Wijziging Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Overijssel - Productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering

Gedeputeerde Staten van Overijssel,

 

BESLUITEN

 

 

De Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Overijssel als volgt te wijzigen.

In Paragraaf 1 Productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering de tekst Gereserveerd te vervangen door onderstaande.

 

Algemeen

 

Om de Nederlandse landbouwsector ook in de toekomst zeker te stellen is het nodig dat landbouwers een zodanig inkomen kunnen verwerven dat de productie van landbouwproducten (alsmede de handel erin) voor hen lonend blijft. Naast verbreding, multifunctionaliteit of het zich richten op nichemarkten, hebben veel landbouwers zich vooral staande gehouden door efficiëntieverbetering, waardoor de kostprijs in verhouding laag kon blijven. Trefwoorden hierbij zijn samenwerking, mechanisatie/automatisering, schaalvergroting, intensivering en productiviteitsverhoging. De maatschappelijke uitdagingen op het gebied van klimaat en milieu, zoals verwoord in de Green Deal en Farm to Fork-strategie, vragen van de landbouwers extra inspanningen, die met een focus op het voortdurend verlagen van de kostprijs van producten niet haalbaar zal zijn. Specifieke investeringen zijn daarom nodig om een omslag te maken naar kringlooplandbouw waardoor (i) minder gebruik hoeft te worden gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en (ii) schadelijke externe effecten voor het klimaat, biodiversiteit en milieu worden teruggedrongen. Indachtig het rapport van de taskforce verdienvermogen kringlooplandbouw (“Je kunt niet groen doen als je rood staat”) zal de weg naar kringlooplandbouw en een versterkt verdienvermogen alleen slagen als de landbouwer de nodige investeringen kan opbrengen en terugverdienen.

 

Landbouwbedrijven die optimaal en duurzaam willen produceren om zo op de lange termijn rendabel en solvabel te zijn, zullen periodiek hun gebouwen en uitrusting moeten vernieuwen en aanpassen. Op deze manier kan optimaal gebruik worden gemaakt van innovaties en kan hun bedrijf zich ontwikkelen in een richting die past bij veranderende maatschappelijke wensen en eisen (‘license to produce’). Met investeringen op het gebied van onder andere robotisering en energiebesparing kan hiermee op een verantwoorde wijze invulling worden gegeven. Het gaat dus om investeringen op het landbouwbedrijf, waarmee primair het verdienvermogen van de ondernemer wordt vergroot of verstevigd: investeringsmogelijkheden gericht op een veerkrachtige toekomstgerichte landbouw waarmee eerst en vooral een rendabele(r) bedrijfsvoering mogelijk wordt.

 

Artikel 2.1.1 Criteria Jonge landbouwer

  • 1.

    Een jonge landbouwer is iemand die:

    • a.

      jonger is dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd, en;

    • b.

      bedrijfshoofd is op het tijdstip van de aanvraag om subsidie, wat betekent dat hij:

      • i.

        als natuurlijk persoon een landbouwbedrijf uitoefent in eigen naam, en;

      • ii.

        mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering, en;

      • iii.

        als natuurlijk persoon langdurige blokkerende zeggenschap heeft als bestuurder van een rechtspersoon, beherende vennoot, maat in de maatschap of als bestuurder van een vereniging of stichting, en;

      • iv.

        een landbouwdiploma of bewijs van vakbekwaamheid heeft, bestaande uit:

        • een diploma of een getuigschrift van een basisopleiding landbouw, tuinbouw of aanverwant op mbo-, hbo- of wo-niveau, of

        • een bewijs van ten minste 2 jaar aantoonbare ervaring met land- en tuinbouwproductie op het tijdstip van de aanvraag om subsidie, aangevuld met een diploma of een getuigschrift van een cursus op het gebied van bedrijfsovername, agrarische bedrijfsvoering of aanverwant.

  • 2.

    Van langdurige blokkerende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid, onder b, subonderdeel iii, is sprake als de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000 euro.

  • 3.

