Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijsselhoudende regels voor toepassing van de Wet bevorderingintegriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob)

Gedeputeerde Staten van Overijssel,

 

Overwegende:

Gelet op het bepaalde in de Wet Bibob en artikel 4:81 van de Algemene Wet Bestuursrecht;

  • Dat de Wet bibob Gedeputeerde Staten beleidsruimte geeft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

  • Dat het wenselijk is in een beleidsregel vast te leggen op welke wijze Gedeputeerde Staten/ toepassing geven aan de mogelijkheden die de Wet bibob biedt;

  • Dat Gedeputeerde Staten gezien de wijzigingen van de Wet Bibob in de afgelopen jaren en de inwerkingtreding van de Omgevingswet en gelet op de omvang van de door te voeren technische aanpassingen en verwijzingen die daarmee verband houden, het wenselijk vinden de eerder vastgestelde beleidsregel te vervangen door een nieuwe beleidsregel..

Besluiten vast te stellen de:

 

Beleidsregel voor de toepassing van de Wet Bibob 2024.

 

Paragraaf 1: Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    De definities in artikel 1.1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel, tenzij daarover in lid 2 anders is bepaald.

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      De provincie: de provincie Overijssel:

    • b.

      Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van Overijssel;

    • c.

      Overheidsopdracht: een overheidsopdracht als beschreven in artikel 1 van de wet en waarop de wet kan worden toegepast;

    • d.

      Eigen onderzoek: het onderzoek als bedoeld in artikel 7a, lid 1 van de Wet bibob;

    • e.
    • f.

      RIEC: het Regionaal Informatie en Expertisecentrum Oost Nederland;

    • g.

      Landelijk Bureau: Het Landelijk Bureau Bibob, onderdeel van Justis (Ministerie van Veiligheid en Justitie).

    • h.

      Omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 5.1 resp. 5.4 in samenhang met 4.4. lid 2 Omgevingswet.

    • i.

      Risicobranche: tak van handel of nijverheid die betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten: afval- en reststromen, sloopwerken, bodemsaneringen, biomassaprojecten (met name co-vergisting), of een branche die door het RIEC als thema of bijzonder aandachtsgebied wordt aangemerkt of daarvan in overwegende mate onderdeel uitmaakt;

    • j.

      Risicoactiviteit: activiteiten die betrekking hebben op vastgoed-gerelateerde projecten, grondaankopen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, transacties met betrekking tot vrijvallende agrarische bebouwingen of activiteiten die door het RIEC als thema of bijzonder aandachtsgebied worden aangemerkt of daarvan in overwegende mate onderdeel uitmaken;

    • k.

      Sloopwerken: het afbreken of slechten van roerende en/of onroerende goederen, waarbij zaken vrijkomen die moeten worden afgevoerd.

    • l.

      Sloopbedrijf: een onderneming die zich hoofdzakelijk bezig houdt met het uitvoeren van sloopwerken;

    • m.

      Overheidsinstantie: een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.1 eerste lid Algemene Wet Bestuursrecht en/of een rechtspersoon met een overheidstaak als bedoeld in artikel 1 onder a van de wet Bibob;

    • n.

      Bibob-vragenformulier: het door of namens Gedeputeerde Staten van Overijssel aan een betrokkene toe te zenden of toegezonden formulier in verband met de uitvoering van een eigen onderzoek.

Paragraaf 2: Vergunningen

Artikel 2.1 Eigen onderzoek

  • 1.

    Gedeputeerde Staten voeren in elk geval een eigen onderzoek uit bij:

    • a.

      Aanvragen om een omgevingsvergunning die betrekking hebben op een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.79, eerste lid en artikel 3.91, eerste lid Besluit activiteiten leefomgeving:

    • b.

      een wijziging tenaamstelling als bedoe artikel 5.37 lid 2 Omgevingswet van een vergunning als bedoeld onder a;

    • c.

      een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die wordt verricht op dezelfde locatie als een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.79, eerste lid en 3.91, eerste lid Besluit activiteiten leefomgeving, indien de bouwsom volgens berekening van Gedeputeerde Staten meer bedraagt dan € 500.000 exclusief BTW;

  • 2.

