Provinciaal blad van Gelderland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2024, 17648 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2024, 17648 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
11e wijziging Regels Subsidieverlening Gelderland 2023
Bekendmaking van het besluit van 12 november 2024- zaaknummer 2024-010356 tot wijziging van een regeling
Gedeputeerde Staten van Gelderland
Gelet op artikel 3, vierde lid, van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016
Vast te stellen de elfde wijziging van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023
De Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.10.3 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2.10.4, eerste lid, onderdeel e, wordt “derde lid, onder d, van de LVV” vervangen door: derde lid, onder e, f en g, van de LVV.
In artikel 2.10.6, eerste tot en met vierde lid, vervalt telkens in onderdeel b de zinsnede “dat rechtspersoonlijkheid bezit”.
Artikel 2.10.9 komt te luiden:
In artikel 2.10.10 vervalt de zinsnede “of voor dezelfde activiteit”.
Na artikel 2.10.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In artikel 2.13.3, tweede lid, wordt “schapen of geiten” vervangen door: kwetsbare hoefdieren.
Artikel 2.13.9 komt te luiden:
Artikel 2.13.9 Weigeringsgronden
Artikel 2.15.1.2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2.15.2.1, onderdeel a, vervalt het woord “eenmalige”.
In artikel 2.15.2.4, eerste lid, vervalt de “).” aan het slot.
Artikel 2.17.1 wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van de punt aan het slot van de laatste begripsomschrijving door een puntkomma wordt een begripsomschrijving toegevoegd, luidende:
veehouderijlocatie: vestiging van een veehouderij, bestaande uit het gebouwerf, bedoeld in bijlage I, onder A, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging.
Artikel 2.17a.2 wordt als volgt gewijzigd:
Paragraaf 2.21 komt te luiden:
Paragraaf 2.21 Circulaire mestbewerking
Artikel 2.21.1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.21.2 komt te luiden:
Artikel 2.21.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het plaatsen van een stikstofkraker, eventueel inclusief een mestscheidingsinstallatie.
Artikel 2.21.3 wordt als volgt gewijzigd:
Onder vernummering van de artikelen 2.21.5 tot en met 2.21.12 tot 2.21.4 tot en met 2.21.11, vervalt artikel 2.21.4.
Artikel 2.21.4 (nieuw) komt te luiden:
Artikel 2.21.4 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen de volgende kosten in aanmerking: kosten van de aanschaf en installatie van de stikstofkraker en, indien van toepassing, de mestscheidingsinstallatie.
Artikel 2.21.7 (nieuw) komt te luiden:
In artikel 2.21.8 (nieuw), tweede lid, vervalt ‘’minimaal € 26.000 en’’.
In artikel 2.21.9 (nieuw) vervalt het derde lid.
Artikel 2.21.10 (nieuw) komt te luiden:
In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, waarbij:
Artikel 2.29.1 wordt als volgt gewijzigd:
De begripsomschrijving van productiecapaciteit komt te luiden:
productiecapaciteit: onroerende zaken van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden zijn, hetzij direct of indirect steun vinden in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren ten behoeve van het bedrijfsmatig houden van vee, niet zijnde het erf, de erfverharding, de cultuurgrond(en), de bedrijfswoning en de mestvergister die voor minder dan 50% van de totaal te behandelen dierlijke meststoffen afhankelijk is van de dierlijke meststoffen die afkomstig zijn van de volledig of gedeeltelijk te sluiten veehouderijlocatie van de betreffende veehouderijonderneming;
De begripsomschrijving van stikstofemissie komt te luiden:
stikstofemissie: totaal van de stikstofemissie, uitgedrukt in kilogram ammoniak per jaar, dat - gesommeerd over de van toepassing zijnde diercategorieën – per diercategorie wordt berekend als het gemiddeld aantal dieren dat op de veehouderijlocatie is gehouden twee kalenderjaren voorafgaand waarin de aanvraag wordt ingediend, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde stalemissiefactor behorende bij het desbetreffende huisvestingssysteem;
In artikel 2.29.2 wordt de zinsnede “beëindigen van veehouderijactiviteiten op” vervangen door: sluiten van.
Artikel 2.29.4 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.29.5 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2.29.6 wordt “veehouder” vervangen door: veehouderijonderneming.
Artikel 2.29.7 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.29.8 wordt als volgt gewijzigd:
Subsidie voor de in het tweede lid genoemde kosten voor advisering en gelijkwaardige diensten wordt alleen verstrekt, als het advies of de dienst:
wordt uitgevoerd door een adviseur die is opgenomen in het bedrijfsadviseringssyteem, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en Verordening (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L435) .
Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
De in het eerste lid genoemde subsidiabele kosten komen alleen in aanmerking voor subsidie, als het redelijk gemaakte kosten betreft die direct verbonden zijn met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten en die voldoen aan de eisen van het Landbouwsteunkader komen voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 2.29.10 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.29.11 wordt als volgt gewijzigd:
op de veehouderijlocatie niet daadwerkelijk een veehouderijonderneming wordt gedreven en de desbetreffende productiecapaciteit niet onafgebroken gedurende de vijf jaren voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag op grond van deze regeling op bedrijfseconomische gangbare wijze in gebruik is geweest;
In artikel 2.29.12 wordt in het derde, zesde, achtste en tiende lid “veehouderij” vervangen door: veehouderijonderneming.
