang en locatie gelden niet voor locaties binnen door Provinciale Staten vastgestelde RES-zoekgebieden voor zon en combinatiegebieden voor wind en zon. Ten aanzien van overige aspecten van de opstellingen voor zonne-energie, bijvoorbeeld ten aanzien van meervoudig ruimtegebruik, kunnen nog regels volgen.

Artikel 6.40 Toepassingsbereik

De ruimtelijke handreiking voor elektriciteitsstations bevat een ladder die moet helpen bij de locatiekeuze voor een elektriciteitsstation. De laatste stappen in de ladder gaan over locaties in het landelijk gebied. Als de keuze voor een locatie in het landelijk gebied valt, is Artikel 6.40b van toepassing en is dus advisering door de ARO verplicht. Bij andere locaties wordt geadviseerd om langs de ARO te gaan, maar het is niet verplicht.

Artikel 6.40a Locatieafweging en ruimtelijke inpassing elektriciteitsstations

Wat onder zorgvuldige locatieafweging en ruimtelijke inpassing moet worden verstaan, wordt bepaald door de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de ruimtelijke handreiking elektriciteitsstations. Zie Artikel 6.6 Ruimtelijke kwaliteit windturbines van Bijlage 11 Regels Gedeputeerde Staten van deze verordening. Als een elektriciteitsstation als bedoeld in Artikel 6.40b in het werkingsgebied landelijk gebied wordt mogelijk gemaakt dient hierover een advies aan de ARO te worden gevraagd.

Artikel 6.40b Verplicht advies Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling in landelijk gebied

Wat onder zorgvuldige locatieafweging en ruimtelijke inpassing moet worden verstaan, wordt bepaald door de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de ruimtelijke handreiking elektriciteitsstations. Zie Artikel 6.7 Toepassingsbereik van Bijlage 11 Regels Gedeputeerde Staten van deze verordening. Als een elektriciteitsstation als bedoeld in Artikel 6.40a in het werkingsgebied landelijk gebied wordt mogelijk gemaakt dient hierover een advies aan de ARO te worden gevraagd.

RRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.41 Toepassingsbereik

Dit artikel bepaalt dat de regels in deze paragraaf gaan over land- en tuinbouw en de daarmee samenhangende activiteiten. In deze paragraaf is bovendien de regeling voor schuilstallen in het Landelijk gebied opgenomen, ongeacht of deze schuilstallen zijn bedoeld voor bedrijfsmatig of niet-bedrijfsmatig (hobbymatig/recreatief) gehouden dieren.

SSSS

Na sectie 6.42 wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 6.44a Schuilstallen

Dit artikel bevat de mogelijkheid om schuilstallen te realiseren op locaties waar geen sprake is van een bestaand bouwperceel. Een schuilstal is een bouwwerk waarin dieren kunnen schuilen voor weersomstandigheden. De houder van dieren is zelf in de eerste plaats verantwoordelijk voor de verzorging van dieren en het beschermen van dieren tegen slechte weersomstandigheden (Wet dieren). De regeling heeft als doel dierenwelzijn te bevorderen zonder daarbij onnodige verrommeling van het landelijk gebied te laten ontstaan. In gebieden met weidevogels is bovendien openheid van belang en kunnen schuilstallen predatoren aantrekken. Een schuilstal is daarom niet overal toegestaan. De houder van dieren kan immers ook beschutting en verzorging bieden in het dierenverblijf op diens bouwkavel. Verder zijn er alternatieven denkbaar zoals bomen, struiken, een mobiele schuilgelegenheid of een hitteparaplu.



Een schuilstal voor hobbymatig/recreatief gehouden dieren is een stedelijke voorziening. De behoefte aan schuilstallen bestaat met name bij eigenaars van hobbymatig/recreatief gehouden dieren. Dit artikel biedt overigens dezelfde mogelijkheden voor agrarische eigenaren. Aan de schuilstal worden een aantal voorwaarden gesteld voor wat betreft omvang en voor wat betreft de grootte van het bijbehorende weiland (perceel). Ook mag de schuilstal alleen dienen als schuilvoorziening en dus niet als opslag voor voer, materialen en werktuigen.

TTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 6.2.5.2 Bijzonder provinciaal Beschermd landschap

Artikel 6.59 heeft als doel om het Bijzonderprovinciaal Beschermd landschap (BL) in Noord-Holland te beschermen en waar mogelijk te versterken en te ontwikkelen. Het Bijzonder provinciaal landschap (BPL) BL omvat gebieden in Noord-Holland die landschappelijk, aardkundig, ecologisch of cultuurhistorisch van bijzondere waarde zijn. Het BPL BL is zo concreet mogelijk beschreven in kernkwaliteiten per deelgebied. De voormalige beschermingsregimes Bufferzones, Aardkundig Monument en Weidevogelleefgebied zijn geborgd in de kernkwaliteiten. Het Natuurnetwerk Nederland (gericht op de wezenlijke kenmerken en waarden van natuur en landschap) heeft een eigen regime. Vooruitlopend op artikel 2.44, lid 5, van de Omgevingswet, waarin is bepaald dat NNN-gebieden niet kunnen worden aangewezen als Bijzonder provinciaal landschap, maakt het NNN geen onderdeel uit van het BPL. NNN en BPL BL sluiten wel naadloos op elkaar aan. Op deze manier bestaat er geen overlap tussen NNN en BPL BL-gebied, maar vormen zij samen met de Erfgoederen van uitzonderlijke universelewaarde ( universele waarde (Artikel 6.62) een robuust beschermd landelijk gebied. Tussen BPL BL en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde kan wel overlap bestaan.

De Provincie Noord-Holland heeft in de Omgevingsvisie NH2050 het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van landschap en cultuurhistorie als ambitie benoemd. Het daarbij behorende ontwikkelprincipe geeft aan dat ‘ontwikkelingen en beheer moeten passen bij de waarden, de karakteristiek en het draagvermogen van het landschap’. In het BPL BL staat het behoud en versterken van de landschappelijke waarden en de betekenis van het landschap voor het aangrenzende stedelijk gebied centraal. In het BPL BL zijn ruimtelijke ontwikkelingen, met uitzondering van nieuwe stedelijke ontwikkelingen, toegestaan wanneer de beschreven kernkwaliteiten niet worden aangetast. Per locatie kan aan de hand van de kernkwaliteiten een zorgvuldige afweging worden gemaakt welke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en welke niet wenselijk zijn. Hierdoor is er ruimte voor maatwerk en gebiedsgerichte differentiatie.  De afweging of er een aantasting is van de kernkwaliteiten aan de hand van de beschrijvingen van de kernkwaliteiten, ligt (in de geest van de Omgevingswet) bij de gemeente. In de ruimtelijke onderbouwing van een omgevingsplan dat een ontwikkeling in het BPL BL mogelijk maakt, moet worden gemotiveerd dat aan de ter plaatse geldende kernkwaliteiten niet worden aangetast voorwaarden van de regels wordt voldaan.