    In afwijking van artikel 2.1 lid 1 voeren Gedeputeerde Staten in beginsel geen eigen onderzoek uit bij een aanvraag omgevingsvergunning die betrekking heeft op een milieu-neutrale verandering overeenkomstig artikel 16.65 lid 3 Omgevingswet.

Artikel 2.2 Werkwijze

  • 1.

    In de gevallen als bedoeld onder 2.1 lid 1 van deze beleidsregel wordt door Gedeputeerde Staten standaard invulling van een Bibob-vragenformulier van de betrokkene verlangd.

 

Paragraaf 3: Subsidies

Artikel 3.1 Eigen onderzoek

  • 1.

    Gedeputeerde Staten voeren in elk geval een eigen onderzoek uit bij de aanvragen voor een subsidie, die betrekking hebben op de navolgende onderwerpen en indien de subsidieregeling dit bepaalt:

    • a.

      Vastgoed (aankoop, verkoop, (ver)bouw);

    • b.

      Afvalverwerking;

    • c.

      Recreatieparken (exploitatie, aankoop, verkoop, (ver)bouw);

    • d.

      Overslag en logistieke processen;

    • e.

      Vervoer

    • f.

      Energie;

    • g.

      Onderwerpen voortkomend uit integrale ondermijningsbeelden en thema’s van het RIEC.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten voeren een eigen onderzoek uit bij aanvragen voor subsidies die betrekking hebben op één of meer van de in het vorige lid genoemde onderwerpen en waarbij subsidieverlening rechtstreeks op grond van de Algemene Subsidieverordening Overijssel 2005 zou worden gebaseerd.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten voeren ongeacht het onderwerp van de aanvraag in elk geval een eigen onderzoek uit bij aanvragen voor subsidie die betrekking hebben op subsidiebedragen vanaf € 1.000.000,- per aanvraag.

Artikel 3.2 Werkwijze

  • 1.

    Voor het eigen onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt van aanvragers al dan niet steekproefsgewijs invulling van een Bibob- vragenformulier verlangd, een en ander afhankelijk van de aard van het subsidieproces en de hoeveelheid aanvragen.

     

Paragraaf 4: Aanbestedingen

Artikel 4.1 Eigen onderzoek

  • 1.

    1.Gedeputeerde Staten voeren in beginsel een eigen onderzoek uit bij:

    • a.

      aanbestedingen voor te verstrekken opdrachten tot het uitvoeren van sloopwerken en bij aanbestedingen voor te verstrekken opdrachten waarvan het uitvoeren van sloopwerken onderdeel uitmaakt, ingeval het financiële bedrag dat op het uitvoeren van sloopwerken betrekking heeft wordt begroot op tenminste € 50.000,- (exclusief btw);

    • b.

      Europese aanbestedingen die geheel of in overwegende mate betrekking hebben op bodemsaneringen.

    • c.

      Aanbestedingen van opdrachten met betrekking tot infrastructurele werken boven een drempelbedrag van € 3.000.000.

Artikel 4.2 Werkwijze

  • 1.

    In de in artikel 4.1 genoemde gevallen:

    • a.

      worden in verband met toepassing van eventuele maatregelen op grond van de wet Bibob vereiste bepalingen omtrent uitsluitingsgronden, geschiktheidseisen en selectiecriteria in aanbestedingsdocumenten opgenomen;

    • b.

      wordt in het bestek als voorwaarde gesteld dat onderaannemers niet zonder toestemming van de provincie Overijssel worden gecontracteerd en dat de provincie Overijssel in het kader van deze voorwaarde zich het recht voorbehoudt aan het Landelijk Bureau een advies te vragen.

  • 2.

    In de gevallen als bedoeld in artikel 4.1 verlangen Gedeputeerde Staten invulling van een Bibob vragenformulier van betrokkene indien Gedeputeerde Staten daar na voorafgaande raadpleging van beschikbare bronnen aanleiding toe zien.

  • 3.

    In de tekst van overeenkomsten die worden aangegaan na aanbestedingsprocedures wordt een clausule opgenomen op grond waarvan de provincie Overijssel een recht op ontbinding van de overeenkomst toekomt ingeval sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 9 tweede lid van de Wet Bibob.

     

Paragraaf 5: Vastgoedtransacties

Artikel 5.1 eigen onderzoek

  • 1.

