Provinciaal blad van Groningen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Provinciaal blad 2024, 15462 | omgevingsvergunning |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Provinciaal blad 2024, 15462 | omgevingsvergunning |
Omgevingsvergunning Windpark Eemshaven West - Wabo
GEDEPUTEERDE STATEN VAN DE PROVINCIE GRONINGEN
Voor: het realiseren van een windpark: Windpark Eemshaven West
Activiteiten: als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Verleend aan: Vattenfall Windpark Eemshaven West B.V.
Bevoegd gezag: College van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen
Kenmerk provincie Groningen: GR-VERG-2021-001106
Zaaknummer Omgevingsdienst Groningen: Z2021-013041
Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen (verder het college van Gedeputeerde Staten dan wel het bevoegd gezag) heeft op 20 december 2021 een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (in het vervolg: Wabo) ontvangen, voor het realiseren en exploiteren van 16 windturbines in Windpark Eemshaven West.
Op 07 september 2023 is de aanvraag aangevuld en deze aanvulling betreft een uitbreiding van het windpark met 7 windturbines naar 23 windturbines en een uitbreiding van het gebied. Op 26 augustus 2024 is een verzoek ontvangen de tenaamstelling van de vergunning aan te passen.
Het betreft een windpark bestaande uit 23 windturbines, inclusief fundaties, kraanopstelplaatsen, civiele werken, kabeltracés en een transformatorstation (ook wel aangeduid als inkoopstation), voor een periode van 30 jaar beginnend vanaf zes maanden na melding van de start van de bouw van de eerste windturbine van het windpark.
De aanvraag is ingediend door Pondera als gemachtigde voor Vattenfall Windpark Eemshaven West B.V. (verder: Vattenfall). De aanvraag heeft het OLO-nummer 6554731. Het windpark bestaat na realisatie uit 23 windturbines met 3 eigenaren: Vattenfall (18) windturbines), 'Energie Coöperatie Oudeschip en Omstreken' (ECOO B.V.) (2 windturbines) en Drei Meulen Wind B.V. (3 windturbines).
De aanvraag heeft betrekking op het gebied Eemshaven West, gelegen in de gemeente Het Hogeland.
Eemshaven West ligt ten westen van industrie- en havengebied Eemshaven en sluit aan op de bestaande windparken in de Emmapolder en de Eemshaven. Het plangebied wordt globaal omsloten door de Emmapolderdijk (Waddenzee) aan de noordzijde, de Binnenbermsloot aan de zuidzijde en de Eemspolderweg en de bestaande windparken aan de oostzijde. De westelijke begrenzing ligt ter hoogte van Noordgastransport B.V. Het gebied heeft op dit moment een agrarische functie en er zijn geen woningen aanwezig in het gebied.
De kadastrale gegevens van de 23 windturbines, het transformatorstation en overige toebehoren staan vermeld in bijlage 1 van de aanvraag. Alle bouwwerken vallen binnen de gemeente Het Hogeland. Het gaat om de volgende kadastrale posities en coördinaten:
De volgende activiteiten zijn aangevraagd:
In het inpassingsplan Windpark Eemshaven West met identificatienummer NL.IMRO.9920.IPWindparkEHW-VA01 van de provincie Groningen (hierna inpassingsplan Windpark Eemshaven West) is de activiteit 'uitvoeren van werken of van werkzaamheden' niet van toepassing voor het aanleggen of veranderen van wegen. Ook het onderliggende bestemmingsplan Herziening Bestemmingsplan Buitengebied bevat geen vergunningplicht voor deze activiteit. Op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening van Het Hogeland is het maken van een uitweg niet vergunningplichtig, maar meldingsplichtig.
Daarom zijn de bovengenoemde activiteiten niet opgenomen in deze omgevingsvergunning.
Het college van Gedeputeerde Staten van Groningen besluit:
dat de volgende stukken deel uitmaken van de vergunning:
Bijlage A: Bijlagenbundel aanvraag
Bijlage 10A, 10B, 10C en 10D (machtigingsformulieren en KvK uittreksels);
(NB de bijlagen 8, 8a en 8b zijn als separate bestanden bijgevoegd)
Bijlage A Bijlagenbundel aanvraag op provinciale website
Bijlage 8 MER Windpark Eemshaven West op provinciale website
Bijlage 8A Bijlagen 1-6 MER Windpark Eemshaven West op provinciale website
Bijlage 8B Bijlagen 7-14 MER Windpark Eemshaven West op provinciale website
Kennisgeving en terinzagelegging
Van dit besluit wordt kennisgegeven op www.officielebekendmakingen.nl. Het besluit met de daarbij behorende stukken liggen in het gemeentehuis van de gemeente Het Hogeland, het waterschap Noorderzijlvest en in het provinciehuis te Groningen gedurende zes weken ter inzage.
Beroep en voorlopige voorziening
Tegen dit besluit kan binnen zes weken vanaf de dag van terinzagelegging beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 2500 EA Den Haag. In het beroepschrift moet duidelijk staan tegen welk besluit beroep wordt ingesteld en waarom. Verder moet het beroepschrift een datum en een ondertekening bevatten. Op dit besluit is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het beroepschrift moet worden aangeven welke beroepsgronden worden aangevoerd tegen het besluit. Na afloop van de termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Als de zaak spoedeisend is, kan een schorsingsverzoek (een verzoek om voorlopige voorziening) worden ingediend bij de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit verzoek kan tevens digitaal worden ingediend. Meer informatie staat op www.raadvanstate.nl.
Deze vergunning treedt in werking op de dag na afloop van de beroepstermijn. Als er een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt deze vergunning niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.
Een exemplaar van dit besluit met bijbehorende bijlagen zal worden verzonden aan de aanvrager.
Een exemplaar van de kennisgeving en dit besluit wordt verzonden aan:
Gedeputeerde Staten van Groningen:
Uiterlijk drie maanden voor aanvang van de werkzaamheden van het betreffende bouwdeel moeten de gegevens en bescheiden van de constructieve veiligheid van de bouwwerken ter goedkeuring bij het bevoegd gezag worden ingediend. Er mag niet eerder met het betreffende bouwdeel worden gestart voordat de gevraagde stukken goedgekeurd zijn.
Voorschrift 1.1.1 betreft de volgende gegevens:
Het bevoegd gezag wordt ten minste twee werkdagen voor de feitelijke aanvang van bouwwerkzaamheden waarvoor een vergunning voor het bouwen is verleend door de houder van die vergunning van de aanvang van die werkzaamheden, met inbegrip van ontgravingswerkzaamheden, in kennis gesteld.
Het bevoegd gezag wordt ten minste op de dag van beëindiging van de werkzaamheden waarvoor een vergunning is verleend, door de houder van die vergunning van de beëindiging van die werkzaamheden in kennis gesteld.
Bij het project moeten alle voor zover van toepassing zijnde vergunningen, ontheffingen, aanschrijving(en) aanwezig zijn. Op verzoek moeten de bescheiden ter inzage worden gegeven.
Het project moet worden uitgevoerd conform de bijgevoegde gewaarmerkte tekeningen/bijlagen. De onderdelen, die niet op tekening of op enigerlei andere wijze schriftelijk zijn aangegeven, dienen eveneens te voldoen aan artikel 4.2.1 van de planregels van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West, het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening van de gemeente Het Hogeland. Indien voorafgaande aan dan wel tijdens het project wijzigingen optreden in de geregistreerde gegevens bij de gewaarmerkte omgevingsvergunning, moeten deze wijzigingen schriftelijk aan het bevoegd gezag worden doorgegeven.
Het niet nakomen van voorschriften, het niet tijdig indienen van de gevraagde gegevens en het niet laten controleren van constructiedelen waaronder grondverbetering, wapening en rioleringen, kan stilleggen van de bouwwerkzaamheden ten gevolge hebben.
Binnen 6 maanden na het beëindigen van de activiteiten binnen de inrichting dienen de windturbines, door of namens vergunninghouder op milieuhygiënisch verantwoorde wijze in overleg met het bevoegd gezag te worden verwijderd.
Als bij graafwerkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2016, artikelen 5.10 en 5.11. Geadviseerd wordt dit te doen bij de gemeente Het Hogeland en bij de provinciaal archeoloog.
Voor de start van de bouwwerkzaamheden dient vergunninghouder aannemelijk te maken dat de windturbines voldoen aan de specifieke gebruiksregels zoals opgenomen in paragraaf 4.4 van de planregels van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West.
Tijdens realisering van de windturbines dient de vergunninghouder te voldoen aan artikel 4.4.4 lid d, aanhef en onder 1 van de van de planregels van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West. De geluidsbelasting op natuurgebied Ruidhorn, mag tijdens het broedseizoen van vogels (1 maart tot en met 15 augustus) niet meer bedragen dan 70 dB(A) LA,max;
Het is verboden in of op de gronden met de bestemming 'Bedrijf- Windturbinepark' zonder een omgevingsvergunning gronden dieper dan 4 meter onder het maaiveld af te graven of te vergraven.
Incidenten dienen voor iedere windturbinelocatie te worden geregistreerd en in een logboek binnen de windturbine te worden bewaard. Onder incidenten wordt verstaan mastbreuk, het afbreken van een turbineblad of de gondel, afbreken of losraken van turbineonderdelen en naar beneden vallen van (kleine) turbine-onderdelen, het niet in werking treden van een beveiliging en ijsafzetting op de bladen.
Van het structureel buiten werking stellen van (delen van) installaties en/of beëindigen van (een van de) activiteiten moet het bevoegd gezag binnen 30 dagen op de hoogte worden gesteld. Installaties of delen van installaties die structureel buiten werking zijn gesteld en nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, moeten in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd tenzij de (delen van de) installaties in een zodanige staat van onderhoud worden gehouden dat de nadelige gevolgen niet kunnen optreden.
De windturbines moeten altijd goed bereikbaar zijn voor alle voertuigen die in geval van calamiteiten toegang tot de inrichting/installatie moeten hebben.
De vergunninghouder moet de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen instrueren over de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning en de van toepassing zijnde veiligheidsmaatregelen. Er moet steeds voldoende, kundig personeel bereikbaar en beschikbaar zijn om in geval van calamiteiten te kunnen ingrijpen.
De vergunninghouder moet direct nadat de vergunning in werking is getreden schriftelijk naam en telefoonnummer opgeven aan het bevoegd gezag van degene (en van diens plaatsvervanger) met wie in spoedeisende gevallen, ook buiten normale werktijden, contact kan worden opgenomen. Als deze gegevens wijzigen moet dit vooraf onder vermelding van de wijzigingsdatum schriftelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag.
Het afvoeren van afvalstoffen geschiedt op ordelijke en nette wijze.
Uiterlijk binnen drie maanden na oprichting van de inrichting, moet een rapport met de resultaten van een onderzoek naar de bodemkwaliteit worden toegestuurd aan het bevoegd gezag.
Uiterlijk binnen zes maanden na beëindiging van de inrichting moet een rapport met de resultaten van een onderzoek naar de bodemkwaliteit worden toegezonden aan het bevoegd gezag. In dit rapport wordt ten minste vermeld:
De onderzoeken en rapporten, als bedoeld in voorschrift 2.2.1 en 2.2.2, worden uitgevoerd onderscheidenlijk opgesteld door een persoon of een instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
Indien uit het rapport, bedoeld in voorschrift 2.2.2, blijkt dat de bodem als gevolg van de activiteiten in de inrichting is aangetast of verontreinigd, draagt vergunninghouder er zorg voor dat binnen zes maanden na toezending van dat rapport aan het bevoegd gezag de bodemkwaliteit is hersteld tot:
Het herstel van de bodemkwaliteit als bedoeld in voorschrift 2.2.4 geschiedt door een persoon of een instelling die daartoe beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit.
