Besluit tot wijziging van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Overijssel 2024

De Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Overijssel 2024 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel I Wijzigingen Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Overijssel 2024

 

A

Artikel 2.9 (Verplichtingen van de subsidieontvanger) wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid, onder e, wordt “certificeringsvoorwaarden” vervangen door “certificeringsvoorschriften”.

 

B

Artikel 3.7 (Subsidiehoogte) wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste en tweede lid wordt “zes” telkens vervangen door “de periode als bedoeld in artikel 3.10”.

 

C

Aan artikel 3.10 (Subsidieverlening) wordt de volgende zin toegevoegd:

Gedeputeerde Staten kunnen ervoor kiezen de subsidie voor een periode van twaalf of achttien aaneengesloten kalenderjaren te verlenen.

 

D

Artikel 3.11 (Verplichtingen van de subsidieontvanger) wordt als volgt gewijzigd:

Onder i, wordt “certificeringsvoorwaarden” vervangen door “certificeringsvoorschriften”.

 

E

Artikel 3.12a (Voorziening onmiddellijke liquiditeitsbehoefte subsidieontvanger) komt als volgt te luiden:

  • 1.

    Om te voorzien in de onmiddellijke liquiditeitsbehoefte van de subsidieontvanger kunnen Gedeputeerde Staten voorafgaande aan de in artikel 3.12 bedoelde voorschotbetaling een betaling doen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de betaling vindt plaats tussen 16 oktober en 30 november van het kalenderjaar waarop de voorschotbetaling betrekking heeft;

    • b.

      de betaling bedraagt 30% van de totale subsidie die aan de subsidieontvanger per kalenderjaar is verleend;

    • c.

      Gedeputeerde Staten brengen bij de voorschotbetaling, bedoeld in artikel 3.12, vierde lid, de betaling bedoeld in onderdeel a, in mindering op het voorschot.

  • 2.

    Indien het in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde voorschot ontoereikend is om de betaling geheel in mindering te brengen, verrekenen Gedeputeerde Staten het openstaande bedrag met de te verstrekken voorschotten voor de daaropvolgende kalenderjaren of, indien dit niet mogelijk is, bij de subsidievaststelling, bedoeld in artikel 3.14.

  • 3.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het laatste jaar van het subsidietijdvak, met dien verstande dat Gedeputeerde Staten, in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, de betaling bij de subsidievaststelling, bedoeld in artikel 3.14, in mindering brengen op de te verstrekken subsidie.

Artikel II wijziging Toelichting behorende bij de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel 2024

 

De toelichting behorende bij de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer 2024 komt als volgt te luiden:

 

Toelichting behorende bij de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel 2024

 

Aanleiding

 

Onder het Subsidiestelsel Natuur en Landschap vallen de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel 2024 (SRNL2024) en de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Overijssel 2024 (SKNL2024).

 

Beleidskader

 

Het Rijk zet zich in voor versterking van de natuur en een effectieve invulling van de internationale natuurdoelen. Uitgangspunt daarbij is het instandhouden en bevorderen van plant- en diersoorten, van natuurlijke habitats met internationale betekenis, van ecologisch gezonde watersystemen en een schoon milieu.

 

Provinciaal beleid natuur en landschap

 

De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het natuurbeleid. Zij treedt op als gebiedsregisseur in het landelijk gebied en brengt de partijen bij elkaar die zorgen voor de uitvoering van het natuur- en landschapsbeheer. De provincie bepaalt ook waar zij welke doelen wil realiseren en welke financiële middelen zij hiervoor inzet. Zij legt deze doelen en middelen onder andere vast in het provinciale natuurbeheerplan. Hierin staat in welke gebieden natuur-, agromilieu- en klimaatdiensten ingezet kunnen worden.

 

De provincie houdt bij de uitvoering van het natuurbeleid rekening met beleidsdoelen van andere overheden en activiteiten in het landelijk gebied, zoals het waterbeleid, recreatiebeleid, economisch en milieubeleid, zodat synergie kan worden bereikt.

 

Via het SNL 2024 verleent de provincie subsidie voor het behoud en de ontwikkeling van (agrarische) natuurgebieden en landschappen. De natuurkwaliteit staat hierbij centraal.

 

Algemene uitgangspunten SNL

 

In de Strategische Visie SNL die is vastgesteld tussen overheden en beheerders van gronden, zijn de volgende uitgangspunten bepaald:

  • Uniformiteit in twaalf provincies (het is een landelijk stelsel met provinciale specificaties).

  • De provincies stellen doelen en kaders en regisseren overleg (sturing op hoofdlijnen).

  • Alle partijen die landschap en (agrarische) natuurgebieden beheren en kunnen bijdragen aan natuurkwaliteitsdoelstellingen stemmen met elkaar af en werken met elkaar samen.

  • Uitgangspunt is een gebiedsgerichte benadering. Dat betekent dat rekening wordt gehouden met regionale verschillen in het landschap, wat leidt tot regionaal maatwerk.

  • Er wordt afgestemd met waterschappen over de realisatie en financiering van kwalitatieve en kwantitatieve waterdoelen.

  • De beheerders van gronden worden afgerekend op uitgevoerd beheer.

  • Het stelsel is robuust: beleidswijzigingen zijn eenvoudig in te passen.

  • Met het SNL krijgen beheerders van gronden meer verantwoordelijkheid voor en vertrouwen in de uitvoering.

  • Het SNL past binnen de Europese regels voor staatssteun en het ontvangen van GLB-middelen.

Uitgangspunten van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer 2024 (SRNL2024) zijn:

 

  • De juridische basis voor subsidieverlening is zo eenvoudig mogelijk;

  • Er is geen overlap met de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

  • Subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (agrarische collectieven) en voor natuur- en landschapsbeheer (natuurbeheerders en natuurcollectieven);

  • Uniformiteit in de twaalf provincies.

Index Natuur en Landschap

 

De Index Natuur en Landschap is een gemeenschappelijke, landelijk uniforme “natuurtaal” die de typen natuur, landschap en agrarische natuur in Nederland beschrijft. De Index Natuur en Landschap beschrijft welke typen natuur en landschap we kennen in Nederland en is de basis voor de natuurbeheerplannen van de provincies.