    Gedeputeerde Staten voeren een eigen onderzoek uit bij de volgende vastgoedtransacties:

    • a.

      Het door de provincie aan- of verkopen van een onroerende zaak in geval het initiatief is uitgegaan van de beoogde contractspartij en deze bij de voorgenomen transactie niet uitsluitend een particulier of publiek belang heeft;

    • b.

      Het door de provincie vervreemden van een onroerende zaak door middel van een openbare verkoop, ingeval de partij aan wie gegund wordt een professionele vastgoedpartij is;

Artikel 5.2 Werkwijze

  • 1.

    In de in artikel 5.1 onder 1 genoemde gevallen wordt voorafgaand aan het aangaan van de transactie, zoveel mogelijk aan het begin van onderhandelingen, de (potentiële) contractspartij van de provincie er van in kennis gesteld dat een eigen onderzoek uitgevoerd wordt.

  • 2.

    In de in artikel 5.1 genoemde gevallen wordt van de betrokkene invulling van een Bibob-vragenformulier verlangd indien Gedeputeerde Staten daar na voorafgaande raadpleging van beschikbare bronnen aanleiding toe zien. In deze gevallen wordt zo mogelijk het besluit over het aangaan van de transactie opgeschort totdat Gedeputeerde Staten het eigen onderzoek hebben afgerond en een advies van het Landelijk Bureau is verkregen.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen ingeval zij daar na afweging van alle betrokken belangen in de gegeven omstandigheden aanleiding toe zien besluiten de in het eerste lid bedoelde transactie aan te gaan ingeval het eigen onderzoek nog niet is afgerond of nog geen advies van het Landelijk Bureau is verkregen.

  • 4.

    In de in het eerste lid genoemde gevallen wordt in de akte van overeenkomst een clausule opgenomen, op basis waarvan de provincie Overijssel (verplichtingen uit) de overeenkomst kan opschorten, de overeenkomst kan ontbinden of anderszins de rechtshandeling kan beëindigen ingeval sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 9, derde lid van de Wet bibob, tenzij het Landelijk Bureau met het oog op het aangaan van de transactie reeds een advies heeft gegeven met de strekking dat geen sprake is van bedoelde feiten en omstandigheden.

     

Paragraaf 6: Incidentgerichte toepassing

Artikel 6.1 Incidentgerichte toepassing

  • 1.

    Naast de in de artikelen 2.1, 3.1, 4.1 en 5.1 genoemde gevallen kunnen Gedeputeerde Staten eveneens een eigen onderzoek uitvoeren en doen zij dat in beginsel indien er:

    • op basis van eigen ambtelijke informatie en/of

    • op basis van informatie verkregen van het Landelijk Bureau en/of

    • op basis van informatie verkregen in het kader van de tipbevoegdheid van artikel 26 van de Wet bibob en/of

    • op basis van informatie verkregen vanuit een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of;

    • op basis van het van toepassing zijn van indicatoren zoals beschreven in handreikingen van het RIEC en/of Justis;

  • aanwijzingen bestaan die het vermoeden rechtvaardigen dat er sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob en in het geval van aanbestedingen en vastgoedtransacties van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 9 leden 2 en 3 van de wet Bibob.

  • 2.

    Van aanwijzingen als bedoeld in lid 1 is in elk geval sprake:

    • a.

      ingeval Gedeputeerde Staten blijkt dat ten aanzien van de betrokkene in de afgelopen drie jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen door het Landelijk Bureau, tenzij uit het advies is gebleken dat er geen sprake is van een ernstig gevaar of een mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob of van feiten en omstandigheden of aspecten als bedoeld in artikel 9 leden 2 en 3 van de Wet bibob;

    • b.

      ingeval Gedeputeerde Staten blijkt dat ten aanzien van een betrokkene door een andere overheidsinstantie in de afgelopen drie jaar na een eigen onderzoek een ernstig gevaar of een mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob is geconstateerd.

  • 3.

    Bij het beoordelen of sprake is van aanwijzingen als bedoeld in lid 1 vormt voor Gedeputeerde Staten een verzwarende omstandigheid dat sprake is van een risicobranche of risicoactiviteit.

Artikel 7 invulling Bibob-vragenformulier

  • 1.