    Van langdurige blokkerende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid, onder b, subonderdeel iii, is geen sprake als:

    • a.

      de jonge landbouwer een commanditaire vennoot van het betreffende landbouwbedrijf is; of

    • b.

      de door alle maten of vennoten ondertekende schriftelijke overeenkomst door elk der partijen eenzijdig kan worden gewijzigd of opgezegd.

Toelichting

 

derde lid

 

Als dus geen sprake is van één van de situaties genoemd in dit lid is sprake van langdurig zeggenschap als bedoeld in lid 1 sub b onder iii. Ook bijvoorbeeld een proefperiode voor een landbouwer in de maatschap valt onder eenzijdig opzeggen. Zit een landbouwer dus in een proefperiode dan is geen sprake van langdurige zeggenschap en hiermee ook niet voldaan aan alle voorwaarden om als jonge landbouwer te worden aangemerkt.

 

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteit

 

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering.

  • 2.

    Subsidie voor een investering in de productie van biobrandstoffen of hernieuwbare energie wordt alleen verstrekt indien de opgewekte energie of warmte gebruikt wordt door de eigen landbouwonderneming(en).

Toelichting

 

Onder investeringen in bedrijfsmiddelen valt zowel aanschaf als financial lease van bedrijfsmiddelen. Wanneer sprake is van financial lease dient subsidieontvanger wel eigenaar te zijn voordat de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 1.15, derde lid sub d, is verlopen. Dat betekent dat hij voor die tijd alle termijnen moet hebben voldaan.

 

Adviezen over het verkrijgen van andere subsidies (bijvoorbeeld SDE-subsidies) of financieringsmogelijkheden valt niet onder productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering. Het gebruiksklaar maken van een bedrijfsmiddel valt er wel onder.

 

Bedrijfsmiddelen zijn vaste activa die een landbouwer voor de bedrijfsvoering gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het landbouwbedrijf gebonden zijn die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering. Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines en inventaris. Ook software is een bedrijfsmiddel.

 

Alleen investeringen in bedrijfsmiddelen ten behoeve van bedrijfsmodernisering zijn subsidiabel. Hieronder valt uitdrukkelijk niet de vervanging van ‘versleten’ goederen door identieke goederen. Dit zijn reguliere vervangingsinvesteringen die niet subsidiabel zijn op grond van artikel 1.10 sub d.

 

Artikel 2.1.3 Aanvrager

 

Subsidie kan worden verstrekt aan landbouwers of een samenwerkingsverband van landbouwers.

 

Artikel 2.1.4 Aanvraagvereisten

 

  • 1.

    Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer met een biologische bedrijfsvoering wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk waaruit dit blijkt.

  • 2.

    Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van het inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie ter onderbouwing dat de bedrijfsomschakeling is gestart.

  • 3.

    Als de aanvraag wordt ingediend door een jonge landbouwer zoals bedoeld in artikel 2.1.1 wordt in aanvulling op artikel 1.6 de aanvraag vergezeld van de volgende onderbouwing:

    • a.

      Kopie van een identiteitsdocument van de jonge landbouwer, en;

    • b.

      Bewijs dat de jonge landbouwer bedrijfshoofd is op het moment van indienen aanvraag.

  • 4.

    Wanneer de aanvraag betrekking heeft op een investering in de productie van biobrandstoffen of hernieuwbare energie dient de aanvrager bewijs aan te leveren dat het gemiddelde jaarverbruik (brandstof/energie) aantoont.

Toelichting

 

eerste lid

 

Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.

 

Vierde lid

 

Het worden van (netto) energieleverancier door deze vorm van investering is niet subsidiabel.

 

Artikel 2.1.5 Subsidiabele kosten

 

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder e, voor subsidie in aanmerking;

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.10 onder o zijn kosten voor aankoop van niet-bebouwde of bebouwde grond niet subsidiabel.

Toelichting

 

De subsidie wordt berekend zonder vereenvoudigde kostenoptie, zoals bedoeld in artikel 1.9a.

