Openstellingsbesluit subsidie niet-productieve investeren in watersystemen GLB-NSP Zuid-Holland 2025

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

 

Gelet op de artikelen 1.2 en 2.4.1 van de Regeling Europese landbouwsubsidies Zuid-Holland;

 

Overwegende dat het wenselijk is dat geïnvesteerd wordt in de (her)inrichting of transformatie van watersystemen in het landelijk gebied om bij te dragen aan de water- en klimaatdoelen voortvloeiend uit de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn;

 

Besluiten vast te stellen het volgende besluit:

Openstellingsbesluit subsidie niet-productieve investeren in watersystemen GLB-NSP Zuid-Holland 2025

Artikel 1 Begripsbepaling

In dit openstellingsbesluit wordt verstaan onder regeling: Regeling Europese landbouwsubsidies Zuid-Holland.

Artikel 2 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen in of nabij watersystemen op niet-landbouwbedrijven in de volgende beheergebieden:

    • a.

      het Waterschap Rivierenland;

    • b.

      het Waterschap Hollandse Delta.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3.

    De activiteit, bedoeld in het eerste lid, draagt bij aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen.

Artikel 3 Aanvrager

Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan waterschappen.

Artikel 4 Aanvraagperiode

  • 1.

    Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend van 15 januari 2025 om 09.00 tot en met 15 april 2025 tot 17.00 uur.

  • 2.

    Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode is ontvangen.

Artikel 5 Deelplafonds

Gedeputeerde staten stellen de deelplafonds voor de periode, genoemd in artikel 4, eerste lid, voor het beheergebied van:

  • a.

    het Waterschap Rivierenland, vast op € 800.000,00, bestaande uit 100% Europese middelen;

  • b.

    het Waterschap Hollandse Delta, vast op € 2.000.000,00, bestaande uit 100% Europese middelen.

Artikel 6 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidiabel zijn de kosten, bedoeld in artikel 1.8, aanhef en onder a, b, en e, van de regeling.

  • 2.

    De subsidiabele kosten, bedoeld in het eerste lid, worden berekend met de vereenvoudigde kostenopties als bedoeld in artikel 1.9a en 1.9b van de regeling.

Artikel 7 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 komen investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 8 Subsidiepercentage

  • 1.

    De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen in het watersysteem.

Artikel 9 Rangschikking

  • 1.

    Aanvragen worden gerangschikt door een ambtelijke adviescommissie;

  • 2.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate van effectiviteit van de activiteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

    • d.

      de mate van urgentie.

  • 3.

    Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 4.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder a, heeft een wegingsfactor van 4;

    • b.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder b, heeft een wegingsfactor van 3;

    • c.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder c, heeft een wegingsfactor van 2;

    • d.

      het criterium bedoeld in het eerste lid, onder d, heeft een wegingsfactor van 1.

  • 5.

    Indien een aanvraag minder dan 30 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd.

  • 6.

    Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 7.

    Indien de aanvragen, bedoeld in het vijfde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 8.

    Indien de aanvragen, bedoeld in het zesde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b , wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid onderdeel c.

  • 9.

    Indien de aanvragen, bedoeld in het zevende lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

Artikel 10 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5 van de regeling wordt de subsidie geweigerd als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd om te kunnen voldoen aan een wettelijke verplichting;

  • b.

    toepassing van artikel 2.4.5 van de regeling en artikel 6 van dit openstellingsbesluit, ertoe leidt dat de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 200.000,00.

Artikel 11 Verplichting

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.15 van de regeling is de subsidieontvanger verplicht om de activiteit, bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen 3 jaar na dagtekening van de subsidieverleningsbeschikking af te ronden.

  • 2.

    Indien de activiteit wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging van de termijn tot en met 31 december 2028.

Artikel 12 Subsidie-arrangement

De regels inzake subsidie op basis van arrangement 3 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid onder c, in artikel 1.18, derde lid en in artikel 1.21 van de Regeling zijn van toepassing.

Artikel 13 Bevoorschotting en deelbetalingen

  • 1.