Vergunninghouder meldt de aanvang en de afronding van de werkzaamheden, bedoeld in voorschrift 2.2.4, direct aan het bevoegd gezag.
De onderzoeken, bedoeld in voorschrift 2.2.1 en 2.2.2, voldoen aan NEN 5740 en richten zich uitsluitend op de bodembedreigende stoffen die door de werkzaamheden ter plaatse een bedreiging voor de bodemkwaliteit vormen of vormden en op de plaatsen waar bodembedreigende activiteiten plaatsvinden, zullen plaatsvinden dan wel hebben plaatsgevonden.
Een bodembeschermende voorziening is zodanig uitgevoerd dat:
Een bodembeschermende voorziening is bestand tegen de inwerking van de desbetreffende vloeibare bodembedreigende stoffen en de condities waaronder deze stoffen worden gebruikt of opgeslagen.
Een lekbak waarin vloeibare bodembedreigende stoffen in verpakking of in een opslagtank wordt opgeslagen, heeft een opvangcapaciteit van ten minste 110% van de inhoud van de grootste verpakkingseenheid of opslagtank, met dien verstande dat de opvangcapaciteit ten minste 10% is van de inhoud van alle opgeslagen stoffen.
Voor de windturbines moet een goedgekeurd algemeen onderhoudsprogramma bodem aanwezig zijn. Er moet volgens dit onderhoudsprogramma gewerkt worden.
De opvang van oliën uit de transformatoren moet zijn voorzien van een oliesensor die aangeeft wanneer de voorziening moet worden geleegd.
Uiterlijk drie maanden voor de start van de bouw van de windturbines moet aan het bevoegd gezag meegedeeld worden welk type windturbine gerealiseerd wordt. Hierbij dient een rapport te worden overlegd waarin de geluidbelasting op de gevel van gevoelige gebouwen en waarin de slagschaduweffecten worden weergegeven. Dit rapport dient te voldoen aan de Reken- en meetmethodiek van Bijlage 4 van de Activiteitenregeling milieubeheer (zoals die gold voor 30 juni 2021).
Direct na in gebruik name van het windpark dient door de vergunninghouder, voor tenminste 2 turbines van elk type, worden onderzocht of er sprake is van emissie van tonaal geluid. Het onderzoek naar tonaal geluid dient te geschieden overeenkomstig de methode zoals vastgelegd in de internationale norm NEN-ISO 1996-2:2017. Hiertoe moet in het rapport van het onderzoek tenminste worden opgenomen:
Uiterlijk 20 weken na ingebruikname van het windpark moet het rapport van dit onderzoek aan het bevoegd gezag worden overlegd.
Indien uit dit onderzoek blijkt dat sprake is van tonaal geluid, moet het rapport conform het voorgaande voorschrift 2.3.1. worden geactualiseerd met de volgens de ISO PAS 20065:2016-07-01 per turbinetype toe te passen tonaliteitstoeslag en moet deze tonaliteitstoeslag worden toegepast in het onderzoek conform voorschrift 2.3.6 van de onderhavige vergunning.
De windturbines van het windpark Eemshaven West mogen gezamenlijk niet meer geluid veroorzaken dan 47 dB Lden en 39 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen en op de grens van gevoelige terreinen.
Het laagfrequente geluidsbronvermogen van een windturbine, gedefinieerd als de opgetelde geluidsbronvermogens in de octaafbanden 31,5, 63 en 125 Hz, mag niet hoger zijn dan 96 dB(A). Toetsing van deze waarde geschiedt door een meting conform de IEC 61400-11 of de uitbreide methode van het Reken- en meetvoorschrift windturbines uit te voeren. Hierbij mag rekening worden gehouden met een meetonzekerheid van 3 dB.
De vergunninghouder registreert de volgende gegevens:
De emissieterm LE, gebaseerd op de effectieve werking gedurende het afgelopen kalenderjaar, waarbij de emissieterm LE representeert het jaargemiddelde geluidsvermogen per octaafband dat door de turbine wordt uitgestraald. Het wordt berekend uit het windsnelheidsafhankelijke geluidsvermogen van de installatie, de lokale langjaargemiddelde windsnelheidsverdeling op ashoogte en de correctiefactor voor de richtwerking. De berekeningen worden uitgesplitst per dag-, avond- en nachtperiode. De emissieterm wordt als volgt berekend:
De vergunninghouder dient jaarlijks een akoestisch onderzoek in bij het bevoegd gezag, bedoeld om te onderbouwen dat wordt voldaan aan de gestelde immissienormen van deze vergunning. In het rapport wordt de geluidbelasting van het windpark over het afgelopen kalenderjaar, met het opgetreden windaanbod en het in werking zijn van elk van de turbines, verantwoord. Het rapport moet voor 1 maart van het opvolgende kalenderjaar zijn aangeleverd. Het bevat de volgende gegevens:
Ten behoeve van akoestisch onderzoek voor dit windpark wordt bij de bepaling van de geluidsbelasting van een windturbine of een combinatie van windturbines rekening gehouden met:
de over een kalenderjaar energetisch gemiddelde bronsterkte volgens de methode, bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage 4 van de Activiteitenregeling milieubeheer, zoals deze gold op 29 juni 2021, en met gebruikmaking van het door het KNMI aangeleverde langjarig gemiddelde windprofiel op ashoogte, tenzij wordt aangetoond dat gegevens beschikbaar zijn die een beter beeld geven van de geluidsemissie van de windturbine of een combinatie van windturbines;
Indien de geluidsbelasting van een windturbine of een combinatie van windturbines met andere geluidsbronnen wordt berekend, wordt de rekenregel, bedoeld in hoofdstuk 4 van bijlage 4 van de Activiteitenregeling milieubeheer, zoals deze gold op 29 juni 2021, dan wel een andere, gelijkwaardige methode, toegepast.
Van de methode, bedoeld in hoofdstuk 3 van Bijlage 4 bij de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Reken- en meetvoorschrift windturbines) zoals deze gold op 29 juni 2021, kan geheel of gedeeltelijk worden afgeweken indien aannemelijk wordt gemaakt dat de toe te passen afwijking:
Indien de gegevens over het, van de windsnelheid afhankelijke, bronvermogen van een windturbine of een combinatie van windturbines niet of niet volledig beschikbaar zijn, wordt dit bepaald volgens de methode, bedoeld in hoofdstuk 2 van Bijlage 4 bij de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Reken- en meetvoorschrift windturbines) zoals deze gold op 29 juni 2021.
Indien in het kader van de handhaving wordt beoordeeld of het bronvermogen overeenkomt met de in het akoestisch onderzoek gebruikte waarden, wordt de methode, bedoeld in paragraaf 2.6 van Bijlage 4 bij de Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Reken- en meetvoorschrift windturbines) zoals deze gold op 29 juni 2021, toegepast.
De slagschaduwduur op ramen binnen de gevel van slagschaduw gevoelige objecten, gelegen binnen 12 maal de rotordiameter van een windturbine, mag niet meer bedragen dan 1 uur per jaar.
Onder een slagschaduw gevoelig object wordt verstaan:
ieder object bedoeld voor bewoning of anderszins voor permanent verblijf van personen (woningen, woonboten of woonwagens en zorginstellingen, niet zijnde een molenaarswoning), voor zover het gebruik in overeenstemming is met de geldende bestemming en voor zover de gevel of het dakvlak voorzien is van één of meerdere lichtdoorlatende vlakken in de richting van de windturbine(s).
Voor zo ver slechts een deel van een object als slagschaduwgevoelig kan worden aangemerkt hoeft alleen dat deel als slagschaduwgevoelig te worden beschouwd.
De windturbines van windpark Eemshaven West dienen te zijn voorzien van een automatische stilstandvoorziening die ervoor zorgt dat ter plaatse van slagschaduw gevoelig object niet meer dan 1 uur slagschaduw per jaar optreedt.
Indien de ashoogte van de gekozen windturbine groter is dan 145 meter moet voorafgaand aan de plaatsing van de windturbine door of namens de vergunninghouder een rapport als bedoeld in artikel 2.5 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening te worden opgesteld. Het rapport dient ter beoordeling van de Minister van Defensie te worden overlegd. Zonder een verklaring van geen bezwaar van de Minister van Defensie mag niet met de bouw van de windturbine worden begonnen.
De obstakelverlichting moet voldoen aan de volgende punten:
Het windpark moet zijn uitgerust met een naderingsdetectiesysteem.
2.6.3 Zonder een verklaring van instemming van de Inspectie Leefomgeving mag het systeem als bedoeld in voorschrift 2.6.2 niet gebruikt worden. De verklaring van instemming van de Inspectie leefomgeving moet 3 weken voor in gebruik name bij ons zijn ingediend.
Alvorens een windturbine voor energieproductie in gebruik genomen en gehouden mag worden, dient deze ten behoeve van het voorkomen of beperken van lichtschittering voorzien te zijn van niet-reflecterende materialen of coatinglagen op betreffende onderdelen, waarbij het meten van reflectiewaarden plaatsvindt overeenkomstig NEN-EN-ISO 2813 of een daaraan ten minste gelijkwaardige meetmethode.
Een windturbine mag enkel in gebruik worden genomen en gehouden indien wordt voldaan aan de veiligheidseisen opgenomen in NEN-EN-IEC 61400-1.
Aan het voorgaande lid wordt voldaan indien voor de windturbine een certificaat is afgegeven door een certificerende instantie waaruit blijkt dat de windturbine voldoet aan deze regels. De certificerende instantie is geaccrediteerd voor het afgeven van certificaten, overeenkomstig de normen bedoeld in het eerste lid bij de Raad voor Accreditatie of bij een accrediterende instantie die erkend is door een andere staat, aangesloten bij de Multilateral Agreement on European Accreditation of Certification.
Een windturbine mag niet in gebruik worden genomen of gehouden indien vanwege een geconstateerd of redelijkerwijs vermoed gebrek daaraan de veiligheid voor de omgeving in het geding is. Ter voldoening aan deze voorwaardelijke verplichting wordt een windturbine minstens eenmaal per kalenderjaar beoordeeld op de noodzakelijke beveiligingen, onderhoud en reparaties door een deskundige op het gebied van windturbines. Indien een windturbine als gevolg van het in werking treden van een beveiliging buiten bedrijf is gesteld, wordt deze pas weer in werking gesteld nadat de oorzaak van het buiten werking stellen is opgeheven.
De windturbines moeten zijn uitgerust met een ijsdetectiesysteem, waardoor een voorziening in werking treedt die ongewenste ijsafwerping voorkomt.
Per 1 januari 2024 is de omgevingswet inwerking getreden. In dit geval is de aanvraag ingediend voor 1 januari 2024. Op grond van het overgangsrecht in artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet blijft het oude recht in dat geval van toepassing. Dit betekent dat het besluit op deze aanvraag is genomen op basis van de oude regels, zoals die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet golden.