Artikel 2.29.13 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.29.15 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2.29.16 wordt “DATUM” vervangen door: 14 augustus 2024 en “SA.PM” door: SA.114339.
Na paragraaf 2.29 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
Paragraaf 2.30 Alternatieve verblijfplaatsen vleermuizen
Artikel 2.30.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor het inrichten van een alternatieve verblijfplaats van een beschermde vleermuis ter vervanging van een verblijf dat door verduurzaming van een gebouw ongeschikt is geworden of zal worden.
Subsidie wordt slechts verstrekt als de inrichting zal plaatsvinden volgens een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd compensatieplan waarin wordt beschreven op welke wijze invulling is gegeven aan de compensatieplicht volgens de werkwijze Natuurvriendelijke Isoleren.
Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.
In afwijking op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een brief van Gedeputeerde Staten waarin goedkeuring is verleend aan het compensatieplan.
Artikel 2.30.5 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt maximaal het in bijlage 8 genoemde bedrag per gemeente.
Subsidies worden vastgesteld op grond van artikel 25 van de AsG.
De activiteiten, waarvoor subsidie wordt verleend, moeten uiterlijk 31 december 2026 zijn uitgevoerd.
In artikel 4.1.1 wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:
hoogwaardig openbaar vervoer: openbaar vervoer per bus met een storingsvrije afwikkeling, gestrekte routes met waar nodig vrij liggende infrastructuur voor de bus, een hoge frequentie, herkenbare en goed bereikbare halte- en knooppuntvoorzieningen, een hoog niveau van dynamische reizigersinformatie en beschikbaarheid van goede en voldoende stallingsvoorzieningen voor de fiets;
In artikel 4.2.1 vervalt de begripsomschrijving van hoogwaardig openbaar vervoer.
In artikel 4.5.1 komt de begripsomschrijving van grootschalige maatregel te luiden:
grootschalige maatregel: aanleg van fietsbrug, fietstunnel, fietsstraat of vrijliggend fietspad, een verbeterde fietskruising, het verbreden van een bestaand fietspad, of een voetpad;
De titel van paragraaf 4.9 komt te luiden:
Paragraaf 4.9 Bereikbare bushaltes
In artikel 4.9.1 vervalt de begripsomschrijving van instapper.
Artikel 4.9.2 Subsidiabele activiteit
Artikel 4.9.3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 4.9.4 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 4.9.5 wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 4.9.6 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
In aanvulling op artikel 1.2.3 verstrekt de aanvrager een ontwerp van de bushalte of loop- en fietsinfrastructuur.
Na artikel 4.9.7 (nieuw) wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Subsidie wordt geweigerd als de aanvraag naar het oordeel van de provincie niet in afdoende mate voldoet aan de geldende CROW-richtlijnen.
In artikel 5.8.8, derde lid, wordt “1000 jeugdigen” vervangen door: 500 jeugdigen.
Na paragraaf 5.10 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
Paragraaf 5.11 Culturele infrastructuur en cultuur- en erfgoedparticipatie
Artikel 5.11.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
cultuur- en erfgoedparticipatie: alle vormen van het actief beoefenen en artistiek ontwikkelen van of betrokken zijn bij cultuur en erfgoed in de vrije tijd;
culturele infrastructuur: geheel aan culturele instellingen die zorgen voor cultuuraanbod en ontwikkelmogelijkheden voor creatieve makers;
Artikel 5.11.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een intergemeentelijk programma in de periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2027 dat is gericht op de volgende doelen:
Subsidie wordt alleen verstrekt als:
Subsidie kan worden aangevraagd door de gemeente die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder van de samenwerkende gemeenten.
In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van de subsidie het intergemeentelijk programma als bedoeld in artikel 5.11.2.
Artikel 5.11.6 Hoogte van de subsidie
Artikel 5.11.7 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.3.4, onder b, kan subsidie worden verstrekt voor kosten gemaakt voorafgaand aan de aanvraag in verband met de uitvoering van een intergemeentelijk programma in de periode bedoeld in artikel 5.11.2.
Artikel 5.11.8 Uitbetaling van de subsidie
De subsidie wordt jaarlijks verstrekt in gelijke delen, onder de voorwaarde dat voldoende middelen door Provinciale Staten ter beschikking worden gesteld.
Artikel 7.5.11 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 8.3.1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 8.3.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor:
Artikel 8.3.3 wordt als volgt gewijzigd:
Subsidie kan worden aangevraagd door:
een onderneming voor de productie van duurzame energie, waarbij minimaal 50 op afzonderlijke adressen wonende natuurlijke personen zijn aangesloten in de gemeente waarin de installatie wordt gevestigd of in de direct daaraan grenzende gemeenten, die door lidmaatschap, aandelenbezit of op andere wijze de voordelen en opbrengsten uit de exploitatie van de installatie genieten; of
In artikel 8.3.5, vierde lid, wordt “maximaal vijf jaar” vervangen door: maximaal tien jaar.
Artikel 8.3.9 Terugbetaling subsidie
Als blijkt dat de activiteit niet kan worden gerealiseerd als gevolg van strijdigheid met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties of het weigeren van een aanvraag voor een watervergunning, dan wordt op verzoek van de subsidieontvanger de plicht tot terugbetaling van de lening en de rente ingetrokken.
