Openstellingsbesluit GLB Uitvoering van samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling provincie Gelderland 2024

Bekendmaking van het besluit van 28 oktober 2024- zaaknummer 2024-013086 tot vaststelling van een regeling.

 

Gedeputeerde Staten van Gelderland

 

Besluiten:

  • I.

    Vast te stellen het Openstellingsbesluit GLB Uitvoering van samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling provincie Gelderland 2024 als bedoeld in paragraaf 6 van hoofdstuk 2 van de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Gelderland, verder te noemen de Verordening;

  • II.

    Het subsidieplafond voor de openstellingsperiode vast te stellen op € 6.173.547. Dit bedrag bestaat voor 43% uit middelen vanuit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en voor 57% uit provinciale middelen.

  • III.

    Dat aanvragen kunnen worden ingediend van 18 november 2024 09:00 uur tot en met 28 februari 2025 17.00u;

  • IV.

    De volgende nadere regels vast te stellen:

Artikel 1 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor het in samenwerking uitvoeren van een integraal gebiedsplan als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, van de Verordening.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de aanvraag betrekking heeft op ten minste één van de doelen, als bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid, van de Verordening.

Artikel 2 Integraal gebiedsplan

Een integraal gebiedsplan als bedoeld in artikel 2.6.1 van de Verordening bestaat uit minimaal één van de maatregelen, genoemd in artikel 2.6.2 van de Verordening.

Artikel 3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 2.6.3, tweede lid, van de Verordening.

Artikel 4 Samenwerkingsverband

  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.6.4 van de Verordening bestaat een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.6.3, tweede lid, van de Verordening tenminste uit vier landbouwers.

  • 2.

    Indien bijeenkomsten voor kennisoverdracht onderdeel uitmaken van het gebiedsplan, bestaat het samenwerkingsverband in aanvulling op het eerste lid ook uit tenminste één kennisaanbieder als bedoeld in artikel 2.10.2 van de Verordening.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie omvat de aanvraagvereisten, bedoeld in de artikelen 1.6 en 2.6.5, tweede lid, van de Verordening.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid bestaat een aanvraag uit een uitwerking van hoe de activiteiten aansluiten bij het provinciaal beleid zoals opgenomen in de Kadernota Agrifood ‘Toekomst voor de Gelderse Boer’.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Artikel 2.6.6 van de Verordening is van toepassing.

Artikel 7 Berekening subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten worden berekend overeenkomstig artikel 2.6.7 van de Verordening, waarbij de tarieven, bedoeld in artikel 1.9a, eerste lid, onder b, van Verordening niet van toepassing zijn.

Artikel 8 Niet subsidiabele kosten

Artikel 2.6.8 van de Verordening is van toepassing.

Artikel 9 Hoogte subsidie

  • 1.

    Artikel 2.6.9, tweede en derde lid, van de Verordening is van toepassing.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 125.000.

Artikel 10 Selectiecriteria

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, van de Verordening, in aanmerking komen, worden door een onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

     

    Selectiecriterium

    Wegings- factor

    Te behalen punten

    Maximum per criterium

    a

    Ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen

    3

    0-5

    15

    b

    Diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen

    1

    0-5

    5

    c

    Draagvlakvoor het gebiedsplan

    3

    0-5

    15

    d

    Effectiviteit van de activiteit

    2

    0-5

    10

     

  • 2.

    Een aanvraag om subsidie wordt beoordeeld op basis van de in bijlage 1 bij dit openstellingsbesluit opgenomen beoordelingsaspecten per selectiecriterium dat is opgenomen in het eerste lid.

  • 3.

    Overeenkomstig artikel 1.12, vierde lid, van de Verordening wordt een aanvraag geweigerd indien de aanvraag minder dan 42 punten (60% van het maximumaantal te behalen punten) heeft behaald.

Artikel 11 Verplichtingen

  • 1.

    Artikel 2.6.11 is van toepassing.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 2.6.11 van de Verordening dienen activiteiten waarvoor subsidie verstrekt is, uiterlijk 30 juni 2028 afgerond te zijn.

Artikel 12 Voortgangsverslag, deelbetaling en inhoudelijk verslag

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht minimaal een keer per uitvoeringsjaar van het gebiedsplan te rapporteren over de voortgang waarin in ieder geval de tot dan toe bereikte resultaten worden vermeld.

  • 2.

    Een voortgangsverslag of deelbetalingsverzoek bevat, in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 van de Verordening een opgave van de gerealiseerde resultaten van het gebiedsplan.

  • 3.

    Een inhoudelijk verslag bij vaststelling van de subsidie bevat, in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.21 van de Verordening een opgave van de gerealiseerde resultaten van het gebiedsplan.

Artikel 13 Subsidie-arrangement

Arrangement 3 als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid onder c, artikel 1.18, derde lid, en artikel 1.21 van de Verordening is van toepassing.

Artikel 14 Voorschot

Ambtshalve wordt een voorschot van 50% van de verleende subsidie verstrekt als bedoeld in artikel 1.17 van de Verordening.

Artikel 15 Publicatie en inwerkingtreding

Dit besluit wordt geplaatst in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 16 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit GLB Uitvoering van samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling provincie Gelderland 2024.

 

Namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,

 

Marjoos van den Berg Teammanager Agrifood

Gepubliceerd te Arnhem

namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,

Marjoos van den Berg Teammanager Agrifood

Bijlage 1 – Beoordelingsaspecten bij selectiecriteria

 

Een onafhankelijke adviescommissie zal de aanvragen voor subsidie voor de uitvoering van gebiedsplannen toetsen aan de hand van de volgende beoordelingsaspecten bij de selectiecriteria zoals bedoeld in artikel 10 van dit openstellingsbesluit.