De aangevraagde omgevingsvergunning is in strijd met het bestemmingsplan Herziening Bestemmingsplan Buitengebied. Voor Windpark Eemshaven West is echter een (provinciaal)inpassingsplan vastgesteld. Artikel 3.30, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 3.35, zevende lid, van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat in zo'n geval een aanvraag niet aan het bestemmingsplan, maar aan het in voorbereiding zijnde inpassingsplan moet worden getoetst. Daarom is nagegaan of het bouwplan in strijd is met dit inpassingsplan. Dat is niet het geval.
Het Rijk heeft de in de Elektriciteitswet voorgeschreven Rijkscoördinatieregeling (art 3.35 eerste lid Wet ruimtelijke ordening) op grond van artikel 9b, vierde lid, onder a, Elektriciteitswet buiten toepassing verklaard en daardoor is op deze procedure het overige recht en procedures van toepassing. In dit geval is dat voor dit park de door Provinciale Staten vastgestelde coördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening. In het Provinciale Staten besluit tot toepassing coördinatie uit 2014 staat dat Provinciale Staten besluiten: "Ex artikel 3.33, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening dat Gedeputeerde Staten met uitsluiting van gemeenten en waterschappen bevoegd zijn de door hen te coördineren besluiten te nemen tenzij het Rijk het daartoe bevoegde gezag is". Dat betekent dat Gedeputeerde Staten de vergunningen coördineren en ook vaststellen.
Dit houdt in dat de maatgevende besluiten (inpassingsplan en vergunningen) voor het windpark een gelijktijdige voorbereiding en bekendmaking kennen en dat de ontwerpbesluiten gezamenlijk ter inzage zijn gelegd. Het bevoegd gezag neemt vervolgens de definitieve besluiten, rekening houdend met de ontvangen adviezen en zienswijzen. Als een belanghebbende het niet eens is met één of meer van de besluiten, kan hij/zij direct beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er is sprake van een gecombineerde beroepsprocedure over alle gecoördineerde besluiten ineens.
Het windpark wordt ruimtelijk mogelijk gemaakt door het provinciaal inpassingsplan Windpark Eemshaven West.
Voor een deel van het gebied heeft in 2022 al een ontwerp van het provinciaal inpassingsplan Windpark Eemshaven West ter inzage gelegen. Dat inpassingsplan had betrekking op enkel fase 1 van het windpark met 16 windturbines. Het huidige inpassingsplan gaat uit van realisatie van een windpark met 24 windturbines. Vanwege deze uitbreiding is de ruimtelijke procedure voor het windpark opnieuw doorlopen. Deze vergunning heeft betrekking op 23 windturbines. Voor één windturbine is nu geen vergunning aangevraagd.
Op deze aanvraag is conform artikel 3.10 van de Wabo, de uitgebreide procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing.
De inrichting heeft betrekking op de volgende categorie van het Besluit omgevingsrecht (Bor):
Het oprichten van een windpark is vermeld in kolom 1 van onderdeel C 22.2 in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Het Milieueffectrapport (MER) is opgesteld ten behoeve van de vaststelling van het Provinciaal inpassingsplan Windpark Eemshaven West en van de vergunningen, waaronder de onderhavige. Omdat een MER is opgesteld is geen sprake van een vergunningplicht op grond van artikel 2.1 lid 1 onder i van de Wabo, (OBM), maar van een vergunningplicht op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wabo.
De ontvangst van de aanvraag is bevestigd aan de aanvrager.
De aanvraag met aanvullingen is aan de hand van de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) getoetst op volledigheid. Bij de toetsing van de aanvraag van 20 december 2021 hebben wij geconstateerd dat een aantal zaken niet volledig is aangeleverd. Op meerdere momenten is de aanvraag aangevuld.
De aanvulling op 23 februari 2022 ziet op de gewijzigde stukken:
Voor deze bijlagen geldt dat de versies bij deze aanvulling de versies bij de oorspronkelijke aanvraag vervangen.
De aanvulling op 28 februari 2022 ziet op:
Voor deze bijlagen geldt dat de versies bij deze aanvulling de versies bij de oorspronkelijke aanvraag vervangen.
Op 7 september 2023 en 9 oktober 2023 is de aanvraag verder aangevuld, waarbij het aantal aangevraagde windturbines is uitgebreid naar 23 stuks, inclusief bijbehorende civiele en elektrische werken. Hierbij zijn de volgende bijlagen (opgenomen in bijlage A, de bijlagenbundel bij de aanvraag)) aangepast naar de nieuwe situatie:
Voor deze bijlagen geldt dat de versies bij deze aanvulling de versies bij de oorspronkelijke aanvraag vervangen.
Op 16 november 2023 is de aanvraag aangevuld met een herziene versie van bijlage 9, de Aerius berekening. Dit in verband met een update van het rekenprogramma:
Voor deze bijlage geldt dat de versie bij deze aanvulling de versie bij de oorspronkelijke aanvraag vervangt. Deze is opgenomen in bijlage A.
Op 26 augustus 2024 is een verzoek ingediende de tenaamstelling van de vergunning te wijzigen in Vattenfall Windpark Eemshaven West B.V. (toegevoegd als bijlage 10d).
Met de aanvraag en de aanvullingen bevat de aanvraag voldoende gegevens voor een goede beoordeling van de gevolgen van het project voor de fysieke leefomgeving. De aanvraag is volledig en is in behandeling genomen.
Windpark Eemshaven West is een nieuw windpark bestaande uit 24 te realiseren windturbines (waarvan 23 zijn opgenomen in deze vergunning), inclusief fundaties, civiele werken, kabeltracé en een transformatorstation.
De aanvraag betreft de realisatie van windturbines passende binnen de in het Provinciaal inpassingsplan Windpark Eemshaven West gegeven bandbreedte.
Er is daartoe in de aanvraag een bandbreedte aangegeven van onder andere de maximale en de minimale turbineafmetingen voor wat betreft de ashoogte, mastvoet, rotordiameter en tiphoogte.
Een selectie van het definitief te realiseren windturbinetype vindt later plaats op basis van de vergunde bandbreedte. Het opgesteld vermogen volgt uit deze keuze.
In bijlage 1 bij deze aanvraag zijn de bandbreedtes aangegeven voor de minimale en maximale ashoogte, de minimale en maximale rotordiameter, de minimale en maximale mastvoet en de minimale en maximale tiphoogte van de windturbine, die worden aangevraagd:
Tabel 1 Aangevraagde bandbreedtes
Tiphoogte (fundatie boven mv + masthoogte + halve rotordiameter) |
||
Tiplaagte (fundatie boven mv + masthoogte + halve rotordiameter |
||
In de aanvraag is aangegeven dat alle turbines in het windpark 3 rotorbladen hebben. De kleurstelling van mast, bladen en gondel is lichtgrijs. Het materiaal van de mast is beton of staal of een combinatie hiervan.
De windturbine wordt bevestigd op een fundament. Elk windturbinetype heeft een eigen principe-ontwerp van de fundatie die benodigd is voor de bouw van de windturbine.
Er zal een keuze worden gemaakt tussen twee principefundamenten, een betonnen fundament en een monopile-principe. Het betonnen fundament betreft een standaard betonnen fundament dat op palen wordt onderheid. De diameter van de fundatie is maximaal 30 meter en de fundering komt tot maximaal 3,5 meter boven het maaiveld te liggen.
De monopile fundament bestaat uit een holle, stalen buis van maximaal 35 meter lang en 7 meter diameter. Deze wordt de bodem in geheid of getrild. De monopile vormt de fundering waar bovenop de windturbine wordt bevestigd. Ook voor de monopile geldt dat deze tot 3,5 meter boven maaiveld uit kan komen.
Er komt een transformatorstation om de opgewekte elektriciteit te transformeren naar hoogspanning. Het station bestaat uit twee transformatoren die in de buitenlucht, tussen scherfmuren worden geplaatst, vermogensschakelaars en een servicegebouw.
De hoogte van het servicegebouw bedraagt 4,4 meter, de lengte 30 meter en de breedte 12 meter.
De twee transformatoren staan tussen scherfwanden van 7,5 m hoog (met bliksemafleider 25 m) een lengte van 12 meter bij een breedte van 0,8 meter. Voor het trafostation wordt een erfinrichtingsplan opgesteld.
Voor windparken tussen de 5 en 100 MW is de provincie bevoegd gezag en voor windparken boven de 100 MW het Rijk. Het Rijk kan afzien van deze bevoegdheid indien de toepassing ervan geen relevante versnelling voor de besluitvorming oplevert indien deze door provincie of gemeente wordt uitgevoerd.
Voor het beoogde windpark geldt dat het opgesteld vermogen nog niet bepaald is. Het vermogen van de toepasbare windturbinetypes ligt naar verwachting tussen de 4 en 6 MW. Daarmee kan theoretisch een vermogen van 144 MW worden geplaatst. Gezien deze omvang ligt de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het besluitvormingsproces op grond van de Elektriciteitswet bij het Rijk. Bij besluit van 2 februari 2023 heeft het Rijk aangegeven de rijkscoördinatieregeling buiten toepassing te laten. Daardoor is op deze procedure het overige recht en procedures van toepassing. In dit geval is dat voor dit park de door PS vastgestelde coördinatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening. In het PS besluit tot toepassing coördinatie uit 2014 staat dat PS besluiten: "Ex artikel 3.33, derde lid van de Wet ruimtelijke ordening dat GS met uitsluiting van gemeenten en waterschappen bevoegd zijn de door hen te coördineren besluiten te nemen tenzij het Rijk het daartoe bevoegde gezag is". Dat betekent dat GS de vergunningen coördineren en bevoegd zijn tot het vaststellen van de onderhavige vergunning.
In de Wabo en het Bor worden bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid aangewezen als adviseur.
Op grond van artikel 6.1 Besluit omgevingsrecht (Bor) is advies gevraagd aan het college van burgemeester en wethouders van gemeente Het Hogeland.
1.8 Huidige vergunningsituatie
De aanvraag heeft betrekking op de oprichting en het in werking hebben van een windpark met 23 windturbines. In 2022 heeft er al een ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegen waarbij het ging om 16 windturbines. Aangezien de aanvraag ingrijpend is gewijzigd, is in het belang van een zorgvuldige besluitvorming een nieuw ontwerpbesluit genomen en ter inzage gelegd.
De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd is een inrichting type C als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit).
In beginsel valt de inrichting onder de rechtstreeks werkende regels van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna Activiteitenregeling) voor het in werking hebben van een windturbinepark paragraaf 3.2.3a Activiteitenbesluit en paragraaf 3.2.3a Activiteitenregeling).
Bij tussenuitspraak van 30 juni 2021 (202003882/1/R3, ECLI:NL:RVS:2021:1395) heeft de Afdeling vastgesteld dat de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling zijn vastgesteld in strijd met het recht van de Europese Unie, omdat er geen milieueffectbeoordeling is verricht. De Afdeling heeft gelet hierop vastgesteld dat de windturbinebepalingen buiten toepassing dienen te worden gelaten. Het gevolg van deze uitspraak is dat de normen voor geluid, slagschaduw, lichtschittering/reflectie en externe veiligheid buiten toepassing moeten worden gelaten.
Het inpassingsplan Windpark Eemshaven West bevat bouw- en gebruiksregels voor het projectgebied. Waar nodig vervangen deze de regels uithet Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. De aanvraag voor het project is getoetst aan het inpassingsplan.