De titel van paragraaf 8.6 komt te luiden:
Paragraaf 8.6 Energieloketten en buurtklusbedrijven 2025-2027
Artikel 8.6.1 wordt als volgt gewijzigd:
In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd:
buurtklusbedrijf: gemeentelijke organisatie die verschillende kleine klussen en taken uitvoert, gericht op energiebesparing in woningen van huishoudens met hoogstens een modaal inkomen en een woning met energielabel D of lager en een hoge energierekening, ook wel fixbedrijf, energiefixers of fixers genoemd;
energiebesparende maatregel: maatregel die binnenshuis wordt getroffen, zoals het aanbrengen van tochtstrippen, radiatorfolie, brievenbusborstels, ledlampen, en het waterzijdig inregelen van de cv-installatie;
In artikel 8.6.2 wordt “een energieloket” vervangen door: een energieloket of buurtklusbedrijf.
Artikel 8.6.3 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 8.6.4, tweede lid, wordt “een energieloket” vervangen door: een energieloket of buurtklusbedrijf.
Artikel 8.6.5 wordt als volgt gewijzigd:
Het eerste lid komt te luiden:
De subsidie voor het financieren van een energieloket bedraagt de som van het inwoneraantal op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, vermenigvuldigd met een bedrag van € 0,27 en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal jaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
De subsidie voor het financieren van een buurtklusbedrijf bedraagt de som van het inwoneraantal op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, vermenigvuldigd met een bedrag van € 0,23 en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal jaren waarvoor de subsidie wordt verstrekt.
Artikel 8.6.6 wordt als volgt gewijzigd:
Onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel f, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
een beschrijving van de manier waarop gebruikgemaakt wordt van de Handreiking kwaliteit energieloketten;
Artikel 8.6.8 wordt vernummerd tot artikel 8.6.7.
In artikel 8.6.7 (nieuw) wordt “het energieloket” vervangen door: het energieloket of buurtklusbedrijf.
Na artikel 8.6.7 (nieuw) wordt een artikel toegevoegd, luidende:
In afwijking van artikel 26 en 27 AsG worden subsidies boven € 25.000 vastgesteld op grond van artikel 25 AsG.
In de titel van paragraaf 8.7 wordt “2024” vervangen door: 2025.
In artikel 8.7.4, eerste lid, onderdeel d, wordt “2024” vervangen door: 2025.
Na paragraaf 9.7 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
Paragraaf 9.8 Regio Deal Veluwe in Balans
Artikel 9.8.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Regio Deal Veluwe in Balans: convenant met als titel Regio Deal Veluwe in Balans en gepubliceerd op de website Alle Regio Deals | Elke regio telt, dat is gesloten tussen de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, de staatssecretaris van Defensie en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland en waarbij als partner zijn aangesloten De Veluwe Alliantie, de stuurgroep van het Programma Vitale Vakantieparken en het Nederlands Bureau voor Congressen en Toerisme;
regionaal adviesorgaan: adviesorgaan zoals omschreven in artikel 7 van de samenwerkingsovereenkomst Regio Deal Veluwe in Balans.
Artikel 9.8.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan de realisatie van de doelen van de volgende programmalijnen uit de Regio Deal Veluwe in Balans:
Subsidie wordt alleen verstrekt als het regionaal adviesorgaan een advies heeft uitgebracht over:
Subsidie kan worden aangevraagd door rechtspersonen of een penvoerder namens een samenwerkingsverband.
In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:
als subsidie wordt aangevraagd voor het in daadwerkelijke samenwerking verrichten van onafhankelijke onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten gericht op het opdoen van meer kennis en een beter inzicht, verricht door een organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding als bedoeld in paragraaf 1.3, onderdeel 16, onder ff, van de Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2022/C 414/01 (PbEU 2022, C 414): een overeenkomst waaruit de samenwerking blijkt;
Artikel 9.8.6 Subsidiabele kosten
Artikel 9.8.7 Hoogte van de subsidie
De subsidiabele activiteiten zijn uiterlijk 31 december 2029 afgerond.
Artikel 9.8.10 Communautair kader
Artikel 11.2.1 komt te luiden:
Artikel 11.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
lijst topsport- en internationale wedstrijdsportdisciplines: door NOC*NSF gehanteerde lijst met de wedstrijdsportdisciplines die gedurende een periode van 4 jaar als olympische of paralympische sport zijn aangemerkt;
nationaal topniveau: hoogste nationale competitieniveau voor senioren;
sportbond: overkoepelende organisatie van sportverenigingen die op nationaal niveau representatief is voor een of meer takken van sport en aangesloten is bij een internationale sportbond.
Artikel 11.2.2 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 11.2.3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 11.2.4, onderdeel b, komt te luiden:
Artikel 11.2.6 komt te luiden:
Artikel 11.2.7, derde lid, vervalt.
Aan artikel 11.2.8 wordt een lid toegevoegd, luidende:
Artikel 11.4.1 wordt als volgt gewijzigd:
In de titel van paragraaf 11.4 en in de artikelen 11.4.1, 11.4.2, 11.4.3, 11.4.7 en 11.4.8 wordt “sporttalentenprogramma” vervangen door: sporttalentprogramma.