 

  • a.

    ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen

Hierbij wordt gelet op in hoeverre het gebiedsplan aansluit bij de relevante doelen uit dit openstellingsbesluit: klimaat, milieu en biodiversiteit (voor een nadere uitleg over deze doelen, wordt verwezen naar de toelichting bij dit openstellingsbesluit). Ook wordt gekeken naar andere doelen vanuit provinciaal beleid of beleid van gemeenten op bijvoorbeeld het gebied van gezondheid, dierenwelzijn en sociaaleconomische versterking.

 

Ook wordt gekeken naar de ambities van de betrokken landbouwers. Het gebiedsplan moet de continuïteit van de landbouw borgen. Uit individuele bedrijfsplannen van landbouwers moet blijken dat voor het bedrijf een toekomstperspectief wordt gezien.

 

Het ambitieniveau wordt beoordeeld met:

  • -

    0 punten, wanneer het ambitieniveau als zeer gering te beoordelen is, dat wil zeggen dat het plan niet getuigt van enig ambitieniveau, dat nauwelijks aangesloten wordt bij de drie doelen voor klimaat, milieu en biodiversiteit of bij andere doelen van provincie en gemeenten.

  • -

    1 punt, wanneer het ambitieniveau als gering te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op een van de drie doelen voor klimaat, milieu en biodiversiteit.

  • -

    2 punten, wanneer het ambitieniveau als matig te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op twee van de drie doelen voor klimaat, milieu en biodiversiteit.

  • -

    3 punten, wanneer het ambitieniveau als voldoende te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op alle drie de doelen voor klimaat, milieu en biodiversiteit, maar dat deze doelen niet gebiedsbreed toepasbaar zijn binnen de gebiedsafbakening van het gebiedsplan.

  • -

    4 punten wanneer het ambitieniveau als goed te beoordelen is: dat wil zeggen dat aan alle drie de doelen wordt bijgedragen, maar dat niet alle partners in het samenwerkingsverband een realistisch uitvoerbaar toekomstperspectief omschreven hebben in het gebiedsplan, een duidelijk gezamenlijk belang blijkt nog onvoldoende.

  • -

    5 punten wanneer het ambitieniveau als zeer goed te beoordelen is: dat wil zeggen wanneer het gebiedsplan een duidelijk onderbouwd ambitieniveau heeft op alle drie de doelen (klimaat, milieu en biodiversiteit) en dat de betrokken partners in het samenwerkingsverband een realistisch uitvoerbaar toekomstperspectief hebben omschreven in het gebiedsplan waaruit tevens een duidelijk gezamenlijk belang blijkt.

  • b.

    diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen

Hierbij wordt gelet op welke en hoeveel partijen in het samenwerkingsverband voor de uitvoering van het gebiedsplan betrokken zijn, hoe meer variatie en hoe meer partners, hoe hoger op diversiteit gescoord kan worden. Van elke partner in het samenwerkingsverband met een duidelijke toegevoegde waarde beschreven worden voor de uitvoering van het gebiedsplan. Uit deze beschrijving moet ook een link tussen de partner en de uitdagingen voor het gebied gelegd worden. De diversiteit van een samenwerkingsverband wordt bepaald door de betrokkenheid van bijvoorbeeld:

  • 1.

    landbouwers,

  • 2.

    overheden,

  • 3.

    agrarische collectieven,

  • 4.

    andere grondeigenaren,

  • 5.

    terrein beherende organisaties, of

  • 6.

    ketenpartners.

De diversiteit aan partners in het samenwerkingsverband wordt beoordeeld met:

  • -

    0 punten wanneer alleen landbouwers vertegenwoordigd zijn in het samenwerkingsverband.

  • -

    1 punt wanneer naast landbouwers ook een andere van de hierboven genoemde partijen betrokken is.

  • -

    2 punten wanneer naast landbouwers ook twee verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.

  • -

    3 punten wanneer naast landbouwers ook drie verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.

  • -

    4 punten wanneer naast landbouwers ook vier verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.

  • -

    5 punten wanneer naast landbouwers ook vijf verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.

  • c.

    draagvlak voor het gebiedsplan

Uit het draagvlak voor de uitvoering van het gebiedsplan moet blijken dat zoveel mogelijk gebiedspartijen die een belang hebben bij het gebiedsplan, het gebiedsplan steunen. Dit kunnen partners uit het samenwerkingsverband zijn, maar ook partners die een intentieverklaring hebben getekend. Draagvlak kan worden aangetoond door ondertekende intentieverklaringen te overleggen van zoveel mogelijk verschillende partijen, bijvoorbeeld een:

  • 1.

    gemeente,

  • 2.

    waterschap,

  • 3.

    terrein beherende organisatie, of

  • 4.

    burgerinitiatief/lokaal netwerk.

Het draagvlak voor het gebiedsplan wordt beoordeeld op basis van hoe meer verschillende individuele gebiedspartijen hun draagvlak tonen, hoe hoger het project kan scoren. De opbouw van de punten is als volgt:

  • -

    0 punten als het draagvlak voor het gebiedsplan nauwelijks is aangetoond in de aanvraag.

  • -

    1 punt wanneer alleen landbouwers aantoonbaar het gebiedsplan steunen.

