Provinciaal blad van Groningen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Provinciaal blad 2024, 15463 | andere vergunning |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Provinciaal blad 2024, 15463 | andere vergunning |
Wnb-vergunning Windpark Eemshaven West
GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN
Naar aanleiding van de aanvraag d.d. 17 december 2021, aangevuld op 7 september, 10 oktober, 16 november 2023 en 26 augustus 2024, van Vattenfall Windpark Eemshaven West B.V., Hoekenrode 8, 1102 BR AMSTERDAM, betreffende het realiseren en exploiteren van het windpark Eemshaven west bestaande uit 23 windturbines inclusief bijbehorende civiele en elektrische werken (hierna: het project windpark Eemshaven west).
Vattenfall Windpark Eemshaven West B.V. een vergunning te verlenen op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het realiseren en exploiteren van 23 windturbines (inclusief bijbehorende civiele en elektrische werken). De vergunning wordt verleend voor de periode die start de dag na bekendmaking en die eindigt 30 jaar en 6 maanden na melding van de start van de bouw van de eerste windturbine van het windpark. De vergunning heeft betrekking op windturbines op de navolgende locaties.:
: Vattenfall Windpark Eeemshaven West B.V. ontheffing te verlenen van de verbodsbepaling opgenomen in artikel 3.5 lid 1 van de Wnb voor het 'opzettelijk doden in hun natuurlijke verspreidingsgebied' van de volgende beschermde vleermuissoorten: Gewone dwergvleermuis, Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Tweekleurige vleermuis en Laatvlieger.
De besluiten I vergunning artikel 2.7 Wnb, II ontheffing van artikel 3.1 lid 1 Wnb en III ontheffing van 3.5 lid 1 Wnb ontheffing tezamen worden hierna aangeduid als het Besluit. Aan het Besluit zijn voorschriften verbonden.
De bijlagen maken deel uit van het Besluit, waarbij, bij een strijdigheid tussen de voorschriften en de overige bijlagen bij het Besluit, deze als volgt prevaleren:
Bijlage A: Bijlagenbundel aanvraag Wnb WP EHW:
(NB vanwege de omvang zijn de bijlage 11, 11A en 11B als apart bestand bijgevoegd)
Bijlage A Bijlagenbundel aanvraag op provinciale website
Bijlage 11 MER Windpark Eemshaven West op provinciale website
Bijlage 11A Bijlagen 1-6 MER Windpark Eemshaven West op provinciale website
Bijlage 11B Bijlagen 7-14 MER Windpark Eemshaven West op provinciale website
Bijlage B: Brief wijziging tenaamstelling Windpark Eemshaven West (d.d. 26-8-2024, kenmerk 717051/PC001/ v1.0)
Bijlage C: Nota van zienswijzen (inclusief bijlagen)
Bijlage D: Vegetatiekaart Ruidhorn
Gedeputeerde Staten van Groningen:
Coördinatie en rechtsbescherming
Voor windparken tussen de 5 en 100 MW is de provincie bevoegd gezag en voor windparken boven de 100 MW het Rijk. Het Rijk kan afzien van deze bevoegdheid indien de toepassing ervan geen relevante versnelling voor de besluitvorming oplevert indien deze door provincie of gemeente wordt uitgevoerd.
Voor het beoogde windpark geldt dat het opgesteld vermogen nog niet bepaald is. Het vermogen van de toepasbare windturbinetypes ligt naar verwachting tussen de 4 en 6 MW. Daarmee kan theoretisch een vermogen van 144 MW worden geplaatst. Gezien deze omvang ligt de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het besluitvormingsproces op grond van de Elektriciteitswet bij het Rijk. Bij besluit van 2 februari 2023 heeft het Rijk aangegeven de rijkscoördinatieregeling buiten toepassing te laten. Daardoor is op deze procedure het overige recht en procedures van toepassing. In dit geval is dat voor dit park de door PS vastgestelde coördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening. In het PS besluit tot toepassing co-ordinatie uit 2014 staat dat PS besluiten: "Ex artikel 3.33, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening dat GS met uitsluiting van gemeenten en waterschappen bevoegd zijn de door hen te coördineren besluiten te nemen tenzij het Rijk het daartoe bevoegde gezag is". Dat betekent dat GS de vergunningen coördineren en bevoegd zijn tot het vaststellen van de onderhavige vergunning.
De besluiten die gecoördineerd zijn voorbereid zijn:
Het inpassingsplan is op 25 september 2024 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Groningen en heeft het identificatienummer NL.IMRO.9920.IPWindparkEHW-VA01.
De inzet van de coördinatieregeling bundelt de voorbereiding, bekendmaking en vaststelling van besluiten in één procedure. Bovendien geldt er één beroepsgang. Krachtens de coördinatieregeling zijn GS bevoegd de vergunningen te verlenen. GS treden daarmee in de plaats van waterschap Noorderzijlvest en de gemeente Het Hogeland voor respectievelijk de waterwetvergunning en de omgevingsvergunning.
Terinzagelegging ontwerpbesluiten
De ontwerpbesluiten en het bij het Provinciaal Inpassingsplan en de vergunningen behorende milieueffectrapport (MER) hebben 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon door een ieder zienswijzen naar voren worden gebracht. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt. De zienswijzen en de reacties hierop zijn weergegeven in de Nota van zienswijzen die is bijgevoegd als bijlage B.
De zienswijzen en adviezen (advies van de commissie m.e.r. en het deskundigen advies) hebben geleid tot aanpassing van voorschrift 16 in het Besluit. Dit voorschrift ziet toe op de waarborg dat de hoogwatervluchtplaats Ruidhorn gedurende de looptijd van het Besluit geschikt is en blijft als vervangende hoogwatervluchtplaats voor vogels die door het project worden verstoord bij de hoogwatervluchtplaats Rommelhoek. De in dit Besluit opgenomen overwegingen ten aanzien van dit punt zijn ook aangepast.
De voorgenomen activiteit valt onder categorie C 22.2, de oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 20 windturbines of meer, van het Besluit milieueffectrapportage.
Voor Windpark Eemshaven West is een gecombineerd milieueffectrapport (plan-MER en project-MER) opgesteld op grond van artikel 7.2, lid 1, onder b en lid 2, van de Wet milieubeheer. Het MER Windpark Eemshaven West Vattenfall 715071 | Definitief V4.0 07-09-2023 is opgesteld ten behoeve van het inpassingsplan en de onderhavige vergunningaanvraag (verder: het MER). In het kader van de gecoördineerde besluitvorming zijn de procedures voor de project- en plan-MER gecombineerd en gelijktijdig doorlopen. De m.e.r.-procedure voor Windpark Eemshaven West startte in juli 2020 met de openbare kennisgeving en publicatie van de Concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau.
Het MER is tegelijk ter inzage gelegd met het ontwerp-Inpassingsplan Windpark Eemshaven West en de diverse ontwerp-beschikkingen, waaronder de ontwerpvergunning. Op 26 maart 2024 heeft de Commissie m.e.r. advies uitgebracht over het MER. De strekking van het advies is dat voldoende milieuinformatie beschikbaar is om de besluiten te kunnen nemen. De Commissie m.e.r. noemt het MER van hoge kwaliteit.
De Commissie m.e.r. geeft voor twee onderdelen aan dat de conclusies van het MER en de Passende beoordeling niet worden gedeeld. Naar aanleidig van dit advies is door GS een aanvullend advies gevraagd van onafhankelijke deskundigen. De twee adviezen zijn mede aanleiding voor het aanpassen van voorschrift 16 behorende bij het Besluit. Onder punt 5 van de Nota van zienswijzen is dit nader toegelicht.