Verder is getoetst aan de bodemvoorschriften van hoofdstuk 2 van het Activiteitenbesluit. Door de recente rechtspraak over de toepasselijkheid van het Activiteitenbesluit voor windparken is het niet zeker of de bodemvoorschriften zonder meer van toepassing zijn. Indien de windturbinebepalingen wel zonder meer van toepassing zijn, zouden ook de bodemvoorschriften van toepassing zijn. In de voorschriften nemen wij voorschriften op om te verzekeren dat de bodembepalingen die voorheen afdwingbaar waren op grond van het Activiteitenbesluit, zo nodig afdwingbaar zijn op grond van artikel 2.3 Wabo.
Wat betreft het transformatorstation is hierover het volgende op te merken. Door de capaciteit van het station is de inrichting ook hierdoor vergunningplichtig. Daar een dergelijk station niet genoemd wordt in hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit zouden de algemene bodemvoorschriften uit hoofdstuk 2 niet van toepassing zijn in geval van een zelfstandige inrichting. Nu het station wel deel uitmaakt van een inrichting waarvan een deel onder hoofdstuk 3 valt, zijn de genoemde algemene regels wel van toepassing.
Op basis van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit moet de oprichting van de inrichting worden gemeld. In de aanvraag is opgenomen dat de aanvraag tegelijkertijd als een melding in het kader van het Activiteitenbesluit kan worden beschouwd.
Artikel 1.11 lid 3 onder a. van het Activiteitenbesluit geeft aan dat bij de melding als bedoeld in artikel 1.10 een rapport van een akoestisch onderzoek gevoegd wordt indien de melding betrekking heeft op een of meer windturbines. Een dergelijk onderzoek is ingediend bij de aanvraag.
Op grond van de Wet natuurbescherming is voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor Natura 2000-gebieden en voor het verrichten van handelingen met gevolgen voor beschermde plant- en diersoorten een vergunning respectievelijk ontheffing op grond de Wet natuurbescherming vereist.
De aanvrager heeft op 17 december 2021 een separate aanvraag om vergunning en ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming bij de provincie Groningen ingediend. Omdat de aanvraag Wet natuurbescherming is ingediend voordat de aanvraag omgevingsvergunning is ingediend, geldt er geen aanhaakplicht.
Ten behoeve van de beoordeling voor de effecten op Natura 2000-gebieden is als onderdeel van de Passende beoordeling (PB) de emissie van stikstof die optreedt tijdens de aanlegwerkzaamheden beoordeeld binnen het kader van de (Programmatische Aanpak Stikstof) PAS.
Aangezien de PAS is vervallen is een aanvullende berekening uitgevoerd met Aerius om de stikstofdepositie te berekenen ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen. Uit deze aanvullende Aerius berekening concluderen wij dat de tijdelijke additionele depositie van het project (de aanlegwerkzaamheden) niet leidt tot depositie op overbelaste Natura 2000-gebieden.
De voorgenomen activiteit valt onder categorie C 22.2, de oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 20 windturbines of meer, van het Besluit milieueffectrapportage.
Voor Windpark Eemshaven West is een gecombineerd milieueffectrapport (plan-MER en project-MER) opgesteld op grond van artikel 7.2, lid 1, onder b en lid 2, van de Wet milieubeheer. Het MER Windpark Eemshaven West Vattenfall 715071 | Definitief V4.0 07-09-2023 is opgesteld ten behoeve van het inpassingsplan en de onderhavige vergunningaanvraag (verder: het MER).
In het kader van de gecoördineerde besluitvorming zijn de procedures voor de project- en plan-MER gecombineerd en gelijktijdig doorlopen.
De m.e.r.-procedure voor Windpark Eemshaven West startte in juli 2020 met de openbare kennisgeving en publicatie van de Concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau.
Het MER (bijlage 8, onderdeel van bijlage A) is tegelijk ter inzage gelegd met het ontwerp-Inpassingsplan Windpark Eemshaven West en de ontwerp-beschikkingen op de vergunningen, waaronder voor de onderhavige. Op 26 maart 2024 heeft de Commissie m.e.r. advies uitgebracht over het MER bij de ontwerpbesluiten. Hierbij is ook de aanvullend verstrekte informatie (opgenomen in bijlage 8b) beoordeeld. De strekking van het advies is dat voldoende milieuinformatie beschikbaar is om het besluit te nemen. De Commissie m.e.r. noemt het MER van hoge kwaliteit. De Commissie m.e.r. geeft voor twee onderdelen aan dat de conclusies van het MER en de Passende beoordelingen niet worden gedeeld. Deze onderdelen zijn niet relevant voor deze omgevingsvergunning.
Het MER voldoet, mede gelet op hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, aan de richtlijnen voor het MER. Wij zijn van mening dat in het MER voldoende gegevens aanwezig zijn ten aanzien van de keuze voor het voorkeursalternatief, de gevolgen voor de omgeving en de gevolgen voor het milieu. Uit het MER en de daarbij behorende onderzoeken blijkt dat (na mitigerende maatregelen) de aangevraagde oprichting en het in werking hebben van de inrichting geen significante negatieve gevolgen heeft op de omgeving en de omgevingsvergunning milieu en bouwen verleend kan worden.
Van het ontwerp van het besluit hebben wij op 20 december 2023 kennis gegeven op www.officielebekendmakingen.nl. Van 21 december 2023 tot en met 31 januari 2024 heeft het ontwerp ter inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn voorzien van een reactie in de Nota van zienswijzen, welke onderdeel uitmaakt van deze vergunning (bijlage B).
2. INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN BOUW
2.1 Het bouwen van een bouwwerk
Als er sprake is van de activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1onder a, Wabo, moet de omgevingsvergunning worden geweigerd indien één van de in artikel 2.10 lid 1 genoemde weigeringsgronden aan de orde is. Een toetsing of deze weigeringsgronden aanwezig zijn heeft plaatsgevonden.
Toetsing aan het bestemmingsplan
Voor de gronden waarop het project wordt gerealiseerd geldt het bestemmingsplan Herziening Bestemmingsplan Buitengebied. Naast dit bestemmingsplan gelden voor het plangebied nog de volgende (facet)bestemmingsplannen:
Ten behoeve van de realisatie van het windpark is een provinciaal inpassingsplan voorbereid. De procedures voor het inpassingsplan Windpark Eemshaven West en de omgevingsvergunning worden gecoördineerd gevoerd zoals beschreven in bovenstaande paragraaf 1.3. Zowel het bestemmingsplan Herziening Bestemmingsplan Buitengebied als het Inpassingsplan Windpark Eemshaven West zijn het toetsingskader, omdat artikel 8 van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West bepaalt dat onderliggende bestemmingsplannen deels van toepassing blijven.
Het project is gelegen in een gebied van het Inpassingsplan Windpark Eemshaven West. De gronden waar het transformatorstation zijn gelegen hebben de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Volgens artikel 3 van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West zijn deze gronden bestemd voor:
Uit de beoordeling van de stukken bij de aanvraag volgt dat wordt voldaan aan bovengenoemde bestemming. Ook aan de bouwregels van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West wordt voldaan, met dien verstande dat gebouwen pas mogen worden gebouwd als invulling is gegeven aan de bouwregel 3.2 lid h van het inpassingsplan.
De gronden waar de turbines met de kraanopstelplaatsen en de wegen zijn gelegen hebben de bestemming "Bedrijf - Windturbinepark". Volgens artikel 4 van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West zijn deze gronden bestemd voor:
Uit de beoordeling van de stukken bij de aanvraag volgt dat wordt voldaan aan bovengenoemde bestemming. Ook aan de bouwvoorschriften van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West wordt voldaan.
In het inpassingsplan Windpark Eemshaven West zijn regels opgenomen voor het bouwen en gebruiken van de windturbines. Het bouwen en gebruiken van de windturbines mag alleen als aan de gestelde geluidnormen wordt voldaan. De gebruiksregels voor dit aspect hebben betrekking op gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen. In het ingediende geluidrapport is aan deze norm getoetst en is aangetoond dat hieraan kan worden voldaan.
Wanneer tijdens het broedseizoen wordt gebouwd moet aangetoond worden dat voldaan wordt aan artikel 4.4.3 lid d onder 1 van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West. Dit is vastgelegd in een voorschrift 1.1.11 van de onderhavige vergunning.
In het inpassingsplan Windpark Eemshaven West zijn tevens gebruiksregels opgenomen voor het aspect slagschaduw. In het ingediende rapport is aangegeven dat de windturbines zijn uitgerust met een automatische stilstandvoorziening die ingeregeld wordt waardoor normoverschrijding voorkomen wordt. Hiermee kan worden voldaan aan de gebruiksbepaling voor slagschaduw.
Voor het bouwen en gebruiken van windturbines gelden tevens gebruiksregels met betrekking tot obstakelverlichting, naderingsdetectie, beperken lichtschittering, onderhoud, en veiligheid. Omdat de definitieve keuze van de te bouwen en te gebruiken windturbines nog niet bekend is op het moment dat de omgevingsvergunning wordt verleend zijn deze gebruiksregels nog niet te toetsen. Voor deze gebruiksregels zijn voorschriften opgenomen, om te verzekeren dat voor de start van de bouw wordt voldaan aan deze voorschriften.
Toetsing aan redelijke eisen van welstand
De omgevingsvergunning wordt verleend voor een termijn van 30 jaar. Tijdelijke bouwwerken hoeven op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van Wabo niet aan redelijke eisen van welstand te voldoen.
Toetsing aan het Bouwbesluit 2012
Het is aannemelijk dat het bouwplan voldoet aan de bepalingen van het Bouwbesluit 2012.
Toetsing aan de bouwverordening
Het is aannemelijk dat het bouwplan voldoet aan de bepalingen van de gemeentelijke bouwverordening.
Conclusie bouwen van een bouwwerk
Vanuit het toetsingskader dat betrekking heeft op het bouwen van een bouwwerk zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren. In dit besluit zijn de voor deze activiteit relevante voorschriften opgenomen.
3. INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN MILIEU
De aanvraag heeft ook betrekking op het oprichten en in werking houden van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder e van de Wabo. De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het milieuhygiënische toetsingskader van de aanvraag. Een toetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.
Bij onze beslissing op de aanvraag hebben wij:
Hieronder lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot die onderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed (kunnen) zijn.
In de onderzoeken die dienen om effecten van Windpark Eemshaven West op het milieu inzichtelijk te maken, is uitgegaan van 24 in plaats van de aangevraagde 23 windturbines. Hiervoor is gekozen aangezien het uiteindelijke windpark zal bestaan uit 24 windturbines. Voor de 23 turbines geldt dat dit tevens een worst-case benadering is, aangezien de effecten op de omgeving van 23 windturbines niet groter zullen zijn dan de effecten van 24.
De toetsing heeft plaatsgevonden aan de hand van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West. Hierin zijn, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, regels gesteld waaraan het windturbinepark moet voldoen. Bij onze beslissing op de aanvraag sluiten wij aan bij het inpassingsplan Windpark Eemshaven West.
De locatie voor het windpark ligt in het buitengebied van de gemeente Het Hogeland, ten westen van industrie- en havengebied Eemshaven en de bestaande windparken in de Emmapolder en de Eemshaven. Het windpark wordt globaal omsloten door de Emmapolderdijk (Waddenzee) aan de noordzijde, de Binnenbermsloot aan de zuidzijde en de Eemspolderweg en de bestaande windparken aan de oostzijde. De westelijke begrenzing ligt ter hoogte van Noordgastransport B.V.
Binnen het windpark liggen geen woningen. De dichtstbijzijnde woning ligt op circa 420 meter afstand van het windpark (Emmaweg 4).