  • -

    2 punten wanneer naast landbouwers ook een andere gebiedspartij aantoonbaar het gebiedsplan steunt.

  • -

    3 punten wanneer naast landbouwers ook twee andere verschillende gebiedspartijen aantoonbaar het gebiedsplan steunen.

  • -

    4 punten wanneer naast landbouwers ook drie andere verschillende gebiedspartijen aantoonbaar het gebiedsplan steunen.

  • -

    5 punten wanneer naast landbouwers ook vier andere verschillende gebiedspartijen aantoonbaar het gebiedsplan steunen.

Met burgerinitiatieven en lokale netwerken wordt een groep van mensen bedoeld die in of nabij het gebied wonen en die een gezamenlijk belang hebben bij het gebiedsproces en die actief willen meewerken aan het proces. Met terrein beherende organisaties worden organisaties bedoeld die aan de overheid gelieerd zijn of een particuliere stichting zijn die natuurterrein in bezit hebben en dat beheren met het doel om zo goed mogelijk de natuurdoelen in een gebied na te streven.

 

  • d.

    effectiviteit van de activiteit

Ten aanzien van effectiviteit wordt gekeken naar in hoeverre de activiteiten in het gebiedsplan effectief bijdragen aan de beleidsdoelen klimaat, milieu en biodiversiteit. Een project dat bijdraagt aan zowel klimaat, milieu en biodiversiteit, zal hoger scoren dan een project dat enkel bijdraagt aan bijvoorbeeld het doel voor klimaat. Het gebruik van Kritische prestatie-indicatoren kan helpen bij doelsturing en doelbereik (van gebiedsanalyse nu (nulmeting) naar streefbeelden). Wanneer hiervan gebruik gemaakt wordt voor de sturing en monitoring van het gebiedsplan, kan hoger gescoord worden op effectiviteit. De score op effectiviteit kan verder toenemen als het gebiedsplan ook aandacht besteed aan kennisoverdracht en innovatie.

 

De mate van effectiviteit van het gebiedsplan wordt beoordeeld met:

  • -

    0 punten wanneer het gebiedsplan nauwelijks aansluit bij een van de drie genoemde doelen.

  • -

    1 punt wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij een van de drie genoemde doelen.

  • -

    2 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij twee van de drie genoemde doelen.

  • -

    3 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen.

  • -

    4 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen en wanneer voor doelsturing en doelbereik overtuigend gebruikgemaakt wordt van kritische prestatie-indicatoren.

  • -

    5 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen en wanneer voor doelsturing en doelbereik overtuigend gebruikgemaakt wordt van kritische prestatie-indicatoren én wanneer aandacht besteed wordt aan kennisoverdracht of innovatie.

De maximale score van 5 punten kan alleen worden behaald wanneer overtuigend aangesloten wordt bij alle drie de genoemde doelen in combinatie met gebruik van kritische prestatie- indicatoren én wanneer in het projectplan aandacht wordt besteed aan kennisoverdracht of innovatie. Wanneer een aanvraag op twee of minder doelen overtuigend aansluit, maar wel aandacht besteedt aan kennisoverdracht of innovatie, dan geldt een score 1 of 2 zoals hierboven aangegeven is.

 

  • e.

    efficiëntie van uitvoering van de activiteit

Ten aanzien van efficiëntie wordt gekeken naar op welke wijze input (geld, kennis, kunde, overige middelen) wordt ingezet in het gebiedsplan om een beoogde output te kunnen realiseren.

Beoordeeld wordt of bijvoorbeeld de partners in het samenwerkingsverband voldoende expertise hebben voor de uitvoering van het gebiedsplan en of de kosten in de juiste verhouding staan tot de beoogde opbrengsten (verhouding investeringskosten vs proceskosten).

 

De mate van efficiëntie van het gebiedsplan wordt beoordeeld op basis van of aandacht besteed is aan de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband, een beschrijving van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de projectpartners, het financieel projectbeheer, een projectmatige aanpak en de verhouding tussen de investeringskosten en de proceskosten.

 

De volgende punten kunnen worden behaald:

  • -

    0 punten wanneer het gebiedsplan een nauwelijks overtuigende omschrijving van de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband bevat.

  • -

    1 punt wanneer van het gebiedsplan een duidelijke organisatiestructuur bevat.

  • -

    2 punten wanneer in het samenwerkingsverband naast een duidelijke omschrijving van de organisatiestructuur ook aandacht besteed is aan een van de hierboven genoemde aspecten.

  • -

    3 punten wanneer in het samenwerkingsverband naast een duidelijke omschrijving van de organisatiestructuur ook aandacht besteed is aan twee van de hierboven genoemde aspecten.

  • -

    4 punten wanneer in het samenwerkingsverband naast een duidelijke omschrijving van de organisatiestructuur ook aandacht besteed is aan drie van de hierboven genoemde aspecten.

  • -

    5 punten wanneer in het samenwerkingsverband naast een duidelijke omschrijving van de organisatiestructuur ook aandacht besteed is aan vier van de hierboven genoemde aspecten.

  • f.

    haalbaarheid van de activiteit

De haalbaarheid van de opgenomen activiteiten voor de uitvoering van het gebiedsplan wordt beoordeeld door te kijken naar:

  • -

    hoe risicobeheer is ingericht (hoe omgegaan wordt met veranderingen),

  • -

    of vergunningen zijn afgegeven of een positief preadvies is afgegeven door de vergunnende instantie zodat de uitvoering van het gebiedsplan direct doorgang kan vinden,

  • -

    of het gebiedsplan een realistische planning bevat,

  • -

    of aandacht is voor lerend vermogen van betrokken partijen (kennisdeling) en

  • -

    of een duurzaam behoud van de resultaten na afloop van de uitvoering van het gebiedsplan gegarandeerd is.