Van dit besluit wordt kennisgegeven op www.officielebekendmakingen.nl. Het besluit met de daarbij behorende stukken liggen in het gemeentehuis van de gemeente Het Hogeland, bij het waterschap Noorderzijlvest en in het provinciehuis te Groningen gedurende zes weken ter inzage.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan beroep worden ingesteld tegen dit besluit. Dit kan binnen zes weken vanaf de dag van terinzagelegging bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 2500 EA Den Haag. In het beroepschrift moet duidelijk staan tegen welk besluit beroep wordt ingesteld en waarom. Verder moet het beroepschrift een datum en een ondertekening bevatten. Op dit besluit is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het beroepschrift moet worden aangeven welke beroepsgronden worden aangevoerd tegen het besluit. Na afloop van de termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Als de zaak spoedeisend is, kan een schorsingsverzoek (een verzoek om voorlopige voorziening) wor-den ingediend bij de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit verzoek kan tevens digitaal worden ingediend. Meer informatie staat op www.raadvanstate.nl.
Deze vergunning treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt. Indien gedurende de beroepstermijn naast een beroepschrift tevens een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingediend, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.
Aanspreekpunt in het kader van het Besluit en de daarbij behorende voorschriften is het Loket VTH, loketvth@provinciegroningen.nl. U kunt ook contact opnemen met Team VTH van de Provincie Groningen, Postbus 610, 9700AP, Groningen.
Voorschriften verbonden aan het Besluit met zaaknummer K55647 en documentnummer 2024-123039
Aan het Besluit zijn de volgende voorschriften verbonden:
Vergunninghouder dient, zodra de datum waarop de werkzaamheden zullen aanvangen bekend is, deze datum uiterlijk een week voorafgaand aan de werkzaam¬heden door te geven aan het Loket VTH van de Provincie Groningen, schriftelijk naar Postbus 610, 9700AP, Groningen of via het e-mailadres loketvth@provinciegroningen.nl onder vermelding van het zaaknummer K55647.
Vergunninghouder dient onverwijld contact op te nemen met het Loket VTH van de Provincie Groningen indien bij het uitvoeren van de werkzaamheden waarop het Besluit ziet andere beschermde soorten dan de genoemde worden aangetroffen of andere handelingen als benoemd in deze voorschriften noodzakelijk zijn.
Mocht tijdens de realisatiefase sprake zijn van overtredingen ten aanzien van beschermde soorten dan dient de Vergunninghouder hiervoor in het bezit te zijn van een toereikende ontheffing, aangezien het Besluit met betrekking tot een ontheffing soortbescherming onder II en III enkel ziet op de exploitatiefase.Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient een afschrift van het Besluit en de bijbehorende documenten op de locatie van de werkzaamheden aanwezig te zijn (op papier of digitaal) en op verzoek te worden getoond aan de daartoe bevoegde toezichthouders of opsporingsambtenaren.
Gedurende de aanlegfase dient een ecologisch logboek bijgehouden te worden. Uit dit logboek moet aantoonbaar blijken wanneer en op welke wijze de hier beschreven voorschriften zijn uitgevoerd. Dit logboek moet op verzoek worden getoond aan de daartoe bevoegde toezichthouders of opsporingsambtenaren. Dit logboek dient bewaard te blijven gedurende de gehele aanlegfase van dit besluit.
Vergunninghouder dient na de ingebruikname van de windturbines dit door te geven aan het Loket VTH van de Provincie Groningen, schriftelijk naar Postbus 610, 9700AP, Groningen of via het e-mailadres loketvth@provinciegroningen.nl onder vermelding van het zaaknummer K55647. Daarbij dient het ecologisch logboek te worden overlegd. Als moment van ingebruikname dient het moment van de aanmelding van de eerste productie van windenergie bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Voorschriften Soortbescherming
Alle mitigerende maatregelen dienen te worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige1
Voorschriften Stilstandvoorziening
De slachtofferaantallen voor trekvogels worden separaat gemonitord bij de windturbines, die zijn voorzien van een stilstandvoorziening, en bij de overige windturbines, gedurende een periode van 2 jaar vanaf het moment van inbedrijfname van alle windturbines binnen het project windpark Eemshaven west.
Aanvullend op de maatregelen voor trekvogels dienen alle windturbines in nachten (tussen zonsondergang en zonsopkomst) stil te worden gezet (gedefinieerd als het terugbrengen van het aantal rotaties per minuut per windturbine tot minder dan 1) ter reductie van het aantal aanvaringsslachtoffers onder rosse vleermuis, laatvlieger, tweekleurige vleermuis, gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis in de periode van 1 april tot 15 oktober. Stilstand ten behoeve van vleermuizen dient te worden uitgevoerd:
Nadat de 2 jaar zoals bedoeld in voorschrift 9 zijn verstreken, voorziet vergunninghouder Gedeputeerde Staten binnen 3 maanden van een evaluatie van de effectiviteit van de stilstandvoorzieningen ten behoeve van trekvogels en vleermuizen. De evaluatie is gebaseerd op de monitoringsgegevens, optimalisatiemogelijkheden en de beschikbaarheid van nieuwe kennis en technieken.
Gedurende de looptijd van het Besluit dient het areaal verruigde vegetatie op de hoogwatervluchtplaats Ruidhorn niet meer dan 36,6 hectare te bedragen conform het aantal hectare in de nulsituatie die is weergegeven op de kaart in bijlage D, zodat de hoogwatervluchtplaats geschikt blijft voor de opvang van wad- en watervogels die verstoord worden door de windturbines aan de rand van de hoogwatervluchtplaats Rommelhoek (nummer A08, A09, A10 en A11). Het areaal verruigde vegetatie wordt telkens bepaald ten opzichte van en aan de hand van de op de kaart weergegeven nulsituatie.
Vergunninghouder stelt uiterlijk zes maanden voor ingebruikname van alle windturbines waarop het Besluit betrekking heeft, doch uiterlijk 31 december 2028 indien niet alle windturbines op deze datum in gebruik zijn, een monitoringsplan op, conform de voorschriften in het monitoringsprotocol van NIEWHOL2, en stuurt dit voor het eind van die termijn ter goedkeuring aan GS. In dit monitoringsplan dienen zowel de monitoring als de stilstandvoorzieningen voor vleermuizen en vogels te zijn beschreven. Tevens dient hierin aangegeven te worden hoe de effectiviteit van de twee stilstandvoorzieningen ter reductie van het aantal vleermuis- en vogelaanvaringsslachtoffers onderzocht zal worden, waarbij ook wordt aangegeven hoe inhoud wordt gegeven aan de monitoring bedoeld in voorschrift 9. Aanvullend op het bepalen van vleermuisslachtoffers dient de vergunninghouder het aantal vleermuispassages op rotorhoogte te bepalen en vast te leggen tijdens het gehele vleermuisseizoen (conform de voorschriften in het monitoringsprotocol) door tenminste 3 van de 23 windturbines te voorzien van een batcorder waarmee het verschil in vleermuispassages bepaald wordt tijdens en buiten de stilstandmomenten;
Vanaf de datum van inwerkingtreding van het Besluit en gedurende de looptijd van het Besluit moeten de hoogwatervluchtplaatsen (hvp's) van de Rommelhoek/Eemshaven en Ruidhorn maandelijks gemonitord worden. Deze monitoring dient aan te sluiten bij de systematiek van de huidige maandelijkse monitoring van de hvp's3.
Van opgetreden incidenten, waaronder verstaan worden alle gebeurtenissen waarbij onbedoeld schadelijke stoffen vrijkomen, dan wel waardoor anderszins schade aan het betrokken beschermde gebied kan worden toegebracht, dient onverwijld schriftelijk melding te worden gedaan aan Gedeputeerde Staten, onder overlegging van alle relevante gegevens.
1. Projectvoornemen en omschrijving initiatief
De initiatiefnemers van Windpark Eemhaven West hebben het voornemen om drieëntwintig windturbines te realiseren ten zuiden van de Waddenzee en ten westen van het huidige windpark Emmapolder, gelegen in de gemeente Het Hogeland.