In lijn met de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zijn de kernkwaliteiten beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:

  • Landschappelijke karakteristiek: de landschapstypen en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen;

  • Openheid en ruimtebeleving: de beleving van de ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten;

  • Ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen.

De beschrijving van de kernkwaliteiten van het BPL BL is opgenomen in Bijlage 7 bij deze omgevingsverordening. Per BPL BL-deelgebied wordt een algemene kenschets gegeven, de begrenzing en context worden weergeven, er is een toelichting op de ontstaansgeschiedenis van het betreffende landschap en de kernkwaliteiten zijn uiteengezet. Aan de beschrijving van de kernkwaliteiten zijn indicatieve themakaarten ter verduidelijking toegevoegd.

De voormalige regimes Bufferzones, Aardkundig Monument en Weidevogelleefgebied zijn als uitgangspunt gebruikt voor de totstandkoming van de begrenzing van het BPL BL en hierin opgegaan. Daarnaast volgt de BPL BL-begrenzing waar mogelijk en zinvol een landschappelijke logica. Om tot een logische begrenzing en beschrijving van de kernkwaliteiten te komen zijn het Kwaliteitsbeeld Noord-Holland 2050, de Cultuurhistorische Waardenkaart en de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geraadpleegd. Het Kwaliteitsbeeld Noord-Holland 2050 is in december 2017 door de Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit (PARK) aan GS aangeboden. Het is in een uitvoerig interactief proces met vele stakeholders tot stand gekomen. De waardering van de landschappen in het Kwaliteitsbeeld heeft plaatsgevonden op basis van archeologisch onderzoek (RAAP), historisch geografisch onderzoek (Bureau Landview) en een selectie van gegevens over historische stedenbouw (Monumentenzorg & archeologie provincie NH, Rijksdienst voor Monumentenzorg) in opdracht van de provincie Noord-Holland in 2001. Locaties van hoge tot zeer hoge waarde, grenzend aan of in de nabijheid van een bestaand beschermingsregime zijn veelal opgenomen in het BPL BL. Tot slot zijn grenscorrecties doorgevoerd op basis van gesprekken met gemeenten en een ambtelijk deskundigenoordeel.



Relatie met de beschermingsregimes die zijn opgegaan in Beschermd landschap

Relatie met de beschermingsregimes die zijn opgegaan in het Bijzonder Provinciale Landschap

Bufferzones

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010) staat het doel van de bufferzones in Noord-Holland. Zij dienen gevrijwaard te blijven van verdere verstedelijkingen zich verder te kunnen ontwikkelen tot relatief grootschalige groene gebieden. De bufferzones zijn een belangrijk onderdeel van de metropolitane landschappen. Het landschap en het groen in de bufferzones vormen een randvoorwaarde voor de leefbaarheid in de metropoolregio. In de Omgevingsvisie NH2050 heeft dit een plek gekregen met ontwikkelprincipe: ‘Versterken van het landschap als onderdeel van het metropolitaan systeem’. Het veilig stellen veiligstellen van de groene leefomgeving waar de stedelijke druk hoog is, het behouden van openheid en het borgen van (de nabijheid van) het buitengebied voor de recreant zijn motieven voor de opname van de bufferzones in het Bijzonder provinciaal landschap.

Aardkundig Monument

Belangrijke componenten van het landschap zijn de bodem en het reliëf, als tastbaar bewijs van de ontstaansgeschiedenis van het Noord-Hollandse landschap. Het aardkundig monument betreft niet zozeer de toplaag maar de dieper gelegen abiotische waarden van de bodem (vanaf 1m diepte en 0,5m diepte rond het Alkmaardermeer). De bodemopbouw en -eigenschappen bepalen mede het ‘zichtbare’ landschap erboven. Het behoud van de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis vindt Provincie Noord-Holland van groot belang. De provincie heeft zestien aardkundige monumenten aangewezen vanwege de unieke en best bewaarde aardkundige waarden. Deze monumenten zijn nu, afhankelijk van hun locatie, opgegaan in het BPL BL of het NNN. De met de specifieke aardkundige monumenten samenhangende waarde, maakt onderdeel uit van de kernkwaliteiten van het BPL BL of de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN en is als zodanig opgenomen in de beschrijvingen van de deelgebieden van het BPL BL of NNN.

Weidevogelleefgebied

Nederland heeft een internationale verplichting tot het beschermen van weidevogels. Weidevogels gedijen goed in het open (veen)weidelandschap. Het gaat minder goed met de weidevogels. Door verstedelijking en intensieve landbouw is er verlies van geschikt leefgebied. De provincie vindt zowel de weidevogels als het karakteristieke cultuurlandschap waarin zij verblijven belangrijk. Daarom beschermt zij deze landschappen tegen inbreuken op de openheid en verstoring van de rust. Het beschermingsregime Weidevogelleefgebied in de PRV had als doelstelling leefgebieden voor weidevogels en open landschap te beschermen. De weidevogelleefgebieden in de PRV overlapten deels met het beschermingsregime NNN. In 2015 heeft de provincie in het Natuurbeheerplan een kerngebiedenbeleid ingezet, waarmee subsidie voor weidevogelbeheer is geconcentreerd in de meest kansrijke gebieden, met als doel deze gebieden optimaal in te richten en te beheren ten behoeve van weidevogels (“meer doen in minder gebieden”). Het Natuurbeheerplan is van betekenis voor natuurbeleid en subsidies, maar heeft geen planologische werking. Daarom zijn de weidevogelleefgebieden ook opgenomen in de PRV. Met de Omgevingsverordening is voor een andere aanpak gekozen. De weidevogelkerngebieden die binnen NNN liggen, vallen nog steeds onder het NNN beschermingsregime. Buiten het NNN hebben wij ervoor gekozen de kerngebieden vanwege de ecologische waarde en kwaliteit van het landschap te laten opgegaan in het BPL BL met de kernkwaliteit ‘habitat voor weidevogels’. Ook zijn er delen van het voormalig weidevogelleefgebied uit de PRV, die niet onder de kerngebieden vallen, opgenomen in het BPL wanneer er ter plaatse andere kernkwaliteiten aanwezig zijn die wij willen beschermen. Voormalige weidevogelleefgebieden die niet vallen onder het nieuwe kerngebiedenbeleid en geen andere kernkwaliteiten hebben die wij willen beschermen, vallen in de Omgevingsverordening niet meer onder een beschermingsregime.

