Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Drenthe

Gedeputeerde Staten van Drenthe, de colleges van Burgemeester en Wethouders van Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo, Westerveld en De Wolden.

 

gelet op:

 

  • -

    de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • -

    de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren;

  • -

    de Omgevingswet;

  • -

    de Provinciewet

  • -

    de Gemeentewet;

  • -

    de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de Wet open overheid;

  • -

    de Archiefwet;

  • -

    de financiële verordening RUD Drenthe;

  • -

    de instemming van Provinciale Staten van Drenthe bij Statenbesluit van 29 mei 2024;

  • -

    de instemming van de gemeenteraden:

    • van de gemeente Assen bij raadsbesluit van 13 juni 2024;

    • van de gemeente Aa en Hunze bij raadsbesluit van 27 jun 2024i;

    • van de gemeente Borger-Odoorn bij raadsbesluit van 27 juni 2024;

    • van de gemeente Coevorden bij raadsbesluit van 18 juni 2024;

    • van de gemeente De Wolden bij raadsbesluit van 24 oktober 2024;

    • van de gemeente Emmen bij raadsbesluit van 27 juni 2024;

    • van de gemeente Midden-Drenthe bij raadsbesluit van 4 juli 2024;

    • van de gemeente Hoogeveen bij raadsbesluit van 26 september 2024;

    • van de gemeente Westerveld bij raadsbesluit van 18 juni 2024;

    • van de gemeente Tynaarlo bij raadsbesluit van 9 juli 2024;

    • van de gemeente Noordenveld bij raadsbesluit van 12 juni 2024;

    • van de gemeente Meppel bij raadsbesluit van 20 juni 2024;

  • -

    het besluit van het Algemeen Bestuur van 8 april 2024 om de naam van de Gemeenschappelijke regeling te wijzigen in Omgevingsdienst Drenthe.

overwegende dat:

 

  • -

    deze Omgevingsdienst een openbaar lichaam is op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de naam Omgevingsdienst Drenthe draagt.

  • -

    Gedeputeerde Staten en de colleges van Burgemeesters en Wethouders van de bovengenoemde gemeenten, na verkregen toestemming hiertoe van Provinciale Staten en de gemeenteraden van de bovengenoemde gemeenten, besloten hebben de bestaande gemeenschappelijke regeling in overeenstemming te brengen met de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen en de Omgevingswet;

BESLUITEN:

 

de tekst van de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Drenthe gewijzigd vast te stellen zodat de tekst van de regeling als volgt komt te luiden:

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Waar in de regeling met betrekking tot personen, een mannelijk voornaamwoord of een mannelijk functionarisbegrip wordt gebruikt, worden zowel mannelijke als vrouwelijke personen bedoeld.

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • b.

      het openbaar lichaam: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

    • c.

      deelnemers: alle aan de regeling deelnemende publiekrechtelijke lichamen en rechtspersonen;

    • d.

      Provinciale Staten: Provinciale Staten van Drenthe;

    • e.

      Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Drenthe;

    • f.

      de raden: de raden van de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten;

    • g.

      de colleges: de colleges van Burgemeester en Wethouders van de deelnemende gemeenten en het college van Gedeputeerde Staten van Drenthe;

    • h.

      de Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • i.

      bevoegd gezag: het bevoegd gezag als bedoeld in de Omgevingswet;

    • j.

      CR-Register: het centrale openbaar elektronisch register als bedoeld in artikel 136 van de Wet.

  • 2.

    Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de commissaris van de Koning, respectievelijk de gemeente, de raad, Burgemeester en Wethouders, de burgemeester, gelezen: het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Artikel 2 Instelling, doel en beleid

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam welke rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wet, genaamd Omgevingsdienst Drenthe, verder te noemen de Omgevingsdienst.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is gevestigd te Assen en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 3.

    Het openbaar lichaam is ingesteld ter behartiging van de individuele en gezamenlijke belangen van de deelnemers op het gebied van de uitvoering van taken van toezicht op en handhaving van de milieuvoorschriften krachtens de Omgevingswet en de overige milieuwet- en regelgeving, alsook voor de uitvoering van taken op het gebied van vergunningverlening krachtens deze wet- en regelgeving, zoals omschreven in Hoofdstuk 2 van deze regeling.

  • 4.