De haalbaarheid van het gebiedsplan wordt beoordeeld met:

  • -

    0 punten wanneer haalbaarheid nauwelijks is onderbouwd in het gebiedsplan.

  • -

    1 punt wanneer sprake is van een van de hierboven genoemde aspecten.

  • -

    2 punten wanneer sprake is van twee van de hierboven genoemde aspecten.

  • -

    3 punten wanneer sprake is van drie van de hierboven genoemde aspecten.

  • -

    4 punten wanneer sprake is van vier van de hierboven genoemde aspecten.

  • -

    5 punten wanneer sprake is van vijf van de hierboven genoemde aspecten.

  • g.

    mate van urgentie van de activiteit

Urgentie is gebiedsgebonden en kan per doel waar de activiteiten uit het gebiedsplan bij aansluiten, benoemd worden. Bij de mate van urgentie wordt gelet op in hoeverre de voorgenomen activiteiten in het gebiedsplan onderdeel zijn van een in de regio noodzakelijke opgave. Bepalend is de mate van overbrugging van de huidige situatie naar de gewenste situatie ten aanzien de Europese doelen voor klimaat, milieu en biodiversiteit, provinciale doelen uit de Kadenota Agrifood ‘Toekomst voor de Gelderse boer’ of doelen vanuit beleid van gemeenten.

 

De mate van urgentie van het gebiedsplan wordt beoordeeld met:

  • -

    0 punten wanneer de mate van urgentie van de voorgenomen activiteiten nauwelijks is onderbouwd.

  • -

    1 punt wanneer de mate van urgentie bij een doel is onderbouwd.

  • -

    2 punten wanneer de mate van urgentie bij twee verschillende doelen is onderbouwd.

  • -

    3 punten wanneer de mate van urgentie bij drie verschillende doelen is onderbouwd.

  • -

    4 punten wanneer de mate van urgentie bij vier verschillende doelen is onderbouwd.

  • -

    5 punten wanneer de mate van urgentie bij vijf verschillende doelen is onderbouwd.

Rangschikking van aanvragen

Er is sprake van een tender binnen deze openstelling. Voor de selectie van de gebiedsplannen die voor subsidie in aanmerking komen, is een onafhankelijke adviescommissie samengesteld.

Aanvragen worden gescoord aan de hand van selectiecriteria en daarbij behorende wegingsfactoren en vervolgens gerangschikt. Alleen de aanvragen met de minimumscore of hoger komen voor subsidie in aanmerking, voor zover het binnen het opengestelde plafond past.

 

Voor de rangschikking van alle aanvragen geldt dat een individuele aanvraag minimaal 60% van de maximaal te behalen score moet halen wat maakt dat de drempelscore om in aanmerking voor subsidie te komen, 42 punten is. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de onafhankelijke adviescommissie aan de aanvraag toekent. Voor elke aanvraag geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Indien een aanvraag minder dan 42 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Het doel van deze systematiek is om alle aanvragen onderling te vergelijken en de beste aanvragen uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.

 

Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: Ambitie, Effectiviteit en Urgentie. Als van de twee gelijk scorende aanvragen aanvraag 1 bijvoorbeeld 4 punten op ambitie heeft gescoord en aanvraag 2 3 punten, dan wordt de aanvraag 1 hoger gerankt dan aanvraag 2, ondanks de overall gelijke score van aanvraag 1 en 2. Aanvraag 1 komt dan eerst in aanmerking voor subsidie, daarna aanvraag 2.

 

Indien de aanvragen in het geheel een gelijk aantal punten hebben behaald, dus ook op de afzonderlijke selectiecriteria, dan wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting. Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een onafhankelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening.

 

Toelichting bij Openstellingsbesluit GLB Uitvoering van samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling

LEESWIJZER

 

Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 van de provincie Gelderland.

 

Met dit openstellingsbesluit wordt paragraaf 6 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de maatregel Samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling – opengesteld. De artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.12 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene en slotbepalingen uit de Verordening ook van toepassing op een aanvraag.

 

  • I.

    ALGEMEEN

Samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling

De bedoeling is dat agrariërs en andere gebiedspartners middels deze maatregel voor integrale gebiedsontwikkeling worden uitgenodigd en gefaciliteerd om met elkaar een integraal gebiedsplan uit te voeren, ter versterking van de doelen op het gebied van klimaat, milieu (bodem, water en lucht) en biodiversiteit. De verwachting is dat door de partners in het gebied zelf aan het roer te zetten in de versterking van hun gebied op de doelen klimaat, milieu en biodiversiteit, sneller verbetering in het gebied wordt gerealiseerd dan wanneer individuele gebiedspartners afzonderlijk subsidie voor acties aanvragen en uitvoeren, of wanneer van bovenaf door overheden regels worden opgelegd. Door deze aanpak worden agrarische ondernemers en andere gebiedspartijen uitgedaagd om de kansen in hun gebied echt in kaart te brengen en vervolgens gezamenlijk acties te bedenken en uit te voeren om het te versterken.

 

Een samenwerkingsverband in een afgebakend gebied kan van deze provinciale GLB-maatregel gebruik maken. Met als partijen in elk geval landbouwers, maar voor de hand liggen bijvoorbeeld ook overheden als gemeente en waterschap, en natuur- en landschapsorganisaties.