Relatie met het Kwaliteitsbeeld landschap Noord-Holland 2050

Het Kwaliteitsbeeld landschap Noord-Holland 2050 is een onderzoek en voorzet van de Provinciaal Adviseur Ruimtelijke Kwaliteit (PARK) voor een samenhangend verhaal over de toekomst van het Noord-Hollandse landschap ten behoeve van de omgevingsvisie. De landschappelijke kwaliteiten van Noord-Holland zijn in samenspraak met belanghebbenden voor de lange termijn (op hoofdlijnen) in kaart gebracht. Uit het ruimtelijk onderzoek komt naar voren dat de huidige wijze van ontwikkelen leidt tot een nivellering van de landschapskwaliteit. Daarnaast staat de provincie voor grote, urgente opgaven die veel impact op het landschap zullen hebben. Het Kwaliteitsbeeld stelt dat om de kwaliteiten van het landschap te behouden en (ook in de toekomst) van meerwaarde te laten zijn voor de kwaliteit van de leefomgeving en het vestigingsklimaat van Noord-Holland, een actieve strategie nodig is om ontwikkelingen bij te laten dragen aan het behoud en de versterking van de landschapskwaliteit. In het Kwaliteitsbeeld ligt de focus op de vraag ‘waar’ deze ontwikkelingen, in relatie tot de landschappelijke kwaliteiten van de provincie, bij voorkeur wel of niet een plek kunnen krijgen. Het zet in op het bundelen en samenbrengen van programma’s en opgaven met de specifieke kenmerken en kwaliteiten van de verschillende landschappen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in ‘prachtlandschappen’ en ‘krachtlandschappen’. Prachtlandschappen zijn de gebieden die het waard zijn om te behouden, vanwege de hoge tot zeer hoge cultuurhistorische waarde, vanwege de relatie met en betekenis voor de stad en het leef- en vestigingsklimaat van de regio. Krachtlandschappen zijn de gebieden waar in principe goede mogelijkheden zijn om grote opgaven en ontwikkelingen op te vangen. De Prachtlandschappen en de waardering van de cultuurhistorische waarde van deze landschappen in het Kwaliteitsbeeld zijn gebruikt om te komen tot een logische begrenzing van het BPL BL en het beschrijven van de kernkwaliteiten.

Relatie met het werkingsgebied landelijk gebied

Gelet op het feit dat de gronden binnen BPL BL tevens zijn gelegen in het werkingsgebied landelijk gebied, mogen moeten nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het BPL BL niet alleen aan de kernkwaliteiten niet aantasten regels voor BL voldoen, maar moeten deze ook voldoen aan de regels voor landelijk gebied.

UUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.57 Toepassingsbereik

Dit artikel bepaalt waar de regels uit deze paragraaf van toepassing zijn, te weten in het Bijzonder Provicinciaal Landschap Beschermd landschap.

VVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.58 Kernkwaliteiten Bijzonder provinciaal Beschermd landschap

Met dit artikel wordt geregeld dat de in in  Bijlage 7 Kernkwaliteiten Bijzonder provinciaal Beschermd landschap provincie Noord-Holland beschreven  beschreven kernkwaliteiten deel uitmaken van de verordening. De kernkwaliteiten zijn door Provinciale Staten vastgesteld. Deze kernkwaliteiten moeten in acht worden genomen bij het vaststellen van omgevingsplannen voor gebieden die worden aangemerkt als Bijzonder provinciaal Beschermd landschap. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om de kernkwaliteiten die in bijlage 7 zijn beschreven te wijzigen

WWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.59 Bescherming en activiteiten Bijzonder provinciaal Beschermd landschap

Lid 1

Het eerste lid bepaalt dat omgevingsplannen die zien op gebieden binnen het Bijzonder provinciaal Beschermd landschap regels bevatten ter bescherming van de daar geldende kernkwaliteiten. Op grond van het omgevingsplan moet dus duidelijk zijn dat de betreffende locaties Bijzonder provinciaal Beschermd landschap zijn en op die manier ook worden beschermd. Het tweede lid geeft aan wat er in een omgevingsplan moet zijn opgenomen, namelijk de kernkwaliteiten en de wijze van bescherming ervan.

Lid 2

Het tweede lid bevat een verbod op nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het Bijzonder provinciaal landschap. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5.129g, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Het gaat daarbij om een ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening. De ontwikkeling moet bovendien voldoende substantieel zijn.

Het criterium “voldoende substantieel” volgt uit de jurisprudentie over het begrip stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening. Uit deze jurisprudentie volgt dat een ontwikkeling een zekere omvang dient te hebben om te worden gekwalificeerd als stedelijke ontwikkeling. Voor wonen is er op grond van de jurisprudentie sprake van een stedelijke ontwikkeling bij meer dan 11 woningen. Voor andere stedelijke voorzieningen is in beginsel sprake van een stedelijke ontwikkeling als het gaat om een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of een gebouw met een oppervlakte van meer dan 500 m2. Gelet op hun omvang verhouden nieuwe stedelijke ontwikkelingen zich niet tot de kernkwaliteiten van het Bijzonder provinciaal landschap. Daarom worden deze op voorhand uitgesloten.

Lid 3

Het derde lid bevat het criterium voor andere nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dan nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen zijn toegestaan als zij de kernkwaliteiten van het Bijzonder provinciaal landschap niet aantasten. Het gaat daarbij onder meer om nieuwe stedelijke voorzieningen die gelet op de kleinschaligheid en beperkte ruimtelijke gevolgen ervan onvoldoende substantieel zijn om als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 5.129, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving te worden aangemerkt. Ook nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die geen stedelijk karakter hebben worden als nieuwe ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het vierde lid aangemerkt. Mits deze ontwikkelingen de kernkwaliteiten niet aantasten, kunnen zij in omgevingsplannen binnen het Bijzonder provinciaal landschap mogelijk worden gemaakt. Omdat Bijzonder provinciaal landschap tevens als Landelijk gebied wordt aangemerkt, gelden voor deze ontwikkelingen ook de regels voor landelijk gebied zoals onder meer opgenomen in de Artikel 6.15 t/m Artikel 6.20.

Lid 4

Op grond van het vierde lid is de gemeente verplicht om in de motivering van een omgevingsplan dat betrekking heeft op het Bijzonder provinciaal landschap de voorkomende kernkwaliteiten te beschrijven. Daarnaast moet in de motivering worden gemotiveerd dat de in het plan opgenomen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen deze kernkwaliteiten niet aantasten. Op grond van het delegatiebesluit zoals genoemd in het tiende lid, kunnen Gedeputeerde Staten regels stellen aan die motivering.

Lid 5

Wanneer uit de motivering als bedoeld in het vierde lid blijkt dat maatregelen (bijvoorbeeld inrichtingsmaatregelen) nodig zijn om een aantasting van de kernkwaliteiten te voorkomen, moet de uitvoering van deze maatregelen zijn geborgd bij de vaststelling van het omgevingsplan. Borging kan plaatsvinden in het plan dat ook de betreffende ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar eventueel ook in een ander omgevingsplan.