 

Catalogus Groenblauwe Diensten

 

De Catalogus Groenblauwe Diensten is een overzicht van de maximale vergoedingen die Nederlandse overheden mogen geven aan grondeigenaren of beheerders van gronden die een groenblauwe dienst ((agrarische) natuur en landschap, cultuurhistorie, recreatie of waterbeheer) leveren. In de Catalogus zijn alle beheeractiviteiten beschreven waarvoor provincies in het SNL subsidie verstrekken. Voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer zijn de beheeractiviteiten samengevat in een koppeltabel die aangeeft welke beheeractiviteiten binnen een leefgebied of onderdeel daarvan kunnen worden vergoed met medefinanciering vanuit Europa.

 

Koppeltabel

 

Voor het agrarisch natuur- en landschapsbeheer zijn de beheeractiviteiten samengevat in een koppeltabel die aangeeft welke beheeractiviteiten binnen een leefgebied of onderdeel daarvan kunnen worden vergoed met medefinanciering vanuit Europa. De koppeltabel is afkomstig uit het Nationaal Strategisch Plan en is te raadplegen via bijlage 3 van de SRNL2024.

 

Natuurbeheerplan

 

Het natuurbeheerplan beschrijft de beleidsdoelen en subsidiemogelijkheden voor de ontwikkeling en het beheer van natuurgebieden, agrarische natuur en landschapselementen in de provincie. De provincie geeft subsidie voor een aanzienlijk deel van de kosten voor ontwikkeling en beheer van natuur en landschap. Het natuurbeheerplan vormt de basis voor de aanvraag van deze subsidies; het geeft de kaders aan waaraan een aanvraag moet voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie.

 

Voor het agrarisch natuurbeheer zijn de beleidsdoelen biodiversiteit en water gekoppeld aan de agrarische leefgebieden. Begrenzing op de kaart in het Natuurbeheerplan gebeurt op basis van natuurtypen (=leefgebied) met daaronder een of meerdere beheertypen. In de tekst van het Natuurbeheerplan bepaalt de provincie welke doelsoorten waar beschermd moeten worden en welk beheer daarvoor ingezet kan worden. Ook kunnen er instapeisen worden geformuleerd per beheertype.

 

Beheertypenkaart en ambitiekaart kern van het Natuurbeheerplan

 

De beheertypenkaart geeft alle bestaande, beheerwaardige (agrarische) natuur en landschap weer. Deze kaart vormt ook de basis voor het verlenen van beheersubsidies. Voor een deel van de natuurgebieden en agrarische gebieden met specifieke natuurwaarden bestaat een ambitie om het huidige gebruik of het beheer te veranderen. Dit ligt vast op de ambitiekaart.

 

Openstellingsbesluit: subsidiemogelijkheden en -budget

 

De provincie geeft de subsidiemogelijkheden jaarlijks aan op de kaarten in het Natuurbeheerplan. In het provinciale openstellingsbesluit of in de regeling staat voor welke activiteiten subsidie beschikbaar wordt gesteld en hoeveel subsidie beschikbaar is (in subsidieplafonds per natuurtype, leefgebied of onderdeel daarvan, al dan niet onderverdeeld naar regio’s).

 

Certificering

 

Natuurbeheerders en agrarische collectieven kunnen een verklaring van de Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer krijgen waarmee wordt ingestemd met de manier waarop deze beheerders de kwaliteitseisen voor het uitvoeren van beheer, de organisatie en de administratie garanderen. Dit wordt een (natuur)certificaat genoemd. Vertrouwen in de beheerder staat hierbij centraal. Om voor een certificaat in aanmerking te komen, stelt de natuurbeheerder respectievelijk het agrarisch collectief een Kwaliteitshandboek op dat gebaseerd is op een Programma van Eisen. De Stichting Certificering Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer verstrekt, namens de provincies, de certificaten na beoordeling van het kwaliteitshandboek en voert audits uit bij de gecertificeerden om de kwaliteitsbewaking in de praktijk te toetsen.

 

Monitoring Natuurkwaliteit

 

Er wordt jaarlijks veel geïnvesteerd in (agrarisch) natuurbeheer. Om vast te stellen of de afgesproken doelen voor in stand houden van soorten worden gehaald of dat de uitvoering bijgesteld moeten worden, hebben Rijk, provincies en beheerders van gronden een uniforme werkwijze ontwikkeld, de Werkwijze Monitoring Beoordeling Natuurnetwerk – Natura 2000/PAS. Hiermee kan worden gestuurd op de ambities voor het Natuurnetwerk Nederland en een vitaal platteland, op beheerprestaties en op een effectieve inzet van middelen. Voor beheermonitoring van het agrarisch natuurbeheer zijn protocollen beschikbaar zoals voor akkervogels, weidevogels, natte en droge dooradering.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1.1 Definities

 

Gewijzigde terminologie toeslagen en openstellingsbijdrage (per beheerjaar 2023)

 

De toezichtsbijdrage en de voorzieningenbijdrage vallen vanaf beheerjaar 2022 niet meer onder één noemer in artikel 1.1 (voorheen: de openstellingsbijdrage), maar worden in terminologie van elkaar losgekoppeld. Het was al eerder mogelijk om de component toezicht los van de component voorzieningen te verstrekken (zie punt 10 van goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie met kenmerk SA.48028). Anders is dat provincies ervoor kunnen kiezen om de component toezicht voor niet-opengestelde/afgesloten gebieden te verlenen als dat nodig is voor het beheer. In de praktijk is gebleken dat ook bij afgesloten terreinen een vorm van toezicht nodig kan zijn juist om te voorkomen dat bezoekers kwetsbare natuur betreden. Hierom wensen de provincies het in de SRNL’24 mogelijk te maken dat de toezichtsbijdrage ook voor afgesloten terreinen beschikbaar kan worden gesteld. De wijze waarop het tarief wordt berekend wijzigt niet, omdat het om dezelfde activiteiten als voorheen gaat (bijvoorbeeld de inzet van een boswachter). Deze wijziging verruimt mogelijk enkel de gebieden waarvoor de toezichtsbijdrage kan worden aangevraagd. In het verlengde van deze wijziging zijn in artikel 2.4 en artikel 2.5 wijzigingen doorgevoerd.

 

Verder is voor de leesbaarheid van de regeling van belang dat de namen van de zogenaamde toeslagen in de regeling zijn gewijzigd. De schapentoeslag wordt de schapenbijdrage, de monitoringstoeslag de monitoringsbijdrage en de vaartoeslag de vaarbijdrage.