De windturbines zijn voorzien ten westen van het havengebied Eemshaven, een gebied met zware industrie, waaronder drie energiecentrales, en een groot aantal windturbines. De noordzijde van het windpark grenst aan Natura 2000-gebied Waddenzee (afstand tot Waddenzee is ca. 180 meter afstand). Ten zuiden ligt het buurtschap Valom en bebouwing langs de Emmaweg alsmede de dwarsweg. Op circa 3 kilometer ten zuiden van het plangebied ligt het dorp Roodeschool. Op iets grotere afstand liggen Uithuizen en Uithuizermeeden.
Het voornemen voorziet in zowel de bouw van het windpark, als de exploitatie. Tot het voornemen behoren ook de realisatie van de fundaties van de windturbines, ondergrondse bekabeling tussen de windturbines en het kabeltracé naar het hoogspanningsnet aan de westzijde van de Eemshaven, 1 transformatorstation, en civiele werken bestaande uit 1 kraanopstelplaats per windturbine en ontsluitingswegen.
De realisatie van het windpark is voorzien in de periode 2025-2028. De vergunning wordt verleend voor de periode die start de dag na bekendmaking van dit besluit en die eindigt 30 jaar en 6 maanden na melding van de start van de bouw van de eerste windturbine van het windpark.
De te realiseren windturbines zijn gelokaliseerd in de directe nabijheid van Natura 2000-gebied Waddenzee en hebben in potentie een negatief effect op de natuurlijke kenmerken en instandhoudingsdoelstellingen van de Waddenzee. Op grond van artikel 2.7 lid 2 Wnb kan vergunning worden verleend voor activiteiten die negatieve effecten kunnen hebben. De aanvraag betreft een nieuwe activiteit die aansluit bij bestaande gelijksoortige activiteiten.
Ingevolge artikel 2,7, tweede lid Wnb is een vergunning (hierna: natuurvergunning) benodigd voor een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. De vergunningplicht is ook van toepassing op projecten met (mogelijke) significant verstorende effecten op een buitenlands Natura 2000-gebied4. Het maakt niet uit of het project binnen of (net) buiten een Natura 2000-gebied wordt verricht. De bevoegdheid voor het verlenen van de natuurvergunning berust in beginsel bij Gedeputeerde Staten van de provincie waar het project of de andere handeling wordt gerealiseerd, of verricht.5
Voor ‘projecten’ met mogelijke significant verstorende effecten op de kwalificerende natuurwaarden van een Natura 2000-gebied is een natuurvergunning nodig. Of een project mogelijk significant verstorende effecten heeft op een Natura 2000-gebied moet worden vastgesteld met behulp van de natuurtoets.6 Per geval moet worden vastgesteld of een project of andere handeling effecten heeft voor een Natura 2000-gebied, en waar deze effecten uit bestaan. Het is niet toegestaan om bepaalde activiteiten of een categorie van activiteiten generiek uit te sluiten van de natuurtoets.7 De natuurtoets bestaat in beginsel uit twee onderdelen: een voortoets (in onderhavige aanvraag natuurtoets genoemd) en (eventueel) een passende beoordeling.8 Indien mogelijkerwijs sprake is van significant verstorende effecten moet een volledige natuurtoets (passende beoordeling) worden uitgevoerd.9 Op deze hoofdregel bestaan ook uitzonderingen, bijvoorbeeld als een plan of project al eerder passend is beoordeeld.10 In het kader van de passende beoordeling moet worden vastgesteld of een project (mogelijkerwijs) significant verstorende effecten heeft op de kwalificerende natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Daarbij mogen mitigerende maatregelen wél en compenserende maatregelen niet worden meegewogen.11
3. Aanwijzingsbesluiten Natura 2000
De Wet natuurbescherming regelt onder andere de aanwijzing van natuurgebieden. Natura 2000-gebieden worden aangewezen middels een aanwijzingsbesluit van de Minister van EZ. De inhoud van de aanwijzingsbesluiten is voor Natura 2000-gebieden van groot belang, omdat het onder meer het referentiekader biedt voor het beheerplan, de beoordeling van projecten en de vergunningverlening. Op 25 februari 2009 heeft de Minister van EZ zeven gebieden (Waddenzee, Duinen en Lage land Texel, Duinen Vlieland, Duinen Terschelling, Duinen Ameland, Duinen Schiermonnikoog en Noordzeekustzone) aangewezen als Natura 2000-gebied. De instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebied Waddenzee staan in het Aanwijzingsbesluit.12 Het gebied kwalificeert zowel voor aanwijzing onder de Habitatrichtlijn als Vogelrichtlijn en het Aanwijzingsbesluit bevat derhalve zowel instandhoudingsdoelen voor habitats, habitatrichtlijnsoorten, en vogels, zowel broed- als niet broedvogels.
Het Natura 2000-gebied Waddenzee (Aanwijzingsbesluit 2009, min. LNV) omvat alle buitendijkse delen, inclusief de kwelders langs de vastelandskust en op de eilanden. Het is een internationaal belangrijk natuurgebied, omdat het functioneert als:
Het gebied is van zeer groot belang als broedgebied voor kustgebonden waadvogels (lepelaar), eenden, meeuwen, sterns (grote stern, visdief, noordse stern en dwergstern) en steltlopers (kluut, scholekster, bontbekplevier, strandplevier en tureluur). Dit zijn allemaal broedvogels van embryonale duinen, duinmeren, hoge zandplaten met schelpen en hogere delen van de kwelder;
Voor het Nederlandse Habitatrichtlijngebied Waddenzee is in 2017 een wijzigingsbesluit gepubliceerd.13 Met dit wijzigingsbesluit is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid met de Eems-Dollard en is in dit deelgebied de begrenzing van het Habitatrichtlijngebied en die van het Vogelrichtlijngebied gelijkgetrokken en zijn de instandhoudingsdoelstellingen aangevuld. Dit laatste betreft de toevoeging van het habitattype estuaria (H1130), gericht op behoud van de omvang en verbetering van de kwaliteit. Daarnaast is de Eems-Dollard van belang voor fint, rivierprik, zeeprik en de gewone zeehond en komen er diverse broedvogels en niet-broedvogels in het gebied voor.
In het Eems-estuarium liggen verschillende Duitse Natura 2000-gebieden. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat er ook effecten kunnen optreden in deze gebieden. Daarom worden ook deze gebieden in de beoordeling betrokken.
Op ruime afstand zijn Natura 2000-gebied Noordzeekust (ca. 13 km) en enkele Duitse Natura 2000-gebieden, te weten Unterems & Außenems, Hund & Paapsand en Niedersächsisches Wattenmeer gelegen. De laatste ligt op de kortste afstand, ca. 5 km.
Voor de Duitse Natura 2000-gebieden vormt artikel 6 van de Habitatrichtlijn het toetsingskader. Artikel 6, derde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206, hierna: de Habitatrichtlijn) bepaalt, voor zover van belang, dat voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, een passende beoordeling wordt gemaakt van de gevolgen voor het gebied en dat door de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project wordt verleend nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten.14 Voor het meest nabijgelegen Duitse Natura 2000-gebied geldt een ‘harde’ veiligheidsafstand van 600 m en een ‘zachte’ veiligheidsafstand van 3 km op basis van de kwalificerende soorten van het gebied. Project windpark Eemshaven West ligt ruim buiten de veiligheidszones van alle nabijgelegen Duitse Natura 2000-gebieden.
De Wnb bepaalt in artikel 2.3 dat voor Natura 2000-gebieden het opstellen van een beheerplan verplicht is. Een beheerplan beschrijft wat er nodig is om de duurzame staat van instandhouding van natuurwaarden te behouden of te ontwikkelen en aan de instandhoudingsdoelen te voldoen. Het beheerplan moet een belangrijke bijdrage leveren aan het streven om de natuur te behouden in de Natura 2000-gebieden (Ministerie van EZ; handreiking beheerplan Natura 2000-gebieden; september 2005). Het beheerplan N2000 Waddenzee 2016-2022 is vastgesteld bij besluit van 13 december 2016.15 Op grond van het overgangsrecht, als vastgelegd in artikel 9.2 lid 1 Wnb, gelden beheerplannen als bedoeld in artikel 19a, eerste lid of 19b, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998 voor het tijdvak waarvoor zij zijn vastgesteld als beheerplannen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de Wnb.