    Het openbaar lichaam heeft de volgende bevoegdheden:

    • a.

      het openbaar lichaam heeft de bevoegdheden die het van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen, waaronder de bevoegdheid om privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten en de bevoegdheid tot het aanstellen van personeel op publiekrechtelijke grondslag;

    • b.

      het openbaar lichaam is bevoegd tot het op verzoek en ten behoeve van één of meerdere deelnemers en/of derden verrichten van diensten.

Hoofdstuk 2 Taken

Artikel 3 Taken

  • 1.

    De taken van de Omgevingsdienst betreffen, het milieutakenpakket:

    • a.

      alle milieuvergunningverlening

    • b.

      alle milieumeldingen

    • c.

      alle milieutoezicht en handhaving

    • d.

      alle bodemtaken

    • e.

      alle milieuspecialismen

  • 2.

    Naast de taken op het gebied van toezicht, handhaving en vergunningverlening behoren tot het takenpakket van de Omgevingsdienst ook coördinerende, afstemmende en adviserende taken die voor de deelnemers tezamen worden verricht.

  • 3.

    Voor andere dan de in lid 1 bedoelde taken is een unaniem besluit van het algemeen bestuur nodig. Dit geldt niet voor bij of krachtens wettelijk voorschrift aan omgevingsdiensten opgelegde taken.

  • 4.

    De Omgevingsdienst stelt een productencatalogus op en stelt telkens tijdig voor het uitvoeringsjaar een jaarprogramma op.

  • 5.

    De Omgevingsdienst kan voor de uitoefening van taken gebruik maken van personeel van deelnemers op nader overeen te komen voorwaarden.

Artikel 3a Mandaat

  • 1.

    Besluiten als bedoeld in artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht die volgen uit de werkzaamheden die de Omgevingsdienst voor de deelnemers uitvoert worden bij voorkeur door de Omgevingsdienst (in mandaat) en niet door de deelnemers genomen.

  • 2.

    De deelnemers verlenen daarvoor mandaat aan de directeur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst voor het nemen van besluiten. Zij verlenen dit mandaat bij separaat besluit. Hiervoor wordt door het Algemeen Bestuur een modelmandaatbesluit opgesteld.

  • 3.

    Ten aanzien van de aan de Omgevingsdienst in mandaat toekomende taken, kan ondermandaat worden verleend. De deelnemers kunnen aan het verlenen van ondermandaat voorwaarden stellen of daarvoor grenzen bepalen.

Artikel 4 Facultatieve taken

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan besluiten dat de Omgevingsdienst werkzaamheden ten behoeve van derden kan verrichten, indien deze werkzaamheden niet strijdig zijn met de taken vermeld onder artikel 3, indien deze die werkzaamheden niet verdringen en indien daar tenminste een kostendekkend tarief voor in rekening gebracht wordt.

  • 2.

    De Omgevingsdienst kan andere werkzaamheden dan vermeld onder artikel 3 ten behoeve van de deelnemers verrichten indien deze die werkzaamheden niet verdringen en indien daar tenminste een kostendekkend tarief voor in rekening gebracht wordt.

Artikel 4a Dienstverleningsovereenkomst

  • 1.

    Met betrekking tot de uitvoering en nadere invulling van de takenpakketten en werkzaamheden, genoemd in artikelen 3 en 4 worden door of namens de Omgevingsdienst en de deelnemers schriftelijke werkafspraken gemaakt in de vorm van dienstverleningsovereenkomsten.

  • 2.

    In de dienstverleningsovereenkomst worden bepalingen omtrent de door de Uitvoeringsdienst te verrichten diensten opgenomen.

Hoofdstuk 3 Het bestuur

Artikel 5 [geschrapt per 1 januari 2016]

 

Paragraaf 1 Het algemeen bestuur

Artikel 6 Het algemeen bestuur

  • 1.

    De afzonderlijke colleges van de gemeenten, het college van Gedeputeerde Staten en de dagelijks besturen van de eventueel deelnemende openbare lichamen wijzen uit hun besturen ieder één lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2.

    De colleges en dagelijks besturen zoals bedoeld in het eerste lid wijzen uit hun besturen, in ieder geval één vervangend lid van het algemeen bestuur aan dat de door hen benoemde leden bij ontstentenis of verhindering vervangt.

  • 3.

    (Geschrapt per 1 januari 2016)

  • 4.