 

Vervallen definitie normbedrag (per beheerjaar 2023)

 

De definitie van normbedrag is komen te vervallen omdat deze term in de praktijk niet wordt gebezigd. Dit is te zien aan de tarievenlijsten die voorgaande jaren via het openstellingsbesluit zijn gepubliceerd. Daarin wordt alleen gesproken van tarieven, zowel bij de beheervergoedingen als bij de bijdragen

 

m.b.t. agrarisch:

 

Definitie leefgebied (per beheerjaar 2023)

 

De definitie van leefgebied is tekstueel aangepast. Van belang hierbij is dat in bijlage 6 met ingang van beheerjaar 2023 de agrarische natuur is omschreven. Die omschrijving wordt door provincies benut bij het opstellen van het natuurbeheerplan.

 

Definitie regiokaart (per beheerjaar 2023)

 

De definitie van regiokaarten is relevant voor artikel 3.4. Voor het ANLb wordt een aparte regiokaart gemaakt en worden er twee tarieven (zand/löss en klei/veen) berekend waarbij heel Nederland wordt verdeeld in regio’s. Een hele regio wordt dan aangeduid als zijnde zand/löss of klei/veen (niet op perceelsniveau) wat betekent dat de collectieven bij het berekenen van de prijs moeten kijken naar het beheer in regio X en Y. Dit heeft invloed op de gemiddelde prijs omdat in het ene gebied de tarieven hoger liggen dan in de andere. De regiokaart heeft dus geen invloed op de natuurbeheerplannen maar wel voor de gemiddelde prijs. De regiokaart wordt ook gebruikt in het kader van de eco-regelingen door de minister van LNV.

 

Definitie cluster van beheeractiviteiten vervallen (per beheerjaar 2023)

 

Binnen een beheerfunctie waren diverse beheeractiviteiten samengevoegd, waarna werd gesproken van een cluster. Vanaf beheerjaar 2018 worden deze clusters binnen het ANLb niet meer toegepast. Deze clusters worden daarom niet meer genoemd sinds de SRNL versie 2019.

 

Artikel 1.2 Openstelling

 

In het openstellingsbesluit worden de subsidieplafonds vastgesteld en bekendgemaakt. Daarbij is het mogelijk om een deelplafond vast te stellen, specifiek voor bepaalde doelgroepen, onderdelen van het natuurbeheerplan of leefgebied.

 

Artikel 1.3 Natuurbeheerplan

 

In dit artikel wordt verwezen naar het Natuurbeheerplan (NBP). Dit is een beleidskader voor het provinciale natuurbeleid ze begrenzingen kunnen aanbrengen en kunnen beschrijven waar beheerders al dan niet subsidie kunnen krijgen.

 

Per beheerjaar 2023 worden de leefgebieden natte dooradering en droge dooradering samengevoegd tot leefgebied dooradering. Het ANLb gaat zich in de nieuwe GLB-NSP periode ook op klimaatdoelen richten, reden waarom er een categorie klimaat toegevoegd in het natuurbeheerplan.

 

Artikel 1.6 Verplichtingen algemeen

 

Per beheerjaar 2023 is de termijn van vijf jaar overgenomen uit art. 4:49 Awb, want zo lang kan een bestuursorgaan onder nationaal recht (onder voorwaarden) terugkomen op een reeds vastgestelde subsidie.

 

Artikel 1.8 en artikel 1.8a

 

Om voor een SRNL2024-subsidie in aanmerking te kunnen komen, dient de subsidieaanvrager gedurende de subsidieperiode te beschikken over een certificaat.

 

Voor subsidieaanvragen waarvan de subsidieperiode gaat lopen vanaf 2023 geldt als nieuwe eis dat de subsidieaanvrager beschikt over een certificaat 2023 (SRNL2024, artikel 2.4, eerste lid, onder d en e (natuurbeheer) of artikel 3.4, onder a. (agrarisch natuurbeheer)). Een certificaat 2023 is vereist, omdat er voor beheerders met een terrein van groter dan 200 hectare natuurterrein in 2022 een gewijzigd Programma van Eisen is vastgesteld op basis waarvan certificaten worden verstrekt en gecontroleerd. Voor lopende subsidieaanvragen geldt dat nog gebruik kan worden gemaakt van het bestaande certificaat. Onder een certificaat 2023 wordt ingevolge artikel 1.8, tweede lid, mede begrepen een bestaand certificaat voor beheerders die voor minder dan 200 hectare natuurterrein subsidie hebben aangevraagd.

 

Artikel 1.8a voorziet in een overgangsregeling voor bestaande certificaathouders, dat wil zeggen aanvragers die voorheen al subsidie hebben ontvangen onder een SRNL-regeling en daartoe beschikken over een certificaat. Deze overgangsregeling is niet bedoeld voor beheerders die voor minder dan 200 hectare natuurterrein subsidie aanvragen (zie artikel 1.8, tweede lid, SRNL2024). Er is in een termijn voorzien waarbinnen de aanvrager een nieuw certificaat dient aan te vragen bij de Stichting Certificering SNL (tweede lid, onder a) en in een termijn voorzien waarbinnen de aanvrager over een certificaat 2023 dient te beschikken (tweede lid, onder b).

 

Het vereiste van het hebben van een certificaat 2023 is van toepassing op de gehele aanvraag. Dit betekent dat op zowel de moederaanvraag als op de uitbreidingsaanvraag het gewijzigde Programma van Eisen van toepassing is. Voor zover men nog niet beschikt over een bestaand certificaat of een certificaat 2023, biedt artikel 2.5, vijfde lid, SRNL2024 een termijn om zo spoedig mogelijk tijdens de subsidieperiode over het vereiste certificaat te beschikken. Vereist is dan dat een afschrift van de certificaataanvraag wordt overlegd bij de subsidieaanvraag en de aanvrager binnen negen maanden na de openstelling over het vereiste certificaat beschikt.

 

Artikel 2.1 Doelgroep

 

Een eigenaar die de grond in erfpacht heeft gegeven, zal geen subsidie meer kunnen aanvragen omdat hij slechts het bloot eigendom heeft en geen zeggenschap meer heeft over het grondgebruik en het beheer. Wel kunnen de genoemde gerechtigden die hun grond in pacht uitgeven subsidie aanvragen en ontvangen zolang ze de pacht zo hebben vorm gegeven dat de zeggenschap over het beheer nog bij hen ligt. Pachters komen niet in aanmerking voor een subsidie natuurbeheer.