    Ambtshalve wordt een voorschot van maximaal 50% van de verleende subsidie verstrekt op basis van artikel 1.17 van de Verordening

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 1.18, vierde lid, van de Verordening kan een aanvraag om een deelbetaling worden gedaan indien deze betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000 aan subsidie.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.18 van de Verordening kan een subsidieontvanger maximaal 2 keer per jaar een verzoek tot deelbetaling indienen.

  • 4.

    Overeenkomstig artikel 1.18, vijfde lid, van de Verordening kunnen deelbetalingen als bedoeld in het tweede lid tezamen niet meer bedragen dan 90% van de verleende subsidie.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin dit besluit is geplaatst.

Artikel 15 Werkingsduur

Dit besluit vervalt op 31 december 2029.

Artikel 16 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit subsidie niet-productieve investeringen in watersystemen GLB-NSP Zuid-Holland 2025.

Den Haag, 12 november 2024

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland

drs. M.J.A. van Bijnen MBA, secretaris

drs. J. Smit, voorzitter

Toelichting

Algemeen

GLB is de afkorting voor het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Het Nationaal Strategisch Plan (NSP) is de Nederlandse invulling van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Nederland heeft op 30 september 2022 haar Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027 bij de Europese Commissie ingediend. Dit NSP is op 13 december 2022 door de Commissie goedgekeurd. De Regeling Europese landbouwsubsidies Zuid-Holland vormt de basis voor het verstrekken van NSP-subsidies door Zuid-Holland. Deze regeling is ook de grondslag voor dit openstellingsbesluit.

 

De regeling bevat diverse paragrafen. Door middel van openstellingsbesluiten kan subsidie worden verstrekt voor de in die paragrafen omschreven activiteiten. Paragraaf 4 van de regeling betreft 'niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven’. Ter uitvoering van deze paragraaf kan met dit openstellingsbesluit subsidie worden verstrekt voor niet-productieve investeringen in of nabij watersystemen op niet-landbouwbedrijven in de beheergebieden van het Waterschap Rivierenland en het Waterschap Hollandse Delta.

 

De investeringen moeten een bijdrage leveren aan de water- en klimaatdoelen voortvloeiend uit de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn.

 

Voorbeelden van niet-productieve investeringen die op grond van dit openstellingsbesluit voor subsidie in aanmerking komen zijn: de aanleg en inrichting van natuurvriendelijke oevers die bijdragen aan de KRW-doelen en tevens een buffer vormen voor emissies naar oppervlaktewater, herstel watersystemen naar hun natuurlijke toestand, herstel van migratiemogelijkheden, vernatting gronden, aanleg van bufferzones langs watergangen, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten, de aanleg van helofytenfilters en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem.

 

Juridisch kader

 

Ter uitvoering van diverse Europese verordeningen is door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Regeling uitvoering NSP GLB 2023–2027 opgesteld. Deze regeling vormt samen met de verschillende Europese verordeningen de grondslag voor de Regeling Europese landbouwsubsidies Zuid-Holland. Artikel 1.2 van die regeling schrijft voor dat gedeputeerde staten een openstellingsbesluit kunnen vaststellen. Dit openstellingsbesluit geeft hieraan uitvoering. Dit openstellingsbesluit moet dan ook worden gelezen in samenhang met die regeling. Meer concreet betekent dit dat de artikelen over onder meer nationale cofinanciering, weigeringsgronden, aanvraagvereisten, subsidie-arrangementen, subsidiabele kosten, niet-subsidiabele kosten, staatssteun, verdelingswijze, verplichtingen, bevoorschotting, wijzigingsverzoeken en gegevensverstrekking hier onverkort van toepassing zijn, tenzij daar in dit openstellingsbesluit van wordt afgeweken of hiervoor in dit openstellingsbesluit nadere regels worden gesteld, voor zover de regeling dat toestaat.

 

Artikelsgewijs

Artikel 2 Subsidiabele activiteit

 

De subsidie is bedoeld voor de inrichting, herinrichting of transformatie van watersystemen in het landelijk gebied om bij te dragen aan de water- en klimaatdoelen voortvloeiend uit de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn.