Artikel 11.4.3 komt te luiden:
Subsidie wordt alleen verstrekt als:
in het kader van het programma een kwalitatief hoogwaardig en veilig ontwikkelingsplan schriftelijk is uitgewerkt waarin ten minste de volgende elementen zijn opgenomen en beschreven:
een verklaring dat het programma wordt uitgevoerd door trainers en coaches die beschikken over het kwalificatieprofiel trainer-coach van de Kwalificatiestructuur Sport van NOC*NSF, waarbij voor olympische sport geldt dat de trainers en coaches minimaal over het kwalificatieprofiel trainer-coach 3 beschikken en waarbij assistentie door kader dat minimaal de opleiding van het kwalificatieprofiel trainer-coach 2 volgt, is toegestaan;
een verklaring dat trainers, coaches en begeleiders de Gedragscode van het Centrum Veilig Sport Nederland onderschrijven en daarnaar handelen, onder meer maar niet alleen blijkend uit de overlegging van een VOG door aan te stellen kader, door toepassing van regels die garanderen dat het vier-ogen principe wordt toegepast en door de aanstelling van een vertrouwenspersoon voor sporttalenten en actieve communicatie hierover richting sporttalenten;
Artikel 11.4.5 komt te luiden:
Artikel 11.4.7, eerste lid, komt te luiden:
Artikel 13.3.3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 13.3.5 komt te luiden:
Artikel 13.3.6 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 13.3.7, onderdeel b, wordt “artikel 13.2.4” vervangen door: artikel 13.3.4.
De toelichting op de RSG wordt als volgt gewijzigd:
In de toelichting op de RSG komt de tweede alinea onder het kopje Staatssteun te luiden:
Dit is het geval bij de paragrafen 2.2 (voor wat betreft 2.2.1 onderdeel a, b (als steun aan gemeenten), c en d), 2.5, 2.9, 2.12, 2.13 (als steun aan particulieren), 2.14, 2.15.3, 2.15.5, 2.15.7, 2.20, 2.22, 3.4, 4.8, 4.13, 5.4, 5.5, 5.7, 6.2, 6.4, 7.4, 8.5, 8.6, 8.7, 9.4, 9.6 (voor wat betreft artikel 9.6.3, onderdeel b, sub i tot en met vii), 9.7 (voor wat betreft artikel 9.7.2, onderdeel a), 10.3, 10.5, 11.3, 11.4 en 12.2.
In de toelichting op de RSG komt de derde alinea onder het kopje Staatssteun te luiden:
De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden of door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben daarom geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 3.2 en 3.3.
In de toelichting op de RSG komt de vijfde alinea onder het kopje Staatssteun te luiden:
In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de verhouding met genoemde derden zo moeten vormgeven dat de staatssteunregels niet worden overtreden. Dit is het geval bij paragraaf 8.6 (wat betreft de buurtklusbedrijven).
In de toelichting op de RSG komt de zesde alinea onder het kopje Staatssteun te luiden:
Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellings- en de-minimisverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de AGVV, de LVV en de Landbouw de-minimisverordening. Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b (als de onderneming actief is in primaire landbouwproductie) en e), 2.4, 2.6, 2.7 (voor wat betreft artikel 2.7.1, onderdeel e), 2.10, 2.11, 2.13 (als onderneming actief is in primaire landbouwproductie), 2.15.2, onderdeel b voor zover uitgevoerd op landbouwgronden en onderdeel c, 2.15.4, 2.16, 2.17, 2.18, 2.19, 2.21, 2.25, 2.27, 2.28, 5.3 (voor wat betreft artikel 5.3.1, onderdelen a tot en met d), 5.6, 5.8, 7.2a, 7.5 (voor wat betreft artikel 7.5.1, onderdelen a, b, c en e), 8.3, 8.8, 9.3 en 9.6 (voor wat betreft artikel 9.6.3, onderdeel b, sub x en xi).
Na de toelichting op paragraaf 2.9 wordt een toelichting op paragraaf 2.10 ingevoegd, luidende:
Paragraaf 2.10 Innovatie Agrifood
In deze regeling is aangesloten bij de kaders die Europa stelt aan staatssteun voor de land- en tuinbouwsector via de Landbouwvrijstellingsverordening (LVV). De regeling oogt mogelijk daardoor niet op alle onderdelen eenvoudig. Echter op deze wijze wordt aan de voorkant getoetst of een subsidie op basis van deze regeling geoorloofde staatssteun is. Voor alle subsidiabele activiteiten geldt dat ze ook moeten voldoen aan hoofdstuk I van de LVV. Verder gaat het om de artikelen 14, 20, 21 en 24 van de LVV. Deze regeling is opgesteld binnen deze kaders. De eisen van de artikelen 14, 20, 21 en 24 van de LVV zijn zoveel mogelijk en in dezelfde bewoording in deze regeling overgenomen om op voorhand voor de aanvrager duidelijk te maken wat subsidiabel is en wat niet.
Uit onderdeel a volgt dat het project een bijdrage moet leveren aan de verduurzaming van de fysieke leefomgeving. Daarbij gaat het om het terugdringen van emissies van milieubelastende stoffen, de inzet op klimaatmitigatie, klimaatadaptatie, biodiversiteit, duurzame energie, kringloopsluiting, het zuinig gebruiken van eindige grondstoffen, de verbetering van de bodem-, water- en luchtkwaliteit en de beheersing van de waterkwantiteit (beschikbaarheid en berging). Ook kan bij dit thema gedacht worden aan de verbetering van het dierenwelzijn, diergezondheid en het verminderen van risico’s voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier.