Lid 6Uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot maximaal twee hectare in Bijzonder provinciaal landschap is toegestaan. Het zesde lid, onder a, regelt dat een dergelijke uitbreiding niet hoeft te worden getoetst aan de beschrijvingen van de kernkwaliteiten. Een uitbreiding met meer dan 2 hectare moet wel aan de kernkwaliteiten worden getoetst. Daarvoor gelden bovendien de voorwaarden van Artikel 6.43, eerste lid, onder c, te weten dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het agrarisch productieproces en het geen glastuinbouwbedrijf betreft. Uit het zesde lid, onder a, volgt dat ook bebouwings- en gebruiksmogelijkheden die in een omgevingsplan kunnen worden opgenomen overeenkomstig Artikel 6.43,eerste lid, onder e tot en met f en Artikel 6.37, tweede en derde lid, niet hoeven te worden getoetst aan de kernkwaliteiten. Voor de in het zesde lid genoemde mogelijkheden gelden wel de ruimtelijke kwaliteitseisen van Artikel 6.71. Deze gelden voor elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied.

Lid 7

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, inclusief nieuwe stedelijke ontwikkelingen, die van groot openbaar belang zijn, wordt een uitzondering gemaakt. Ook wanneer deze leiden tot een aantasting van de kernkwaliteiten zijn deze mogelijk in Bijzonder provinciaal landschap. Er moet dan wel aannemelijk worden gemaakt dat er geen reële andere mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling en de negatieve effecten moeten zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten moeten worden gecompenseerd. De vraag of een ontwikkeling van windturbines of zonnepark in Bijzonder provinciaal landschap van groot openbaar belang is en er geen reële alternatieven zijn, moet worden bezien vanuit de bovenregionale opgave en mogelijkheden voor duurzame energieopwekking. Indien er in de provincie geen reële andere mogelijkheden voor duurzame energieopwekking zijn (die niet leiden tot een aantasting van het Bijzonder provinciaal landschap) en de bovenregionale opgave niet haalbaar is zonder de betreffende ontwikkeling, zou deze van groot openbaar belang kunnen zijn. Onder meer de Regionale Energiestrategieën (RES‘en) kunnen duidelijkheid bieden voor de vraag of een dergelijke ontwikkeling van groot openbaar belang is en of er ergens anders geen reële andere mogelijkheden zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling. Opname van een locatie in een RES betekent echter niet per definitie dat de ontwikkeling van windturbines of een zonnepark op deze locatie van groot openbaar belang is en dat daarvoor geen reële alternatieven bestaan.

Lid 9

Gedeputeerde Staten kunnen eisen stellen aan de motivering die op grond van het vierde lid moet worden opgesteld. Ook over de wijze van compensatie als bedoeld in het zevende lid, onderdeel c, kunnen zij eisen stellen. Dit is te vinden in het delegatiebesluit.

Lid 10

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om de kernkwaliteiten die in bijlage 5 zijn beschreven te wijzigen. Dit is te vinden in het delegatiebesluit.

Het derde lid geeft de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten aan om eisen te stellen aan de motivering die moet worden opgesteld. De grondslag voor deze bevoegdheden is te vinden in het delegatiebesluit.

XXXX

Na sectie 6.59 wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 6.59a Activiteiten in Beschermd landschap

Lid 1

Het eerste lid bepaalt welke ontwikkelingen niet zijn toegestaan in het Beschermd landschap. Dit zijn ontwikkelingen van meer dan 25 woningen of meer dan 500m2. Gelet op hun omvang verhouden deze ontwikkelingen zich niet tot de kernkwaliteiten van het Beschermd landschap en is de impact op het beschermde landschap te groot. Daarom worden deze op voorhand uitgesloten.

Lid 2

Het tweede lid geeft aan dat andere ontwikkelingen dan de onder het eerste lid beschreven (en uitgesloten) ontwikkelingen zijn toegestaan als zij de kernkwaliteiten van het Beschermd landschap niet aantasten. Deze andere ontwikkelingen betreffen dus ontwikkelingen van maximaal 25 woningen, ontwikkelingen ten behoeve van stedelijke functies met een bebouwd oppervlak van maximaal 500 m2 en overige ruimtelijke ontwikkelingen. Zo is een ontwikkeling van maximaal 25 woningen in Beschermd landschap toegestaan als daardoor de ter plaatse voorkomende kernkwaliteiten niet worden aangetast. Hetzelfde geldt voor ontwikkelingen ten behoeve van stedelijke functies met een bebouwd oppervlak van maximaal 500 m2 en ontwikkelingen zonder stedelijke functie. Mits deze ontwikkelingen de kernkwaliteiten niet aantasten, kunnen zij in omgevingsplannen binnen het Beschermd landschap mogelijk worden gemaakt. Omdat Beschermd landschap tevens als Landelijk gebied wordt aangemerkt, gelden voor deze ontwikkelingen ook de regels voor landelijk gebied.

Lid 3

Het derde lid bepaalt voor welke ontwikkelingen een uitzondering wordt gemaakt op de regel in het tweede lid en geeft aan onder welke voorwaarden de kernkwaliteiten van het Beschermd landschap wel mogen worden aangetast.

Er mogen maximaal 25 woningen per kern of dorpslint worden gebouwd onder de cumulatieve voorwaarden 1 t/m 9. Dit betekent dat er per kern of dorpslint door middel van één of meerdere woningbouwontwikkelingen in totaal maximaal 25 woningen mogen worden gebouwd die de kernkwaliteiten aantasten wanneer aan alle voorwaarden van het derde lid wordt voldaan. Woningbouw die de kernkwaliteiten niet aantast wordt hierin niet meegerekend.

1. woningen moeten volgens Artikel 6.18a altijd gebouwd worden in of in aansluiting op een kern of dorpslint. De ontwikkeling moet bijdragen aan het behoud of versterking van de leefbaarheid, vitaliteit of het voorzieningenniveau van de kern of het dorpslint. Dit sluit aan bij de ambities van het coalitieakkoord en sluit ook aan bij het ‘sterke kernen, sterke regio’s’ principe zoals opgenomen in de Omgevingsvisie NH2050 (2018). Om ‘Sterke kernen, sterke regio’s’ te behouden en te versterken is het van belang om regionale netwerken te ontwikkelen die complementair zijn aan elkaar. Daarbij zijn krachtige centrumsteden van cruciaal belang voor de leefbaarheid van de hele regio. Kleinere kernen vervullen een aanvullende rol, passend bij hun eigen identiteit en woon- en werkmilieu. Versterking van de relatie met het landschap kan helpen de identiteit van een kern krachtiger te maken. Uitbreidingen moeten passen bij de identiteit en omvang van de gemeente en de regio.

Onder het verbeteren of behouden van leefbaarheid, vitaliteit en het voorzieningenniveau denken we aan woningbouw die de doorstroming op de woningmarkt in de kern/dorpslint bevordert of bedoeld is voor doelgroepen zoals gezinnen met jonge kinderen, jongeren of ouderen (uit de kern/dorpslint) of een bijdrage levert aan het in stand houden van voorzieningen zoals bijvoorbeeld sport, cultuur, verenigingsleven, onderwijs, winkelaanbod (MKB, horeca, etc).