 

Op grond van het derde lid geldt er een uitzondering voor Staatsbosbeheer, voor zover het gronden betreft die het voor 15 augustus feitelijk in beheer had. Staatsbosbeheer beheert sinds jaar en dag die gronden voor het Rijk, omdat Staatsbosbeheer voorheen (vóór 1998) onderdeel was van het Rijk en sinds de verzelfstandiging van Staatsbosbeheer als publiekrechtelijke rechtspersoon de wettelijke taak heeft gekregen om de bij Staatsbosbeheer berustende objecten te beheren. Daaronder vallen - naast objecten in eigendom en erfpacht - ook objecten die Staatsbosbeheer door middel van een persoonlijk recht beheert.

 

Wijzigingen per beheerjaar 2024

 

Per beheerjaar 2024 kunnen alleen gemeenten die de voorgaande beheerperiode hebben beheerd en daarvoor een SRNL-subsidie hebben genoten, voor een navolgende subsidie in aanmerking komen (continuering).

 

Artikel 2.4 Subsidievereisten

 

Vierde lid (wijzigingen per beheerjaar 2022)

 

Artikel 2.4, derde lid, SRNL bevat de criteria om een voorzieningenbijdrage voor tijdelijk afgesloten gebieden te verstrekken. De provincies wensen een voorzieningenbijdrage te verstrekken voor gebieden die in de basis zijn opengesteld voor het publiek, maar die uitsluitend met het oog op natuurbescherming tijdelijk moeten worden gesloten.

 

Om voor de voorzieningenbijdrage van tijdelijk afgesloten gebieden in aanmerking te komen wordt vereist dat een vrijstellingsgrond als bedoeld in artikel 2.9, vierde lid, onderdeel a (sluiting in verband met de Omgevingswet en uitgewerkt in het Besluit activiteiten leefomgeving) of onderdeel d (sluiting op basis van het beheerplan) van toepassing is en de afsluiting maximaal zes maanden duurt. Net als maaien of waterbeheer kan ook tijdelijke afsluiting een maatregel zijn ter behoud en ontwikkeling van soorten of een terrein. Het broedseizoen (vogels), bronsttijd (paartijd), rusttijd (overwintering), of een periode waarin de vegetatie extra kwetsbaar is zijn voorbeelden van wanneer een tijdelijke afsluiting als bedoeld in het vierde lid gewenst is.

 

Er is voor een maximale termijn van zes maanden gekozen, omdat binnen die termijn de meeste tijdelijke afsluitingen passen. Bij het vaststellen van de termijn is niet vereist dat sprake is van een aaneengesloten periode. Door het opnemen van “maximaal” in artikel 2.4, derde lid, SRNL kan maatwerk worden verricht en toetsen de provincies in hoeverre de afsluiting noodzakelijk is.

 

Daarbij zijn dan steeds de ecologische omstandigheden in het gebied bepalend. Een enkele aanleiding zal wellicht niet snel leiden tot de maximumperiode van zes maanden. Een opeenstapeling van situaties mogelijk wel, aangezien alleen al een broedseizoen vier maanden duurt (15 maart-15 juli), de paartijd van reeën enkele weken duurt (vanaf half juli) en de paartijd van edelherten circa een maand in het najaar (half september tot half oktober).

 

De criteria hebben geen invloed op de hoogte van de voorzieningenbijdrage, omdat het plaatsen van bankjes of het plegen van onderhoud nu eenmaal nodig is om een pad toegankelijk of veilig te houden. Het onderhoud of het treffen van voorzieningen op een natuurterrein wordt vanwege een tijdelijke afsluiting niet minder in vergelijking met een terrein die de volledige termijn van 358 dagen per jaar is opengesteld.

 

In het verlengde van de wijziging in de openstellingsbijdrage is in artikel 2.4, vierde lid, opgenomen dat Gedeputeerde Staten aan het verstrekken van de toezichtsbijdrage nadere regels kunnen stellen. De betreffende regels zijn gericht op het vooraf afstemmen voor welke gebieden toezicht noodzakelijk is en voor welke gebieden het beschikbaar stellen van de toezichtsbijdrage wenselijk is, zodat de middelen effectief worden aangewend. Omdat een algemene informatievoorziening voor deze situatie tot nu toe ontbreekt richting het publiek, hebben provincies er behoefte aan om de openstellingsplicht te omschrijven en eventueel in nadere regels zoals in het natuurbeheerplan te verduidelijken. Dit zodat voor het publiek duidelijker is dat in bijzondere gevallen de instandhoudingsplicht van artikel 2.9, eerste lid, onder a voor kan gaan op de openstellingsplicht van artikel 2.9, eerste lid, onder d voor zover adequaat en noodzakelijk gelet op het doel van de subsidie: biodiversiteit. Aanvullend kunnen de beheerders het publiek informeren over hoe zij hieraan invulling geven.

 

Voor een effectieve toepassing van de bijdrage dient het mogelijk te zijn de bijdrage uit te sluiten voor gebieden waarvoor – naar de aard van het gebied – geen toezicht nodig is en voor gebieden waarvoor het toezicht via een ‘ander instrumentarium’ geregeld is of wordt. Met ‘aard van het gebied’ worden gebieden bedoeld die ontoegankelijk zijn, zoals rietmoerassen en waarvoor om die reden geen behoefte is aan toezicht. Met ‘ander instrumentarium’ worden regionale toezicht- en handhavingsprogramma’s bedoeld waarin tussen de betrokken partijen afspraken zijn gemaakt over het toezicht in natuurgebieden en waarbij het toezicht in natuurgebieden in het kader van een dergelijk programma reeds is geregeld.

 

Doordat Gedeputeerde Staten nadere regels kunnen stellen ten aanzien van het verstrekken van de toezichtsbijdrage, kan een provincie kenbaar maken dat een categorie gebieden is uitgesloten. Een provincie kan dit zo nodig concretiseren via een subsidiekaart en/of via het natuurbeheerplan. De nadere regels moeten er dus voor zorgen dat de toezichtsbijdrage effectief kan worden ingezet.

 

De hiernavolgende omschrijving van de openstellingsplicht geeft weer wat provincies en beheerders tot nu toe onder de openstellingsplicht verstaan:

 

Met de openstellingsplicht is bedoeld dat het terrein te voet vrij toegankelijk is om te genieten van de aanwezige (natuur)waarden. Een en ander met in achtneming, behoud en bescherming van die waarden. In de meeste gevallen zijn paden aanwezig en zal toegang beperkt zijn tot die paden (veelal ter bescherming van de natuurwaarden). Waar geen paden aanwezig zijn bestaat soms wel de mogelijkheid voor ‘struinnatuur’. Waar ook die mogelijkheid niet bestaat kan vrijstelling verleend worden op grond van artikel 2.9, derde lid.