 

Hierbij kan gedacht worden aan waterkwaliteitsbaggeren en de aanleg van vispassages. Een vispassage is een voorziening die het voor vissen mogelijk maakt obstakels als stuwen, gemalen en dergelijke, te passeren. Waterkwaliteitsbaggeren is het verwijderen van nutriëntenrijke bagger ter verbetering van de waterkwaliteit.

 

Watersysteem is in artikel 1.1 van de regeling omschreven als: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

 

Artikel 6 Subsidiabele kosten

 

Subsidiabele kosten

 

Op grond van dit openstellingbesluit komen kosten als bedoeld in artikel 1.8 onder a, b en e, van de regeling, voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteiten, voor subsidie in aanmerking. Deze kosten zijn loonkosten inclusief overheadkosten, de kosten van door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid inclusief overheadkosten, en andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd.

 

Vereenvoudigde kosten optie (VKO)

De subsidiabele kosten worden berekend overeenkomstig artikel 1.9b van de regeling. Dit houdt in dat de loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, worden berekend door de overige subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met 0,23. De overige subsidiabele kosten worden vastgesteld op basis van een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht.

 

Artikel 9 Verdelingswijze

 

Alle aanvragen voor subsidie die voor subsidie in aanmerking te komen, worden gescoord op de vier criteria die in artikel 6 genoemd staan. Per criterium kan 0 tot en met 5 punten behaald worden.

 

Een aanvraag moet op basis van de criteria minimaal 30 punten behalen om voor subsidie in aanmerking te komen. Behaald een aanvraag minder dan 30 punten dan wordt de aanvraag alsnog geweigerd. Aanvragen met de hoogste scores worden het hoogst gerangschikt. De subsidies worden verleend op volgorde van de rangschikking, totdat het deelplafond van het betreffende beheergebied is bereikt.

 

De selectiecriteria waarop de aanvragen worden gescoord zijn: de mate van effectiviteit, de haalbaarheid, de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit en de urgentie.

 

De mate van effectiviteit

 

Bij dit criterium gaat het om het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd, aan de beleidsdoelstellingen van het openstellingsbesluit. Bij de beoordeling van het effect wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen. Dit betekent echter niet dat aanvragen rekenkundig (effect gedeeld door subsidiebedrag) beoordeeld worden. Het effect blijft het leidende element.

 

Door het gevraagde subsidiebedrag mee te wegen wordt bezien in welke mate naar verwachting wordt bijgedragen aan de realisatie van het beoogde doel of de beoogde doelen en of de kosten in verhouding staan tot die verwachte bijdrage aan de doelrealisatie. Met deze invulling wordt voorkomen dat de adviescommissie bij de beoordeling wordt ‘gedwongen’ om grotere projecten een hogere score te geven dan projecten die op een kleinere schaal worden uitgevoerd (bijvoorbeeld een project dat betrekking heeft op 300 hectare moet niet per definitie hoger scoren dan een project dat betrekking heeft op 100 hectare).

 

De punten worden als volgt toegekend:

 

0 punten: Zeer geringe bijdrage. Van een zeer geringe bijdrage is bijvoorbeeld sprake als door de activiteit de waterkwaliteit in het gehele gebied/peil vak niet verbetert, of dat de wateroverlast die wordt tegengegaan slechts zelden optreedt op een zeer beperkt aantal hectaren. 0 punten worden toegekend als de maatregel niet gericht is op een van de maatregelen zoals opgenomen in de KRW-factsheets.

 

1 punt: geringe bijdrage. Van een geringe bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit betrekking heeft op het voorkomen van afspoeling van nutriënten, maar de afspoeling nog substantieel blijft. Ook wordt 1 punt toegekend indien het een end-of-pipe maatregel is die de waterkwaliteit verbetert, maar niet in de KRW-factsheets is opgenomen. Van een geringe bijdrage is eveneens bijvoorbeeld sprake als de wateroverlast die wordt tegengegaan slechts zeer lokaal tot enige overlast leidt.