Uit evaluatie van de regeling is gebleken dat verduurzaming te veel gemist wordt in de uitwerking. Daarom is dit geen optioneel onderdeel meer van het project, maar een verplicht onderdeel.
Onderdeel b bepaalt dat het project een bijdrage dient te leveren aan ten minste een van de in de subonderdelen genoemde thema’s. Deze thema’s gaan over innovatiesporen zoals genoemd in de kadernota AgriFood.
Subonderdeel 1 betreft het innovatiespoor “waardecreatie”. Het gaat hierbij om het tot waarde brengen van producten en diensten van het agrarische bedrijf door nieuwe verdienmodellen of vernieuwende marktconcepten. Hierbij kan gedacht worden aan nieuwe inkomstenbronnen, betere benutting van productiemiddelen, slimmere agrifoodketens of het op onderscheidende wijze (bijvoorbeeld gelet op de kwaliteit of exclusiviteit) op de markt brengen van (streek)producten.
Subonderdeel 2 richt zich op de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector en aantrekkelijk landbouwondernemerschap. Bij de maatschappelijke inbedding van de landbouwsector gaat het om het leveren van een bijdrage aan het verkleinen van de kloof tussen boer en burger, waardoor er meer wederzijds begrip ontstaat. Van het creëren van aantrekkelijk landbouwondernemerschap is sprake als wordt ingezet op activiteiten die het voor ondernemers aantrekkelijker maken om landbouwactiviteiten uit te voeren. Gedacht kan worden aan activiteiten gericht op de verbetering van de arbeidsomstandigheden of het imago van de landbouwsector.
Uit onderdeel c volgt dat het project een innovatief karakter moet hebben. Een project heeft een innovatief karakter als kennis en technologie worden samengebracht om marktkansen voor nieuwe of betere producten, diensten en zakelijke processen te benutten. Daarbij geldt dat het innovatieve karakter zowel technisch als sociaal van aard kan zijn. Gedacht kan worden aan vernieuwende organisaties, samenwerkingsvormen, verdienmodellen en marktconcepten.
Onderdelen d en e betreffen de slagingskans van het project. Uit de onderbouwing bij de aanvraag zal moeten blijken dat het reëel is dat het projectresultaat kan worden behaald. Hierbij is onder meer het draagvlak binnen de landbouwsector en de betrokkenheid van ondernemers van belang en dat een potentiële grootschalige toepassing mogelijk is.
Artikel 2.10.4 Subsidiabele kosten
In dit artikel is aangegeven welke kosten van de verschillende activiteiten in een project subsidiabel zijn. Bij de formulering van de mogelijk te subsidiëren kostenposten is aansluiting gezocht bij de artikelen 14, 20, 21 en 24 van de LVV.
Onder de algemene kosten, bedoeld in het eerste lid, onder c, vallen gelet op artikel 14, zesde lid, onder c, van de LVV onder andere kosten voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en kosten voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies.
Bij het tweede lid is artikel 20, tweede, zevende en achtste lid van de LVV van belang met het oog op steun die mogelijk is voor bepaalde kwaliteitsregelingen en dat steun niet wordt toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden en dat eventuele steun wordt betaald aan de voor de controlemaatregelen verantwoordelijke instantie, de aanbieder van onderzoeksdiensten of de adviesverstrekker.
Een kleine, middelgrote of micro-onderneming die voldoet aan de criteria, bedoeld in bijlage 1 van de LVV is een MKB-onderneming. Artikel 1 van die bijlage bepaalt dat als onderneming wordt beschouwd: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.
Naast subsidieverlening aan MKB-ondernemingen kan subsidie ook worden verleend aan samenwerkingsverbanden van MKB-ondernemingen. In dat geval dient een penvoerder aangewezen te worden. De penvoerder is degene die de aanvraag doet en zorgdraagt voor de overige correspondentie en inhoudelijke en financiële verantwoording.
In het vierde lid, onderdeel a, wordt de landbouwsector genoemd. Daarmee is een breder bereik beoogd dan de landbouw zelf, omdat het ook om ondernemingen kan gaan die bij verwerking of toelevering van de landbouw betrokken zijn.
Aan deze verplichting kan bijvoorbeeld worden voldaan door het houden van een open dag of het organiseren van een bijeenkomst.
Aan deze verplichting kan bijvoorbeeld worden voldaan door publicatie op een website of in een vakblad, het houden van een open dag of het organiseren van een bijeenkomst.
Op grond van artikel 2.10.7 moet met de aanvraag een beschrijving worden meegestuurd hoe de aanvrager invulling geeft aan deze verplichtingen. Dit geldt eveneens voor de verplichting uit onderdeel a dat de activiteiten binnen twee jaar na startdatum zijn afgerond.
Op grond van artikel 7 van de LVV worden in aanmerking komende kosten gestaafd met bewijsstukken die duidelijk, specifiek en actueel zijn. Daarom bevat dit artikel de verplichting om facturen en betaalbewijzen mee te sturen bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie. Als een subsidieontvanger naast kosten derden ook eigen uren opvoert, overlegt hij een urenadministratie voor deze uren.
