Provinciaal blad van Fryslân
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Fryslân | Provinciaal blad 2024, 16608 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Fryslân | Provinciaal blad 2024, 16608 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening van 23 oktober 2024 met 02267320 tot vaststelling van de Verordening nazorgheffing gesloten stortplaatsen provincie Fryslân 2024 en Tarieventabel 2024 behorende bij de Verordening nazorgheffing gesloten stortplaatsen provincie Fryslân 2024
Provinciale Staten van Fryslân,
gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 9 juli 2024, kenmerk 02275081
gelet op het bepaalde in artikel 15.44, eerste lid, van de Wet Milieubeheer en artikelen 145 en 220 van de Provinciewet
de Verordening nazorgheffing gesloten stortplaatsen provincie Fryslân 2024 en Tarieventabel 2024 behorende bij de Verordening nazorgheffing gesloten stortplaatsen provincie Fryslân 2024 als volgt vast te stellen:
In deze verordening wordt verstaan onder:
nazorgheffing: directe provinciale belasting waarbij een heffing wordt opgelegd ter bestrijding van de kosten gemoeid met (a) de in artikel 8.49, eerste lid, van de wet bedoelde zorg voor de in de provincie Fryslân gelegen stortplaatsen en (b) de dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 6:176, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek;
De nazorgheffing wordt geheven van de exploitant die een stortplaats drijft en wordt geheven per stortplaats. Indien het de aansprakelijkheid van artikel 6:176, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek betreft, wordt de nazorgheffing geheven van de exploitant die de stortplaats heeft gedreven.
De nazorgheffing wordt niet geheven op baggerspeciestortplaatsen, die worden gedreven of mede worden gedreven door de minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Artikel 4 Maatstaf van de heffing
Het bedrag van de heffing wordt zodanig vastgesteld dat uit de opbrengst van de heffing en de daarover verkregen rentebaten en beleggingsopbrengsten de kosten kunnen worden bestreden, die naar verwachting gemoeid zullen zijn met de uitvoering van het in artikel 8.49, derde en vierde lid, bedoelde nazorgplan waarmee gedeputeerde staten hebben ingestemd, of, indien geen nazorgplan geldt, de in artikel 8.49, eerste lid, bedoelde zorg voor die stortplaats.
Leeuwarden, 23 oktober 2024
Provinciale staten van Fryslân
A. Rosier, griffier
drs. A.A.M. Brok voorzitter
Bijlage 1: Tarieventabel behorende bij de Verordening nazorgheffing gesloten stortplaatsen provincie Fryslân 2024.
In de Tarieventabel staan de bedragen die met toepassing van de bepalingen in de verordening geheven of teruggegeven worden van de stortplaatsen.
Stortplaats Skinkeskâns is in 2005 reeds overgedragen aan het Fonds. Hiervoor zal nooit meer een heffing worden opgelegd.
Trijehûs en Drachtstervaart zullen eind 2024 of begin 2025 worden overgedragen. De vermelde heffingen zijn gebaseerd op in 2024 opgestelde nazorgplannen en de stand van de voorziening per ultimo 2023. Bij Trijehûs is sprake van een overschot dat zal worden teruggestort. Bij Drachtstervaart zal heffing plaatsvinden om te komen tot het doelvermogen. Bij de overdracht vindt een definitieve eindafrekening plaats.
Aan Kromme Ee, Grietmansrak en Polderhoofdkanaal worden geen heffingen opgelegd omdat er geen actuele nazorgplannen zijn. Planning is dat deze nazorgplannen in 2024 gereedkomen en dat de locaties in 2025 aan het Fonds worden overgedragen.
Artikelsgewijze toelichting Verordening nazorgheffing gesloten stortplaatsen Fryslân 2024
Artikel 2: Belastingplicht Dit artikel specificeert wie belastingplichtig is voor de nazorgheffing. De keuze om de heffing op te leggen aan de exploitant die een stortplaats drijft, weerspiegelt de verantwoordelijkheid van de exploitant voor het beheer en de gevolgen van de stortplaats. Dit sluit aan bij het principe van verantwoordelijkheid voor de milieugevolgen van de eigen activiteiten. De verwijzing naar artikel 6:176, lid 4 van het Burgerlijk Wetboek benadrukt dat in gevallen van aansprakelijkheid, de voormalige exploitant belastingplichtig kan zijn. Dit is van belang om ervoor te zorgen dat de kosten voor nazorg en/of aansprakelijkheid niet alleen worden gedragen door de huidige exploitant, maar ook door degenen die historisch verantwoordelijk zijn voor de stortplaats.
Specifiek baggerspeciestortplaatsen die worden gedreven door of mede worden gedreven door de minister van Infrastructuur en Waterstaat worden vrijgesteld van de heffing, zoals aangegeven in artikel 15. 43 van de Wet milieubeheer.