2. Het woningbouwprogramma moet passen binnen en bijdragen aan de kwalitatieve woningbouwopgave van de gemeente, inclusief het in de woondeals afgesproken aandeel betaalbaar. Dit hoeft niet op de locatie zelf, maar kan ook elders in de gemeente in een ander project gecompenseerd worden. Gemeenten moeten dit motiveren.

Uitbreidingen moeten aansluiten op de afgesproken kwalitatieve woningbouwopgave van de gemeente. Deze woningbouwopgave is afgesproken in de woondeals voor MRA en NHN en nu nog in de woonakkoorden, die op termijn worden vervangen door volkshuisvestingsprogramma’s. Hierin zijn onder andere afspraken vastgelegd over twee derde aandeel betaalbare woningen in de nieuwbouw en het toegroeien naar een sociale voorraad op het landelijk gemiddelde. Gemeenten moeten motiveren hoe de betreffende woningbouwlocatie hieraan binnen de gemeentelijke programmering bijdraagt. Dit betekent dat het betaalbare programma niet per se op de locatie zelf hoeft te worden opgelost, maar ook gecompenseerd kan worden op een andere nieuwbouwlocatie in de gemeente.

3. Dit sub is toegevoegd bij amendement nummer A35/PS16‑12‑2024.

4. Ten aanzien van weidevogels hebben we een wettelijke verplichting tot bescherming en instandhouding. Woningbouwontwikkelingen van die de kernkwaliteit habitat voor weidevogels aantasten zijn daarom niet toegestaan.

5. Als het gaat om aantasting van andere kernkwaliteiten dan de kernkwaliteit habitat voor weidevogels, moet de aantasting zoveel mogelijk worden beperkt. Het plan mag dus geen onnodige aantasting teweegbrengen. Dit uit zich in bijvoorbeeld de indeling en inrichting van het plan.

6. In de planuitwerking moet vervolgens zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de kernkwaliteiten, in combinatie met de ruimtelijke kwaliteitseis als bedoeld in Artikel 6.70. We verwachten dat degene die ontwikkelt ook zorgt voor een investering in behoud en versterking van de kwaliteit van het beschermde gebied waarin ontwikkeld wordt. Door in de planuitwerking voort te bouwen op de kernkwaliteiten (ook de aangetaste) en deze te vertalen in het ontwerp, wordt geborgd dat het plan passend is in het betreffende landschap en de kernkwaliteiten ervan zo goed mogelijk worden gerespecteerd.

7. De ontwikkeling moet natuurinclusief worden gebouwd. Met natuurinclusief bouwen wordt een bijdrage geleverd aan behoud en vergroting van de biodiversiteit in deze waardevolle landschappen. Hierbij gaat het niet alleen om de kwantiteit (hectares) maar ook om de kwaliteit (soortenrijkdom, toegankelijkheid). Wij hanteren de volgende definitie van natuurinclusief bouwen: “bewust ruimte voor biodiversiteit creëren op, aan of in het gebouw of de (openbare) omgeving, zodat er meer diverse planten- en diersoorten kunnen leven (Bijlage 1 Begripsbepalingen). De ontwikkeling moet bovendien voldoen aan de eisen die op grond van Artikel 6.75 gelden voor klimaatadaptatie.

8. Indien in het plan sprake is van een afname van water, groen en biodiversiteit ten opzichte van de huidige situatie willen wij dat dit gecompenseerd wordt. Het gaat hierbij niet om kwantitatieve compensatie van BL (in hectares), maar het gaat om het compenseren van water, groen en biodiversiteit op een kwalitatieve en proportionele wijze. De compensatie kan terugkomen in de uitwerking van het betreffende plan en voor zover dit niet voldoende is kan de resterende compensatieopgave op een locatie elders in de gemeente plaatsvinden. Het gaat hierbij altijd om fysieke compensatiemaatregelen. Financiële compensatie is niet toegestaan. Een aantasting van groen, water en biodiversiteit zien wij als een waardevermindering van het betreffende landschap en kan het best hierbinnen gecompenseerd worden. Er is gekozen voor een kwalitatieve en proportionele compensatie omdat dit passende en creatieve of innovatieve oplossingen voor compensatie mogelijk maakt. Op voorhand is immers niet goed te bedenken waar het gebied het meest bij is gebaat. De wijze van compensatie betreft dus maatwerk en is steeds afhankelijk van de specifieke activiteit en de situatie ter plaatse. Het is dus mogelijk dat compensatie in een andere vorm wordt gerealiseerd dan hetgeen wat aangetast is. Onze voorkeur gaat ernaar uit dat compensatie plaatsvindt in de vorm van landschappelijke elementen (nat of droog) die passen bij de groenblauwe dooraderingsopgave in ons landelijk gebied (onderdeel Provinciaal Programma Landelijk Gebied). Zowel de ruimtelijke inpassing als het natuurinclusief bouwen kunnen onderdeel uitmaken van de compensatie, afhankelijk van de vorm die gekozen wordt. Bijvoorbeeld wadi’s, natuurvriendelijke oevers en robuuste groenelementen kunnen als compensatie meetellen.

9. GS moeten over woningbouwontwikkelingen die de kernkwaliteiten van het BL aantasten altijd worden geïnformeerd, zowel over de locatie als het aantal woningen van het betreffende plan. Dit willen wij met het oog op monitoring en evaluatie van het beleid. Het informeren maakt onderdeel uit van de motivering van het plan en is daarmee zo vroeg mogelijk in de planfase voorafgaand aan de daadwerkelijke ontwikkeling.

Over woningbouwplannen die niet passen binnen het derde lid, onder a, kunnen GS in bijzondere gevallen het gesprek aangaan om deze onder aanvullende voorwaarden toch eventueel mogelijk te maken.

b. Uitbreiding van een agrarisch bouwperceel tot maximaal twee hectare in Beschermd landschap is toegestaan, ook al leidt dat tot een aantasting van de kernkwaliteiten. Een dergelijke uitbreiding hoeft niet te worden getoetst aan de beschrijvingen van de kernkwaliteiten. Een uitbreiding met meer dan 2 hectare moet wel aan de kernkwaliteiten worden getoetst en is alleen toegestaan als deze uitbreiding niet leidt tot een aantasting van de kernkwaliteiten. Daarvoor gelden bovendien de voorwaarden van Artikel 6.43, eerste lid, onder c, te weten dat de uitbreiding noodzakelijk is voor het agrarisch productieproces en het geen glastuinbouwbedrijf betreft.

c. Ook voor bebouwings- en gebruiksmogelijkheden die in een omgevingsplan kunnen worden opgenomen overeenkomstig Artikel 6.43, eerste lid, onder e tot en met f en Artikel 6.37, tweede en derde lid, geldt het verbod op aantasting van de kernkwaliteiten niet. Voor deze mogelijkheden gelden wel de ruimtelijke kwaliteitseisen van Artikel 6.70. Deze gelden voor elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied.