De tekst van de artikelsgewijze toelichting op artikel 2.13.4, eerste lid onder b, komt te luiden:
Een pensionstalhouder is een houder of exploitant van een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden of andere kwetsbare hoefdieren van derden. Hieronder wordt in elk geval verstaan de verhuur van stalling met accommodatie of weiland en het verzorgen van dieren.
De toelichting op paragraaf 2.17 van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 wordt als volgt gewijzigd:
De toelichting op paragraaf 2.21 komt te luiden:
Paragraaf 2.21 Circulaire mestbewerking
De paragraaf beoogt een integrale aanpak van de mestketen van stal tot gewas. Er wordt ingezet op circulaire mestbewerking met als doel de in mest aanwezige grondstoffen zo optimaal mogelijk in te kunnen zetten voor hergebruik in een gesloten kringloop en te voorkomen dat deze herbruikbare bestanddelen verloren gaan naar het milieu. Bij mestbewerking gaat het om het behandelen van dierlijke mest zonder het product noemenswaardig te veranderen, bijvoorbeeld door het mechanisch scheiden van mest in een dunne en een dikke fractie, of door technieken waarbij mineralen in geconcentreerde vorm uit mest of digestaat worden gescheiden.
Artikel 2.21.2 Subsidiabele activiteit
Een mestscheidingsinstallatie kan nodig zijn om stikstof via stikstofkraken terug te winnen uit de mest of uit digestaat afkomstig van uit een installatie voor monomestvergisting. Een stikstofkraker slaat stikstof in geconcentreerde vorm op als ammoniumzout bijvoorbeeld in de vorm van ammoniumsulfaat of ammoniumnitraat, zodat deze als kunstmestvervanger (RENURE) kunnen worden ingezet. RENURE is de afkorting van Renewable Nitrogen from Manure.
Subsidie wordt verstrekt ten behoeve van een stikstofkraker eventueel in combinatie met een mestscheider. Dat draagt op zichzelf al bij aan circulariteit in het benutten van mest. In het eerste lid, onder c, staat de eis dat de aanvrager beschikt over een installatie voor monomestvergisting of over een emissiearme stal. Hierdoor wordt gestimuleerd dat veehouderijen daarnaast ook via een emissiearm stalsysteem en/of een monomestvergistingsinstallatie bijdragen aan circulariteit. Dit betekent dat een veehouderij met een traditioneel stalsysteem zonder mestvergisting niet in aanmerking komt. Het beschikbare budget wordt uitsluitend ingezet op bedrijven die op meerdere facetten bijdragen aan circulariteit dan alleen het plaatsen van een stikstofkraker.
De groep van aanvragers is beperkt tot veehouderijen omdat alleen daar dierlijke mest vrijkomt.
De aanvrager dient aan te tonen dat hij voldoet aan de eis dat hij beschikt over een installatie voor monomestvergisting of over een emissiearme stal. Daarom bepaalt het tweede lid dat de aanvrager:
Het gaat erom dat de stal, kort gezegd, minder kilogram ammoniak per dierplaats per jaar uitstoot dan opgenomen in de relevante categorie ‘Overige huisvestingssystemen’ in bijlage V van de Omgevingsregeling (stalsysteem), of dan geldt voor de relevante categorie dierenverblijven (proefstalstatus). Bij een proefstal stelt het bevoegd gezag in de omgevingsvergunning zelf de emissiefactoren van de proefstal vast. Het bevoegd gezag wijkt daarmee af van de emissiefactoren die standaard worden gebruikt in bijlage V van de Omgevingsregeling.
Artikel 2.21.8 Hoogte van de subsidie
De staatssteunregels, in dit geval artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening, bieden de mogelijkheid tot maximaal 80% steun te verstrekken als de activiteit is gericht op een van de doelstellingen van artikel 2.21.3, eerste lid, onder a. Het in deze regeling bepaalde subsidiepercentage van 60% is dus lager dan maximaal is toegestaan. De reden daarvoor is dat er voor veel veehouders gunstige vooruitzichten zijn om via deze investeringen op de korte of middellange termijn te kunnen besparen op bijvoorbeeld de inzet van kunstmest of het verminderen van transportbewegingen.
Het algemene deel van de toelichting op paragraaf 2.29 wordt als volgt gewijzigd:
De artikelsgewijze toelichting op paragraaf 2.29 komt te luiden:
Artikel 2.29.1 Begripsomschrijvingen
De met de onroerende zaken verbonden bestanddelen die niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een of meer bestanddelen (‘aard- en nagelvast verbonden’), zijn te beschouwen als onderdelen van de onroerende zaak. Hierbij kun je denken aan de dierenverblijven, silo's, schuren en bergingen, werkruimtes en vaste opslagen voor onder andere voer en mest.
Het doel van het vooroverleg is een beeld te krijgen van de omvang van de aanvraag. Op grond van het vooroverleg laat Gedeputeerde Staten een taxatie uitvoeren.
Het feit dat een veehouderijlocatie een bepaalde stikstofemissie heeft die ligt op of boven de drempelwaarde betekent dat de veehouder in aanmerking kan komen voor deze subsidie. Voorwaarde is dat de gehele of gedeeltelijke sluiting een emissiereductie oplevert van tenminste de hoogte van de drempelwaarde.