 

Artikel 2.1.6 Weigeringsgrond

 

In aanvulling op artikel 1.5 weigeren Gedeputeerde Staten de subsidie indien na de inhoudelijke beoordeling blijkt dat de te verlenen subsidie lager is dan € 20.000,-.

 

Artikel 2.1.7 Hoogte Subsidie

 

  • 1.

    De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 55% van de subsidiabele kosten indien de aanvrager aangemerkt wordt als jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2.1.1.

  • 3.

    De subsidie bedraagt maximaal €300.000,-.

Toelichting

 

tweede lid

 

Wanneer er namens een samenwerkingsverband subsidie wordt aangevraagd kunnen aanvragers alleen aanspraak maken op het verhoogde subsidiepercentage zoals bedoeld in art 2.1.7 lid 2 als alle leden van het samenwerkingsverband jonge landbouwers betreffen.

 

Artikel 2.1.8 Rangschikking

 

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in art. 1.13 gerangschikt op basis van de selectiecriteria zoals bedoeld in artikel 1.12 lid 1 b:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van innovatie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 2.

    Per selectiecriterium kan de scoren variëren van 0 tot 5 punten, waarna de volgende weging wordt toegepast op de score:

    • a.

      Mate van effectiviteit: 4

    • b.

      Haalbaarheid van de activiteit:2

    • c.

      Mate dan innovatie: 3

    • d.

      Mate van efficiëntie: 1

  • 3.

    Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw per aanvraag een extra punt toegekend. Aanvragen komen in aanmerking voor subsidie wanneer de totale score 30 of hoger is.

  • 4.

    Alleen door middel van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk kan een landbouwer aantonen dat hij over een biologische bedrijfsvoering beschikt.

  • 5.

    Een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw kan dit aantonen door een inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie te overleggen waaruit blijkt dat hij is gestart met de bedrijfsomschakeling.

Toelichting

 

eerste lid

 

Selectiecriterium effectiviteit

 

Bij dit selectiecriterium gaat het om de bijdrage die het project, waarvoor subsidie wordt gevraagd, levert aan de NSP doelen van de interventie en de beleidsdoelstelling(en) van het openstellingsbesluit. Een project dat gelijktijdig aan meerdere doelen bijdraagt, zal in het algemeen een hogere score toegekend worden. Een project dat bijdraagt aan zowel klimaat, water en biodiversiteit, zal hoger scoren dan een project dat enkel bijdraagt aan klimaat. Een investering in een stal die naast klimaatmitigatie ook bijdraagt aan dierenwelzijn, komt eerder geselecteerd dan een investering die alleen bijdraagt aan klimaatmitigatie. Op deze manier worden landbouwers gestimuleerd om wanneer zij investeren in een nieuw stalsysteem ook te investeren in de verbetering van dierenwelzijn. Hierbij wordt ook de hoogte van de gevraagde subsidie in ogenschouw genomen.

 

Naast het aantal doelen waar aan een project bijdraagt, wordt ook beoordeeld in welke mate het project bijdraagt aan elk doel.

 

Bij de beoordeling van de “effectiviteit” wordt daarnaast niet enkele gekeken naar de omvang en het bereik van het project. Dit om te voorkomen dat aan grotere projecten automatisch een hogere score toegekend moet worden dan aan kleinere projecten. Een project gericht op klimaat dat wat uitgevoerd wordt op 300 hectare behaald niet automatisch meer punten dan een ‘kleiner’ project gericht op klimaat, biodiversiteit en water dat wordt uitgevoerd op 100 hectare.

 

Bij het criterium Effectiviteit worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

 

0 punten

effect van project op de doelen is zeer gering. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op waterkwantiteit en minder watergebruik. Een project heeft betrekking op één regenton.

1 punt

effect van project op de doelen is gering. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op de vermindering van uitspoeling van gewasbescherming naar bodem, water en lucht. Een project betreft de investering in een ouder type veldspuit terwijl er nieuwe typen op de markt zijn die nog minder emissies hebben.

2 punten

het effect van het project is matig. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op de verbetering van de waterkwaliteit. Een project heeft een lokaal effect: de waterkwaliteit van een sloot verbeterd maar de waterkwaliteit van omliggende oppervlakte wateren verbeterd niet.