Artikel 4: Maatstaf van de heffing
Het principe ‘de vervuiler betaalt’ komt hier tot uitdrukking: de heffing komt ten laste van een stortplaats, en kan in de storttarieven doorberekend worden door de exploitant. In deze verordening wordt voor een objectgebonden heffing gekozen. Het bedrag van de jaarlijkse aanslag wordt in principe zodanig vastgesteld dat uit de opbrengst van de jaarlijkse aanslagen en de daarover conform fondsreglement uitgekeerde jaarlijkse vergoeding een financiële voorziening wordt opgebouwd die op het moment van sluiting gelijk is aan het doelvermogen. Door de maatstaf van de heffing te bepalen op basis van het verschil tussen het gecalculeerd doelvermogen en de opgebouwde voorziening van een stortplaats relateert deze direct aan de daadwerkelijke kosten die gemoeid zijn met de nazorg. Door deze specifieke maatstaf te hanteren, wordt ervoor gezorgd dat de heffing proportioneel is aan de financiële behoeften van elke individuele stortplaats, zoals berekend volgens de dan geldende rekenrente en een actueel nazorgplan. Voor de opgebouwde voorziening wordt uitgegaan van de de stand per 31 december van het jaar voorafgaand aan het belastingjaar zoals dat is vastgelegd in de jaarrekening van het Fonds. Bepalend voor het doelvermogen zijn de meest actuele RINAS (Rekenmodel IPO Nazorg Stortplaatsen) en de meest actuele IPO-checklisten, die bekend zijn bij de exploitanten en geraadpleegd kunnen worden bij het IPO. Bij de berekening van het doelvermogen per stortplaats worden de volgende stappen onderscheiden:
De hoogte van het doelvermogen bij aanvang van de nazorg wordt dus bepaald door alle kosten in verband met de uitvoering van de nazorg - inclusief risico's - om te rekenen naar het jaar van aanvang nazorg. Bij die omrekening wordt rekening gehouden met zowel inflatie als de vastgestelde rekenrente. De uit te voeren werkzaamheden/te treffen maatregelen worden ontleend aan de door de exploitanten op te stellen nazorgplannen en door GS afgegeven beschikkingen naar aanleiding van die nazorgplannen. De beschikkingen kunnen inhoudelijk afwijken van het nazorgplan. De wenselijkheid van aanpassing van het nazorgplan zal periodiek bezien worden. Zowel de exploitant als het bevoegd gezag kunnen daar aanleiding toe zien. Overigens geeft artikel 8.49 van de Wet Milieubeheer aan in welke situaties het bevoegd bezag de exploitant kan bevelen om het nazorgplan aan te passen.
Deze bepalingen specificeren de hoogte van de nazorgheffing op basis van de financiële situatie van elke stortplaats. De indeling in klassen (minder dan 90%, tussen 90% en 110%, en meer dan 110% van het gecalculeerd doelvermogen) biedt waarborgen tegen grote tekorten of overschotten terwijl geen aanslagen hoeven te worden opgelegd bij kleine tekorten of overschotten.
In de tarieventabel worden zowel de totale belastingplicht als de jaarlijkse aanslagen vastgelegd. Het staat de provincie vrij om een aanslag op te leggen die lager is dan het geconstateerde verschil tussen het gecalculeerde doelvermogen en de opgebouwde voorziening indien dit gezien de financiële situatie van de belastingplichtige gewenst is en zolang dit de uiteindelijk te bereiken hoogte van de voorziening niet in gevaar brengt. De onderbouwing van deze afwijking wordt in dit geval in de toelichting bij de tarieventabel opgenomen.
Ten aanzien van de datum van sluiting gaat het om de datum waarop de sluiting in werking treedt. In de sluitingsverklaring kan geregeld zijn dat de inwerkingtreding van de sluiting een ander moment is dan de datum waarop de sluitingsverklaring wordt afgegeven. De datum van inwerkingtreden van de sluiting wordt gebruikt als datum waarop wordt bezien of er voldoende rendement is gerealiseerd op de geïnde nazorgheffing zodanig dat het vereiste niveau van de voorziening is gerealiseerd. Mede op basis van deze realisatie wordt de definitieve heffing bepaald.
Bij de afgifte van de sluitingsverklaring wordt op basis van de gegevens van de door Provinciale Staten vastgestelde jaarrekening van het fonds de voorlopige eindstand van de opgebouwde voorziening van de betreffende stortplaats bepaald. Hieruit volgt een indicatie van de definitieve heffing. De definitieve heffing wordt gebaseerd op het verschil tussen het definitieve doelvermogen en het werkelijk opgebouwd doelvermogen per sluitingsdatum. Het werkelijk opgebouwd doelvermogen wordt gebaseerd op de laatst vastgestelde jaarrekening. Het definitief doelvermogen wordt bepaald aan de hand van de beschikking van GS ten aanzien van het definitieve nazorgplan.