 

Inleiding op gebiedsgericht samenwerken in provincie Gelderland

Het beleid voor de land- en tuinbouw in de provincie Gelderland is vastgelegd in de Kadernota Agrifood ‘Toekomst voor de Gelderse Boer’. Dit beleid is er op gericht boeren en tuinders te helpen hun bedrijf toekomstbestendig te maken. De steun richt zich vooral op kennisdeling, innovaties, investeringen en het bijdragen aan maatschappelijke doelen. Wat dat laatste betreft is de beleidsuitdaging, dat boeren en tuinders kunnen verdienen aan hun bijdrage aan maatschappelijke doelen.

 

Voorliggende subsidieregeling is bij uitstek een voorbeeld om gebiedsinitiatieven, die bijdragen aan die doelen, mogelijk te maken. De provincie wil hiermee agrariërs stimuleren samen aan de slag te gaan, om bij te dragen aan de klimaatdoelen, de omgevingskwaliteit

 

(water/bodem/lucht) en de biodiversiteit. De regeling voorziet daarbij in mogelijkheden om ook de landbouwstructuur op het eigen bedrijf te verbeteren, zodat het mes aan meerdere kanten snijdt. Zo kan gebiedsgericht gewerkt worden aan een duurzame landbouw in een vitaal platteland van de provincie Gelderland.

 

Wanneer u overweegt om met het opstellen van een gebiedsplan aan de slag te gaan en daarvoor subsidie aan te vragen in het kader van dit openstellingsbesluit, kunt u in contact komen met een van de accountmanagers landbouw van de provincie Gelderland. De accountmanagers landbouw zijn de aanspreekpunten voor de land- en tuinbouw in de provincie. Per regio in de provincie is een accountmanager landbouw actief. De accountmanagers zijn bereikbaar via accountmanagerlandbouw@gelderland.nl. Voor een gebiedsplan kunnen zij met hun netwerk bijvoorbeeld behulpzaam om verbindingen te leggen.

 

Staatssteun

Gezien de aard van de maatregelen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, zal voor de projecten onder deze openstelling op grond van artikel 42 van de VWEU sprake zijn van rechtmatige staatssteun. Mocht in een uitzonderingsgeval wel sprake zijn van staatssteun, kan gebruik worden gemaakt van de steunbepalingen op grond van de geldende staatssteunregels.

 

  • II.

    ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Subsidiabele activiteit

Subsidie is beschikbaar voor de uitvoering van het gebiedsplan. Een gebiedsplan is primair gericht op de volgende drie Europese doelen:

 

Doel

Beschrijving

SO4

Bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, ondermeer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame

energie te bevorderen;

SO5

Bevorderen vande duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te

verkleinen;)

SO6

Bijdragen aan het tot staanbrengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen..

 

Een gebiedsplan kan vrij worden ingevuld binnen de kaders van dit openstellingsbesluit. Elk gebied kan een eigen plan op maat maken. Deze regeling Uitvoering van samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling biedt gebieden de mogelijkheid van een budget waar allerlei verschillende activiteiten uit betaald kunnen worden. Het subsidieaandeel voor het proces (management voor de uitvoering van het gebiedsplan) mag niet meer zijn dan 25% van de totaal verstrekte subsidie voor de uitvoering van het gebiedsplan. De Europese Commissie stelt dat tenminste 75% van de subsidie naar investeringen moet gaan.

 

Voorop staat dat in gebiedsplannen de gebiedskoers zich integraal richt op de Europese doelen voor klimaat, milieu en biodiversiteit en verduurzaming van de landbouw én aansluit bij het beleid van provincie, waterschap en gemeenten, zoals de Kadernota Agrifood ‘Toekomst voor de Gelderse boer’ van de provincie Gelderland. Daarom zullen desbetreffende overheden direct betrokken zijn bij de gebiedskoers, de doelen van het gebiedsplan en mogelijk zelf partner zijn in het samenwerkingsverband in het specifieke gebied.

 

Dit Openstellingsbesluit GLB Uitvoering van samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling is een breed samenbindend instrument met subsidie voor investeringen en open van opzet. Het gebiedsplan kan allesomvattend zijn maar dat hoeft ook niet. Tegelijk gaat het om focus en wat realistisch haalbaar is met het oog op de beschikbare subsidiabele investeringsmogelijkheden bij uitvoering van het gebiedsplan.

 

Artikel 2 Integraal gebiedsplan

De uitvoering van het gebiedsplan kan bestaan uit de volgende subsidiabele activiteiten:

 

Investeringen voor de uitvoering van het gebiedsplan waaronder:

Management voor de uitvoering van het gebiedsplan, waaronder:

  • a.

    productieve investeringen groen- blauw of dierenwelzijn met 40% steunpercentage zoals bedoeldin artikel 2.2.2 van de Verordening.

  • b.

    niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven met 100% steunpercentage, t.b.v. het watersysteem geldt 70% steunpercentage zoals bedoeld in artikel 2.3.1 van de Verordening.

  • c.

    niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven met 100% steunpercentage, t.b.v. waterkwantiteit geldt 70% steunpercentage zoals bedoeld in artikjel 2.4.1 van de Verordening.

  • d.

    bijeenkomsten voor kennisoverdracht met 80% steunpercentage zoals bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid onder a van de Verordening.

  • e.

    voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling met 100% steunpercentage.