3.4 Beste beschikbare technieken (BBT)
Binnen de inrichting is geen sprake van activiteiten die bijlage 1 van de Richtlijn Industriële Emissies worden genoemd. Wij hebben bij de bepaling van BBT onder andere gebruik gemaakt van de in de bijlage bij de Regeling omgevingsrecht (Mor) opgenomen lijst met Nederlandse informatiedocumenten over BBT. In deze bijlage is de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming 2012 (NRB) opgenomen.
De uitwerking van BBT vindt plaats onder de betreffende paragraaf bodem.
Vanaf 1 januari 2013 is de Europese richtlijn industriële emissies (RIE) in de Nederlandse milieuwetgeving geïmplementeerd (richtlijn 2010/75/EU, PbEU L334). De RIE geeft milieueisen voor de installaties die genoemd staan in de bij de richtlijn horende bijlage I. Windparken zijn niet in de RIE genoemd. Een verdere beoordeling op grond van de RIE is voor deze inrichting niet nodig.
In de bijlage behorende bij de Mor zijn geen BBT-documenten opgenomen met betrekking tot afvalpreventie. Gezien de geringe hoeveelheden afvalstoffen die vrijkomen uit deze inrichting zijn verdergaande scheidingsmaatregelen niet noodzakelijk. Het restafval dat tijdens onderhoud en reparatie kan ontstaan zal worden afgevoerd door de dienstdoende monteur. In de inrichting worden geen afvalstoffen opgeslagen. In hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer is opgenomen aan welke wijze de afgifte van afvalstoffen dient te voldoen.
Er komt binnen de inrichting geen afvalwater vrij.
Afvalwater afkomstig van het transformatorstation loopt in de opvangvoorziening voor lekkende stoffen en wordt gecontroleerd afgevoerd.
Binnen de inrichting vindt geen opslag van bodembedreigende stoffen plaats. De installaties in de windturbines bevatten echter wel bodembedreigende (vloei)stoffen. Het gaat dan in hoofdzaak om antivries, koelvloeistof, (hydraulische) olie en vet. Volgens de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB 2012, paragraaf 4.1) is hier sprake van een 'gesloten proces of bewerking'. Het uitgangspunt bij een gesloten proces is dat tijdens de gangbare bedrijfsvoering de stof niet buiten de procesomhulling treedt. In dit geval wordt uitvoering gegeven aan een combinatie van voorzieningen en maatregelen (cvm) met aandacht voor pompen en appendages, een onderhoudsprogramma, systeem inspectie en algemene zorg. De gondel heeft voldoende capaciteit om de totale hoeveelheid op te vangen.
De transformatoren van het transformatorstation bevatten transformatorolie. Onder de transformatoren is een opvangvoorziening voor oliën aanwezig die in geval van lekkage en t.b.v. van afstromend hemelwater (incl. oliën) de bodembedreigende stoffen opvangt. De opvang wordt voorzien van een oliesensor die aangeeft wanneer de voorziening moet worden geleegd. Dit zal periodiek of op aangeven van de sensor, gecontroleerd worden uitgevoerd
Alleen bij eventuele calamiteiten kunnen bodembedreigende stoffen vrijkomen. Indien dit gebeurt zijn artikel 17.1 en 17.2 van de Wet milieubeheer van toepassing. Dit betekent dat vergunninghouder maatregelen moet treffen om gevolgen te voorkomen zoveel mogelijk te beperken. Een calamiteit moet worden gemeld bij het bevoegd gezag.
Wij hebben de aanvraag getoetst aan de NRB en concluderen dat voor de bodembedreigende activiteiten een verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald.
Dit borgen wij met voorschriften. Daarnaast nemen wij een voorschrift op dat de nulsituatie moet worden vastgelegd. De resultaten van dit onderzoek worden uiterlijk drie weken voor de start van de bouw aan het bevoegd gezag verstrekt
Naast het bepalen van de nulsituatie zijn de bodemkwaliteitsgegevens mogelijk ook nodig wanneer bodemmateriaal wordt afgevoerd naar locaties buiten de gebieden van de provinciale bodemkwaliteitskaart. Dit valt echter buiten de reikwijdte van deze vergunning.
Op 30 juni 2021 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS of de Afdeling) een uitspraak gedaan over windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding over - onder meer en samengevat - de vraag of voor het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) en de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: Activiteitenregeling) een plan-MER-plicht bestaat op grond van de Europese SMB-richtlijn in navolging op het Vlaamse Nevele-arrest. De Afdeling is in die uitspraak tot het oordeel gekomen dat op grond van het Europese recht inderdaad een dergelijke beoordeling had moeten worden gemaakt van de windturbinebepalingen. Die beoordeling zal in eerste instantie door het Rijk worden opgesteld. Totdat die beoordeling is gemaakt, worden de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling (zie Kader 5.1 voor samenvatting) buiten toepassing gelaten. De Afdeling geeft in haar uitspraak van 30 juni 2021 ook aan dat in de tussentijd het bevoegd gezag bij het vaststellen van een ruimtelijk plan voor een concreet project eigen normen kan stellen ter vervanging van de normstelling uit het Activiteitenbesluit en de -regeling. Daarbij geldt dat deze normen moeten worden voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering.
Op 12 oktober 2023 zijn door het Rijk de ontwerp-windturbinebepalingen gepubliceerd. Deze nieuwe bepalingen vervangen de normen van het Activiteitenbesluit, dat door de Raad van State (buiten werking is gesteld. Het gaat om bepalingen over geluid, slagschaduw, externe veiligheid en andere milieueffecten. Ook is een ontwerp-norm voor een minimale afstand tussen windturbines en woningen opgenomen. Over de ontwerp-normen konden in de periode na 12 oktober zienswijzen worden ingediend. De nieuwe bepalingen worden naar verwachting uiterlijk juli 2025 van kracht. Tot dat moment moet een bevoegd eigen normen stellen en motiveren. Voor het inpassingsplan en de onderhavige vergunning zijn de nieuwe normen niet van toepassing.
De essentie van de concept-windturbinebepalingen voor windparken is:
Een bevoegd gezag mag in bijzondere omstandigheden een waarde vaststellen die hoger is dan standaardwaarden tot maximaal de grenswaarde 47 dB Lden en 41 dB Lnight. (artikel 5.74 lid 2 Besluit kwaliteit leefomgeving). Afwijken van de standaardwaarden betreft een bevoegdheid waarbij de uitkomst van de belangenafweging sterk afhankelijk is van de lokale omstandigheden.
De toeslag en de methode om objectief vast te stellen of er sprake is van tonaal geluid worden vastgelegd in de regels voor het bepalen van windturbinegeluid in de Omgevingsregeling. De norm voor tonaal geluid (in de vorm van een 'opslag' van maximaal 5 dB) wordt verwerkt in het Reken en meetvoorschrift.
Het publiceren van de ontwerp-normen laat onverlet dat op dit moment milieunormen ontbreken. Dit betekent de normen die nu in dit besluit worden opgenomen, moeten worden voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering. Inhoudelijk kan waar nodig wel worden geanticipeerd op de nieuwe (concept) normen.
De normering voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid voor windturbines uit het Activiteitenbesluit en -regeling hebben een belangrijke overeenkomst met elkaar en met die van andere bronnen. De normen zijn vastgesteld op basis van de aanvaardbaarheid van enige mate van hinder of risico voor omwonende ten opzichte van het algemene maatschappelijk belang van, in deze, het realiseren van windturbines om duurzame energie op te wekken en daarmee de landelijke duurzaamheidsdoelstellingen en klimaatdoelstellingen te behalen. Er is dus sprake van een afweging tussen het individueel belang van een omwonende, op het gebied van leefbaarheid, veiligheid en gezondheid, versus het algemeen maatschappelijk belang van de energietransitie naar hernieuwbare energie en verbetering van het klimaat en de leefomgeving.
Voor de lokale situatie van het initiatief geldt daarbij dat sprake is van een concentratiegebied van industrie en windenergieopwekking. In de regionale structuurvisie Eemsmond-Delfzijl is overwogen dat concentratie van deze activiteiten wenselijk is en dat dit tot hogere niveaus van onder meer geluid voor de omgeving leidt en een grotere landschappelijke ingreep ter plaatse. Dat wordt aanvaardbaar geacht omdat het gebied al sinds lang is aangewezen als gebied voor industrie en windturbines. Toevoeging van activiteiten in een gebied waar reeds een mate van milieubelasting is leidt tot een kleinere toename van gehinderden dan in een relatief onbelaste omgeving.
Hieronder geven wij het afwegingsproces aan hoe wij komen tot een acceptabel hinderniveau van 47 dB Lden en 39 dB Lnight.
3.9.1 Hinderlijkheid van windturbinegeluid
Dosis-hinderrelatie voor windturbinegeluid
De dosis-hinderrelatie is de relatie tussen de hoogte van de geluidbelasting (dosis) en het aantal (ernstig) gehinderden die daarbij kunnen optreden. In de literatuur zijn twee dosis-hinderrelaties gevonden voor windturbinegeluid die de geluidbelasting in dB Lden relateren aan een percentage personen dat ernstige hinder ondervindt. Deze twee relaties zijn ook beschreven in een WHO-rapport uit 2018, maar ook door Janssen et al uit 2011 en Kuwano et al uit 2014. De dosis-hinderrelatie van Janssen et al (2011) is dezelfde als het TNO-rapport (2008) en is vastgesteld voor zowel hinder als ernstige hinder binnenshuis, als ook buitenshuis. In onderstaande grafiek zijn de dosis-hinderrelaties van Janssen et al (2011) (ernstige hinder: binnenshuis en buitenshuis) en van Kuwano et al (2014) (ernstige hinder, buitenshuis) weergegeven voor geluidbelasting tussen 33 dB en 55 dB Lden.
Afbeelding 1 Percentage ernstig gehinderden windturbinegeluid binnenshuis (blauw) en buitenshuis (rood)
3.9.2 Vergelijking met andere geluidbronnen - bescherming binnenshuis
Bij het bepalen wat een aanvaardbare geluidbelasting is, in relatie tot de effecten daarvan op omgeving en op de productie van duurzame energie, kan rekening worden gehouden met het niveau van geluidbelasting dat voor andere bronnen acceptabel wordt geacht. Er zijn in Nederland ook voor andere geluidproducerende activiteiten bijbehorende geluidnormen van toepassing. Bijvoorbeeld voor weg- en railverkeer, industrie en luchtvaart. Bij de vaststelling van de geluidnormen voor andere bronnen wordt vaak de maximaal toegestane geluidbelasting gerelateerd aan een percentage personen die bij deze geluidbelasting ernstige hinder ondervindt. In Nederland wordt voor het beoordelen van geluidbronnen en gevolgen daarvan voor de omgeving altijd de situatie binnenshuis beoordeeld. Achterliggende reden is dat een bewoner in zijn eigen woning een goed- woon- en leefklimaat mag verwachten en daar ook optimale bescherming verdient. Ook voor windturbinegeluid wordt daarom gekeken naar de situatie binnenshuis. De volgende tabel geeft het algemeen geaccepteerde percentage potentieel ernstig gehinderden aan bij de normstelling (maximaal toelaatbare waarde) in Nederland voor verschillende geluidbronnen. Voor windturbines ligt het verwachte percentage ernstig gehinderden bij een geluidbelasting van 47 dB Lden op circa 8 á 9%. In absolute aantallen gaat het in Nederland bij wegverkeer om circa 970.000 ernstig gehinderden, bij luchtvaartverkeer ruim 260.000, bij railverkeer om bijna 100.000 en windturbines ruim 7.000 ernstig gehinderden.