Lid 4

In het vierde lid is bepaald dat nieuwe ontwikkelingen, met uitzondering van ontwikkelingen van meer dan 25 woningen, die van groot openbaar belang zijn, toch kunnen worden toegestaan in Beschermd landschap. Ook wanneer deze leiden tot een aantasting van de kernkwaliteiten. Dat sprake is van een groot openbaar belang moet worden gemotiveerd. Ook moet aannemelijk worden gemaakt dat er geen reële andere mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling. De negatieve effecten moeten bovendien zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten moeten worden gecompenseerd. De vraag of een ontwikkeling van windturbines of zonnepark in Beschermd Landschap van groot openbaar belang is en er geen reële alternatieven zijn, moet worden bezien vanuit de bovenregionale opgave en mogelijkheden voor duurzame energieopwekking. Indien er in de provincie geen reële andere mogelijkheden voor duurzame energieopwekking zijn (die niet leiden tot een aantasting van het Beschermd landschap) en de bovenregionale opgave niet haalbaar is zonder de betreffende ontwikkeling, zou deze van groot openbaar belang kunnen zijn. Onder meer de Regionale Energiestrategieën (RES‘en) kunnen duidelijkheid bieden voor de vraag of een dergelijke ontwikkeling van groot openbaar belang is en of er ergens anders geen reële andere mogelijkheden zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling. Opname van een locatie in een RES betekent echter niet per definitie dat de ontwikkeling van windturbines of een zonnepark op deze locatie van groot openbaar belang is en dat daarvoor geen reële alternatieven bestaan.

Lid 5

Een omgevingsplan kan voorzien in woningbouw overeenkomstig de afspraken tussen Rijk, provincie en betrokken gemeenten met betrekking tot de Pilot Waterland. 

Lid 6

Gedeputeerde Staten kunnen regels stellen over de wijze van compensatie bij ontwikkelingen van groot openbaar belang (lid 4). Dit is te vinden in het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022.

YYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.59a 6.59b Tijdelijke regeling Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen

Dit artikel betreft een uitwerking van het Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen, zoals is overeengekomen op 6 december 2017 door 20 partijen: (semi)overheden, bewoners- en natuurorganisaties en ondernemers. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in 2 documenten: het Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen en het Uitvoeringsprogramma Oostelijke Vechtplassen. In het gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen is de gezamenlijke ambitie uitgesproken om voor een periode van 10 jaar te werken aan een forse kwaliteitsverbetering voor natuur en landschap, recreatie en toerisme en de leefomgeving. Hierdoor worden de Oostelijke Vechtplassen verder ontwikkeld tot een aantrekkelijk en toegankelijk gebied, waar mensen graag wonen, werken en recreëren en waar recreatie en natuur goed samengaan en elkaar versterken. Het gebiedsakkoord en het uitvoeringsprogramma hebben een doorlooptijd tot en met 31 december 2027. Het betrokken gebiedsakkoord dateert van voor de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening NH2020 en ging uit van de destijds geldende Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Deze regeling voorziet gedurende de looptijd van het gebiedsakkoord in een tijdelijke uitzondering op de regeling voor Bijzonder Provinciale Landschap Beschermd landschap.

(BPL).

Lid   1 Lid 1

Lid 1 regelt een uitzondering voor omgevingsplannen die betrekking hebben op het werkingsgebied ‘Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen’ op het verbod om nieuwe een stedelijke ontwikkelingen functie met een bebouwd oppervlak van meer dan 500 m2 (Artikel 6.59a, eerste lid, onder b) mogelijk te maken in BPL. Deze nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen daarvoor wel aan een aantal voorwaarden te voldoen. In de eerste plaats (onder a) dient het te gaan om een recreatieve ontwikkeling, waaronder ook verblijfsrecreatie valt. Conform de Gebiedsvisie Recreatie en Toerisme van het Loosdrechts Plassengebied wordt bij recreatieaanbod gedacht aan watersport, verblijfsrecreatie, horeca en dagrecreatie. Dit betekent niet dat de ontwikkeling uitsluitend gericht mag zijn op recreatie. Denkbaar is dat ook andere functies onderdeel zijn van de ontwikkeling. Deze dienen dan wel bijbehorend en ondergeschikt te zijn aan de recreatieve functie, zoals bijvoorbeeld een restaurant bij een haven of een beheerderswoning. Reguliere woningen zijn niet binnen deze criteria te plaatsen. In de tweede plaats (onder b) dient de ontwikkeling te passen binnen het gebiedsakkoord. De derde voorwaarde (onder c) maakt nogmaals duidelijk dat de ontwikkeling de kernkwaliteiten van het betrokken BPL BL niet mag aantasten. De uitzondering die dit artikel biedt betreft het toestaan van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Er is dus geen uitzondering gemaakt ten aanzien van de kernkwaliteiten. De vierde voorwaarde (onder d) betreft de begrenzing in de tijd van deze specifieke regeling ter uitvoering van het gebiedsakkoord. Hierbij is aangesloten bij de in het akkoord afgesproken looptijd.

Lid 2

Het is in eerste instantie aan de gemeenteraden als bevoegd gezag om invulling te geven aan deze voorwaarden binnen de afspraken van het gebiedsakkoord. Zo nodig kunnen Gedeputeerde Staten in dit kader aanvullende regels stellen die de werking van het artikel nader beperken. Dit lid biedt hiertoe de bevoegdheid.

ZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 6.2.8 Klimaatadaptatie

In de Omgevingsvisie NH2050 is de doelstelling opgenomen van een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. Dat geldt voor stad, land en infrastructuur. Het gaat om het voorbereid zijn op de effecten van klimaatverandering: wateroverlast, hittestress, verdroging droogte en verzilting en het beperken van de gevolgen van overstromingen. Een en ander Dit kan consequenties hebben voor locatiekeuze, de inrichting van de openbare ruimte en de locatiekeuze en het ontwerp van gebouwen en infrastructuur. Ook kan het de bedrijfsvoering raken. Als basisrandvoorwaarde is in de Omgevingsvisie opgenomen dat alle nieuwe ontwikkelingen een klimaatstresstest doorlopen.

AAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.75 Klimaatadaptatie

De provincie vraagt conform de Omgevingsvisie NH2050 aan gemeenten om in omgevingsplannen de risico’s ten aanzien van klimaatverandering in beeld te brengen voor nieuwe ontwikkelingen. Dit kunnen risico’s zijn voor het plan zelf en ook voor de omgeving. De provincie vraagt dit voor alle risico’s die gepaard gaan met klimaatverandering (in ieder geval wateroverlast, overstroming, hitte, watertekort, verzilting en de ecologische en chemische waterkwaliteit). Deze risico’s hebben naast lokale ook regionale aspecten. Voor de inschatting van de risico’s kan uitgegaan worden van de standaarden die binnen het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) en de Nationale Adaptatie Strategie (NAS) worden ontwikkeld voor klimaatstresstesten. De genoemde risico’s komen grotendeels overeen met de risico’s die in het DPRA en de NAS worden gehanteerd. Klimaatverandering kan ten gevolge van de genoemde risico’s ook effecten hebben op o.a. bodemdaling en biodiversiteit. Indien relevant moeten deze effecten ook worden beschreven. Ook zal de gemeente moeten aangeven welke adaptieve maatregelen en voorzieningen getroffen kunnen worden, en zal moeten worden aangegeven welke afweging gemaakt is voor de implementatie van deze maatregelen en voorzieningen. Mogelijk dat op basis van kostenbeheersing een afweging wordt gemaakt om maatregelen of voorzieningen niet te treffen. De gemeente zal voor haar risico inschatting en het onderzoek naar maatregelen en voorzieningen advies moeten vragen aan het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt. Ook kan de gemeente andere partijen om advies vragen (mogelijk GGD, veiligheidsregio en drinkwaterbedrijf).

De instructie die in dit artikel wordt gegeven is een procesmatige verplichting, het artikel geeft geen verbod tot bepaalde ontwikkelingen. Het beschrijft hoe moet worden gehandeld en dat een gemotiveerde afweging moet worden gemaakt die voorkomt dat bij nieuwe ontwikkelingen kansen op klimaatadaptatie onbenut blijven.

De provincie vraagt in lijn met de Omgevingsvisie NH2050 aan gemeenten en initiatiefnemers om de risico’s ten aanzien van klimaatverandering in beeld te brengen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit kunnen risico’s zijn voor het plangebied zelf en ook voor de omgeving. De provincie vraagt dit voor alle risico’s die gepaard gaan met klimaatverandering (in ieder geval wateroverlast, overstroming, hitte, droogte (watertekort en verzilting), de ecologische en chemische waterkwaliteit en natuurinclusiviteit en biodiversiteit. Deze risico’s hebben naast lokale ook regionale aspecten. Risico’s mogen niet worden afgewenteld buiten het projectgebied. Voor de inschatting van de risico’s kan uitgegaan worden van de standaarden die binnen het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) en de Nationale Adaptatie Strategie (NAS) zijn ontwikkeld voor klimaatstresstesten. De genoemde risico’s komen grotendeels overeen met de risico’s die in het DPRA en de NAS worden gehanteerd. De risicoanalyse geldt voor alle nieuwe ontwikkelingen. Veel gemeenten zijn al bekend met de risico’s als gevolg van klimaatverandering binnen hun gemeente. Een risicoanalyse geeft inzicht in alle klimaataspecten tezamen en kan gebaseerd zijn op al bestaande onderzoeken. Als gemeenten nog geen onderzoek naar risico's van klimaatverandering binnen hun grondgebied hebben gedaan, is het aan te bevelen daarmee aan de slag te gaan. Het wordt dan ook eenvoudiger om inzichtelijk te maken wat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling bijdraagt aan die risico’s. Vooral als het om een kleine nieuwe ontwikkeling gaat, kan het omslachtig zijn om eerst een risicoanalyse van het hele gebied te maken.

Het artikel verplicht tot een risicoanalyse voor ieder omgevingsplan dat voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. Waar omgevingsplan staat, moet ook omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit worden gelezen (zie artikel 8.0b Besluit kwaliteit leefomgeving). In geval van een vergunningaanvraag van een initiatiefnemer is het aan de gemeente en de initiatiefnemer om af te stemmen wie wat aanlevert. Vaak zal de initiatiefnemer de risicoanalyse aanleveren en zal de gemeente deze toetsen.

Het is afhankelijk van de locatie en van de grootte en de complexiteit van het plan hoe uitgebreid de risicoanalyse moet zijn. Voor een risicoanalyse kan gebruik worden gemaakt van verschillende kaarten, zoals de provinciale signaalkaart. Daarbij is van belang dat de waterschappen in een vroegtijdig stadium adviseren of anderszins worden betrokken. Daarnaast hebben de waterschappen een eigen rol en verantwoordelijkheid, neergelegd in de verschillende waterschapsverordeningen, die onverkort (en zonder uitzondering) van toepassing zijn en blijven bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.



Waterkwaliteit

Naast het basisveiligheidsniveau moet ook zoveel mogelijk worden voorkomen dat de waterkwaliteit verslechtert. Waterkwaliteit is niet opgenomen in het basisveiligheidsniveau, maar vanwege de plaatsing onder klimaatadaptatie in voorgaande versies van de Omgevingsverordeningen en omdat het nog geen andere plek heeft gekregen, is ervoor gekozen om dit onderwerp vooralsnog onder klimaatadaptatie te behouden. Voorkomen dient te worden dat stoffen het water vervuilen (preventie). Waterschappen weten welke stoffen voor normoverschrijdingen zorgen in het afwateringsgebied van het betreffende waterlichaam. Ook is er voldoende ruimte nodig voor een goede waterkwaliteit en aquatische ecologie. Zo kunnen bij toenemende klimaatveranderingen te krappe watergangen meer last krijgen van opwarming van het water wat een negatief ecologisch effect heeft. Dit kan voorkomen worden door het uitdiepen en verbreden van watergangen.

Klimaatadaptieve maatregelen toetsen

De gemeente zal moeten aangeven respectievelijk toetsen welke adaptieve maatregelen en voorzieningen getroffen worden om de doelen van het geldende basisveiligheidsniveau te behalen. Daarbij geeft de gemeente aan welke afwegingen gemaakt zijn voor de implementatie van deze maatregelen en voorzieningen. De gemeente zal voor haar risico-inschatting en het onderzoek naar maatregelen en voorzieningen moeten afstemmen met het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt. Ook kan de gemeente andere partijen om advies vragen (bijvoorbeeld de GGD, veiligheidsregio en drinkwaterbedrijf). Wanneer de risicoanalyse wordt gedaan door de initiatiefnemer, zal de gemeente moeten toetsen of dit voldoende is en voldoet aan het basisveiligheidsniveau.



De instructie die in dit artikel wordt gegeven, geeft geen verbod tot bepaalde ontwikkelingen. Het beschrijft hoe moet worden gehandeld als er klimaatrisico's zijn bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In het geval van risico's geeft het artikel een verplichting om maatregelen in het omgevingsplan op te nemen die minimaal het doel behalen van het voorgeschreven basisveiligheidsniveau.

Afwijkingsmogelijkheid: beperkte omvang of aard van de ruimtelijke ontwikkeling

Het vierde lid biedt een afwijkingsmogelijkheid voor het geval dat vanwege de beperkte omvang of de aard van de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan het basisveiligheidsniveau. In dat geval moet gemotiveerd worden waarom redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan het basisveiligheidsniveau en dient te worden aangegeven hoe bij de ontwikkeling dan wel rekening wordt gehouden met het basisveiligheidsniveau.



Hierbij kan worden gedacht aan situaties als de volgende:

  • Een functiewijziging waarbij de fysieke leefomgeving niet of nauwelijks wordt veranderd.