  • f.

    ontwikkelen of beproeven van innovaties met 100% steunpercentage zoals bedoeld in artikel 2.5.2 van de Verordening.

  • g.

    draagvlakontwikkeling of samenwerkingsactiviteiten met 100% steunpercentage.

 

Voorbeelden van subsidiabele activiteiten per onderdeel zoals hierboven genoemd:

 

  • a.

    Productieve investeringen groen- blauw en dierenwelzijn

Investeringen in bedrijfsmiddelen met een effect op de economische bedrijfsvoering en gericht op de doelen water, biodiversiteit en biologische bestrijding, energie en klimaat, veehouderij en precisielandbouw. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regelbare drainage, agroforestry, elektrische machines of werktuigen, vergistingsinstallaties en mestverwerkingssystemen, emissiearme vloeren of precisiebemesting.

 

  • b.

    Niet productieve investeringen op landbouwbedrijven

Investeringen op landbouwgrond die geen invloed hebben op de economische bedrijfsvoering, bijvoorbeeld op het gebied van watergebruik/beheer, investeringen voor het aanleggen van een bloemrijke akkerrand, de aanleg van voorzieningen (o.a. plas-dras) voor weidevogelbeheer, de aanleg van landschapselementen, de aanleg van kruidenrijk grasland, de aanleg van greppels ten behoeve van waterkwaliteit of natuurvriendelijke oevers en plasdras sloten. Meer concreet kan hierbij gedacht worden aan herstel en aanleg singels, houtwallen, heggen, hagen, bosjes, solitaire bomen, pingo’s, dobben en drenkpoelen, herstel en aanleg van akkerranden, struweelranden, vogelakkers, natuurvriendelijke oevers en herstel beplanting agrarische erven. Hierbij moet worden opgemerkt dat niet-productieve investeringen landbouw niet per definitie onder het ANLb gaan vallen. Daarnaast kunnen de investeringen leiden tot een verandering op percelen. Deze veranderingen dienen in het perceelsregister verwerkt te worden, vanwege mogelijke gevolgen voor de steun die op grond van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 ontvangen wordt.

 

  • c.

    Niet productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven

Investeringen buiten landbouwgrond die geen invloed hebben op de economische bedrijfsvoering en gericht zijn op het uitvoeren van herstelmaatregelen en (grootschalige) inrichting van gebieden die bijdragen aan verbetering van de waterhuishouding, natuur, klimaatmitigatie en -adaptatie en biodiversiteit, investeringen in waterlopen, (op)vaarten en cultuurlandschappelijk slotenpatroon, herstel en aanleg natuurvriendelijke oevers.

 

De onderdelen a t/m c bedragen minimaal 75% van de totale subsidie voor de uitvoering van het gebiedsplan.

 

  • d.

    Kennisoverdracht

Activiteiten voor het delen van kennis en ervaring met groepen landbouwers, dit kunnen trainingen, workshops, coachingsactiviteiten, voorlichtingsacties of demonstraties zijn. Hierbij kan verder gedacht worden aan bewustwording en educatie over kringlooplandbouw en toekomstig boeren. Bijeenkomsten om te leren samenwerken met alle partijen in het gebied vanuit de gedachten doelsturing en gezamenlijk eigenaarschap, wat zijn de doelen en opgaven in het eigen gebied en hoe kan draagvlak vergroot worden? Leren wat datagedreven werken is en participatieve monitoring met bijvoorbeeld citizen science sensoring.

 

  • e.

    Voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling

Voor kavelruil/ruilverkaveling geldt dat kosten voor de voorbereiding (analyse) en kosten voor de uitvoering (transactie, bijvoorbeeld notariskosten) voor subsidie in aanmerking komen. Onder ruilverkaveling wordt ook kavelruil verstaan. Het betreft hier vrijwillige kavelruil.

 

  • f.

    Ontwikkelen en beproeven van innovaties

Activiteiten voor het ontwikkelen, doorontwikkelen, beproeven of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten dienend aan de doelen van het gebiedsplan. Hierbij kan gedacht worden aan het sluiten van kringlopen met een groep van landbouwbedrijven, ketenbenadering waaronder korte ketens, de omslag naar produceren voor biobased bouwen en promoten van de boer-burger dialoog.

 

  • g.

    Draagvlakontwikkeling en samenwerkingsactiviteiten

Activiteiten voor het vinden van partners en gezamenlijk opzetten en voeren van het gebiedsproces waarbij overleg en afstemming onderdeel kan zijn; proces- en projectmanagement.

 

Onderdelen d t/m g bedragen maximaal 25% van de totale subsidie voor de uitvoering van het gebiedsplan. Tezamen vormen deze onderdelen het management voor de uitvoering van het gebiedsplan. Daarbij kan meer algemeen gedacht worden aan kosten voor de penvoerder, inzet van personeel, om de samenwerking en administratie te organiseren. De penvoerder zou een gemeente kunnen zijn maar ook een waterschap, een krachtig agrarisch collectief of een grote natuur of landschapsorganisatie. Of elke andere organisatie of entiteit.

 

Artikel 3 Aanvrager

De subsidie voor het in samenwerking uitvoeren van een integraal gebiedsplan wordt aangevraagd door een samenwerkingsverband. De penvoerder van het samenwerkingsverband dient de aanvraag in namens het samenwerkingsverband dat het gebiedsplan gaat uitvoeren. De penvoerder moet gemachtigd zijn door alle deelnemers om het plan uit te voeren. Alle partners in het samenwerkingsverband zijn medebegunstigden van de subsidie.