In het beheerplan Waddenzee is het project windpark Eemshaven West, niet opgenomen als project dat is beschreven en wordt gerealiseerd overeenkomstig een beheerplan als bedoeld in artikel 2.3 Wnb.
Het Hof van Justitie EU heeft in het arrest Stadt Papenburg bij de interpretatie van het begrip ‘project’ gerefereerd aan de M.e.r.-richtlijn. In art. 1, tweede lid M.e.r.-richtlijn is het begrip ‘project’ gedefinieerd als:
In arresten over de M.e.r.-richtlijn heeft het Europese Hof voor de uitleg van het begrip ‘project’ (in de mer-richtlijn) een koppeling gelegd met een fysieke ingreep. Zo oordeelde het Hof dat er sprake is van een project voor zover er sprake is van een materieel werk, van een activiteit die ter plaatse een reële fysieke veranderingen meebrengt, van werken of ingrepen die de materiële toestand van de plaats veranderen.16 De aangevraagde activiteit leidt tot een fysieke ingreep in het natuurlijk milieu en kwalificeert derhalve als ‘project’.17
6. Mogelijk significante gevolgen, passende beoordeling
Art. 2.7 en 2.8 Wnb voorzien in een plicht tot het maken van een passende beoordeling voor alle plannen, projecten en andere handelingen waarvan op voorhand niet geheel kan worden uitgesloten dat zij een nadelige invloed op het Natura 2000-gebied kunnen hebben. De beoordeling of van mogelijk significante gevolgen sprake is gerelateerd aan de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Wanneer een plan of project weliswaar gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied, maar de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt, kan het niet worden beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen heeft voor het gebied. Omgekeerd moet een plan of project dat de instandhoudingsdoelstellingen van een gebied in gevaar dreigt te brengen, noodzakelijkerwijs worden beschouwd als een plan of project dat significante gevolgen kan hebben voor dat gebied.
Bij de aanvraag is een passende beoordeling gevoegd, Passende beoordeling Windpark Eemshaven West, d.d. 6 september 2023, rapportnummer 715071.
De aanvraag die ziet op het project windpark Eemshaven west is derhalve passend beoordeeld zoals voorgeschreven in artikel 2.7 derde lid 3 en onder a jo. artikel 2.8 eerste lid Wnb.
7. Bevoegdheid tot vergunningverlening
Art. 1.3 Wnb regelt dat in beginsel Gedeputeerde Staten bevoegd zijn en meer specifiek is het College van Gedeputeerde Staten van de provincie waar het project of de handeling wordt verricht, bevoegd gezag. Dat geldt ook als de gevolgen van het project of de handeling zich voordoen in een Natura 2000-gebied dat (deels) in een andere provincie is gelegen. Art. 1.3, derde lid Wnb bepaalt dat in een dergelijk geval door gedeputeerde staten van de provincie waarin het project of de handeling wordt verricht niet wordt beslist dan in overeenstemming met gedeputeerde staten van de andere provincie.
Ingevolge art. 1.3, vijfde lid Wnb jo. Art. 1.3 Besluit natuurbescherming (Bnb) is de minister van EZ in plaats van Gedeputeerde Staten voor een reeks van categorieën handelingen bevoegd om te beslissen over de ingevolge art. 2.7, tweede lid Wnb noodzakelijke vergunning. Daarbij gaat het om gevallen waarin, bijvoorbeeld, zwaarwegende nationale belangen in het geding zijn.
Nu het project in de provincie Groningen wordt gerealiseerd en geen sprake is van de uitzondering als bedoeld in artikel 1.3, vijfde lid, Wnb, is Gedeputeerde Staten van Groningen bevoegd gezag.
In dit geval zijn GS bevoegd gezag voor het verlenen van de Wnb-vergunning omdat de coördinatieregeling van kracht is.
8. Vergunningplicht en procedure
De windturbines zullen worden opgericht buiten een Natura 2000-gebied. Het plangebied ligt zelf niet in Natura 2000-gebied Waddenzee. Er is dus met zekerheid geen sprake van verlies van areaal van de beschermde habitattypen door ruimtebeslag.
Het tweede lid van art. 2.7 Wnb bevat een vergunningvereiste voor projecten, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, een significant verstorend effect zou kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
In de passende beoordeling is voldoende inzichtelijk gemaakt op welke gebieden en welke instandhoudingsdoelstellingen zich mogelijk een effect op te beschermen natuurwaarden zou kunnen voordoen ten gevolge van zogenaamde ‘externe werking’.
De aanvraag ziet zowel op het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in het hoofdstuk 2, Natura 2000-gebieden van de Wnb als op het verkrijgen van ontheffingen als bedoeld in hoofdstuk 3, Soorten, van de Wnb.
Artikel 5.3 Wnb bepaalt dat aan een vergunning, vrijstelling of ontheffing voorschriften kunnen worden verbonden of dat deze besluiten onder beperkingen kunnen worden verleend. Eveneens is bepaald dat een geldigheidsduur aan deze besluiten kan worden verbonden.
In het navolgende is beoordeeld dat met zekerheid kan worden geconcludeerd dat het project windpark Eemshaven west de natuurlijke kenmerken van Natura-2000 gebieden niet zal aantasten.
De voorbereiding van de besluiten die nodig zijn voor de uitvoering van het project windpark Eemshaven west wordt door de provincie Groningen gecoördineerd. De coördinatie is gericht op een efficiënte besluitvorming door de voorbereiding, vaststelling en bekendmaking van de benodigde besluiten op elkaar af te stemmen en gelijktijdig te laten verlopen.
De besluiten die gecoördineerd worden voorbereid zijn:
De inzet van deze regeling bundelt de voorbereiding, bekendmaking en vaststelling van besluiten in één procedure. Bovendien geldt er één beroepsgang. Krachtens de Elektriciteitswet zijn GS bevoegd de vergunningen te verlenen. GS treden daarmee in de plaats van waterschap Noorderzijlvest en de gemeente Het Hogeland.
Terinzagelegging ontwerpbesluiten
De ontwerpbesluiten en het bij het Provinciaal Inpassingsplan en de vergunningen behorende milieueffectrapport (MER) zijn gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn zienswijzen naar voren gebracht. Hiervoor wordt verwezen naar de inhoud van de nota van zienswijzen.
9. Beoordeling van effecten op relevante natuurwaarden N2000-gebieden
In de passende beoordeling is inzichtelijk gemaakt op welke gebieden en welke instandhoudingsdoelstellingen zich mogelijk een effect op te beschermen natuurwaarden zou kunnen voordoen ten gevolge van zogenoemde ‘externe werking’. Realisatie van het project windpark Eemshaven west vindt buiten het N2000 gebied plaats, waardoor er geen sprake is van verlies van oppervlakte van beschermde habitattypen.
Vanwege mogelijke effecten van stikstofemissie in de bouwfase van het project windpark Eemshaven west is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd met het wettelijk voorgeschreven rekenprogramma Aerius Calculator. Uit de bij de passende beoordeling gevoegde berekening (Bijlage A, bijlage 7 Aerius-berekening met kenmerk RW32mexYtHvJ d.d. 09-11-2023) blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op (bijna) overbelaste stikstofgevoelige habitattypen. Verder is stikstofemissie tijdens de gebruiksfase van het project windpark Eemshaven west dermate gering dat op voorhand kan worden uitgesloten dat effecten vanwege stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige habitattypen optreden.
Overige effecten op habitattypen worden niet verwacht. Effecten op beschermde habitattypen als gevolg van externe werking zijn daarom uitgesloten.