    (Geschrapt per 1 januari 2016)

  • 5.

    Wanneer een lid van het algemeen bestuur geen lid meer is van het college van Burgemeester en Wethouders of het college van Gedeputeerde Staten, houdt dit lid tevens op lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 6.

    Ingeval van ontslag deelt het lid dit onverwijld mede aan het algemeen bestuur.

  • 7.

    Indien tussentijds de plaats van een lid vacant komt, wijst het college van de betrokken deelnemer zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

  • 8.

    Een lid van het algemeen bestuur dat zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld, blijft in functie totdat een nieuw lid is aangewezen.

  • 9.

    Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.

  • 10.

    Wanneer iemand wordt aangesteld om een vacante plaats in het algemeen bestuur te vervullen, treedt hij af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 11.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het openbaar lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld zij die in dienst van één der deelnemers dan wel van het openbaar lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

Artikel 7 Werkwijze

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2.

    (Geschrapt per 1 januari 2016)

  • 3.

    (Geschrapt per 1 januari 2016)

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan zich in de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs.

  • 5.

    Artikel 15, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 15, eerste lid, van de Provinciewet, artikel 33, van de Waterschapswet en artikel X8 van de Kieswet zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 8 (Geschrapt per 1 januari 2016)

 

Artikel 9 Vergaderquorum

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan slechts vergaderen en besluiten nemen indien meer dan de helft van het aantal leden van het algemeen bestuur aanwezig is.

  • 2.

    Indien het vereiste aantal leden als bedoeld in lid 1 niet aanwezig is bij een vergadering, kan de voorzitter een nieuwe vergadering beleggen, welke binnen twee weken dient plaats te vinden.

  • 3.

    Op vergaderingen als bedoeld in lid 2 is het bepaalde van lid 1 niet van toepassing, met dien verstande dat het algemeen bestuur over de begroting, een begrotingswijziging en de jaarstukken alleen kan beraadslagen en daarover voorlopige besluiten kan nemen.

  • 4.

    De niet aanwezige leden hebben de mogelijkheid om binnen tien werkdagen te reageren op het verslag van de vergadering.

  • 5.

    Indien de leden, bedoeld in lid 4, niet binnen tien werkdagen schriftelijk reageren, wordt men geacht ingestemd te hebben met de voorlopige besluiten.

  • 6.

    De voorlopige besluiten worden binnen tien werkdagen omgezet in definitieve besluiten als vaststaat dat een meerderheid van het algemeen bestuur daar mee instemt.

Artikel 10 Besluitvorming

  • 1.

    Ieder lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem. Het algemeen bestuur kan op grond van majeure financiële en/of inhoudelijke belangen van een of meer deelnemers besluiten tot een andere stemverhouding. Op voorstel van minimaal drie leden stelt het algemeen bestuur een arbitragecommissie in om een bindend advies te geven welke belangen als majeur moeten worden aangemerkt.

  • 2.

    Besluiten worden genomen met een meerderheid van stemmen, tenzij in de regeling anders is bepaald.

  • 3.

    Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur.

  • 4.

    Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 5.

    Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter.

  • 6.

    Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 11 Inlichtingen- en actieve informatie- en verantwoordingsplicht algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur geeft aan de Provinciale Staten, raden, Gedeputeerde Staten, of Burgemeester en Wethouders de door één of meer leden van dat bestuursorgaan gevraagde of ongevraagde inlichtingen over het door dat bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door dat bestuursorgaan is bepaald.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur geeft aan Provinciale Staten, raden, Gedeputeerde Staten, of Burgemeester en Wethouders die dat lid hebben aangewezen de door één of meerdere leden van deze Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders gevraagde of ongevraagde schriftelijk inlichtingen over het door dat lid in dat bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door het bestuursorgaan is bepaald.

  • 3.

    Onder de ongevraagde inlichtingen als bedoeld in leden 1 en 2 vallen in ieder geval de onderwerpen die op grond van de Wet open overheid actief openbaar gemaakt dienen te worden en de onderwerpen die op grond van deze regeling zijn voorzien van een zienswijzeprocedure.

  • 4.

    Aanvullend op lid 3 kan het algemeen bestuur besluiten ook over andere onderwerpen ongevraagd schriftelijk inlichtingen te verschaffen als invulling van de actieve informatieplicht.

  • 5.