 

2 punten: matige bijdrage. Van een matige bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit een lokaal effect heeft. Dit is bijvoorbeeld als de waterkwaliteit in een waterlichaam wel verbetert, maar dat het waterlichaam niet rechtstreeks in verbinding staat met een KRW-waterlichaam en niet in de KRW-factsheets is opgenomen. Van een matige bijdrage is eveneens sprake als de wateroverlast in een gebied wordt voorkomen, maar wordt afgewenteld op een ander water.

 

3 punten: voldoende bijdrage. Van een voldoende bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit effect heeft op een KRW-waterlichaam (het waterlichaam waarop de activiteit betrekking heeft, staat rechtstreeks in verbinding met een KRW-waterlichaam) en het een maatregel is uit de KRW-factsheets voor het waterlichaam. Daarbij is de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in overeenstemming met wat normaliter de kosten zijn van een dergelijke activiteit.

 

4 punten: goede bijdrage. Van een goede bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de waterkwaliteit van een KRW-waterlichaam wordt verbeterd. 4 punten worden toegekend indien het een maatregel is uit de KRW-factsheets voor het waterlichaam en met het project de opgave voor minstens 50% wordt gerealiseerd. Ook worden 4 punten toegekend als de wateroverlast die wordt tegengegaan of voorkomen zeer frequent optreedt in een groot gebied. Daarbij is de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag, gelet op het effect, redelijk.

 

5 punten: zeer goede bijdrage. Van een zeer goede bijdrage is sprake als het effect van de activiteit groter is dan redelijkerwijs van een activiteit verwacht mag worden. Dit is bijvoorbeeld als de waterkwaliteit in een KRW-waterlichaam aanzienlijk wordt verbeterd doordat alle maatregelen uit de KRW-factsheets worden uitgevoerd en daarnaast bijvoorbeeld ook zeer frequente wateroverlast in een groot gebied wordt tegengegaan. Daarbij is de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag, gelet op het effect, zeer redelijk.

 

De mate van haalbaarheid

 

Of een project haalbaar is, zal worden bepaald aan de hand van de kwaliteit van het projectplan, de situatie in het veld en het draagvlak voor het project.

 

Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Voor de haalbaarheid worden de volgende aspecten in samenhang bezien:

 

  • De eisen die gesteld worden aan de projectleider (ervaring en opleiding);

  • Kent het project een realistische planning, opzet en begroting (is er draagvlak, zijn de eventueel benodigde gronden al verworven, zijn benodigde vergunningen al verleend?);

  • De kwaliteit van het projectplan. Een kwalitatief goed projectplan is een plan dat realistisch is, waarin alle mogelijke risico’s zijn geïdentificeerd en beheersbaar zijn gemaakt en zijn gereduceerd;

  • Zijn de relevante partijen bij de investering betrokken;

  • Beschikt de ontvanger over een financiële buffer om eventuele financiële tegenvallers in het project op te kunnen vangen?

Op basis van bovenstaande aspecten wordt de haalbaarheid als volgt gekwalificeerd:

 

0 punten als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

 

1 punt als de haalbaarheid gering is. Er is enig vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

 

2 punten als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden;

 

3 punten als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt;

 

4 punten als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt;

 

5 punten als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.

 

De mate van efficiëntie

 

Bij dit criterium wordt gekeken naar de wijze van uitvoering van de activiteit. Om dit te kunnen beoordelen wordt gekeken naar de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?). Ook wordt gekeken naar de verhouding proceskosten- feitelijke investeringskosten en wordt bezien of bij de uitvoering van de activiteit op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde. Onder efficiëntie wordt dus verstaan: gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik gemaakt van reeds bestaande bronnen (kennis, kunde, middelen).