B. Habitatsoorten (Habitatrichtlijn) en vogels (Vogelrichtlijn)
Het plangebied en de directe omgeving daarvan is vooral van belang voor vogels. Habitatrichtlijnsoorten waarvoor het gebied kwalificeert komen voor buiten het plangebied in de Waddenzee. Een aantal soorten is sterk gebonden aan habitattypen die niet in de nabijheid van van het plangebied zijn gelegen. Op de overige soorten wordt hieronder ingegaan.
Tijdens de realisatiefase zal er behalve onderwatergeluid ook sprake zijn van geluid bovenwater als gevolg van heiwerkzaamheden. Uit het 'Memo akoestisch onderzoek heigeluid WP Eemshaven West, 1 mei 2023' blijkt dat een beperkt gebied verstoord wordt en dat er bij ligplaatsen van zeehonden geen relevante geluidsniveaus optreden. Ook in de exploitatiefase zal er geen sprake zijn van een relevante verstoring aangezien er binnen de 45 dB(A) contour geen vaste rust- of verblijfplaatsen zijn.
De Gewone zeehond kan hinder ondervinden van onderwatergeluid of luchtgeluid geproduceerd bij het heien van de fundering van de windturbines. Gezien de afstand van 180 meter van de windturbines tot de Waddenzee, zal het effect klein zijn. Bij de heiwerkwerkzaamheden zal gebruik gemaakt worden van een 'slow start'. Dit houdt in dat het heien of trillen langzaam wordt opgevoerd. De trillingen ten gevolge van de heiwerkzaamheden zijn ter plaatse van de Waddenzee nagenoeg uitgedempt. Het is echter niet uit te sluiten dat enkele gewone zeehonden tijdelijk verstoord worden en daardoor mogelijk uitwijken naar andere delen van de Waddenzee/ Eems. Het verstoorde gebied betreft een zeer beperkte oppervlakte in vergelijking met de totale oppervlakte van de Waddenzee en het Eems-Dollard estuarium. Daarnaast betreft het geen permanente verstoring, maar een tijdelijk effect. De ligplaats van de Gewone zeehond aan de noordzijde van de zandplaat Hond en Paap ligt op meer dan 7 kilometer afstand van het project windpark Eemshaven west. Op basis van deze afstand kan verstoring van zeehonden op deze plaat door luchtgeluid tijdens de heiwerkzaamheden uitgesloten worden. Een effect op het behalen van de instandhoudingdoelstellingen kan met zekerheid uitgesloten worden.
De Grijze zeehond en de Bruinvis komen weliswaar voor in de Waddenzee en het Eems-Dollard estuarium, maar de aantallen zijn laag. De Bruinvis is hoofdzakelijk gevoelig voor hoge geluidsfrequenties. Het onderwatergeluid dat geproduceerd wordt tijdens de heiwerkzaamheden bevat ook hoge geluidsfrequenties, maar bereikt maar een klein deel van de Waddenzee en het Eems-Dollard-estuarium, waardoor de eventueel in het gebied aanwezige grijze zeehonden en bruinvissen voldoende uitwijkmogelijkheden hebben. Net als voor de Gewone zeehond kunnen voor de Grijze zeehond en de Bruinvis effecten op het behalen van de instandhoudinsgdoelstellingen met zekerheid uitgesloten worden.
Zeeprik, Rivierprik en Fint kunnen in zeer kleine aantallen voorkomen in de oeverzone van de Waddenzee ten noorden van het project windpark Eemshaven west (zie § 7.2 Natuurtoets windpark Eemshaven West d.d. 11 augustus 2023). Het heien van de funderingen van de windturbines leidt tot onderwatergeluid. Vissen kunnen door dit onderwatergeluid verstoord worden of zelfs sterven, zo ook de Zeeprik, Rivierprik en Fint. Vissen met een gesloten zwemblaas zijn het meest gevoelig voor onderwatergeluid. Voor het optreden van schade bij vissen worden bepaalde drempelwaarden gehanteerd. Bij metingen van onderwatergeluid tijdens heiwerkzaamheden voor de bouw van de energiecentrales in de Eemshaven, zijn deze waarden slechts op één locatie overschreden en alleen op een dag dat er een maximum aantal palen werd geheid (Buro Bakker 2016). Het onderwatergeluid bij de heiwerkzaamheden ten behoeve van het project windpark Eemshaven West zal in intensiteit overeenkomen met die tijdens de bouw van de centrales en andere werkzaamheden in de Eemshaven. Als tijdens de realisatiefase van het project windpark Eemshaven West al sprake is van een overschrijding van drempelwaarden dan betreft dit een zeer beperkte oppervlakte gedurende een beperkte periode (tijdelijk effect). De vissen hebben genoeg ruimte om binnen Natura 2000-gebied Waddenzee (tijdelijk) uit te wijken bij eventuele verstoring door onderwatergeluid. De alternatieven zijn hierin niet onderscheidend. Er is derhalve geen sprake van negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Zeeprik, Rivierprik en Fint in de omliggende Natura 2000-gebieden.
In de realisatiefase kan verstoring optreden als gevolg van de werkzaamheden. In de exploitatiefase zijn drie mogelijke effecten van belang, te weten barrièrewerking, verstoring en het optreden van aanvaringsslachtoffers.
In de natuurtoets en in de passende beoordeling is vastgesteld voor welke soorten mogelijk effecten optreden op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Dit betreft de volgende soorten van Natura 2000-gebied Waddenzee:
Voor alle overige soorten kan het optreden van (significante) effecten van de realisatie en exploitatie van het project windpark Eemshaven West op voorhand met zekerheid worden uitgesloten.
Voor de bouw vinden werkzaamheden in het plangebied plaats. De kortste afstand tot de Waddenzee is ca. 180 m en tot natuurcompensatiegebied Ruidhorn ca. 500 m. De Waddenzeedijk biedt een visuele afscherming voor werkzaamheden op de grond. Tijdens de fundatiewerkzaamheden is de geluidsbelasting van belang. Er zijn meerdere fundatietypen mogelijk. Voor het aanleggen van de fundaties vinden heiwerkzaamheden plaats, waarbij wordt uitgegaan van een zogenaamde ‘slow start’ als mitigerende maatregel. Dit houdt in dat het heien of trillen langzaam wordt opgevoerd.
De Ruidhorn is een natuurcompensatiegebied dat is aangelegd als potentieel broedgebied en HVP voor aangewezen vogelsoorten van Natura2000 gebied Waddenzee. De heiwerkzaamheden kunnen piekgeluiden boven de 70 dB(A) veroorzaken. De 70 dB(A) verstoringscontour van ca. 1.000 m overlapt voor de 5 dichtstbijzijnde windturbines (gedeeltelijk) met de Ruidhorn. Deze verstoring is op zich tijdelijk. Bovendien broeden in het oostelijke deel van de Ruidhorn en in het plangebied geen aangewezen broedvogels van Natura 2000 gebied Waddenzee. Daarmee is een negatief effect van het heien op aangewezen broedvogels uitgesloten.
Verstoring van de overige broedende vogels in de Ruidhorn bij gebruikmaking van het type ‘monopile’, kan vermeden worden door de fundaties van de 5 dichtstbijzijnde windturbines A01, A02, B01, B02 en C02 buiten het broedseizoen aan te leggen. Daarmee is verstoring van broedgevallen in de Ruidhorn tijdens het heien uitgesloten. Dit is geborgd door de maximale geluidsbelasting op de rand van de Ruidhorn voor te schrijven. Het geluidsniveau in de Ruidhorn tijdens de exploitatiefase van de windturbines is niet relevant als gevolg van de afstand tot de Ruidhorn. Het geluidsniveau ligt in dat geval lager dan 45 dB(A) en reikt niet tot de Ruidhorn.