 

De openstellingsplicht betekent dus niet dat het gebied overal vrij en onbeperkt toegankelijk moet zijn. De beheerder heeft de plicht op grond van artikel 2.9, eerste lid, onder a, geen gedrag te gedogen dat afbreuk doet aan de instandhouding van de natuur- en landschapsbeheertypen. Als schade dreigt te ontstaan vanwege de recreatiedruk kunnen beheerders vanwege overlast in het gebied (geluid, drukte, afval) voorzorgsmaatregelen treffen om het gebied te beschermen. Denk aan tijdelijke sluiting van het gebied, de inzet van een BOA of het beperken van groepen, organisaties of sporters.

 

Wijzigingen per beheerjaar 2024

 

Vanaf beheerjaar 2024 zijn de vereisten voor de verschillende bijdragen verplaatst naar artikel 2.2. Dit heeft als doel te verduidelijken dat alleen subsidie voor een bijdrage kan worden verstrekt, indien aan de daarvoor geldende vereisten en verplichtingen kan worden voldaan. Daar komt bij dat een bijdrage alleen in aanvulling op een beheersubsidie kan worden verstrekt.

 

Artikel 2.4a EU richtsnoeren voor staatssteun

 

In het eerste lid is een datum opgenomen die verband houdt met de einddatum van het Europese goedkeuringsbesluit behorende bij de SRNL’24 met kenmerk SA.56811. Dit goedkeuringsbesluit is te raadplegen via de website van de Europese Commissie.

 

Het vereiste van het tweede lid van artikel 2.4a is afkomstig uit het vigerende landbouwsteunkader. Het ‘nulscenario’ is de beschrijving van de situatie als géén subsidie zou worden verleend. Wanneer de provincie een aanvraag van een grote onderneming ontvangt, wordt het nulscenario op zijn geloofwaardigheid getoetst en geverifieerd of de steun het vereiste stimulerende effect heeft. Grote ondernemingen dienen in de aanvraag de situatie beschrijven als er geen steun zou worden verleend (deze situatie moet worden aangeduid als het nulscenario, het alternatieve project of de alternatieve activiteit) en moeten bewijsstukken overleggen om het in de aanvraag beschreven nulscenario te staven.

 

Artikel 2.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

 

Tweede lid, onderdeel a en c, Toegankelijkheid

 

Er wordt belang gehecht aan de recreatieve openstelling van natuurterreinen. Daarom bevat het tweede lid in geval van een voorzieningenbijdrageverplichtingen ten behoeve van landelijke wandelpaden, fietsroutes en knooppuntennetwerken. Van subsidieontvangers wordt niet alleen gevraagd om het natuurterrein open te stellen voor publiek, maar ook om desgevraagd medewerking te verlenen aan bewegwijzering van wandel- en fietsroutes.

 

Als een natuurterrein om de in het vierde lid genoemde redenen niet kan worden opengesteld, dan is dat gedeelte vrijgesteld van openstelling. Een terrein is toegankelijk (oftewel begaanbaar) als er in het terrein gelopen, gefietst of gevaren kan worden zonder dat er gevaarlijke situaties (bijvoorbeeld bij moerassen en trilvenen) ontstaan. Een terrein is bereikbaar als het te bereiken is vanaf de openbare weg, of via een aangrenzend opengesteld terrein.

 

Zesde lid

 

Wijzigingen per beheerjaar 2024

 

Per beheerjaar 2024 is dit artikel uitgebreid zodat duidelijk wordt onder welke omstandigheden het geoorloofd is één of meer percelen over te dragen, zonder dat dit invloed heeft op de subsidie voor het uitgevoerde beheer. De essentie is dat vanwege het overdragen van een perceel het doel van de subsidie, het in stand houden van het natuurterrein, niet nadelig wordt beïnvloed. Zulks zal moeten blijken uit het feit dat de koper voornemens en in staat is de instandhouding voor de resterende subsidieperiode voort te zetten. Dit kan blijken uit een subsidieaanvraag van de koper van het perceel, bijvoorbeeld in de vorm van een uitbreidingsaanvraag. Voor het kalenderjaar waarin de overdracht heeft plaatsgevonden wordt ervan uitgegaan dat de oude en nieuwe eigenaar de subsidie onderling verrekenen. Het voorgaande betekent dat de nieuwe eigenaar voor subsidie vanaf 1 januari van het jaar na aktepassering in aanmerking kan komen, waarbij alleen de resterende beheerperiode dient te worden doorlopen. Dit vergt dat de beschikking van de vorige eigenaar tijdig (uiterlijk 31 december) wordt aangepast (ook in het GEO-beschikkingenbestand) om de weg vrij te maken voor subsidie aan de nieuwe eigenaar.

 

Deze nieuwe bepaling probeert niet alle situaties te regelen, het bevat alleen een goedkeuring voor het verkorten van de zesjarige periode onder de genoemde voorwaarden. Voor alle overige situaties is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

 

Artikel 2.13 Wijziging subsidieverlening vanwege vergroting areaal (per beheerjaar 2023)

 

De aanleiding voor het nieuwe vijfde lid is de wijziging van het beheertype voor moeras (in beheerjaar 2021). De hoofdregel is dat de tarieven of normbedragen zoals gehanteerd in de moederbeschikking worden gevolgd (artikel 2.13, derde lid). Het vierde lid maakt het mogelijk dat tarieven of normbedragen van nieuwe beheertypen, in geval van uitbreidingsaanvragen, als uitgangspunt worden genomen.

 

Artikel 2.15 Transparantie (gewijzigd per beheerjaar 2024)

 

In dit artikel zijn de drempelbedragen aangepast conform de nieuwe bedragen die zijn opgenomen in de nieuwe Richtsnoeren voor de landbouw en bosbouwsector. Door de verlaging van de drempelbedragen zullen provincies eerder een TAM-melding moeten invoeren.

 

Artikel 2.16 Voortijdige vaststelling wegens wijziging natuurbeheertype (per beheerjaar 2023)

 

Artikel 2.16 is ingevoegd en is inhoudelijk gelijk aan wat was geregeld in artikel 7.7 van de SRNL(2010). Het artikel maakt het mogelijk dat een SRNL-subsidie op basis van paragraaf 2 tussentijds kan worden vastgesteld op het moment dat een aanvrager maatregelen gericht op kwaliteitsverbetering op het betreffende natuurterrein treft. Deze maatregelen zijn subsidiabel op basis van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap (SKNL). Door het mogelijk te maken dat de SRNL-subsidie tussentijds kan worden vastgesteld en daarmee kan worden afgeweken van de gesubsidieerde beheerperiode, kan de weg worden vrijgemaakt voor het uitvoeren van maatregelen gericht op kwaliteitsverbetering en een ambitieuzer natuurbeheer. Dit is wenselijk om de kwaliteit van natuur te verbeteren, zodat in het vervolg weer kan worden beheerd onder de SRNL.