Deze zal vaak pas in het jaar van afgifte van de sluitingsverklaring worden opgesteld. Over de stand van de voorziening per 1 januari van het jaar waarin de stortplaats wordt gesloten, vindt een rentevergoeding plaats over de periode van 1 januari tot de sluitingsdatum. Deze rentevergoeding wordt berekend op basis van het gemiddelde van het driemaands Euribor tarief voor de bedoelde periode. Over een eventueel te restitueren bedrag wordt een rentevergoeding berekend over de periode vanaf zes weken na sluitingsdatum op basis van het gemiddelde van het driemaands Euribor-tarief voor de bedoelde periode. Over de heffing is geen BTW verschuldigd.
Het vaststellen van het belastingtijdvak als een kalenderjaar biedt een duidelijk tijdsbestek waarin exploitanten de nazorgheffing kunnen verwachten. De heffingsambtenaar heeft een jaarlijkse bevoegdheid om een aanslag op te leggen. Deze aanslag kan ook nihil zijn, indien dat met toepassing van de andere bepalingen in de verordening gerechtvaardigd is.
In deze verordening is gekozen voor heffing bij wege van belastingaanslag. Het initiatief tot het vaststellen van de belastingschuld ligt bij de provincie. Het vaststellen van de belastingschuld kan plaatsvinden door middel van het opleggen van een voorlopige aanslag en/of een definitieve aanslag. Indien enig (nieuw) feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de te weinig geheven belasting worden nagevorderd. Onder een nieuw feit wordt verstaan een feit dat de belastingheffer op het tijdstip van vaststelling van de aanslag niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn. Navordering is ook mogelijk indien de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
Het toestaan van een heffing op verzoek in specifieke situaties waarin de opgebouwde voorziening binnen een bepaald bereik valt, biedt exploitanten flexibiliteit en mogelijkheden om hun financiële planning af te stemmen op hun specifieke omstandigheden. Door criteria vast te stellen voor de beoordeling van deze verzoeken, wordt consistentie en eerlijkheid bevorderd bij de toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid. In jaren waarin volgens de verordening geen heffing nodig is, wordt hier de mogelijkheid gegeven aan een exploitant om toch geld in het fonds te brengen. Eén van de te overwegen omstandigheden is het uitgangspunt dat het fonds niet bedoeld is om onnodig hoge bedragen onder te brengen.
Artikel 9: Tijdstip van betaling
De provincie heeft op grond van artikel 228b van de Provinciewet een ruime bevoegdheid in het vaststellen van de betalingstermijn. Gebruikelijk in lokale belastingverordeningen is een termijn van 30 dagen. Op verzoek van de belastingplichtige kan uitstel verleend worden.
Op grond van artikel 232e Provinciewet volgen provincies het kwijtscheldingsbeleid van de Rijksoverheid. Dit is vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Artikel 232e Provinciewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken. Provinciale Staten van Fryslân hebben besloten dat bij de invordering van de heffing geen kwijtschelding wordt verleend. Het besluit om geen kwijtschelding te verlenen bij de invordering van de nazorgheffing benadrukt de verantwoordelijkheid van exploitanten om volledig bij te dragen aan de kosten van nazorg. Dit principe draagt bij aan de duurzame financiering van nazorgactiviteiten en voorkomt onevenredige lasten voor andere belanghebbenden.
Artikel 11: Voorlopige aanslag
Op grond van artikel 15. 44, derde lid, Wet milieubeheer in verband met artikel 227a Provinciewet en artikel 228 Provinciewet is een groot aantal bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) van toepassing op de nazorgheffing, waaronder de bepalingen met betrekking tot voorlopige aanslagen. In artikel 13 en 14 van de Awr is geregeld dat in bepaalde gevallen voorlopige aanslagen kunnen worden opgelegd. Die bepalingen komen er voor de nazorg op neer dat degene die de aanslag oplegt, óók voorlopige aanslagen kan opleggen. Voorlopige aanslagen kunnen worden opgelegd na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan, in casu aan het begin van het belastingtijdvak. De mogelijkheid om een voorlopige aanslag op te leggen biedt de provincie de flexibiliteit om aanslagen bij te stellen indien daartoe aanleiding is. Ook is er een mogelijkheid om de aanslagen in delen op te leggen.
Door de intrekking van de Verordening nazorgheffing gesloten stortplaatsen provincie Fryslân 1999 wordt duidelijkheid geschapen door oude regelgeving te vervangen door een bijgewerkte versie die beter aansluit bij de actuele behoeften en omstandigheden met betrekking tot nazorg van gesloten stortplaatsen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6 van de Bekendmakingswet moeten de besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van belastingverordeningen bekend worden gemaakt. Het niet voldoen aan deze bekendmakingplicht leidt tot niet verbindendheid van de verordening. Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit in het provincieblad, of in een andere door de provincie algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave. Op grond van artikel 10, tweede lid van de Bekendmakingswet treedt het bekendgemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag na de dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangegeven.
Hier is de naam vermeld waarmee de verordening op uniforme wijze aangehaald wordt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2024-16608.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.