In de realisatiefase is wezenlijke verstoring (effect op draagkracht van het gebied) op kwalificerende vogels uitgesloten. In de realisatiefase zullen de verstorende effecten slechts tijdelijk en lokaal van aard zijn. De oostelijke plas van de Ruidhorn is een belangrijke hvp en valt binnen de 70 dB(A) contour van de heiwerkzaamheden van de vijf dichtsbijzijnde windturbines. De heiwerkzaamheden aan deze vijf windturbines zullen in dat geval tijdelijk voor extra verstoring zorgen. De verstoorde vogels hebben dan echter voldoende plek om uit te wijken naar onverstoorde locaties, zoals het westelijk deel van de Ruidhorn. De andere belangrijke hvp (Rommelhoek) valt ook binnen de 70 dB(A) contour van de heiwerkzaamheden van de vijf dichtsbijzijnde windturbines. De door de heiwerkzaamheden binnen Rommelhoek verstoorde vogels hebben voldoende plek beschikbaar op de Ruidhorn om daar naar uit te wijken zonder hier energetisch een nadeel van te ondervinden. Voorwaarde is dat de Ruidhorn niet verder verruigt en geschikt blijft als hvp zoals aangegeven met voorschrift 16 van het Besluit.
Significant verstorende effecten van de realisatie van het project windpark Eemshaven west op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor genoemde soorten zijn in dat geval met zekerheid uit te sluiten.
Exploitatiefase: aanvaringsslachtoffers broedvogels
Het aantal aanvaringsslachtoffers in de exploitatiesfase komt voor bruine kiekendief, kleine mantelmeeuw en visdief neer op <1 aanvaringsslachtoffers per jaar. Om te beoordelen of dergelijke aantallen aanvaringsslachtoffers van invloed kunnen zijn op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor genoemde soorten in het Natura 2000-gebied Waddenzee, zijn eerst de bijbehorende 1%-mortaliteitsnormen bepaald. Hiermee wordt bepaald hoe deze sterfte zich verhoudt tot de jaarlijkse natuurlijke sterfte van de soorten. Indien de additionele sterfte niet meer is dan 1% van de jaarlijkse sterfte van de betreffende Natura 2000-populatie, dan is deze verwaarloosbaar. Voor de kleine mantelmeeuw en voor de visdief is de 1%-mortaliteitsnorm respectievelijk 37 en 4. Het aantal slachtoffers per jaar van minder dan 1 ligt voor deze soorten dus ruim onder de norm.
Voor de Bruine kiekendief liggen de 1%-mortaliteitsnorm en het aantal slachtoffers beide onder de 1. Daarmee is de berekende sterfte in dezelfde ordegrootte als de norm. Het gebied waarbinnen het project wp Eemshaven west is gelegen biedt geen optimaal foerageergebied voor de soort en er is daarom geen reden om aan te nemen dat het gebied een groot aantal bruine kiekendieven aantrekt. De soort vliegt daarnaast weinig op risicohoogte en vertoont sterk uitwijkingsgedrag in de nabijheid van windturbines. Uit ervaringsgegevens blijkt dat bruine kiekendieven die in de Waddenzee broeden hoogstens incidenteel slachtoffer worden van een aanvaring met een windturbine in het plangebied (<1 per jaar in het gehele windpark). De bruine kiekendief bevindt zich bovendien met gemiddeld 38 broedparen in de jaren 2016 t/m 2019 ruim boven de instandhoudingsdoelstelling van 30 broedparen in de Waddenzee.
Exploitatiefase: aanvaringsslachtoffers niet-broedvogels
Het grootste aantal slachtoffers van alle relevante niet-broedvogels wordt verwacht onder de goudplevier met een aantal van 12 per jaar. Voor alle relevante niet-broedvogels is het aantal aanvaringsslachtoffers in de gebruiksfase ruim onder de 1%-mortaliteitsnorm. Dit betekent dat het project windpark Eemshaven west geen negatief effect zal hebben op het behalen van de instandhoudingsdoelstelling. De aantallen en percentages staan in tabel 4.2 van de Passende Beoordeling.
Voor de soorten niet-broedvogels uit het Natura 2000-gebied Waddenzee, die in het projectgebied van windpark Eemshaven west kunnen foerageren of rusten, wordt de kwaliteit van het leefgebied in de exploitatiefase van het project windpark Eemshaven west mogelijk aangetast door de aanwezigheid van de windturbines (de combinatie van o.a. beweging, geluid). Vrijwel het gehele oppervlak van het projectgebied komt binnen 400 m van een windturbine te liggen. Voor de betrokken soortgroepen betreft 400 m de maximale vermijdingsafstand. In de ruime omgeving van het plangebied zijn echter vergelijkbare akker- en graslandpercelen aanwezig die de betrokken soorten voldoende onverstoord foerageer- en rusthabitat bieden om uit te wijken. Het projectgebied is daarnaast voor deze soorten geen primair of essentieel foerageer- of rustgebied. Tevens wordt een deel van het plangebied reeds beïnvloed door de aanwezigheid van Windpark Emmapolder, waardoor lokale vogels mogelijk een zekere vorm van gewenning hebben opgebouwd. Er is derhalve met zekerheid geen sprake van maatgevende verstoring door de realisatie en/of exploitatie van het project windpark Eemshaven west, waarbij vogels het Natura 2000-gebied Waddenzee permanent verlaten.
Vogels gaan hvp Rommelhoek, die ten noorden van de Waddendijk en ten westen van de Eemshaven ligt, mogelijk vermijden vanwege de vier meest oostelijk gelegen windturbines (nummer A08, A09, A10 en A11) die langs de Waddenzeedijk worden geëxploiteerd. Hvp Rommelhoek heeft een belangrijke functie voor grote aantallen overtijende wadvogels die zijn aangewezen voor Natura 2000-gebied Waddenzee. In Rommelhoek verstoorde vogels hebben voldoende plek beschikbaar op de Ruidhorn om daar naar uit te wijken zonder hier energetisch een nadeel van te ondervinden. Significant verstorende effecten van de aanleg van het project windpark Eemshaven west op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor genoemde soorten zijn met zekerheid uit te sluiten. Voorwaarde is dat de vegetatie van Ruidhorn niet verder verruigt ten opzichte van de in de passende beoordeling betrokken situatie, zodat de Ruidhorn voldoende geschikt blijft als hvp voor de onderhavige vogels zoals wordt beoogd met voorschrift 16 van het Besluit. Deze situatie is de vegetatietoestand tijdens die in de vogeltelseizoenen 2019/2020, 2020/2021 en 2021/2022, waarbij het areaal verruigde vegetatie gedurende deze periode ten hoogste 36,6 hectare bedroeg. Verruigde vegetatie is gedefinieerd als de vegetatietoestand waarbij het terrein ongeschikt is voor het overtijen van wad- en watervogels. De kartering van de vegetatietoestand en de bepaling van het aantal hectares verruigde vegetatie is ambsthalve uitgevoerd aan de hand van een beschikbare luchtfoto van augustus 2020 en een vegetatiecheck ter plaatse in juni 2024. De hieruit resulterende vegetatiekaart is als bijlage D (areaal verruigde vegetatie) bij het Besluit gevoegd. Nadere motivering maakt onderdeel uit van de Nota van zienswijzen.
Exploitatiefase: Barrièrewerking
Er is sprake van barrièrewerking als vogels door de aanwezigheid van de windturbines, hun voedsel- of rustgebied niet kunnen bereiken. De bruine kiekendief gebruikt het plangebied mogelijk als foerageergebied. Echter, deze soort vliegt op lage hoogte. Bovendien is de soort niet verstoringsgevoelig. Enkele andere vogelsoorten waarvoor het Natura 2000-gebied Waddenzee is aangewezen, foerageren ten zuiden van het plangebied. De bouw en het gebruik van de windturbines leidt niet tot verstoring van vliegpaden van aangewezen broedvogels en niet-broedvogels. Van barrièrewerking is dus geen sprake.