 

Op basis van de genoemde aspecten worden de volgende scores toegekend:

 

0 punten als de efficiëntie zeer gering is. Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde project kosten zijn te hoog in relatie tot de output. Ook wordt er geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde;

 

1 punt als de efficiëntie gering is. Kosten en middelen worden onvoldoende doelmatig ingezet. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs of kosten voor haalbaarheidsstudies, in plaats van bestaande kennis en kunde gebruik te maken;

 

2 punten als de efficiëntie matig is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en de ingezette middelen is matig. Er wordt wel gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde, maar de opgevoerde project kosten zijn hoog in relatie tot de output;

 

3 punten als de efficiëntie voldoende is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten zijn redelijk en de benodigde kennis en kunde is in kaart gebracht en wordt gebruikt in het project;

 

4 punten als de efficiëntie goed is. De opgevoerde projectkosten staan in goede verhouding met de output van het project. Het project wordt efficiënt uitgevoerd;

 

5 punten als de efficiëntie zeer goed is. Het project wordt efficiënter uitgevoerd dan redelijkerwijs verwacht mag worden. De aanvrager realiseert de grootst mogelijke output met de zo klein mogelijke inzet van geld, kennis, kunde en overige middelen.

 

De mate van urgentie

 

Met dit criterium wordt voorrang gegeven aan activiteiten die urgentie hebben. Een activiteit kan urgentie hebben omdat bijvoorbeeld de kwaliteit van het water zeer onvoldoende is, of dat de wateroverlast zeer ernstig is. Een maatregel is in dat geval op zeer korte termijn nodig. Ook projecten die betrekking hebben op het behalen van de doelen van de KRW of de Nitraatrichtlijn, worden als urgent gezien.

 

Is langer wachten met het uitvoeren van de activiteit echt niet langer verantwoord, er is gelijk actie noodzakelijk (zeer dringende urgentie), dan worden er 5 punten toegekend;

 

4 punten worden toegekend als de activiteit op zeer korte termijn noodzakelijk is;

 

3 punten worden toegekend als de activiteit op korte termijn noodzakelijk is;

 

2 punten worden toegekend als de activiteit op de middellange termijn noodzakelijk is;

 

1 punt wordt toegekend als de activiteit niet op de middellange maar wel op de lange termijn noodzakelijk is;

 

0 punten worden toegekend als de activiteit ook niet op de lange termijn noodzakelijk is.

 

Wegingsfactoren

 

Aan de criteria zijn wegingsfactoren toegekend. Het criterium effectiviteit heeft de hoogste wegingsfactor (4), dit criterium wordt namelijk als belangrijkste criterium gezien. De effectiefste activiteiten dragen het meest bij aan de doelen van het openstellingsbesluit.

 

Het criterium haalbaarheid heeft de een na hoogste wegingsfactor (3). Het is namelijk, naast dat een activiteit effectief is, ook van belang dat de activiteit uitgevoerd kan worden. Wanneer de haalbaarheid onzeker is, wordt het ook onzeker of het effect wel bereikt kan worden.

 

Het criterium efficiëntie heeft de wegingsfactor 2. Bij de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, zal naar verwachting, tussen de verschillende aanvragen niet veel verschil zitten in het efficiënt gebruik van middelen. Dit criterium heeft dan ook een minder groot onderscheidend vermogen.

 

Het criterium urgentie heeft de wegingsfactor 1. Het criterium is het minst belangrijk voor de bijdrage aan de doelen van het openstellingsbesluit. Het is echter wel een extra onderscheidend criterium, zodat de beste en urgentste activiteiten als hoogst gerangschikt worden.

 

Artikel 10 Weigeringsgronden

 

In aanvulling op artikel 1.5 van de regeling worden in artikel 8 van dit openstellingsbesluit twee weigeringsgronden opgenomen. Namelijk de subsidie wordt geweigerd als:

 

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd om te kunnen voldoen aan een wettelijke verplichting;

  • b.

    toepassing van artikel 2.4.5 van de regeling en artikel 5 van dit openstellingsbesluit, ertoe leidt dat de te verstrekken subsidie minder bedraagt dan € 200.000,00.

Bij de eerstgenoemde weigeringsgrond kan worden gedacht aan activiteiten die in de keur (die per 1 januari 2024 opgaat in de waterschapsverordening) van het waterschap verplicht zijn, zoals mitigerende maatregelen.

Naar boven