Artikel 2.29.5 Bepaling stikstofemissie
Dit lid maakt het mogelijk rekening te houden met bijzondere omstandigheden in de bedrijfsvoering twee jaren voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, zoals een lager gemiddeld aantal vanwege een dierziektenuitbraak.
Subsidieaanvragen op grond van deze regeling worden gedaan door degene of degenen die bevoegd zijn namens de veehouderijonderneming te handelen.
In de praktijk komt het voor dat een veehouder voor zijn bedrijf een stal gebruikt die eigendom is van een ander. Die eigenaar drijft dan niet de veehouderijonderneming en kan geen aanvraag doen op grond van deze regeling.
Artikel 2.29.8 Subsidiabele kosten
Veehouders zonder productierechten, komen niet in aanmerking voor vergoeding van de kosten in het eerste lid, onder a.
Artikel 2.29.10 Hoogte van de subsidie
Deze peildatum is opgenomen zodat de waarde van het productierecht en/of de productiecapaciteit wordt gewaardeerd op de meest actuele marktwaarde.
Artikel 2.29.11 Weigeringsgronden
Aanvragers van de LBV(+) regeling kunnen in principe geen gebruik maken van deze regeling, tenzij deelnemer tijdens het vooroverleg aannemelijk kan maken dat de deelname aan deze regeling zodanig (financiële) voordelen oplevert ten opzichte van de LBV(+) waardoor deelname aan de MGB-regeling van meerwaarde is.
Om daadwerkelijk een aanvraag in te kunnen dienen, moet de aanvraag voor de LBV(+) regeling eerst zijn ingetrokken.
Productiecapaciteit die op het moment van aanvraag minder dan vijf jaar in gebruik is geweest komt niet voor vergoeding in aanmerking.
De activiteiten moeten bijdragen aan de volgende doelstellingen: stikstof, water, klimaat of natuur.
Het moet gaan om ondernemingen die behoren tot de categorie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Hier is sprake van als er minder dan 250 personen werkzaam zijn en als de jaaromzet ervan 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.
Met Unienormen wordt hier bedoeld: norm van de Unie als bedoeld in randnummer 33, onder 64, van het landbouwsteunkader.
Artikel 2.29.12 Verplichtingen volledige sluiting veehouderijlocatie
Voor de berekening van de omvang van het minimaal door te halen productierecht wordt het referentiejaar gebruikt. Het te vervallen varkens- of pluimveerecht bedraagt minimaal 80% van dat varkens- of pluimveerecht. Het te vervallen fosfaatrecht bedraagt minimaal 95% van dat fosfaatrecht.
Het Rijk heeft in het kader van de SPUK Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties een modelovereenkomst hiervoor opgesteld.
Alle niet voor de nieuwe economische activiteit benodigde delen van de bouwwerken dienen gesloopt en verwijderd te worden. Als de ontheffing ziet op (een deel van) een dierenverblijf, ontslaat dit de veehouder niet van de verplichting om in een voorkomend geval een bezinklaag uit de mestkelder te laten verwijderen.
Als ontheffing op het sloopvereiste wordt verleend, wordt de te verstrekken bijdrage voor het waardeverlies van de productiecapaciteit hierop aangepast: de oppervlakte van de stallen die hergebruikt gaan worden wordt niet meegenomen in de berekening van de bijdrage voor het waardeverlies.
Artikel 2.29.13 Verplichtingen gedeeltelijke sluiting veehouderijlocatie
Het Rijk heeft in het kader van de SPUK Regeling provinciale gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties een modelovereenkomst hiervoor opgesteld.
Na de toelichting op paragraaf 2.29 wordt een toelichting op paragraaf 2.30 ingevoegd, luidende:
Paragraaf 2.30 Alternatieve verblijfplaatsen vleermuizen
Om te kunnen isoleren en tegelijkertijd de natuur te beschermen hebben in mei 2024 onder andere het rijk en provincie afspraken gemaakt over de landelijke aanpak Natuurvriendelijk Isoleren (NVI). Deze werkwijze is voor de korte termijn en loopt vooruit op Soortenmanagementplannen. Onderdeel van de landelijke aanpak Natuurvriendelijke Isoleren is de verplichting voor gemeenten om alternatieve verblijfplaatsen voor vleermuizen te realiseren. Aan de provincies zijn middelen ter beschikking gesteld om gemeenten te ondersteunen bij deze opgave. Provincies stellen de middelen vervolgens beschikbaar aan de gemeenten.
Voor het compensatieplan is door de Provincie een format ontwikkeld. Dit format is te vinden via Natuurvriendelijk isoleren voor gemeenten (gelderland.nl). Het gebruik van dit format is verplicht voor goedkeuring van het compensatieplan.
Het compensatieplan moet voor het indienen van de aanvraag al door Gedeputeerde Staten zijn goedgekeurd.
Na de toelichting op paragraaf 4.2 wordt een toelichting op paragraaf 4.9 ingevoegd, luidende:
Paragraaf 4.9 Bereikbare bushaltes
Derde lid: Voorbeelden van het realiseren of verbeteren van een oversteekvoorziening voor fietsers en voetgangers zijn de realisatie van een middengeleider, drempelplateau of het verbeteren van een verkeerslichtenregeling voor fietsers en voetgangers.