Geen nachtelijke verlichting Waddendijk
De Waddenzeedijk is een belangrijk foerageergebied en vlieg- en migratieroute voor vleermuizen. Als mitigerende maatregel moeten werkzaamheden ’s nachts zo worden uitgevoerd dat de Waddenzeedijk niet wordt aangelicht.
Stilstandvoorziening vleermuizen
In principe veroorzaakt elke windturbine op den duur aanvaringsslachtoffers onder vogels en vleermuizen. Een goede reductiemogelijkheid is om een turbine tijdelijk stil te zetten als er veel vliegbewegingen zijn. Voor vleermuizen wordt als mitigerende maatregel een stilstandvoorziening voorgeschreven waarbij het aantal slachtoffers wordt verlaagd van 2,5 naar 0,3 per turbine per jaar. De stilstandvoorziening is ingericht op de meest zeldzame soort, de Tweekleurige vleermuis. Voor de Tweekleurige vleermuis is er in dat geval sprake van incidentele sterfte.
Hieruit volgt dat voor Rosse vleermuis, Laatvlieger en Tweekleurige vleermuis niet meer structureel aanvaringslachtoffers worden verwacht. Eventuele sterfte betreft incidenten (<1 per jaar). Voor Ruige dwergvleermuis en Gewone dwergvleermuis resteren respectievelijk 3 en 4 aanvaringsslachtoffers per jaar. Er is geen sprake van overschrijding van de 1% norm. In de natuurtoets wordt geconcludeerd dat rekening houdend met de inzet van een stilstandvoorziening negatieve effecten op de gunstige staat van instandhouding met zekerheid zijn uit te sluiten, ook in cumulatie met de sterfte ten gevolge van andere windparken.
Alleen de Gewone en Ruige dwergvleermuis ondervinden een meer dan incidentele sterfte in het windpark. En alleen voor de Ruige dwergvleermuis geldt dat in cumulatie een overschrijding van de 1% mortaliteitsnorm optreedt. De cumulatiestudie van Arcadis et al. (2017) bevat ook voor vleermuizen een cumulatieve effectbeoordeling. Reeds in 2017 was de conclusie dat het aantal aanvaringsslachtoffers ten gevolge van de windparken tot een overschrijding van de 1% mortaliteitsnorm leidt bij de Ruige dwergvleermuis. In de cumulatiestudie is voor deze soort een nadere beoordeling uitgevoerd op basis van de Potential Biological Removal (PBR). De PBR is een maat voor hoeveel sterfte een populatie kan dragen zonder negatieve effecten op de levensvatbaarheid van de populatie (oftewel hoeveel extra sterfte een populatie kan dragen zonder risico op uitsterven van de populatie). Indien de sterfte van het te toetsen initiatief/initiatieven (ruim) onder de PBR valt kan het uitsterven van de populatie (of een effect op de levensvatbaarheid van de populatie) worden uitgesloten. De conclusie in de cumulatiestudie voor de Ruige dwergvleermuis is dat de additionele sterfte van de gezamenlijke windparken niet leidt tot een overschrijding van de soort-specifieke PBR. Uit de cumulatiestudie blijkt dat een negatief effect op de gunstige staat van instandhouding van de Ruige dwergvleermuis is uitgesloten. De additionele sterfte ten gevolge van de toevoeging van Windpark Eemshaven West is dermate beperkt dat de toevoeging van deze sterfte niet tot een andere conclusie leidt: de PBR wordt niet overschreden, ongeacht de bijdrage van het windpark. De additionele sterfte is zeer beperkt ten opzichte van de reeds bestaande sterfte en leidt niet tot een andere conclusie.
In de voorschriften is beschreven waaraan de stilstandvoorziening voor vleermuizen dient te voldoen. Boonman (2020)18 heeft hiervoor extra vleermuisonderzoek verricht bij windturbines in Delfzijl en Eemshaven. Hij concludeert dat een cut-in speed van 6 m/s op ashoogte naar verwachting veel effectiever is om het aantal slachtoffers met 90% te verminderen dan een van 5 m/s. In veel windparken in het binnenland waar de gemiddelde windsnelheid lager ligt dan aan de kust, is nagenoeg geen activiteit van vleermuizen aanwezig bij windsnelheden boven de 5 m/s (o.a. Limpens et al. 2013). In Oost Groningen blijkt dat tussen de 5 en 6 m/s nog zo’n 10% van de activiteit plaatsvindt. Bij het formuleren van een stilstandvoorziening moet rekening gehouden worden met het feit dat activiteit niet 1:1 te vertalen is naar slachtoffers. Bij de laagste windsnelheden (0-2 m/s) komt veel activiteit voor maar draaien de rotorbladen te langzaam om sterfte te veroorzaken. Het aandeel van de slachtoffers dat tussen de 5 en 6 m/s te verwachten is, zal daarom een stuk hoger liggen dan 10%.
Door in windpark Eemshaven West een grote dataset van vliegbewegingen op rotorhoogte te verzamelen, kan na 2 jaar geanalyseerd worden wat de meest effectieve stilstandvoorziening is. Een dergelijke stilstandvoorziening maakt gebruik van een variabele cut-in speed. Wanneer de kans op activiteit hoog is (zoals bij hoge temperatuur, het eerste deel van de nacht en de maanden juli tot en met september) zal de cut-in speed dan hoger zijn dan op momenten waarop de kans op activiteit laag is. Bij het formuleren van de stilstandvoorziening kan rekening gehouden worden met het verlies aan energieopbrengst. Stilstand vindt dan plaats op de momenten met het hoogste risico op slachtoffers ten opzichte van het opbrengstverlies.
Stilstandvoorziening trekvogels
Een andere mitigerende maatregel is om een turbine tijdelijk stil te zetten als er veel vliegbewegingen zijn tijdens de nachtelijke vogeltrek. Alle nieuwe windparken in Nederland, die na juli 2021 zijn vergund en waarbij de initiatiefnemer(s) aangesloten zijn bij de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA), zullen als vrijwillige mitigerende maatregel hun windturbines 100 u per jaar stil zetten tijdens trekpieknachten op basis van de voorspellingen van de UvA, die hiervoor tussen 2022 en 2025 een trekvogelmodel aan het ontwikkelen is. Uit het haalbaarheidsonderzoek van de UvA uit 2020 is gebleken dat ca. 100 uur stilstand van een Eemshaven turbine tijdens de 10 meest intensieve treknachten een reductie van ca. 10 vogelslachtoffers per turbine oplevert19. Om een dergelijke stilstand te kunnen realiseren, wordt een trekvogelmodel ontwikkeld, dat minstens 48 uur van tevoren aan gaat geven wanneer er grote hoeveelheden trekvogels verwacht worden, die op rotorhoogte passeren. Omdat de hoogste pieknachten (met zeer hoge aantallen trekvogels en trekvogelslachtoffers) in het najaar worden verwacht, wordt het trekvogelmodel alleen voor het najaar ontwikkeld (Bouten et al. 2020)
De eerste 2-3 najaren (2022-2024), als het trekvogelmodel nog in ontwikkeling is, zullen de treknachtvoorspellingen deels handmatig plaats vinden. Hiervoor is een trekvogelspecialistengroep samengesteld. Deze groep zal de eerste 2-3 jaar, zolang het model nog niet af is, de voorspellingen van de piektreknachten doorgeven via het Bevoegd Gezag en NWEA aan de nieuwe windparken die de 100 uur stilstand per jaar zullen gaan realiseren.
Als deelnemer aan de NWEA is initiatiefnemer bereid om mitigerende maatregelen te treffen in de vorm van een stilstandvoorziening voor trekvogels. Ten aanzien van de stilstandvoorziening voor trekvogels geldt dat de windturbines langs de dijk waarschijnlijk een grotere kans op aanvaring hebben vanwege trek. Om die reden wordt voor die windturbines 100 uur stilstand toegepast en voorgeschreven.