 

Fiscale vrijstelling

 

De Europese Commissie heeft in het besluit met kenmerk SA.56811 (2020/N) de verlenging van de bestaande belastingvrijstelling zoals vermeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 heeft goedgekeurd. In de betreffende melding hebben de Nederlandse autoriteiten het volgende gecommuniceerd naar de Europese Commissie, waarover verder geen vragen zijn gesteld:

 

“Verder wordt hier volledigheidshalve benadrukt dat er geen wijziging wordt aangebracht in de belastingvrijstelling zoals eerder goedgekeurd en vermeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Die vrijstelling is onverkort op de onderhavige regeling van toepassing voor de periode vanaf 1 januari 2022 en verder.”

 

Dit wordt hier vermeld, omdat het betreffende goedkeuringsbesluit niet expliciet op dit punt ingaat, maar er impliciet wel goedkeuring is verleend voor de verlenging van de fiscale vrijstelling.

 

Algemeen agrarisch natuur- en landschapsbeheer

 

De agrarische gebieden rondom de natuurgebieden vormen een belangrijke schakel in het realiseren van de natuurdoelen vanwege de bufferfunctie die zij vervullen. Daarnaast zijn er veel soorten die hun leefgebied in het agrarisch gebied hebben. Om dit beter op elkaar aan te sluiten, is een effectiever en efficiënter agrarisch natuur- en landschapsbeheer nodig.

 

Het agrarisch natuur- en landschapsbeheer is gericht op het creëren van positieve omstandigheden voor biodiversiteit, waterkwaliteit en –kwantiteit. Bovendien heeft het beheer een duidelijke meerwaarde voor natuur, landschap, water en agrarisch ondernemerschap. Het nieuwe agrarisch natuurbeheer is het resultaat van een integrale toepassing in de streek.

 

Het maatschappelijk draagvlak en de beleefbaarheid en leefbaarheid van het platteland wordt vergroot, mede door aan te sluiten bij praktijk, omstandigheden en ervaring van ondernemers.

 

Artikel 3.1 Doelgroep

 

Vanaf 2016 vragen gecertificeerde agrarische collectieven subsidie aan voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer, zij zijn de begunstigde van de subsidie. Een agrarisch collectief is een samenwerkingsverband in een bepaald gebied dat bestaat uit agrariërs en andere grondgebruikers in dat gebied die zich vrijwillig hebben verenigd voor het uitvoeren van agrarisch natuur- en landschapsbeheer.

 

Voor deze subsidie komen alleen agrarische collectieven in aanmerking, die een SNL-certificaat bezitten.

 

Bepaald is dat enkel een vereniging subsidie kan aanvragen. Een coöperatie is op grond van het Burgerlijk Wetboek een bijzondere vorm van een vereniging en wordt op grond van de verordening derhalve ook als een vereniging aangemerkt.

 

De keuze voor een vereniging vloeit voort uit de Brusselse eis dat subsidie alleen mogelijk is aan landbouwers en groepen van landbouwers of andere grondgebruikers. Uit die eis volgt dat er een directe relatie moet zijn tussen de “groep” die aanvraagt en landbouwers of grondgebruikers daarachter. De vereniging is de enige rechtsvorm die deze relatie zichtbaar maakt. Vanuit controleerbaarheid is volledige rechtsbevoegdheid nodig.

 

Artikel 3.2 Subsidiabele activiteiten

 

Uitgangspunt van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb2024) is een leefgebiedenbenadering: het creëren en in stand houden van een leefgebied voor een soort of groep van soorten die vergelijkbare beheeractiviteiten vragen in een bepaald gebied.

 

Er zijn drie agrarische leefgebieden, een categorie voor water en een categorie voor klimaat. De drie leefgebieden zijn open grasland, open akkerland en dooradering. Voor 2023 was dooradering nog opgesplitst in natte en droge dooradering.

 

Artikel 3.4 Subsidievereisten

 

Vanaf 2016 is bij het agrarisch natuur- en landschapsbeheer sprake van een projectsubsidie voor het beheer gedurende zes jaar. Een gebiedsaanvraag moet voldoen aan alle opgesomde vereisten. Een agrarisch collectief kan bijvoorbeeld een gebiedsaanvraag doen voor drie verschillende leefgebieden of drie onderdelen van een leefgebied. De gebiedsaanvraag wordt dan voor ieder van die drie leefgebieden apart getoetst aan de subsidievereisten. Daarmee kan het voorkomen, dat de gebiedsaanvraag enkel voor twee leefgebieden of onderdelen voldoet en voor een leefgebied of onderdeel niet. Het onderdeel van de gebiedsaanvraag dat dan op dat ene leefgebied ziet wordt afgewezen en het agrarisch collectief ontvangt enkel voor de twee leefgebieden die wel voldoen aan de vereisten een subsidie.

 

De zesjarige subsidie wordt in de aanvraagperiode voor het SNL aangevraagd via een gebiedsaanvraag. Deze aanvraag is gebaseerd op een samenhangend ecologisch effectief en efficiënt beheerplan. In aanloop naar het insturen van de gebiedsaanvraag bespreekt het agrarisch collectief de concept-gebiedsaanvraag met de provincie om eventuele knelpunten of provinciale afwegingen af te stemmen.

 

Eerste lid, onder c, eerste onderdeel, Minimum en maximum aantal hectares per leefgebied

 

Bij de gebiedsaanvraag is het noodzakelijk het minimum aantal hectares (bijv. per leefgebied) te benoemen, waaronder de uiteindelijke betaalaanvragen niet uit mogen komen. Het maximum aantal hectares mag 15% hoger zijn dan het minimum. De begroting van de subsidiabele kosten is voor het maximum aantal hectares, want bij de betaalaanvraag wordt getoetst hoeveel hectares daadwerkelijk zijn beheerd en of de vergoeding van het gevoerde beheer niet het maximum bedrag in de koppeltabel overschrijdt.