    Een lid van het algemeen bestuur kan door Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders die dat lid hebben aangewezen ter verantwoording worden geroepen voor het door hem gevoerde beleid, op de wijze die door dat bestuursorgaan is bepaald.

  • 6.

    Het Reglement van orde, genoemd in artikel 7 van deze regeling, van het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze bepaling.

Artikel 12 Commissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan een adviescommissie als bedoeld in artikel 24 van de Wet en/of een bestuurscommissies als bedoeld in artikel 25 van de Wet instellen.

  • 2.

    Op gezamenlijk voorstel van provinciale staten en raden van de deelnemers kan het algemeen bestuur een adviescommissie als bedoeld in artikel 24a van de Wet instellen.

  • 3.

    Bij de instelling wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      de samenstelling

    • b.

      de bevoegdheid/bevoegdheden

    • c.

      de werkwijze

    • d.

      de openbaarheid van vergaderingen

    • e.

      het toezicht van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur

    • f.

      de verhouding van de toegekende bevoegdheden tot die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur

    • g.

      de verantwoording aan het algemeen bestuur

    • h.

      wanneer de commissie is ingesteld voor bepaalde tijd, wordt tevens de einddatum van de commissie geregeld

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt Provinciale Staten en de raden van deelnemers in gelegenheid haar wensen en bedenkingen in te brengen over de wijze waarop de instelling wordt geregeld voor een adviescommissie als bedoeld in artikelen 24a en 25 van de Wet.

  • 5.

    De voorzitter van de commissie als bedoeld in lid 1 is het lid van het dagelijks bestuur tot wiens portefeuille het belang behoort. Hij heeft in de commissie een adviserende stem.

Artikel 12a Participatie

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan bepalen wanneer en op welke wijze over de uitvoering van de taken bedoeld in hoofdstuk 2 ingezetenen van de deelnemers en belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun mening te geven.

  • 2.

    Inspraak als bedoeld in lid 1 vindt plaats via de reguliere procedures bij de colleges en de staat of raden van de deelnemers.

  • 3.

    Op inspraak is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

     

Paragraaf 2 Het dagelijks bestuur

Artikel 13 Samenstelling

Het aantal door en uit het algemeen bestuur aangewezen leden van het dagelijks bestuur bedraagt minimaal 4 en maximaal 6. Eén lid is afkomstig van het college van de provincie. Het algemeen bestuur neemt een evenwichtige spreiding over het werkgebied van de Omgevingsdienst in acht.

Artikel 14 Vervulling vacature

De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door ontslag of om andere redenen openvallen, vindt plaats uiterlijk acht weken na dat openvallen.

Artikel 15 Werkwijze

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig oordelen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen. Dit reglement wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan een taakverdeling vaststellen.

  • 4.

    De voorzitter en elk lid hebben één stem. In het geval de stemmen staken, heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

  • 5.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, tenzij in de regeling anders is bepaald of het dagelijks bestuur anders bepaalt.

  • 6.

    In de vergaderingen van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 7.

    Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

  • 8.

    Op de vergadering, bedoeld in lid 7, is lid 6 niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 9.

    Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 16 Geheimhouding

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in de artikelen 5.1 en 5.2 van de Wet open overheid, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het dagelijks bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen.

  • 2.

    Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens de vergadering opgelegd.

  • 3.

    De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.

  • 4.

    Op grond van een belang, genoemd in de artikelen 5.1 en 5.2 van de Wet open overheid, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 5.

    De geheimhouding, bedoeld in lid 4, wordt in acht genomen totdat de voorzitter of de commissie, die de verplichting heeft opgelegd, dan wel het dagelijks bestuur haar opheft.

Artikel 17 Inlichtingen- en actieve informatie- en verantwoordingsplicht dagelijks bestuur

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur geeft, ieder tezamen en afzonderlijk, uit eigen beweging dan wel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 3.

    De aflegging van verantwoording aan het algemeen bestuur alsmede het na voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen aan het algemeen bestuur geschied op de wijze zoals is aangegeven in het reglement van orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het algemeen bestuur is bevoegd in het reglement van orde voor zijn vergadering nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze waarop door het dagelijks bestuur dan wel de leden ervan inlichtingen dienen te worden verschaft respectievelijk verantwoording dient te worden afgelegd.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan regelen van welke besluiten van het dagelijks bestuur kennisgeving wordt gedaan aan de leden van het algemeen bestuur. Daarbij kan het algemeen bestuur de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.