3 punten

het project heeft een voldoende bijdrage. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen. Een project betreft een investering waardoor de uitstoot aanzienlijk verminderd.

4 punten

het project levert een goede bijdrage. Bijvoorbeeld een openstelling is gericht op biodiversiteit. Een project betreft de inrichting van verschillende habitats voor verschillende soorten (planten, insecten en dieren).

5 punten

de bijdrage van een project is groter dan redelijkerwijs verwacht mag worden. Bijvoorbeeld een project heeft betrekking op het voorkomen van uitstoot van broeikasgassen door het tegengaan van bodemdaling. Daarnaast draagt het project bij aan biodiversiteit door de aanleg van landschapselementen en habitats en worden er geen chemische middelen meer gebruikt.

 

Selectiecriterium haalbaarheid

 

De haalbaarheid wordt bepaald door de volgende aspecten in samenhang te bezien:

 

  • hoe realistisch is het projectplan;

  • kent het project een realistische planning, opzet en begroting;

  • zijn risico’s geïdentificeerd en gereduceerd.

Bij het criterium haalbaarheid worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

 

0 punten

als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

1 punt

als de haalbaarheid gering is. Er is enig vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd.

2 punten

als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden.

3 punten

als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt.

4 punten

als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt.

5 punten

als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.

 

Selectiecriterium mate van innovatie

 

Het begrip ‘innovatie’ wordt relatief breed uitgelegd. Iets kan landelijk of wereldwijd gezien niet innovatief zijn, maar wel innovatief zijn binnen de provincie, sector of zelfs het bedrijf waar de nieuwe kennis toegepast gaat worden. Ook projecten gericht op het gebruik van kennis die nog niet veel toegepast wordt, maar waarvan toepassing beleidsmatig wel wenselijk is, kan een ‘innovatief project’ zijn.

 

Om de mate van innovatie te beoordelen wordt bijvoorbeeld in samenhang gekeken naar de aard van het project en het vernieuwende karakter van het project.

 

De mate van innovatie zal minder van belang zijn bij investeringen in materiële activa gericht op het verder brengen van een bepaalde investering ‘binnen het peloton’ (dan gaat het meer om modernisering van de sector), maar is des te belangrijker bij het steunen van investeringen bij voorlopers. In het kader van deze maatregel wordt het begrip ‘innovatie’ daarom relatief breed uitgelegd. Iets kan landelijk of wereldwijd gezien niet innovatief zijn, maar wel innovatief zijn binnen de provincie, sector of zelfs het bedrijf waar de investering toegepast gaat worden.

 

Om de mate van innovatie te beoordelen wordt in samenhang gekeken naar:

  • de aard van de innovatie;

  • het vernieuwende karakter van de innovatie.

Bij het criterium innovatie worden de scores conform voorgaande vast volgt bezien:

 

0 punten

als de mate van innovatie zeer gering is. Bijvoorbeeld als de techniek al op grote schaal wordt toegepast, of als er sprake is van een zeer kleine aanpassing van een bestaand een product, proces of procedé.

1 punt

als de mate van innovatie gering is. Bijvoorbeeld als de techniek op grotere schaal wordt toegepast, of als er sprake is van een kleine aanpassing van een bestaand een product, proces of procedé.

2 punten

als de mate van innovatie matig is. Bijvoorbeeld als de techniek in Nederland al breder wordt toegepast.

3 punten

als de mate van innovatie voldoende is. Bijvoorbeeld als het gaat om toepassing van reeds bestaande kennis die nog maar beperkt wordt toegepast.

4 punten

als de mate van innovatie goed is. Bijvoorbeeld als het gaat om bestaande kennis die voor het eerst in Nederland wordt toegepast, of een aanzienlijke aanpassing van een product, proces of procedé.

5 punten

als de mate van innovatie zeer goed is. Bijvoorbeeld als het gaat om het ontwikkelen en beproeven van geheel nieuwe kennis of technieken.