 

Artikel 3.5 Subsidiabele kosten

 

Onderdeel a en b zijn de kosten die rechtstreeks met het verrichten respectievelijk leveren van de dienst te maken hebben. Onderdeel c benoemt transactiekosten. Dit zijn kosten die niet direct met de uitvoering van de dienst te maken hebben, maar kosten verbonden aan het vervullen van de randvoorwaarden zodat de dienst daadwerkelijk uitgevoerd kan worden. Denk aan kosten voor administratie, ureninzet om de aanvraag te kunnen doen etc. Hierbij wordt uitgegaan van maximaal 20% transactiekosten en streefpercentage van 15%.

 

Artikel 3.7 Subsidiehoogte

 

In het derde lid wordt de ondergrens voor het te subsidiëren bedrag geregeld. Elke provincie kan hier een eigen ondergrens bepalen. SCAN adviseert daarvoor een minimaal bedrag van Є50.000.

 

Artikel 3.8 Verdeelcriteria

 

In dit artikel is geregeld hoe het beschikbare geld verdeeld wordt over de ingekomen aanvragen die volledig zijn en aan de vereisten van artikel 3.4 voldoen.

 

Als er voor een gebied meerdere aanvragen binnenkomen, worden die aanvragen onderling gewogen.

 

In het tweede lid is beschreven hoe de aanvragen onderling worden gewogen. Alle aanvragen worden onderling gewogen op basis van de beoordelingscriteria en van punten voorzien. De aanvraag met de meeste punten gaat voor, totdat het geld verdeeld is.

 

Om te voorkomen dat verschillende aanvragers voor hetzelfde onderdeel van een leefgebied subsidie aanvragen is dit artikel met ingang van beheerjaar 2023 aangepast. De locatie wordt beschouwd als één (aaneengesloten) gebied (met meerdere leefgebieden) en kan verder worden gespecificeerd in het natuurbeheerplan. Indien er binnen dat gebied meerdere aanvragen worden ingediend, wordt de aanvraag geselecteerd die bij elkaar opgeteld (alle leefgebieden en de categorieën water en klimaat in beschouwing genomen) ecologisch gezien, voor dat gebied het meeste oplevert.

 

Artikel 3.11 Subsidieverplichtingen

 

Wijziging van activiteiten op perceelsniveau

 

Tijdens het beheerjaar kan blijken dat het beheerplan voor dat jaar niet helemaal uitvoerbaar blijkt of niet klopt. Bij het beheer dat gericht is op specifieke doelsoorten is het bijvoorbeeld van belang de beheeractiviteiten (zoals uitgesteld maaien) aan te passen aan de aanwezigheid van jonge dieren. Ook kunnen vogels op een ander perceel gaan zitten dan dat in het beheerplan is opgenomen, waardoor het beheer verlegd moet worden. Deze wijzigingen zijn toegestaan en moeten direct in het systeem vastgelegd worden. Tot het indienen van het jaarlijks betaalverzoek kan, als hiervoor een ecologische reden is, de locatie van het beheer verplaatst worden naar meer effectieve percelen. Nadat het betaalverzoek is ingediend, kunnen beheerlocaties niet meer wijzigen. Wel kan tot 30 september het beheer op een perceel wijzigen, bijvoorbeeld vanwege het uitvliegen van kuikens.

 

Vervallen betaalverzoek

 

Voor het indienen van het betaalverzoek werd tot nu toe op grond van de EU-regelgeving aangesloten bij de periode waarin de Gecombineerde Opgave (ook wel Gecombineerde Data Inwinning genoemd) gedaan moest worden. Als gevolg van wijzigingen in de EU-regelgeving hoeven collectieven vanaf 2023 geen betaalverzoek meer in te dienen. Evenmin zal de Gecombineerde Opgave dienen voor het aanvragen van steun uit de 1e pijler van het GLB 2023-2027 (onder andere basisinkomenssteun en de eco-regeling). Hierdoor verandert de functie van de Gecombineerde Opgave, en bestaat er geen noodzaak en grondslag meer voor de zogenaamde kortingsperiode.

 

Wijziging per beheerjaar 2024

 

Tegenover het vervallen van het betaalverzoek staat een verplichting voor het collectief. In het kader van de steunregelingen uit de 1e pijler legt de minister van LNV aan landbouwers de plicht op om hun bedrijfssituatie bij te houden. Omdat ook het agrarisch natuurbeheer uit de SRNL 2024 deel uitmaakt van het GLB én het Geïntegreerd Beheers- en Controlesysteem (GBCS), is het noodzakelijk dat deze plicht ook geldt voor deelnemers aan agrarisch natuurbeheer. Verwezen wordt naar artikel 3.11a. Hieraan gekoppeld dient het collectief in het daartoe door Gedeputeerde Staten aangewezen systeem (SCAN-GIS) het relatienummer te vermelden van de deelnemer die ten tijde van het uitvoeren van de subsidiabele activiteit beschikte over het recht tot gebruik en beheer van de oppervlakte waarop die activiteit wordt uitgevoerd. Deze voorwaarde dient er onder andere toe dat kortingen wegens het overtreden van de conditionaliteiten aan de juiste deelnemer worden opgelegd

 

Verantwoording

 

Uiterlijk 1 oktober dient de subsidieontvanger jaarlijks de verantwoording in. In de verantwoording wordt op perceelsniveau vastgelegd welk beheer is uitgevoerd (de locatie en de beheeractiviteit per oppervlakte). Samen met de actuele veldgegevens wordt dit gebruikt als basis voor het jaarlijkse evaluatiegesprek met de provincie.

 

De verantwoording is de basis voor de hoogte van de betaling die steeds na afloop van een beheerjaar wordt uitgekeerd. Bij het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer 2024 hoeft dus niet jaarlijks een kostenoverzicht te worden ingediend. Bepaald wordt of de beheeractiviteiten in het beheerplan volgens de koppeltabel en de vastgestelde bijlage met maximum vergoedingen, eventueel na correcties en sancties, gelijk of hoger zijn dan het maximaal uit te betalen bedrag. De subsidieontvanger krijgt het bedrag dat vermeld is in de betaalaanvraag uitbetaald als aan de subsidiebeschikking wordt voldaan en het maximumbedrag dat volgt uit de eerdergenoemde berekening niet wordt overschreden.

 

Wijziging per beheerjaar 2024

 

De verplichting onder l was in de versie van 2023 abusievelijk onjuist omschreven, het dient een verwijzing te bevatten naar de activiteiten en bijbehorende termijnen zoals genoemd in bijlage 2 van de Beleidsregel verlagen subsidie GLB. Omdat dit een kennelijke schrijffout was, is deze wijziging met terugwerkende kracht doorgevoerd.