  • 6.

    Het reglement van orde van het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze bepaling.

  • 7.

    De leden 1 tot en met 6 zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter.

Artikel 17a Zienswijze meerjarige strategische plannen

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan besluiten tot het instellen van een zienswijzeprocedure bij meerjarige strategische plannen, waarbij Provinciale Staten en raden van de deelnemers gedurende zes weken in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk op het concept hun zienswijzen ter kennis van het bestuur te brengen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur voegt, alvorens verzending van een plan als bedoeld in lid 1, aan het algemeen bestuur plaatsvindt, de commentaren en zienswijzen toe en geeft gemotiveerd kennis van het oordeel over de zienswijze alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

     

Paragraaf 3 De voorzitter

Artikel 18 De voorzitter

  • 1.

    Uit het algemeen bestuur wordt één lid aangewezen als voorzitter.

  • 2.

    De voorzitter is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door de plaatsvervangende voorzitter.

  • 4.

    De plaatsvervangende voorzitter wordt aangewezen tijdens de eerste vergadering van het algemeen bestuur.

  • 5.

    De stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend.

  • 6.

    De aanwijzing van de voorzitter ter vervulling van een plaats die door ontslag of om andere redenen openvalt, vindt plaats uiterlijk acht weken na dat openvallen.

  • 7.

    De voorzitter vertegenwoordigt de Omgevingsdienst in en buiten rechte.

  • 8.

    De voorzitter kan de vertegenwoordiging, bedoeld in lid 7, aan een door hem aan te wijzen persoon opdragen.

     

Paragraaf 4 De raad van opdrachtgevers

Artikel 19 De raad van opdrachtgevers

(Geschrapt per 1 oktober 2024).

Artikel 20 Taken raad van opdrachtgevers

(Geschrapt per 1 oktober 2024).

Hoofdstuk 4 Bevoegdheden

Artikel 21 Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1.

    (Geschrapt per 1 januari 2016)

  • 2.

    Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde, kan het algemeen bestuur besluiten tot:

    • a.

      het doen van voorstellen aan de deelnemers omtrent toetreding tot, uittreding uit, wijziging van of opheffing van de regeling;

    • b.

      het doen van uitgaven voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgaven zijn geraamd, is vastgesteld;

    • c.

      het vaststellen van de productencatalogus en het wijzigen van het takenpakket;

    • d.

      (geschrapt per 1 januari 2016)

    • e.

      (geschrapt per 1 januari 2016)

    • f.

      het oprichten, deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen als bedoeld in artikel 55a van de Wet overeenkomstig de in dat artikel opgenomen procedure.

Artikel 22 Bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1.

    Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het dagelijks bestuur belast met en bevoegd tot:

    • a.

      het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam;

    • b.

      de voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten;

    • c.

      de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • d.

      (geschrapt per 1 januari 2016)

    • e.

      het toezicht op en beheren van de eigendommen van het openbaar lichaam;

    • f.

      (geschrapt per 1 januari 2016)

    • g.

      (geschrapt per 1 januari 2016)

    • h.

      het aangaan van geldleningen en van rekening-courantovereenkomsten;

    • i.

      het uitlenen van gelden en het waarborgen van geldleningen door anderen aan te gaan;

    • j.

      (geschrapt per 1 januari 2016)

    • k.

      (geschrapt per 1 januari 2016)

    • l.

      (geschrapt per 1 januari 2016)

    • m.

      het vaststellen van een regeling met betrekking tot de behandeling van klachten als bedoeld in Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht;

    • n.

      het vaststellen van een jaarprogramma voor de taakuitvoering.

    • o.

      (geschrapt per 1 januari 2016)

  • 2.

    (Geschrapt per 1 januari 2016)

Hoofdstuk 5 Organisatiebepalingen

Artikel 23 De directeur

  • 1.

    De Omgevingsdienst heeft een directeur die onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur belast is met de leiding van de Omgevingsdienst en met de zorg voor een juiste taakvervulling door de Omgevingsdienst.

  • 2.

    De directeur handelt bij de uitoefening van de taken genoemd in hoofdstuk 2 binnen de grenzen van het door de deelnemer(s) verstrekte mandaat.

  • 3.