Tabel 2 Verwacht percentage ernstig gehinderden voor verschillende geluidbronnen
Wat geluidbelasting voor een individuele bewoner betekent qua hinderbeleving, kan sterk verschillen. De meeste bewoners zullen weinig tot geen hinder ervaren, maar anderen kunnen er om meerdere redenen veel last van hebben. In de factsheet: "Gezondheidseffecten van windturbinegeluid" (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Postbus 1 | 3720 BA Bilthoven www.rivm.nl juli 2021 wordt hierover nog het volgende gesteld: "Het is niet goed mogelijk de beoordeling van geluid los te zien van andere factoren. Bijvoorbeeld het zien van windturbines en de schaduwwerping kunnen invloed hebben op de mate van geluidhinder. Ook heeft de manier waarop een project tot stand is gekomen, invloed op de houding en waarneming van omwonenden. Dit is bij andere geluidsbronnen niet anders."
In het Inpassingsplan Windpark Eemshaven West is gerekend met 24 windturbines, dit is inclusief de windturbine op positie A07. Deze aanvraag heeft betrekking op 23 windturbines, zonder positie A07. Bij het akoestisch onderzoek is een memo toegevoegd, deze memo maakt inzichtelijk wat de effecten op de geluidbelasting en slagschaduwduren zijn als gevolg van het niet realiseren van de windturbine op positie A07.
Het verschil in geluidbelasting op de referentiewoningen is berekend voor 23 windturbines en voor 24 windturbines, zowel met als zonder mitigerende maatregelen. Ook het verschil in de cumulatieve geluidbelasting is berekend voor 23 en 24 windturbines.
Uit de berekeningen in de memo blijkt dat de windturbine op positie A07 minimaal bijdraagt aan de geluidbelasting en de slagschaduw van het windpark. Dit maakt dat het Inpassingsplan gebruikt kan worden als toetsingskader.
3.9.4 Geluidnorm 47 dB Lden en 39 dB Lnight
In het inpassingsplan Windpark Eemshaven West wordt getoetst aan 47 dB Lden en 39 dB Lnight als ruimtelijk aanvaardbare norm voor geluid. Daarbij wordt aangesloten op de geluidsnorm van 47 dB Lden zoals gesteld in de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl voor een windpark, waarbij een windpark is gedefinieerd als alle windturbines binnen een bepaald gebied, onafhankelijk van het aantal inrichtingen. Er is dus een norm, onafhankelijk van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Er is geen aanleiding om een hogere Lden-waarde te onderzoeken. Wel is er onderzoek gedaan naar de toepassing van een mogelijk lagere waarde (zie bijlage 3 bij het MER). De advieswaarde van de WHO wordt daarbij als redelijk minimum gezien, er is geen reden een lagere waarde te onderzoeken. Daarbij is gekeken naar toepassing van een geluidsnorm van 46 dB Lden en 45 dB Lden. In de gevolgen per normstelling is inzicht gegeven door het aantal ernstig gehinderden binnenshuis te berekenen.
Zie Tabel 3 voor de toename in % gehinderden ten opzichte van de referentiesituatie (bestaande windturbines).
Tabel 3 Verwacht aantal ernstig gehinderden binnenshuis in de referentiesituatie en na realisatie
Windpark Eemshaven West zal – zonder het nemen van mitigerende maatregelen – een maximale geluidbelasting van Lden 50 dB veroorzaken op omliggende geluidgevoelige objecten. De geluidsbelasting die daarna zonder mitigerende maatregelen optreedt leidt tot een toename van het aantal ernstig gehinderden van circa 6 (van circa 5 in de referentiesituatie naar circa 11 na realisatie van het windpark) in de beschouwde populatie in de invloedssfeer van het park. Wanneer een geluidnorm zoals aangehouden in de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl wordt toegepast (Lden 47 dB) is de potentiële winst ongeveer twee ernstig gehinderden minder dan bij 50 dB Lden (een verschil van 2,19% binnen de populatie aan ernstig gehinderden). Het verder verlagen van de normstelling tot bijvoorbeeld Lden 45 dB leidt tot maximaal 0,8 ernstig gehinderde minder (de toename neemt af van 8,8 naar 8,0 ernstig gehinderden) dan bij een normstelling van Lden 47 dB. Dit is een vermindering van ca. 0,7% ernstig gehinderden binnen de beschouwde populatie.
Op zichzelf geldt dat het aantal gehinderden relatief laag is als gevolg van de afstand van de windturbines tot woningen. Daarbij is buiten beschouwing gelaten dat een deel van de woningen, die op de kortste afstand zijn gelegen, bewoond worden door participanten (grondeigenaren). Dit is het gevolg van de indeling van de woningen ten opzichte van de posities van de windturbines. De winst die valt te behalen door een geluidnorm van 46 dB Lden of 45 dB Lden te hanteren is relatief laag (verschil van 0,3 resp. 0.8% ernstig gehinderden). De milieuwinst van het vaststellen van een lagere geluidnorm is daarmee verwaarloosbaar. Daarbij zijn om een lagere geluidbelasting op de gevel van omliggende woningen te kunnen realiseren mitigerende maatregelen nodig. Die bestaan uit het in een andere geluidmodus laten draaien van een of meerdere windturbines gedurende een of meerdere periodes van de dag, avond en/of nacht. Dit leidt tot een lagere MWh productie van de betreffende windturbines.
Ook is er vanuit wetenschappelijk perspectief geen aanleiding om te veronderstellen dat er sprake is van onaanvaardbare hinder of het optreden van gezondheidseffecten bij het stellen van een norm van 47 dB Lden, en dat er geen wetenschappelijke gronden zijn om te stellen dat een lagere norm vanuit het oogpunt van gezondheid noodzakelijk is.
Het bevoegd gezag heeft in afstemming met de aanvrager en omwonenden, ervoor gekozen om effecten in nachtperiode voor de woonomgeving te beperken door zelf een maximale geluidsbelasting van 39 dB Lnight op te leggen. Dit met name omdat geluid ’s nachts juist beter hoorbaar is dan overdag. Dit komt doordat overig omgevingsgeluid vaak afneemt en het windturbinegeluid minder gemaskeerd wordt. Hierdoor kan hetzelfde geluidsniveau duidelijker gehoord worden en soms als hinderlijker worden ervaren. Er is geen bewijs voor een direct verband tussen slaapverstoring en het niveau van windturbinegeluid. Een indirect verband tussen hinder door windturbines en slaapverstoring is op basis van de beschikbare onderzoeken wel aannemelijk. Het vastleggen van een relatief lage norm voor de nachtperiode leidt tot een beperking van hinder en wordt dan ook als norm overgenomen en vastgelegd.
In het belang van de bescherming van het milieu en in het bijzonder de bescherming van de omgeving tegen ontoelaatbare geluidhinder en/of gezondheidseffecten veroorzaakt door geluid van windturbines, verbinden wij normen van 47 dB Lden en 39 dB Lnight voor het gehele windpark, aan de vergunning. Wij zien gelet op de informatie uit de aanvraag, het MER en het inpassingsplan Windpark Eemshaven West en de daarbij door de Provinciale staten gemaakte overwegingen in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen aanleiding om te concluderen dat de geluidnormen uit het oogpunt voorkomen dan wel beperken van geluidhinder en/of gezondheidseffecten door geluid van de windturbines van het onderhavige windpark, ook in samenstel met ander geluidbronnen in de omgeving, niet toelaatbaar zijn. Er is geen aanleiding andere geluidnormen te stellen dan die van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West.
Er is geen wettelijk normstelsel voorhanden waarmee laagfrequente geluidhinder kan worden geobjectiveerd. Laagfrequent geluid (LFG) is geluid in het voor mensen laagst hoorbare frequentiegebied, onder 125 Hz. Windturbines stralen, net als de meeste geluidbronnen, ook laagfrequent geluid uit.
Het RIVM heeft op verzoek van de GGD-en de invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden door windturbines onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat windturbines weliswaar laagfrequent geluid produceren maar dat er geen bewijs bestaat dat dit een factor van belang is voor gezondheidseffecten. Bij een A-gewogen normstelling van 47 dB Lden is geen noodzaak voor een aanvullende normstelling van laagfrequent geluid.
De mate van bescherming bij een geluidnorm van 47 dB Lden wordt eveneens beschouwd in een literatuuronderzoek naar laagfrequent geluid van windturbines van Agentschap NL. Ook hier zijn geen aanwijzingen dat het aandeel laagfrequent geluid een bijzondere dan wel belangrijke rol speelt. Tenslotte is door de Staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu, mede namens de minister van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu over het onderwerp laagfrequent geluid van windturbines een brief aan de Tweede kamer gestuurd. Deze brief baseert zich onder andere op bovengenoemd onderzoek van het RIVM waarin wordt gesteld dat:
bij het groter worden van turbines (tot 5 of 7,5 MW) zal dit aandeel met hooguit 1 à 2 dB toenemen. Het bij de Nederlandse waarde van Lden 47 dB voor windturbinegeluid voorgeschreven reken- en meetvoorschrift is goed in staat om hiermee rekening te houden zodat een correcte toetsing aan de norm mogelijk is;
Op grond van de brief van de Staatssecretaris kan worden gesteld dat toetsing aan een geluidnorm van 47 dB Lden voldoende bescherming biedt tegen laagfrequent geluid. Derhalve wordt voor dit windpark een geluidnorm van maximaal 47 dB Lden gehanteerd.
In 2017 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM nog een literatuurstudie uitgevoerd naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid, waaronder laagfrequent geluid, en gezondheid. Tweeëndertig (peer reviewed) wetenschappelijke onderzoeken tussen 2009 en 2017 zijn daarbij onderzocht in de literatuurstudie. Deze literatuurstudie bevestigt nogmaals dat een windturbine geen directe effecten heeft op de gezondheid van omwonenden. Dit onderzoek heeft in oktober 2020 een update gekregen met een literatuuronderzoek waarbij onderzoeken tussen 2017 en medio 2020 op een rij zijn gezet over het effect van geluid van windturbines op de gezondheid van omwonenden. Uit de update literatuurstudie blijkt dat hinder optreedt als gevolg van geluid: hoe sterker het geluid (in dB) van windturbines, hoe groter de hinder ervan. Uit de literatuur bleek niet dat het zogeheten 'laagfrequent geluid' (lage tonen) van windturbines voor extra hinder zorgt dan de hinder die optreedt van 'gewoon' geluid. Voor andere gezondheidseffecten zijn de resultaten van wetenschappelijk onderzoek niet eenduidig: deze effecten hangen niet duidelijk samen met het geluidniveau, maar soms wel met de ervaren hinder.
Vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt ook dat windinitiatieven zich op basis van bovenstaande studies in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare hinder door laagfrequent geluid, zie o.a.:
Dit betekent niet dat er geen sprake is van laagfrequent geluid, aangezien dit een inherent onderdeel is van het gehele geluidsspectrum dat geproduceerd wordt. Ook windturbines produceren geluid in het gehele geluidsspectrum. Om in alle gevallen te waarborgen dat geen ontoelaatbare hinder door laagfrequent geluid optreedt, bevat deze omgevingsvergunning een voorschrift waarmee de laagfrequente geluidemissie van de windturbines wordt gemaximeerd, zie voorschrift 2.3.4. Dit is gedaan met een maximale bronsterkte (in dB) voor de drie octaafbanden van het laagfrequent geluid. De opgenomen norm is gebaseerd op literatuur en praktijkervaringen uit andere (recente) windparken. Met de grens aan de emissie van laagfrequent geluid van de windturbines is gewaarborgd dat het laagfrequente geluid in woningen niet hoger wordt dan volgens het beleid van de provincie Groningen toelaatbaar is, wat inhoudt dat de Vercammen-curve niet wordt overschreden (artikel 1 van §10.2 van Bijlage 3 van het Milieuprogramma provincie Groningen). Met deze regel wordt gewaarborgd dat gehandhaafd kan worden als blijkt dat de emissie van laagfrequent geluid boven de gestelde drempel uitstijgt. Er is gekozen voor een meting van de emissie van de turbine, omdat bij immissiemetingen (bij woningen) laagfrequente geluiden van andere bronnen een verstorende rol kunnen spelen.
RIVM Factsheet Gezondheidseffecten van windturbinegeluid, M. Reedijk, I. van Kamp, J. Hin, juli 2021. Te raadplegen via: https://www.rivm.nl/sites/default/files/2021-08/Factsheet-windturbines.pdf
In de praktijk is gebleken dat indien dit aan de orde is, tonaal geluid van windturbines relatief veel hinder kan veroorzaken. Evenals bij laagfrequent geluid ligt de oorzaak daarvan veelal in een technisch mankement en/of een verkeerd ontwerp van (een deel van) de windturbine. Om te voorkomen dat tonaal geluid tot hinder leidt, is bepaald na het in werking brengen van het park metingen van tonaal geluid moeten worden verricht. Indien uit deze metingen blijkt dat turbines tonaal geluid produceren en de oorzaak hiervan niet kan worden weggenomen, moet op het geluidbronvermogen van het betreffende turbinetype de vereiste toeslag worden toegepast. Dit zal dan leiden tot een verhoogde geluidemissie van het park en daarmee tot mitigerende maatregelen. Opgemerkt wordt dat tonaal geluid ook het bereik van laagfrequent geluid omvat. Hiermee is de regeling voor tonaal geluid ook van toepassing op laagfrequent geluid, voor zover dit een tonaal karakter heeft.
In artikel 2.16 b van het Activiteitenbesluit is aangegeven dat afdeling 2.8 "Geluidhinder" van toepassing is op inrichtingen type A of B. De inrichting betreft een inrichting type C. De geluidbelasting door het transformatorstation wordt niet getoetst aan het algemene normenkader van het Activiteitenbesluit. Het transformatorstation heeft een elektrisch vermogen van meer dan 200 MVA en wordt in de buitenlucht geplaatst. Hiermee valt het transformatorstation onder de aanwijzing van onderdeel D, bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en geldt een zoneringsplicht op grond van de Wet geluidhinder. In het inpassingsplan Windpark Eemshaven West is een geluidzone opgenomen. In de aanvraag is de geluidberekening van het transformatorstation opgenomen.
3.9.10 Gecumuleerde geluidsnorm
In het inpassingsplan Windpark Eemshaven West is ook getoetst aan de Structuurvisie Eemsmond - Delfzijl. Deze Structuurvisie kent een gecumuleerde geluidsnorm van 65 dB LCUM, die is overgenomen in het inpassingsplan Windpark Eemshaven West. Bij de bepaling van LCUM wordt voor woningen die ingevolge de bestemming onderdeel zijn/worden van een windpark de bijdrage van geluid van windturbines niet betrokken.
Uit het akoestisch onderzoeksrapport bij de aanvraag blijkt dat, afhankelijk van het te kiezen type windturbine, zo nodig met mitigerende maatregelen aan de normen van 39dB Lnight/ 47dB Lden kan worden voldaan.
Het transformatorstation voldoet aan de geluidzone.
In het akoestisch rapport bij de aanvraag is vermeld dat het definitieve windturbinetype nog niet bekend is. De onderhavige aanvraag om een omgevingsvergunning heeft betrekking op 23 windturbines en er is gerekend met het type Nordex N163/6.X , deze windturbine heeft een rotordiameter van 163 m met drie rotorbladen. Het toerental van de rotor is continu en bij nominaal toerental circa 10,7 rpm. De turbine wordt geplaatst op een mast op 143,5 m hoogte. De tiphoogte van de windturbine bedraagt daarmee 225 m.
Het nog nader te selecteren type windturbine zal moeten voldoen aan de grenswaarden in voorschrift 2.3.3.
De definitieve keuze van het type windturbine moet ten minste 3 maanden voor de oprichting van het park gemeld worden. Wanneer de keuze is gemaakt moet een definitief akoestisch onderzoek dat betrekking heeft op de te plaatsen type windturbine(s) aan het bevoegd gezag worden overgelegd.
Dit is geborgd in voorschrift 2.3.1.
Ten aanzien van het berekenen en/of meten van windturbinegeluid wordt overwogen dat er geen reden is een andere methode te hanteren dan die van bijlage 4 van de Activiteitenregeling milieubeheer. Dit is de best beschikbare methode voor meten en berekenen van windturbinegeluid aangezien dit specifiek voor dit doel en voor deze geluidsbron is opgesteld. Indien dat voldoende is gemotiveerd kan een gelijkwaardige methode worden gehanteerd.
De passerende schaduw van draaiende wieken van een windturbine veroorzaakt op bepaalde plaatsen en onder bepaalde omstandigheden een hinderlijk schaduweffect of wisseling van lichtsterkte. Dit kan vooral hinderlijk zijn als de schaduw over ramen valt. De mate van hinder en daarmee samenhangende gezondheidsklachten wordt bepaald door onder meer:
De bestaande jurisprudentie van de Raad van State, geeft het volgende beeld:
De passeerfrequentie is het aantal passeringen van de draaiende molenwieken per seconde. Uit onderzoek komt naar voren dat passeerfrequenties tussen 2,5 en 14 Hz kunnen leiden tot toename van hinderbeleving. Bij grotere turbines is het toerental lager, zodat de passeerfrequenties beneden de 2,5 Hz liggen.
3.10.2 Afstand en duur slagschaduw
In de uitvoeringspraktijk in Nederland wordt gewerkt met een streefwaarde van 6 uur slagschaduwduur per jaar en met een afstand waarop slagschaduw kan optreden met effect op de omgeving van 12 maal de rotordiameter.
Op grotere afstanden kan een rotorblad nog maar een deel van de zon afschermen. Het schaduwcontrast neemt daardoor af en de slagschaduw zal als minder intens worden ervaren. De intensiteit van de schaduw ten opzichte van het reeds aanwezige licht is een belangrijk aspect van de hinderbeleving bij slagschaduw.
Om de hinder van slagschaduw te beperken, kan een automatische stilstandregeling nodig zijn. Die schakelt de windturbine af als slagschaduw optreedt bij gevoelige objecten.
In het inpassingsplan Windpark Eemshaven West is de maximale slagschaduwduur beperkt tot 1 uur per jaar. Dit is in de aanvraag overgenomen. De windturbines van windpark Eemshaven West mogen gezamenlijk dus niet meer slagschaduw veroorzaken dan 1 uur per jaar op ramen binnen een gevel/uitwendige scheidingsconstructie van slagschaduw gevoelige objecten gelegen binnen 12 maal de rotordiameter vanaf het punt op ashoogte tot de gevel van het object en voor zover binnen die gevel. Op de windturbines zal een stilstandregeling worden aangebracht.
De aangevraagde duur van 1 uur slagschaduw per jaar is ruim minder dan de huidige uitvoeringspraktijk in Nederland.
De aanvraag voldoet aan de grenswaarde in het inpassingsplan Windpark Eemshaven West.
Wij zien gelet op de informatie uit de aanvraag, het MER en het inpassingsplan Windpark Eemshaven West en de daarbij door de Provinciale staten gemaakte overwegingen in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen aanleiding om te concluderen dat de maximale slagschaduwduur tot 1 uur per jaar uit het oogpunt voorkomen dan wel beperken van slagschaduw en/of gezondheidseffecten door slagschaduw van de windturbines van het onderhavige windpark niet toelaatbaar is. Er is geen aanleiding een andere maximale slagschaduwduur op te nemen dan die van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West.
Handreiking Risicozonering Windturbines en Handleiding Risicoberekeningen Windturbines (hierna: (HRW).
De Handreiking Risicozonering Windturbines biedt een overzicht van wet- en regelgeving en beleid over de risico’s van windturbines voor de omgeving en de HRW beschrijft onder meer hoe de kans moet worden berekend dat er een (stuk van een) blad van de windturbine afvalt, een gondel valt of een mast breekt en tot op welke afstand dit scenario invloed kan hebben op de veiligheid. Wij toetsen de aanvraag voor externe veiligheid aan bovengenoemde documenten. In de aanvraag en in het MER is de risico van het windpark voor de omgeving berekend.
De maximale werpafstand (identificatie-afstand) is berekend en er is gekeken of er zich objecten binnen deze afstand bevinden. De maximale werpafstand is de afstand waarbinnen onderdelen van de windturbine terecht kunnen komen.
Binnen de maximale werpafstand van de windturbines in het windpark zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rijkswegen, spoorwegen, vaarwegen, risicovolle inrichtingen, ondergrondse buisleidingen of hoogspanningsleidingen aanwezig. De 10-5 risicocontour en de 10-6 risicocontour liggen binnen de maximale werpafstand van 434 meter van een windturbine. Gezien de afwezigheid van bovengenoemde objecten binnen de maximale werpafstand is het stellen van een andere norm dan gebruikelijk in het Activiteitenbesluit milieubeheer niet nodig.
De aanvraag voldoet daarmee aan vereisten vanuit externe veiligheid.
De windturbines moeten voldoen aan de stand der techniek op het gebied van externe veiligheid. De aanvrager geeft aan te voldoen aan NEN-EN-IEC 61400-1. Wij beoordelen deze NEN-norm als adequaat. In de voorschriften 2.8.1 en 2.8.2 is de NEN-norm voorgeschreven en ook dat een certificaat aanwezig moet zijn dat aantoont dat aan de betreffende NEN-norm wordt voldaan. Het certificaat moet afkomstig zijn van:
Op grond van de gegevens beoordelen wij de risico's van het windpark als aanvaardbaar. Binnen de maximale werpafstand (identificatieafstand) van het windpark bevinden zich geen objecten en de windturbines voldoen aan de stand der techniek op het gebied van externe veiligheid.
3.12 Windturbines in relatie tot aardbevingen
In Noord-Nederland komen aardbevingen voor die ontstaan ten gevolge van het inklinken van de grond op relatief geringe diepte, met als oorzaak de winning van gas uit de gasvelden in het noorden van het land. Het te realiseren windpark bevindt zich binnen het gebied dat mogelijk aardbevingen zal ondervinden.
Op verzoek van het ministerie van Economische Zaken heeft NEN samen met betrokken experts een Nederlandse Praktijkrichtlijn 9998 (NPR 9998) opgesteld die van die van toepassing is bij het ontwerpen en toetsen van aardbevingsbestendige gebouwen. De NPR 9998 is in december 2015 gepubliceerd en sluit aan op de Europese richtlijn, de Eurocode 8. De Nederlandse praktijkrichtlijn geeft aan dat voor bouwconstructies waarbij de menselijke veiligheid niet in het geding kan zijn, beoordeling op aardbevingsbelastingen niet benodigd is.