 

Artikel 3.11a (Verplichtingen van de deelnemer)

 

Het door de minister aangewezen systeem is ‘mijn percelen’. Dit artikel is vanaf beheerjaar 2023 toegevoegd in overeenstemming met de Rijksregelgeving. Iedere deelnemer wordt verplicht de bedrijfssituatie bij te houden. Dit zodat de kortingen bij de juiste deelnemer worden opgelegd.

 

Artikel 3.12a (Voorziening onmiddellijke liquiditeitsbehoefte subsidieontvanger)

 

Dit artikel is toegevoegd omdat er de behoefte bestond bij de collectieven om voorafgaand aan de jaarvergoeding een voorschot te kunnen ontvangen. De EU regels die daarbij van toepassing zijn daarbij ingeregeld.

 

Artikel 3.13 Wijziging subsidieverlening vanwege vergroting areaal

 

Een uitbreidingsaanvraag is een verzoek tot uitbreiding van de zesjarige subsidiebeschikking. Als hiervoor budget wordt opengesteld, kan het agrarisch collectief jaarlijks een uitbreidingsaanvraag indienen voor de resterende looptijd van de oorspronkelijke zesjarige subsidiebeschikking. De uitbreidingsaanvraag moet de oorspronkelijke aanvraag versterken en passen binnen het natuurbeheerplan dat op het moment van het indienen van de uitbreidingsaanvraag geldt. Daarnaast gelden voor een uitbreidingsaanvraag de criteria zoals opgesomd in het derde lid. De uitbreidingsaanvraag doorloopt dezelfde beoordelingsprocedure als nieuwe aanvragen.

 

Artikel 3.14 Subsidievaststelling

 

Aan het einde van de zesjarige subsidieperiode wordt de afrondende subsidiebeschikking vastgesteld op basis van de jaarlijkse beschikkingen op de jaarlijkse verantwoording, uitgebreid met de laatste beoordeling van de verantwoording. De vaststelling wordt getoetst aan de subsidiebeschikking.

 

Artikel 3.15 Sancties

 

Dit artikel is aangepast ter uitvoering van het sanctieregime waarop deze Europese verordening van toepassing is. Het sluit zo tevens aan op de regeling van LNV.

Artikel III Inwerkingtreding

Deze wijziging treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, onderdeel C, dat in werking treedt op een bij besluit van Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.

 

Artikelsgewijze toelichting bij het besluit tot wijziging

 

Artikel I, onderdelen A en D

 

De wijziging van de term certificeringsvoorwaarde naar certificeringsvoorschrift sluit beter aan op de werkelijkheid. Controle op naleving ziet immers op de voorschriften die de certificaathouder heeft, het betreft geen voorwaarde voor certificering zoals de huidige tekst suggereert. Artikel 2.9, eerste lid, onder e, en artikel 3.11, onder e, worden daarom aangepast. De Uitvoeringsregeling Stichting Certificering SNL 2023 wordt gelijktijdig op dit punt in overeenkomstige zin aangepast. De wijziging is enkel tekstueel en behelst geen wijziging van de certificeringseisen.

 

Artikel I, onderdelen B en C, en artikel III

 

Gelet op de toenemende roep om langjarig agrarisch natuurbeheer mogelijk te maken onderzoeken provincies momenteel de mogelijkheid om subsidie te verstrekken voor een langer tijdvak dan de huidige zes jaar. Hiervoor is echter een unaniem besluit van alle provincies nodig. Het uitgangspunt dat aan het ANLb ten grondslag ligt is namelijk dat er sprake is van een modelregeling die in elke provincie identiek wordt toegepast. In het NSP is Nederland (voor het ANLb) immers aangewezen als één regio. Uniformiteit is verder ook van belang om het ANLb uitvoerbaar te houden.

 

Vooruitlopend op de uitkomsten van het interprovinciaal overleg is middels de onderhavige regelingswijziging alvast een eerste stap gezet om een langer subsidietijdvak juridisch mogelijk te maken. De betreffende wijziging kan om de hiervoor geschetste redenen echter pas in werking treden als alle provincies hiermee instemmen. Daarom nemen Gedeputeerde Staten op een later tijdstip een besluit wanneer het betreffende onderdeel in werking zal treden.

 

Er is van deze gelegenheid gebruik gemaakt om ook art. 3.7 van de SRNL 2024 aan te passen. Besloten is om in dit artikel niet langer de termijn van het subsidietijdvak te herhalen, maar om te verwijzen naar de in artikel 3.10 genoemde termijn. Hierdoor werken eventuele toekomstige wijzigingen in de in artikel 3.10 bedoelde termijn automatisch door in artikel 3.7.

 

Artikel I, onderdeel E

 

Europese regelgeving (Vo. 2021/2116 artikel 44 lid 2, onderdeel b) maakt het mogelijk om al voor de reguliere EU-betaalperiode van 1 december tot 30 juni betalingen te doen in het kader van plattelandsontwikkelingsinterventies zoals het ANLb. Betalingen gedaan voor 16 oktober moeten echter ook eerder verantwoord worden bij de Europese Commissie (Vo 2022/128 artikel 22). Om die reden worden geen betalingen gedaan voor 16 oktober van het betreffende beheerjaar. Het percentage is opgehoogd naar 30%.

 

De beslissing tot het wel of niet doen van deze betaling is een discretionaire bevoegdheid. Er wordt hiervoor dus geen aanvraagprocedure opgezet. Het is aan de provincie om in onderling overleg met de subsidieontvanger (het collectief) te bepalen of er bij laatstgenoemde behoefte is aan deze betaling. In het bevestigende geval zal de provincie vervolgens voor het betreffende beheerjaar een toekenningsbesluit nemen.

 

Artikel II

 

De toelichting behorende bij de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Overijssel 2024 is aangepast zodat deze tekstueel weer overeenkomt met de artikelen uit de SRNL 2024. Hierbij zijn geen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd. De wijzigingen zijn tekstueel en bestaan voornamelijk uit het wijzigen van een beperkt aantal vaak gebruikte begrippen door de gehele toelichting heen. Wegens de overzichtelijkheid is ervoor gekozen de gehele toelichting opnieuw vast te stellen.

 

Zwolle, 17 september 2024

Gedeputeerde Staten van Overijssel

N. Versteeg,

Secretaris

A.P. Heidema,

Voorzitter

Naar boven