    De directeur van het openbaar lichaam fungeert als secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur legt de instructie voor de directeur vast in een organisatiereglement. De op het moment van inwerkingtreden van de wijziging van dit artikel vastgestelde instructie van het algemeen bestuur wordt beschouwd als vastgesteld door het dagelijks bestuur.

  • 4.

    De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden, naast de voorzitter, meeondertekend door de directeur.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur beslist over benoeming, ontslag en schorsing van de directeur op voordracht van tenminste drie leden van het dagelijks bestuur.

Artikel 23a Cao en personeelshandboek

Op het personeel van de Omgevingsdienst is de cao Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties van toepassing. Lokale aanvullingen op de cao zijn opgenomen in het personeelshandboek. Het dagelijks bestuur stelt wijzigingen in het personeelshandboek vast.

Artikel 23b Personeel

  • 1.

    Het dagelijks bestuur besluit over:

    • a.

      het aangaan van arbeidsovereenkomsten met het personeel van de Omgevingsdienst;

    • b.

      het schorsen en ontslag van het personeel van de Omgevingsdienst;

    • c.

      alle overige beslissingen over het personeel van de Omgevingsdienst.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan de in het vorige lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de directeur.

  • 3.

    De voorzitter van het algemeen bestuur kan voor de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 12, lid 6, volmacht geven aan de directeur, ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden.

Artikel 24 Overleg

Het dagelijks bestuur voert periodiek bestuurlijk overleg met de deelnemers omtrent de omvang, de inhoud en het niveau van uitvoering van wettelijke taken. Tijdens dit bestuurlijk overleg wordt in ieder geval behandeld:

  • a.

    de duur, de kosten, de omvang en de kwaliteit van de taakuitvoering;

  • b.

    de opzegtermijn van de dienstverlening, indien opzegging is aangekondigd;

  • c.

    de verrekening van eventuele desintegratiekosten bij vroegtijdige uittreding, indien uittreding is aangekondigd.

Hoofdstuk 6 Financiën

Artikel 25 Begroting

  • 1.

    (Geschrapt per 1 januari 2016)

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 30 april, dan wel uiterlijk op de met deelnemers afgesproken datum, de ontwerpbegroting met bijbehorende toelichting aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten en zendt voor 30 april van het jaar voorafgaand aan dat jaar waarvoor de begroting is opgesteld de financiële en beleidsmatige kaders toe aan Provinciale Staten en de raden van de deelnemers.

  • 3.

    In de begroting wordt onder andere aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van het openbaar lichaam.

  • 4.

    De raden van de deelnemende gemeenten en Provinciale Staten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden. Daarnaast stelt het dagelijks bestuurde raden van de deelnemende gemeenten en de staten van de deelnemende provincies schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijzen alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt

  • 6.

    Binnen twee weken na de vaststelling zendt het dagelijks bestuur de begroting aan de deelnemers, en in ieder geval voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan onze minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 7.

    De bepalingen van artikel 59, eerste, derde en vierde lid van de Wet zijn niet van toepassing op wijzigingen van de begroting, indien deze wijzigingen enkel van technische aard zijn. Beleidsmatige wijzigingen van de begroting worden voor een zienswijze voorgelegd.

Artikel 26 Jaarrekening

  • 1.

    Het dagelijks bestuur biedt de voorlopige jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar, met alle bijbehorende bescheiden, jaarlijks voor 30 april, dan wel voor de met deelnemers afgesproken datum, aan het algemeen bestuur ter voorlopige vaststelling en aan provinciale Staten en de raden van de deelnemers.

  • 2.

    [geschrapt per 1 januari 2016)

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, maar in ieder geval voor 15 juli volgend op het jaar, waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan onze minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en de deelnemers.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde negatieve of positieve resultaten geheel of ten dele met de deelnemers te verrekenen conform de in de financiële verordening nader te bepalen werkwijze.

  • 5.

    (Geschrapt per 1 oktober 2024).

  • 6.

    (Geschrapt per 1 oktober 2024).

  • 7.

    De deelnemers waarborgen de tijdige en volledige betaling van rente, aflossing, boeten en kosten van afgesloten en af te sluiten kort- en langlopende leningen, leasecontracten en rekeningcourantovereenkomsten.

Artikel 27 Doorberekening van kosten

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in het volgende lid, gehoord de deelnemers, nadere regels vast stellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen financiële bijdragen.