In de artikelsgewijze toelichting vervalt de toelichting op paragraaf 6.6.
In de algemene toelichting op paragraaf 8.3 komt de eerste alinea te luiden:
Deze regeling stelt duurzame energiebedrijven in staat grootschalige energieprojecten te ontwikkelen. Zij voorziet in subsidie voor de kosten van de ruimtelijke voorbereiding van een windinstallatie, waterenergie-installatie, zonne-installatie of installatie op basis van andere bewezen technologieën waarmee duurzame energie kan worden opgewekt, de technische voorbereiding daarvan en de kosten van projectleiding, marketing en communicatie.
De eerste volzin van de tweede alinea van de toelichting op artikel 8.3.1 komt te luiden:
De begripsomschrijvingen van windinstallatie en zonne-installatie zijn in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
De toelichting op artikel 8.3.2 wordt als volgt gewijzigd:
De toelichting op artikel 8.3.3 wordt als volgt gewijzigd:
De eerste alinea komt te luiden:
De ontwikkeling van een installatie maakt alleen kans van slagen als er sprake is van een gedegen voorbereiding. Er wordt dan ook niet alleen verwacht dat de aanvrager op het moment van de aanvraag aannemelijk kan maken dat de installatie ruimtelijk en financieel kan worden gerealiseerd. Maar ook dat aanvrager qua kennis en organisatie in staat is om een complex project te realiseren.
Er worden twee alinea’s toegevoegd, luidende:
In artikel 8.3.3, eerste lid, onderdeel a, staat dat de installatie niet in strijd mag zijn met het provinciale omgevingsbeleid. Denk hierbij specifiek aan de windladder en de RES’en 1.0.
In artikel 8.3.3, eerste lid, onderdeel e, staat dat de aanvrager informatie moet verstrekken waaruit blijkt dat het bevoegd bestuursorgaan wil meewerken aan de realisatie van de activiteit. Het is niet noodzakelijk dat deze informatie aantoont dat de besluitvormingsprocedure bij het bevoegde bestuursorgaan over de installatie al geheel is doorlopen.
De toelichting op artikel 8.3.4 komt te luiden:
De praktijk wijst uit dat particulier (lokaal) eigenaarschap van windinstallaties, zonne-installaties en waterenergie-installaties draagvlak verhogend werken. Het oogmerk van de regeling is dan ook om initiatieven van particulieren te ondersteunen. Het zal vaak voorkomen dat ook bestaande ondernemingen (investeerders, ontwikkelaars of exploitanten) deelnemen aan een project. Om de particuliere inbreng niet te laten verwateren, is in onderdeel b bepaald dat een onderneming die subsidie aanvraagt voor ten minste 50% in eigendom is van een duurzaam energiebedrijf.
In de toelichting op artikel 8.3.5 wordt “een windpark, waterenergie-installatie of een zonnepark” vervangen door: een installatie.
De toelichting op artikel 8.3.6 komt te luiden:
Als voor elke fase afzonderlijke aanvragen worden ingediend, dan moet het plafond uit artikel 22, derde lid, onderdeel c AGVV in acht worden genomen.
In artikel 8.3.3, eerste lid, onderdeel e staat dat de aanvrager informatie moet verstrekken waaruit blijkt dat het bevoegd bestuursorgaan van het windpark, de waterenergie-installatie of het zonnepark wil meewerken aan de realisatie ervan. Het is niet noodzakelijk dat deze informatie aantoont dat de besluitvormingsprocedure bij het bevoegde bestuursorgaan over het windpark of zonnepark al geheel is doorlopen.
In de toelichting op artikel 8.3.8 wordt een alinea toegevoegd, luidende:
De subsidieverstrekkingen die worden gedaan op grond van deze paragraaf kwalificeren als subsidies in de zin van artikel 22, derde lid, onderdeel c van de AGVV.
De toelichting op paragraaf 8.4 vervalt.
Na de toelichting op paragraaf 8.4 wordt een artikelsgewijze toelichting op paragraaf 8.6 ingevoegd, luidende:
Paragraaf 8.6 Energieloketten en buurtklusbedrijven 2025-2027
Artikel 8.6.1 Begripsomschrijvingen
Een buurtklusbedrijf mag ook in oprichting zijn ten tijde van de aanvraag. De doelgroep van een buurtklusbedrijf is primair de groep huishoudens die door CBS, SCP en TNO wordt gedefinieerd als huishoudens die te maken hebben met energiearmoede. Het is aan de gemeenten om de doelgroep verder af te bakenen.
In de artikelsgewijze toelichting vervalt de toelichting op paragraaf 10.2.
De bijlagen op de RSG worden als volgt gewijzigd:
De titel van bijlage 4 komt te luiden:
Bijlage 4 Uitvoeringsvoorschriften duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden behorende bij artikel 5.3.9, vierde lid en artikel 5.4.7, tweede lid
Na bijlage 6 wordt een bijlage toegevoegd, luidende:
Bijlage 7 De maximale stikstofemissie behorend bij artikel 2.17a.2, eerste lid, onderdeel d, van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023
Na bijlage 7 (nieuw) wordt een nieuwe bijlage toegevoegd, luidende:
Bijlage 8. Maximale subsidiebedragen paragraaf 2.30 Alternatieve verblijfplaatsen vleermuizen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2024-17648.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.