 

Artikel 4 Samenwerkingsverband

Een samenwerkingsverband moet bestaan uit minimaal vier landbouwbedrijven. Daarbij geldt dat ook eventueel een of meerdere van de volgende partijen betrokken kunnen zijn in het samenwerkingsverband:

  • grondeigenaren,

  • grondgebruikers,

  • landbouworganisaties,

  • natuur- en landschapsorganisaties,

  • provincies,

  • waterschappen,

  • gemeenten, en

  • overige natuurlijke- of rechtspersonen.

Als sprake is van een kennisoverdracht als onderdeel van de activiteiten in het gebiedsplan, moet in het samenwerkingsverband ook een kennisaanbieder als projectpartner vertegenwoordigd zijn.

 

In gebieden kunnen processen lopen die echter niet altijd het kenmerk van gezamenlijk eigenaarschap dragen. Soms zijn niet alle overheden aan boord, soms ontbreekt het aan een groep boeren die zich betrokken voelt. Plannen van natuur- en landschapsorganisaties en burgerinitiatieven zijn af en toe in uitvoering zonder betrokkenheid van boeren of overheid.

 

Optreden als één overheid is belangrijk om het vertrouwen van burgers en bedrijven in de overheid voldoende sterk te maken. Overheidspartijen kunnen deelnemer zijn van het samenwerkingsverband of ervoor kiezen om de rol van toezicht houden op de doelen en resultaten van het gebiedsplan op zich te nemen. Het is goed voorstelbaar dat een gemeente of waterschap de penvoerdersrol neemt. Het staat een gebied vrij om voor een andere penvoerder te kiezen.

 

Na investeringen beheer ervan inrichten vanaf 2028

Voor boeren is het toekomstperspectief dat na het doen van de investeringen in het kader van een gebiedsplan het beheer uiteindelijk terecht komt in nieuwe ANLb-contracten in de volgende GLB- programmaperiode. Juist omdat de uitvoering van het gebiedsplan langjarig kan lopen. In de uitvoering van een gebiedsplan kan een boer zich richten op verbreding van doelen, verzwaring van bepaald beheer en meer areaal.

 

Governance van het samenwerkingsverband

Wat in de praktijk goed blijkt te werken is een projectorganisatie met bijvoorbeeld een stuurgroep en uitvoeringsteam waarbij de penvoerder faciliteert en regisseert. In stappen kan gewerkt worden van een intentieverklaring, naar een samenwerkingsovereenkomst, uitvoeringsorganisatie en programmabegroting. Elke stap heeft een eigen doorlooptijd nodig. Voor de aanvraag is het overleggen van de samenwerkingsovereenkomst voor de uitvoering van het gebiedsplan verplicht.

 

Deze regeling gaat uit van een penvoerder die juridisch de eindverantwoordelijkheid kan dragen voor het samenwerkingsverband met de verschillende partijen. Omdat de penvoerder zorg draagt voor uitvoering van de afspraken die de stuurgroep van het samenwerkingsverband maakt, welke doelen, welke middelen, wie krijgt wat, ontzorgt de penvoerder het gehele gezelschap waarvan de partners anders ieder voor zich een aanvraag doen, niet weten of ze succes hebben en zelf de projectadministratie moeten doen.

 

Artikel 5 Aanvraagvereisten

Een aanvraag voor subsidie voor de uitvoering van een gebiedsplan bevat, zoals opgenomen in artikel 2.6.5 van de Verordening, als bijlage een integraal gebiedsplan met daarin in ieder geval de verplichte onderdelen opgenomen zoals genoemd in artikel 2.6.5 van de Verordening.

 

De aanvraag bevat als bijlage tevens een samenwerkingsovereenkomst waarin:

  • de rolverdeling en juridische verantwoordelijkheden tussen de gebiedspartners is vastgelegd.

  • beschreven is welke gebiedspartner namens alle partijen zal optreden als aanvrager (penvoerder). De penvoerder treedt op als contactorganisatie richting de subsidieverstrekker en de bevoegde controleautoriteiten. De penvoerder is tevens verantwoordelijk voor de inrichting van de projectadministratie en het rapporteren over de voortgang van het project conform de voorwaarden zoals gesteld door de subsidieverstrekker. Controle van deze projectadministratie zal worden uitgevoerd door de bevoegde controleautoriteiten.

De aanvraag bevat een begroting op basis van een ingevuld rekenformulier in Excel (zie format op de website van Stimulus: stimulus.nl/glb-23-27/documenten):

  • De begroting en financiering van de activiteiten, waaronder de kosten die verband houden met investeringen en alle aspecten van de samenwerking.

Artikel 6 Weigeringsgronden

Een aanvraag om subsidie kan alleen worden ingediend door een nieuw samenwerkingsverband. Reeds bestaande samenwerkingsverbanden kunnen ook een aanvraag indienen, mits de

 

activiteiten waarvoor dan subsidie wordt aangevraagd, nieuw zijn voor dit bestaande samenwerkingsverband.

 

Artikel 7 Berekening subsidiabele kosten

Op grond van artikel 1.8 van de Verordening zijn de volgende kosten subsidiabel:

  • Loonkosten

  • Kosten eigen arbeid

  • Bijdragen in natura

  • Afschrijvingskosten

  • Overige kosten (kosten derden)

Kosten die voor subsidie in aanmerking komen, worden berekend volgens de methode voor werkelijke kosten, zie hiervoor artikel 1.9a van de Verordening. De tarieven zoals genoemd in artikel 1.9a, eerste lid onder b kunnen niet worden toegepast omdat hier nog een formeel controleonderzoek voor de Europese Commissie voor moet worden toegepast.