  • 2.

    De kosten van de taken als bedoeld in artikel 3 worden, voor zover deze niet uit andere inkomsten worden bestreden, door de deelnemers voldaan conform de door het algemeen bestuur vastgestelde meerjarige bekostigingsmethode. Minimaal acht weken voorafgaand aan de vaststelling van de meerjarige bekostigingsmethode worden raden en staten om een zienswijze worden gevraagd.

  • 3.

    Bij de kostentoerekening worden in de directe uitvoeringskosten tevens de overheadkosten verdisconteerd.

  • 4.

    De Omgevingsdienst kan aan het begin van iedere maand voorschotnota’s voor de volgende maand indienen bij de deelnemers. De deelnemers verplichten zich tot betaling binnen dertig dagen na factuurdatum van de voorschotnota’s.

  • 5.

    (Geschrapt per 1 oktober 2024).

  • 6.

    (Geschrapt per 1 oktober 2024).

  • 7.

    (Geschrapt per 1 oktober 2024).

  • 8.

    (Geschrapt per 1 oktober 2024).

  • 9.

    Het algemeen bestuur kan een regeling vaststellen voor heffing van leges voor het op aanvraag leveren van diensten.

Artikel 28 Opheffing en liquidatie

  • 1.

    Deze gemeenschappelijke regeling kan op voorstel van het algemeen bestuur, onverminderd het bepaalde in artikel 51 van de Wet, worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van de betrokken bestuursorganen van de deelnemers met toestemming van hun raad dan wel Provinciale Staten.

  • 2.

    Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan opgesteld na alle deelnemers te hebben geraadpleegd. In het liquidatieplan worden de financiële verplichtingen en de overige gevolgen van de opheffing geregeld.

  • 3.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 4.

    Toewijzing van personeel aan de deelnemers vindt plaats bij besluit van het algemeen bestuur.

  • 5.

    Bij de ontbinding van het openbaar lichaam in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft het openbaar lichaam voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 29 Archief

  • 1.

    Overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden.

  • 2.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, en artikel 13, eerste lid, van de Archiefwet over te brengen archiefbescheiden wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats aan.

Artikel 30 Geschillen

  • 1.

    Voordat een geschil wordt neergelegd bij de bevoegde rechter, wordt geprobeerd gezamenlijk tot overeenstemming te komen.

  • 2.

    Om geschillen te voorkomen wordt in alle gevallen waarin sprake is van verschil van inzicht omtrent de toepassing van deze regeling in de ruimste zin van het woord tussen een of meer deelnemers en/of tussen de Omgevingsdienst en een of meer deelnemers overleg gevoerd tussen alle betrokkenen. Indien uit dit overleg geen oplossing volgt, voeren de voorzitter van het algemeen bestuur en de directeur van de Omgevingsdienst daarover overleg. Indien dit overleg evenmin uitkomst biedt, wordt de procedure als bedoeld in de volgende leden van dit artikel gevolgd.

  • 3.

    Indien na gesprekken zoals bedoeld in het tweede lid het geschil niet wordt beslecht, legt het algemeen bestuur het geschil voor aan een daartoe door deelnemers in te stellen geschillencommissie of een door de deelnemers aan te wijzen mediator.

  • 4.

    De geschillencommissie bestaat uit vertegenwoordigers, aangewezen door elk der bij het geschil betrokken partij, alsmede een door deze vertegenwoordigers aangewezen onafhankelijke voorzitter.

  • 5.

    De geschillencommissie of de aangewezen mediator hoort de bij het geschil betrokken besturen.

  • 6.

    De geschillencommissie brengt aan het algemeen bestuur bindend advies uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

Artikel 31 Toetreding

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan naar aanleiding van een verzoek tot toetreding een voorstel tot toetreding aan de deelnemers doen.

  • 2.

    Toetreding vindt plaats bij daartoe strekkende besluiten van de bevoegde bestuursorganen van tenminste twee derde van de deelnemers, onverminderd het bepaalde in artikel 51 van de Wet.

  • 3.

    Toetreding is mogelijk gedurende het gehele kalenderjaar.

  • 4.

    Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de toetreding en kan hieraan voorwaarden verbinden.

  • 5.

    De toetreding gaat in met ingang van een nader te bepalen datum, vastgesteld door het algemeen bestuur en het bestuursorgaan van de deelnemers.