 

Selectiecriterium efficiëntie

 

De te selecteren projecten moeten projecten zijn die zo efficiënt mogelijk uitgevoerd worden. Ter beoordeling wordt in het algemeen gekeken naar de input (geld, kennis, kunde, overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?), wordt gekeken in hoeverre de proceskosten die in het project gemaakt worden in verhouding staan tot de feitelijke projectkosten én wordt bezien of binnen het project op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde. Of de aanvrager beschikt over voldoende kennis en kunde wordt op niveau van de organisatie bezien. Gaat een aanvrager iets doen wat nieuw is voor de organisatie, dan is het efficiënt als de aanvrager gebruik maakt van de ervaring van anderen door die ander bij het project te betrekken.

 

Onder efficiëntie wordt dus verstaan: gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk zijn de opgevoerde kosten en in hoeverre wordt op een goede manier gebruik gemaakt van reeds bestaande bronnen (kennis, kunde, middelen).

 

In sommige gevallen wordt de efficiëntie van een project echter bepaald door een vergelijking te maken tussen de door de aanvrager opgevoerde kosten per eenheid ‘product’ in vergelijking met een tevoren bekend gemaakt normbedrag per eenheid product.

 

Bij het criterium Efficiëntie worden de scores conform voorgaande als volgt bezien:

 

0 punten

Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde projectkosten zijn te hoog. Er wordt geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager gaat opnieuw het wiel uitvinden.

1 punt

gering. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken.

2 punten

matig. Doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is matig. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan. De opgevoerde projectkosten zijn matig hoog.

3 punten

voldoende. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en middelen is voldoende. De opgevoerde projectkosten zijn redelijk. De bestaande kennis en kunde is in kaart gebracht en is gebruikt voor de basis van het projectplan.

4 punten

goed. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten is goed, ze staan in goede verhouding tot het doel van de subsidie. Het project wordt efficiënt uitgevoerd. De aanvrager maakt ook tijdens de uitvoering van het project gebruik van de bestaande kennis en kunde, bijvoorbeeld als toetsingsmoment.

5 punten

zeer goed. De opgevoerde kosten zijn zeer doelmatig, de opgevoerde kosten zijn zeer redelijk en er wordt op een zeer goede manier gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde. De aanvrager maakt zeer goed gebruik van bestaande kennis en kunde. Bijvoorbeeld van innovaties heeft de aanvrager eerdere vergelijkbare innovaties in kaart gebracht en bouwt daar op voort. Het is voor de aanvrager helder waarom de eerdere projecten zijn misgelopen.

 

derde lid

 

Het extra punt wordt toegekend nadat de behaalde punten zijn vermenigvuldigd met de wegingsfactor. Als een aanvraag wordt ingediend door een samenwerkingsverband waarin minimaal 1 deelnemer een biologische bedrijfsvoering heeft of in de omschakeling naar biologische bedrijfsvoering zit, krijgt deze aanvraag een extra punt.

 

vijfde lid

 

Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.

 

Artikel 2.1.9 Realisatietermijn

 

  • 1.

    De subsidiabele activiteit dient binnen 18 maanden na datum subsidiebeschikking te zijn gerealiseerd, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald.

  • 2.

    Indien de subsidiabele activiteit wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij tot uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging van de termijn tot en met uiterlijk 31 december 2028.

Artikel 2.1.10 Bevoorschotting en deelbetalingen

 

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken conform artikel 1.17 een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.18 verstrekken Gedeputeerde Staten geen deelbetalingen.

Artikel 2.1.11 Verantwoording bij vaststelling

 

In overeenstemming met artikel 1.7 lid 5, wordt binnen 13 weken na de einddatum van het project, voor een subsidie als bedoeld in artikel 1.7 lid 1 onder a verantwoording afgelegd volgens de regels inzake een subsidie als bedoeld in artikel 1.7 lid 1, onder b.

 

Dit besluit treedt in werking 1 dag na publicatie van dit provinciaal blad.

Gedeputeerde Staten voornoemd.

Naar boven