  • De nieuwe ontwikkeling heeft een zodanig geringe omvang dat het fysiek niet mogelijk is om aan bepaalde onderdelen van het basisveiligheidsniveau te voldoen.

  • De ontwikkeling vindt plaats op privaat terrein zonder openbare ruimte waardoor bepaalde onderdelen van het basisveiligheidsniveau niet in het plangebied kunnen worden beïnvloed.

Bijvoorbeeld de doelvoorschriften over schaduw, koele plekken en groenblauwe structuren zijn gericht op de openbare ruimte en daarom is denkbaar dat daaraan bij een ontwikkeling van geringe omvang moeilijk kan worden voldaan. Het kan ook zo zijn dat de ontwikkeling geen invloed heeft op bepaalde gebiedskenmerken en dat het daardoor niet mogelijk is om op alle punten aan het basisveiligheidsniveau te voldoen.

BBBBB

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6.88 Instructieregel omgevingsvergunning milieubelastende activiteit Vervallen

CCCCC

Na sectie 12.1 wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 12.1 Lopende procedures

Dit artikel regelt het zogenoemde eerbiedigend overgangsrecht voor lopende procedures. Dit betekent dat voor al lopende procedures het oude recht blijft gelden, zodat gedurende de procedure de regels niet veranderen. Hierbij is het wel nodig dat de besluitvorming binnen 2 jaar wordt afgerond. Bij besluiten waarop afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, vangt deze termijn aan op het moment dat het ontwerp ter inzage is gelegd (onderdeel a). Bij aanvragen om een besluit waarop afdeling 3.4 van de Awb niet van toepassing is, begint de termijn van 2 jaar te lopen op de datum van de aanvraag (onderdeel b).

Om te voorkomen dat het oude recht voor onbepaalde tijd van toepassing is, moet het besluit binnen 2 jaar worden genomen. Voor besluiten waarop afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, gaat deze termijn lopen op het moment dat het ontwerp ter inzage wordt gelegd. Bij aanvragen waarop afdeling 3.4 van de Awb niet van toepassing is, is dat het moment waarop de aanvraag is ingediend. Na het verstrijken van de termijn van 2 jaar is het nieuwe recht van toepassing.

DDDDD

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.1 12.2 Overgangsrecht activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden

EEEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.2 12.3 Overgangsrecht activiteiten in waterwingebieden

FFFFF

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.3 12.4 Overgangsrecht open bodemenergiesystemen

GGGGG

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 12.4 12.5 Overgangsrecht gesloten stortplaatsen

HHHHH

Na sectie 12.4 worden twee secties ingevoegd, luidende:

Artikel 12.6 Overgangsrecht opstellingen voor zonne-energie

Demissionair minister De Jonge heeft op 26 oktober 2023 in een kamerbrief kenbaar gemaakt dat het Rijk, provincies (IPO), gemeenten (VNG) en waterschappen (UvW) afspraken hebben gemaakt over onder andere het juridisch verankeren van de aangescherpte Voorkeursvolgorde Zon zoals toegezegd in de zonnebrief van 6 juli 2023. In deze kamerbrief staat onder meer ‘Projecten waarvan de participatietrajecten al in een vergevorderd stadium zijn en niet (helemaal) conform de aangescherpte voorkeursvolgorde zon zijn vormgegeven, kunnen doorgang vinden. Daar waar slechts sprake is van zoekgebieden en waar nog geen serieus vervolg aan is gegeven, geldt de aangescherpte voorkeursvolgorde zon.

Artikel 12.6 geeft aan dit deel van de kamerbrief invulling via specifiek overgangsrecht voor projecten die op de datum van de kamerbrief (26 oktober 2023) in een vergevorderd stadium waren. Onder vergevorderd stadium wordt verstaan: er dient sprake te zijn van een serieuze uitwerking van een RES-zoekgebied. Hierbij kan gedacht worden aan een zorgvuldig opgesteld beleidskader waarbij adequate participatie heeft plaatsgevonden en de opstellingen voor zonne-energie die daaruit voortkomen. Het criterium ‘vergevorderd stadium’ in relatie tot een project betekent concreet dat een project onderdeel vormt van de afspraken uit de RES 1.0 of de herijkingen en de omgeving op de hoogte is van het project, bijvoorbeeld omdat hierover door de initiatiefnemer, de grondeigenaar en de gemeenten is gecommuniceerd met de omwonenden en een participatietraject is opgestart (bijvoorbeeld met een nieuwsbrief o.i.d.). Hiervan kan onder meer sprake zijn bij: lopende initiatieven waarbij aangetoond kan worden dat er sprake is van minimaal 50% lokaal eigendom; lopende initiatieven die vanuit de omgeving zelf komen (bijvoorbeeld opgestart door een energiecoöperatie of dorpsvereniging); lopende initiatieven die zich op de participatieladder in een ‘groen’ stadium bevinden:

  • Trede 5 (zelf organiseren): De omgeving komt met het initiatief en werkt zelf naar een plan toe. Dit is de hoogste mate van participatie en geeft een grote mate van betrokkenheid weer. Bij deze vorm van participatie is vanaf het 1e idee het overgangsrecht van toepassing.

  • Trede 4 (co-creatie): Er is sprake van een nauwe samenwerking en een gelijkwaardige rol tussen omgeving en initiatiefnemer. De omgeving is in sterke mate betrokken en verweven in het plan. Bij deze vorm van participatie is vanaf de verkenningsfase het overgangsrecht van toepassing.

  • Trede 3 (adviseren): De omgeving heeft vanaf de beginfase inspraak op het plan. Wanneer deze informatie in de ontwerpfase daadwerkelijk gebruikt wordt voor het maken van een plan is vanaf de start van de ontwerpfase het overgangsrecht van toepassing.

  • Trede 2 (raadplegen): Wanneer de omgeving de kans heeft gekregen om te reageren op een plan en deze feedback gebruikt wordt om tot een definitief plan te komen is vanaf halverwege de ontwerpfase (de inspraak) het overgangsrecht van toepassing.

  • Trede 1 (informeren): Participanten zijn enkel op de hoogte van het bestaan van een initiatief en hebben zelf geen inbreng geven in het uiteindelijke plan. Pas vanaf de indiening van het plan is het overgangsrecht van toepassing.

Artikel 12.7 Overgangsrecht wonen in Landelijk gebied en Beschermd landschap

Geregeld wordt in dit artikel dat het eerbiedigende overgangsrecht van Afdeling 12.1 niet van toepassing is op de Artikel 6.13, Artikel 6.18a, Artikel 6.18b, Artikel 6.59a en Artikel 6.59b. Deze artikelen hebben directe werking. Dat betekent dat deze artikelen ook van toepassing zijn op lopende procedures, dat wil zeggen op procedures waarin al een ontwerp ter inzage is gelegd of procedures waarin al een aanvraag is gedaan.

Naar boven