 

Artikel 8 Niet subsidiabele kosten

Kosten van investeringen voor grootschalige ingrepen in de infrastructuur komen niet voor subsidie in aanmerking tenzij deze kosten betrekking hebben op investeringen in het watersysteem met als doel de waterkwaliteit te verbeteren.

 

Artikel 9 Hoogte subsidie

Voor de uitvoering van gebiedsplannen kan per opgenomen activiteit een ander subsidiepercentage van toepassing zijn. De subsidie voor de uitvoering van het gebiedsplan kan bestaan uit:

  • -

    productieve investeringen waarvoor 40% subsidie geldt, en

  • -

    niet productieve investeringen waarvoor 100% subsidie geldt. Als niet productieve investeringen betrekking hebben op het watersysteem en gedaan worden door landbouwers geldt 70% subsidie. Wanneer deze investeringen alleen betrekking hebben op waterkwantiteit en gedaan worden door niet landbouwbedrijven, geldt ook 70% subsidie.

Bovenvermelde onderdelen maken tezamen minimaal 75% van de subsidie uit. Verder kan een gebiedsplan bestaan uit management:

  • -

    Kennisoverdrachtactiviteiten waarvoor 80% subsidie geldt;

  • -

    100% subsidie voor voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling;

  • -

    100% subsidie voor het uitwerken en testen van innovatieve concepten, en

  • -

    100% subsidie voor draagvlakontwikkeling en het proces van samenwerking.

Bovenvermelde onderdelen maken tezamen maximaal 25% van de subsidie uit.

 

Artikel 10 Selectiecriteria

Een gebiedsplan komt tot stand door integraal te werken, dat is de kerngedachte van de maatregel Samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling. Hiermee wordt bedoeld dat de aanpak integraal moet zijn waarbij de mate van integraliteit bijvoorbeeld toe kan nemen wanneer de diversiteit aan doelen waar het gebiedsplan over gaat hoger is, wanneer de diversiteit aan gebiedspartners betrokken bij het gebiedsplan hoger is en wanneer de diversiteit aan voorgenomen en

 

begrote maatregelen en activiteiten in het gebiedsplan hoger is. In bijlage 1 bij dit openstellingsbesluit zijn de beoordelingsaspecten opgenomen behorend bij de selectiecriteria op basis waarvan gebiedsplannen worden beoordeeld. Op deze manier kan per criterium bezien worden hoeveel punten een gebiedsplan kan scoren.

 

Artikel 11 Verplichtingen

De uitvoering van het gebiedsplan moet uiterlijk 30 juni 2028 afgerond zijn. Dat betekent dat alle activiteiten uitgevoerd moeten zijn en dat de kosten ervan gemaakt zijn. Met deze einddatum wordt binnen de huidige GLB-periode maximaal ruimte gegeven voor de uitvoering van gebiedsplannen.

 

Aansluiting op het Nationale (Netwerk platteland) en Europese EIP netwerk draagt ertoe bij dat samenwerkingsverbanden gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt effectievere en innovatieve gebiedsplannen in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden zodat deze elkaar kunnen versterken door een community te vormen.

 

De subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van het project te delen via de hiertoe geëigende netwerken. Onder geëigende netwerken wordt in ieder geval begrepen:

  • -

    Groen Kennisnet*

  • -

    EIP-netwerk** als bedoeld in artikel 127 VO (EU) nr 2021/2115.

*Met Groen Kennisnet, het kennisplatform van de groene sector in Nederland, is een speciale samenwerking aangegaan. Groen Kennisnet maakt voor elk Nederlands project een pagina aan om de plannen en eindresultaten te delen. Ook tijdens uw project kunt u resultaten delen via Groen Kennisnet. Groen Kennisnet neemt hierover contact met u op.

** Het Europees Innovatienetwerk voor de Landbouw (EIP-AGRI) werkt aan de bevordering van concurrerende en duurzame land- en bosbouw in Europa. Het EIP-AGRI-netwerk is onderdeel van het CAP Network van de EU. Elk project wordt gemeld aan dit Europese EIP netwerk.

 

Artikel 12 Voortgangsverslag, deelbetaling en inhoudelijk verslag

Bij voorgangsverslagen, verzoeken tot deelbetaling en vaststelling gelden rapportageverplichtingen. Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn dergelijke gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie. In eerste instantie dient men te rapporteren over het aantal personen dat baat gehad heeft bij het gebiedsplan en wordt als volgt in beeld gebracht: het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan het samenwerkingsverband heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren.

 

Tijdens de voortgang van de uitvoering van het gebiedsplan blijft de provincie Gelderland graag een maal per jaar dat de uitvoering van het gebiedsplan loopt, op de hoogte van de tot dan toe bereikte resultaten.

 

Artikel 13 Subsidie-arrangement

Voor de verantwoording van de subsidie voor de uitvoering van een gebiedsplan geldt dat alle kosten waarvoor subsidie is verleend verantwoord moeten worden aan de hand van een inhoudelijk en financieel verslag conform arrangement 3 uit de Verordening. In feite vindt de verantwoording van de subsidie plaats op basis van daadwerkelijk gerealiseerde kosten en (deel)prestaties.

 

Artikel 14 Voorschot

Bij subsidieverlening wordt een voorschot van 50% van de verleende subsidie direct uitbetaald.

Naar boven