    De termijn waarbinnen Gedeputeerde Staten van een betrokkene verlangen dat het Bibob-vragenformulier wordt ingevuld en geretourneerd bedraagt tenminste veertien dagen.

  • 2.

    De weigering van de betrokkene om een Bibob-vragenformulier volledig in te vullen kan leiden tot het buiten behandeling stellen van een aanvraag en wordt in de in artikel 4 van de Wet bibob genoemde gevallen aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet Bibob

     

Paragraaf 8: Advies Landelijk Bureau

Artikel 8.1 Advies Landelijk Bureau

  • 1.

    Tenzij de noodzaak daartoe naar het oordeel van Gedeputeerde Staten ontbreekt vragen Gedeputeerde Staten na uitvoering van het eigen onderzoek advies aan het Landelijk Bureau, voordat zij besluiten:

    • een aangevraagde beschikking te weigeren of een gegeven beschikking in te trekken met toepassing van de Wet Bibob, of

    • in het kader van een aanbesteding van een overheidsopdracht een betrokkene uit te sluiten van gunning, of een reeds gesloten overeenkomst te ontbinden met toepassing van de Wet Bibob, of

    • in het kader van een (al dan niet voorgenomen) vastgoedtransactie een vastgoedtransactie niet aan te gaan, verplichtingen uit een aangegane overeenkomst op te schorten, een overeenkomst te ontbinden of een rechtshandeling te beëindigen met toepassing van de Wet Bibob.

Paragraaf 9: Uitzonderingen

Artikel 9.1 Uitzonderingen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten voeren geen eigen onderzoek uit ingeval:

    • de aangevraagde dan wel verleende vergunning betrekking heeft op een activiteit die louter gedreven wordt door een of meer overheidsinstanties of door organen van overheidsinstanties, of door een onderneming die volledig in eigendom toebehoort aan overheidsinstanties;

    • de betrokkene een overheidsinstantie of een orgaan van een overheidsinstantie is, of een onderneming die volledig in eigendom toebehoort aan een of meer overheidsinstanties.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten verlangen van een betrokkene in beginsel niet opnieuw invulling van een bibob-vragenformulier wanneer de betrokkene in het verleden op verzoek van Gedeputeerde Staten reeds een bibob-vragenformulier heeft ingevuld en het daarop gevolgde eigen onderzoek niet geleid heeft tot het oordeel dat sprake is van een ernstig gevaar of een mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de Wet bibob of van feiten en omstandigheden of aspecten als bedoeld in artikel 9 leden 2 en 3 van de Wet bibob, tenzij in de tussentijd sprake is geweest van een relevante wijziging van omstandigheden of volledige invulling van het bibob-vragenformulier tenminste twee jaar geleden heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Ter bepaling of sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden als bedoeld in lid 2 kunnen Gedeputeerde Staten informatie van de betrokkene verlangen. Gedeputeerde Staten vragen de betrokkene in elk geval bij iedere nieuwe aanvraag voor een beschikking, iedere nieuwe inschrijving voor een overheidsopdracht en iedere nieuwe onderhandeling gericht op het aangaan van een vastgoedtransactie waarop deze beleidsregel betrekking heeft aan te geven of sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van het moment waarop de betrokkene voor het laatst een bibob-vragenformulier geheel of gedeeltelijk heeft ingevuld.

  • 4.

    Ingeval een betrokkene aangeeft dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, volgens Gedeputeerde Staten sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, of voor Gedeputeerde Staten aanleiding bestaat dat te vermoeden, wordt in beginsel slechts invulling van een bibob-vragenformulier van de betrokkene verlangd voor zover de vragen betrekking hebben op de gewijzigde omstandigheden.

  • 5.

    Ingeval de in lid 3 bedoelde informatie door de betrokkene niet wordt verstrekt, vormt dat voor Gedeputeerde Staten aanleiding alsnog volledige invulling van een bibob-vragenformulier van de betrokkene te verlangen.

 

Paragraaf 10: Slotbepalingen

Artikel 10.1 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag volgend op de datum van publicatie in het Provinciaal Blad.

Artikel 10.2 Intrekking

  • 1.

    Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregel wordt de beleidsregel voor de toepassing van de Wet bibob 2019 ingetrokken.

Artikel 10.3 Citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel voor de toepassing van de Wet bibob 2024

Naar boven