Gezien de afstanden tot met name woningen en de afwezigheid van personen in de windturbines zelf kan worden gesteld dat de menselijke veiligheid niet in het geding is bij falen van de windturbine. Het optreden van aardbevingen vergroot het risico voor personen niet significant. Een beoordeling op aardbevingsbelastingen is daarom niet benodigd. Daarnaast kan uit de NPR 9998 worden geconcludeerd dat bij de huidige referentiepiekgrondversnellingen waarmee rekening dient te worden gehouden het onwaarschijnlijk is dat het ontwerp van de windturbine aanpassingen behoeft om rekening te houden met de aardbevingen in Noord-Nederland.
Naast hetgeen bovenstaand vermeld, geldt dat de fundatie van een windturbine locatiespecifiek wordt ontworpen. Locatiespecifiek houdt in dat alle relevante aspecten worden betrokken, zoals de bodemopbouw, hydrologie, maar ook de kans op het voorkomen van aardbevingen en de kracht van deze aardbevingen. Het kunnen optreden van aardbevingen kan daarmee aanleiding geven voor (extra) eisen voor de fundering van windturbines, maar heeft geen invloed op de locatiekeuze en inrichting van het plangebied.
Uiterlijk 3 maanden voor de bouw zal het definitieve ontwerp van de fundatie inclusief constructie– en sterkteberekeningen moeten worden overgelegd.
Een windturbine of een windpark valt niet onder één van de in het Registratiebesluit externe veiligheid vermelde categorieën. Daarom zal Windpark Eemshaven West niet worden opgenomen in het risicoregister.
Een turbine is voor het grootste gedeelte gefabriceerd van niet brandbare materialen. In elke gondel is een brandblusser met CO2 aanwezig voor gebruik tijdens onderhouds- en reparatiewerkzaamheden, al dan niet meegenomen door het dienstdoende personeel. Ook is onderin de windturbinevoet een brandblusser aanwezig.
Windturbines kunnen van invloed zijn op de zogenaamde straalpaden voor het transport van spraak-, data-, radio- en tv-signalen. Door de aanwezigheid van verschillende windturbines kan de signaaloverdracht van straalpaden worden verstoord of verzwakt.
Uit onderzoek is gebleken dat er geen windturbines binnen 6 meter van het straalpad staan. Er staan wel twee windturbines binnen de Fresnelzone, (de ruimte tussen een zender en een ontvanger) maar aangezien het straalpad onder de tiplaagte van de windturbines loopt, is een effect op de werking van de zone niet aan de orde.
Er is een radartoets uitgevoerd door TNO (bijlage 7 bij de aanvraag). Op basis van de toets wordt geconcludeerd dat de minimale dekkingsgraad van 90% gewaarborgd kan blijven. De radartoets is uitgevoerd op basis van een turbine met een maximale rotor van 160 meter en een maximale masthoogte van 145 meter. De aangevraagde bandbreedte kent een masthoogte van 120 meter tot 160 meter. Wij nemen daarom een voorschrift op dat wanneer het definitieve turbinetype grotere afmetingen bevat dan in de radartoets is onderzocht, er een nieuwe en door de minister van Defensie goedgekeurde radartoets moet worden overgelegd. Zie voorschrift 2.5.1.
De inrichting is een windpark met 23 windturbines, inclusief toebehoren en een transformatorstation.
In de inrichting vindt geen emissie van stoffen, geur of fijn stof naar de lucht plaats en daarom zijn geen voorschriften opgenomen voor dit aspect.
Voor een windturbine hoger dan 150 meter (tiphoogte) geldt dat de turbine op basis van opgave van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in het Informatieblad over obstakelverlichting (2023) voorzien dient te worden van obstakelverlichting; dit geldt dus ook voor de windturbines in dit windpark. In het inpassingsplan is opgenomen dat het windpark moet worden voorzien van een naderingsdetectie. Daarmee kan de obstakelverlichting worden in geschakeld als luchtvaartuigen het windpark naderen. Goedkeuring van de ILT is noodzakelijk. Zie voorschrift 2.6.
De afstand van woningen tot de windturbinelocaties is dusdanig groot dat er geen sprake is van gangbare lichthinder, namelijk van het direct inschijnen van woonruimtes. Wel kan sprake van zijn van lichthinder in de zin van het zichtbaar zijn van de windturbinelocaties in de nacht.
Wij hebben in voorschrift 2.6.1 de mate van lichtintensiteit vastgelegd.
3.19 Lichtschittering/reflectie
3.20 Energie, grondstoffen- en waterverbruik
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met energie en water. Om vast te stellen of het energieverbruik relevant is, is aangesloten bij de in de Uniforme leidraad energiebesparing gehanteerde ondergrens van 25.000 m3 aardgas of 50.000 kWh elektriciteit per jaar. We merken op dat, hoewel voor deze inrichting niet van toepassing, deze ondergrens ook is opgenomen in artikel 2.15 lid 5 van het Activiteitenbesluit.
Bedrijven met een jaarlijks energieverbruik dat lager ligt dan deze waarden, worden als niet-energierelevant bestempeld.
De Uniforme leidraad energiebesparing geeft aan dat indien er tussen de 25.000 m3 en 75.000 m3 aardgas of tussen de 50.000 kWh en de 200.000 kWh elektriciteit per jaar verbruikt wordt, ten minste alle energiebesparende maatregelen uitgevoerd worden die zich in vijf jaar (of minder) terugverdienen.
In het aanvraagformulier is aangegeven dat het elektriciteitsverbruik en aardgasverbruik niet hoger is dan 25.000 m3 aardgas of 50.000 kWh elektriciteit per jaar.
In het Windpark wordt door middel van de wind elektrische energie geproduceerd. Het verbruik van energie door het Windpark (onderdelen van de installatie zoals pompen en besturingssystemen) bedraagt een fractie van de energie die door de windturbines geproduceerd wordt en daardoor vindt er netto geen gebruik van energie plaats. Het netto energieverbruik is nul. Gezien bovenstaande zijn energiebesparende maatregelen niet relevant.
In het windturbinepark worden geen grondstoffen gebruikt. Het waterverbruik in de inrichting is minimaal.
Bij de beslissing op een aanvraag dienen wij ook de zorg voor de beperking van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer of goederen van en naar de inrichting te betrekken. Vervoersmanagement is vooral van belang bij bedrijven waar veel mensen werken, waar veel bezoekers komen en/of waar grote stromen goederen vervoerd worden.
Er is een beleidsnotitie "Vervoermanagement/ Mobiliteitsmanagement van en naar een inrichting", die beschrijft hoe aan vervoersmanagement invulling moet worden gegeven. De basis voor deze beleidsnotitie ligt in de zorgplicht uit de Wet milieubeheer.
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) moet iedereen voldoende zorg voor het milieu in acht nemen.
Hieronder wordt volgens artikel 1.1 lid 2 mede verstaan het zoveel mogelijk beperken van nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting.
Gezien het aantal werknemers en bezoekers per dag aan de inrichting zijn wij van mening dat de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen of goederen van en naar de inrichting dusdanig is dat er geen negatieve effecten zijn.
3.22 Conclusie aanvraag deel milieu
Vanuit het toetsingskader voor milieu dat betrekking heeft op de aanvraag voor oprichting van de inrichting zijn er geen redenen om de omgevingsvergunning te weigeren.
Mede gelet op artikel 2.14 van de Wabo verbinden wij gelet op het belang van de bescherming van het milieu voorschriften aan de vergunning. Deze voorschriften sluiten aan bij de regels van het inpassingsplan Windpark Eemshaven West.
Op grond van artikel 5.7, lid 1, van het Bor moeten aan de vergunning in ieder geval de voor de inrichting in aanmerking komende voorschriften worden verbonden met betrekking tot de maatregelen die moeten worden getroffen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken. Dit voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor de volgende functie.
Aan de vergunning is een voorschrift verbonden dat bij definitieve bedrijfsbeëindiging relevant is. In de voorschriften is onder andere opgenomen dat de in de inrichting aanwezige grondstoffen, producten en afvalstoffen bij definitieve bedrijfsbeëindiging moeten worden verwijderd.
Ten aanzien van ongewone voorvallen binnen de inrichting en de naar aanleiding daarvan uit te voeren maatregelen is hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer van toepassing.
Eventuele nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken worden voorkomen, of worden ten minste in voldoende mate beperkt, door de naleving van het gestelde in de aanvraag en de aan deze vergunning verbonden voorschriften.
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij de Elektriciteitswet 1998 anders bepaalt
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die duurzaam en direct met de aarde is verbonden
voorziening ten behoeve van het opwekken van energie uit duurzame energiebronnen zoals windkracht, waterkracht en zonlicht, mest en biomassa. Onder duurzame energievoorziening wordt onder meer verstaan windmolens, -turbines en -wokkels, zonnecollectoren en -panelen
het jaargemiddelde geluidsvermogen dat door een windturbine wordt uitgestraald per octaafband i per beoordelingsperiode
de ondersteuningsconstructie, die geheel of gedeeltelijk ondergronds ligt, waarop het gebouw of bouwwerk geplaatst wordt;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder
In gebruik nemen van de windturbines
Het moment van de aanmelding van de eerste productie van windenergie bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)
(ook wel aangeduid als tranformatorstation) bouwwerk bedoelt voor het onderbrengen van schakel en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijbehorende bijlagen
de geluidsbelastingsindicator zoals opgenomen in artikel 3, onder f, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002, inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai
de geluidsbelastingsindicator zoals opgenomen in artikel 3, onder i, van richtlijn nr. 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 juni 2002, inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai
de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw, bouwwerk of windturbine
een woning die verbonden is aan een inrichting die windturbines realiseert en exploiteert doordat:
voorziening op een windpark, zoals een transpordersysteem of radardetectie, die de obstakelverlichting automatisch inschakelt indien een vliegtuig of ander luchtvaartuig het windpark nadert
Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten
een verharde plek ten behoeve van het bouwen van en het onderhoud aan een windturbine, waaronder tevens begrepen onderhoudswegen
het samenstelsel van drie rotorbladen (ook wel wieken genoemd) en hub (ook wel de neus genoemd) van een windturbine
de diameter van de cirkel die door de tip (het uiteinde) van een rotorblad (wiek) wordt beschreven
ieder object bedoeld voor bewoning of anderszins voor permanent verblijf van personen (woningen, woonboten of woonwagens en zorginstellingen, niet zijnde een molenaarswoning), voor zover het gebruik in overeenstemming met de geldende bestemming is, en voor zover de gevel of het dakvlak voorzien is van één of meerdere lichtdoorlatende vlakken in de richting van de windturbine(s)
de uiterste punt van een rotorblad of wiek van een windturbine
een verpakking die is toegelaten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
een situatie als bedoeld in de NRB waarin door een goede afstemming van bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen de kans op een verandering van de bodemkwaliteit, ten gevolge van een immissie van een stof, verwaarloosbaar is gemaakt
een door de wind aangedreven turbine of molen, die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit
het recht opstaande deel ofwel de verticale toren van een windturbine, waar boven op het geheel van de gondel met wieken wordt geplaatst
een installatie voor de productie van elektriciteit met behulp van windenergie in hoofdzaak bestaande uit één of meer windturbines. Eén windturbinepark kan bestaan uit meerdere inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1 Wet milieubeheer
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2024-15462.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.