Het verschil in aanvaringsslachtofferaantallen van trekvogels bij de windturbines langs de dijk en de overige windturbines zal gedurende een periode van 2 jaar na volledige in bedrijfsstelling worden gemonitord. Na die 2 jaar evalueren partijen de efficiëntie van de stilstandvoorziening en zal de stilstandvoorziening nog geoptimaliseerd kunnen worden.
Tijdens de aanlegfase dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels, om negatieve effecten op beschermde soorten te voorkomen. Dit geldt zowel voor de realisatiefase als de overgang van de realisatiefase naar de gebruiksfase. Verstoring kan worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uit te voeren, dan wel op te starten voor het broedseizoen van vogels en door te laten lopen in het broedseizoen. Indien in het broedseizoen wordt gewerkt wordt voorafgaand aan de werkzaamheden vastgesteld of broedgevallen aanwezig zijn. Eventueel wordt de bouwlocatie onaantrekkelijk gemaakt voor vogels om een nest te maken.
Piekgeluiden treden op bij heiwerkzaamheden. Uit de notitie in bijlage A (bijlage 8) blijkt dat afhankelijk van de gekozen fundatiemethode geluidsniveaus 70 dB(A) of hoger kunnen zijn. Door de fundatiemethode, aanpassing in het heien of door buiten de broedperiode heiwerkzaamheden uit te voeren wordt verzekerd dat geen overschrijding optreedt in de Ruidhorn.
Slow start heien i.v.m. broedvogels Ruidhorn
Voor het aanleggen van de fundaties vinden heiwerkzaamheden plaats, waarbij wordt uitgegaan van een zogenaamde ‘slow start’. Dit houdt in dat het heien of trillen langzaam wordt opgevoerd (trilfrequentie of toegepaste energie voor het heien). Indien bij het heien geen gebruik wordt gemaakt van deze mitgerende maatregel, dient een aanvullende passende beoordeling plaats te vinden op de effecten van het heien op de aangewezen soorten.
Maximum heigeluid tijdens broedseizoen i.v.m. broedvogels Ruidhorn
De Ruidhorn kent diverse beschermde soorten die tijdens het broedseizoen verstoord kunnen worden. Initiatiefnemer heeft aangegeven te waarborgen dat piekgeluiden ten gevolge van de bouwwerkzaamheden in de Ruidhorn lager blijven dan 70 dB(A). De 70 dB(A) verstoringscontour van ca. 1.000 m (figuur 16.2 in Bijlage A, bijlage 4) overlapt voor de drie dichtstbijzijndewindturbines (gedeeltelijk) met de Ruidhorn.Verstoring van de broedende vogels in de Ruidhorn kan vermeden worden door bij gebruik van het type monopile voor de fundatie de betreffende fundaties van de drie dichtstbijzijndewindturbines buiten het broedseizoen aan te leggen. Door een maximum geluidsniveau op de rand van de Ruidhorn voor te schrijven in de broedperiode is verstoring van broedgevallen in de Ruidhorn tijdens het heien uitgesloten. Een geluidsberekening van het heien maakt onderdeel uit van het ecologisch werkprotocol.
Monitoring hoogwatervluchtplaats (hvp) Rommelhoek
Van een potentieel gevolg in de vorm van vermijding van Natura 2000-gebied Waddenzee is mogelijk sprake. Het gaat hierbij om vermijding door vogels van de hvp Rommelhoek als gevolg van de nabije windturbines. Aangezien Rommelhoek in de regio een belangrijke hvp is, waar grote aantallen vogels overtijen, is daarmee het optreden van maatgevende verstoring, waarbij vogels het Natura 2000-gebied permanent verlaten, niet met zekerheid uit te sluiten. De mate van vermijding van Rommelhoek door rustende en foeragerende vogels is onderzocht in de passende beoordeling. De vergunninghouder dient daarvoor van juni 2024 t/m het einde van de loopduur van het Besluit (voor - tijdens - na de bouw van de windturbines tot buitenwerkingstelling van de laatste turbine) de hvp's van de Rommelhoek/Eemshaven en Ruidhorn maandelijks te monitoren. Hierbij dienen ook de vergelijkbare gegevens te worden geanalyseerd van de Ruidhorn en de andere hvp's in en rond de Eemshaven, de meest voor de hand liggende uitwijklocaties om te overtijen.
Op grond van artikel 2.7 derde lid Wnb moet voor vergunningverlening van een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied mede worden beoordeeld of het project in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Dit moet blijken uit de passende beoordeling, omdat wij, gezien artikel 2.8 derde lid Wnb, slechts vergunning kunnen verlenen voor het project, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
De Afdeling hanteert als vaste jurisprudentie met betrekking tot de cumulatieve beoordeling van projecten dat projecten, waarvoor een Wnb-vergunning is verleend ten tijde van het nemen van het besluit en die ook reeds zijn uitgevoerd dan wel bestaande activiteiten waarvoor geen Wnb-vergunning benodigd is, dat de gevolgen van die activiteiten in de meeste gevallen kunnen worden geacht in de omgeving te zijn verdisconteerd en derhalve in beginsel niet meer afzonderlijk in de beoordeling van de cumulatieve effecten hoeven te worden betrokken.20 Dit kan anders zijn indien projecten “chronische of duurzame gevolgen voor het gebied hebben en er aanwijzingen bestaan voor een patroon van geleidelijke teloorgang van de natuurlijke kenmerken van het beschermde gebied”.21 Dit zou aan de orde kunnen zijn met windturbines doordat deze effecten jaarlijks leiden tot aanvaringsslachtoffers.
In de natuurtoets naar de effecten van Windpark Eemshaven West bleek dat in cumulatie significant negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van enkele vogelsoorten van Natura 2000-gebied Waddenzee niet met zekerheid konden worden uitgesloten (Kleyheeg-Hartman et al. 2023). In deze natuurtoets is voor de beoordeling van de cumulatieve effecten gebruik gemaakt van de 1%-mortaliteitsnorm. Wanneer de 1%-mortaliteitsnorm niet wordt overschreden kan het optreden van significant negatieve effecten met zekerheid uitgesloten worden. Bij een overschrijding is een nadere beoordeling nodig om vast te stellen of er sprake is of kan zijn van significant negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken soorten. In een eerdere cumulatiestudie betreffende alle windparken en vergelijkbare projecten in de omgeving van Eemshaven en Delfzijl (Klop et al. 2017) is in een vergelijkbare situatie via de rekenmethode van Potential Biological Removal (hierna: PBR) nader beoordeeld of significant negatieve effecten konden worden uitgesloten. Omdat Windpark Eemshaven West in dezelfde regio ligt en dus effecten kan hebben op het doelbereik van dezelfde instandhoudingsdoelstellingen als waarvoor Klop et al. (2017) deze methode heeft ingezet, zijn ook de effecten van Windpark Eemshaven West via de PBR-methode nader getoetst.
De (gecumuleerde) sterfte ligt voor kleine mantelmeeuw zeer ruim onder de PBR. Significant negatieve effecten op de populaties van deze soorten zijn op grond hiervan met zekerheid uit te sluiten. Bij Wilde eend en Kievit ligt de mortaliteit ook onder de PBR, maar hier is de marge aanzienlijk kleiner. Bij Visdief is sprake van een overschrijding van de PBR. Op basis van inhoudelijk-ecologische argumenten (zie Van der Vliet & Kleyheeg 2023) is ook voor deze drie soorten een significant effect vanwege cumulatie op het behalen van de respectievelijke instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Waddenzee uitgesloten.
Uit de aanvraag alsmede de overwegingen bij het Besluit volgt dat, rekening houdend met de relevante aanwijzingsgrondslagen en instandhoudingdoelstellingen, ook in cumulatie bezien, de aangevraagde activiteiten onder het stellen van voorschriften met zekerheid niet zullen leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000 gebied Waddenzee.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2024-15463.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.