Artikel 32 Beëindiging taken

  • 1.

    Een deelnemer kan het afnemen van facultatieve taken als genoemd in artikel 4, leden 1 en 2 van deze regeling beëindigen. Dit geschiedt wanneer meer dan de helft van de leden van het algemeen bestuur instemt met de afwikkeling van de financiële en organisatorische gevolgen hiervan.

  • 2.

    Indien een deelnemer geen facultatieve taken meer wil afnemen, zal in het kader van de in het eerste lid bedoelde afwikkeling van de financiële gevolgen daarvan een toewijzing van personeel aan deze deelnemer plaatsvinden en zal er een compensatie verschuldigd zijn voor de overige rechten en verplichtingen als de Omgevingsdienst voor die taken personeel en/of daarvoor verplichtingen heeft aangegaan. De hoogte van compensatie wordt nader bepaald door het algemeen bestuur.

  • 3.

    De hoeveelheid toe te wijzen personeel wordt bepaald op basis van de begroting over het jaar voorafgaand aan het jaar van uittreding.

  • 4.

    Beëindiging van het afnemen van facultatieve taken kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 januari van het jaar, volgende op dat waarin het algemeen bestuur met de beëindiging instemt.

Artikel 32a Wijziging

  • 1.

    Wijziging van deze regeling kan geschieden op voorstel van het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur zendt het voorstel tot wijziging met een toelichting aan Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders bieden aan de raden en Provinciale Staten de gelegenheid hun zienswijzen binnen acht weken na ontvangst aan hen naar voren te brengen.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders gaan niet over tot het wijzigen van de regeling dan na verkregen toestemming van Provinciale Staten en de raden. Voor een wijziging van de regeling is een positief besluit van twee derde van de deelnemers vereist.

  • 5.

    De toestemming, bedoeld in het vierde lid, kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 33 Uittreding

  • 1.

    De colleges kunnen onverminderd het bepaalde in artikel 51 van de Wet besluiten, met toestemming van hun raad dan wel Provinciale Staten, tot uittreding uit de regeling.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt de voorwaarden vast waarop uittreding plaats kan vinden. Het algemeen bestuur stelt tevens de financiële verplichtingen en de overige gevolgen voor alle deelnemers vast.

  • 3.

    Uittreding vindt niet eerder plaats dan per de eerste januari van het tweede jaar volgende op het besluit van het algemeen bestuur met betrekking tot de voorwaarden van uittreding voor de uittreder en het besluit tot uittreding is bekendgemaakt. De datum van uittreding kan met algemene stemmen op een eerder tijdstip worden vastgesteld dan in de vorige volzin is bepaald.

Artikel 33a Uittredingsplan

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt ten behoeve van het bepaalde in artikel 33 een uittredingsplan vast. Het algemeen bestuur wijst hiertoe een onafhankelijk adviseur aan.

  • 2.

    Het uittredingsplan regelt de gevolgen van de uittreding.

  • 3.

    Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële -, juridische -, personele - en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 4.

    Het uittredingsplan bepaalt de systematiek voor berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 5.

    De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt.

  • 6.

    Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig, te maken dan wel te dragen door de Omgevingsdienst, die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 7.

    De Omgevingsdienst brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt in rekening bij de uittredende deelnemer.

  • 8.

    De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom zoals bepaald in lid 7 binnen zes maanden.

  • 9.

    Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van die deelnemer.

  • 10.

    Het openbaar lichaam en de uittredende deelnemer zijn gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden.

Artikel 34 Evaluatie

  • 1.

    Het algemeen bestuur draagt zorg voor een evaluatie van de regeling indien een meerderheid van de deelnemers daartoe verzoekt. Het algemeen bestuur stelt daartoe een evaluatieplan op en legt deze voor aan de deelnemers.

  • 2.

    Ter uitvoering van het eerste lid nodigt het algemeen bestuur de raden en Staten ten behoeve van de evaluatie schriftelijk uit, binnen een door hem te bepalen termijn, onderwerpen aan te dragen. De aangedragen onderwerpen worden opgenomen in het evaluatieplan.

  • 3.

    Indien geen onderwerpen worden aangedragen, dan wordt de evaluatie niettemin geacht te hebben plaatsgevonden.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 35 Overgangsbepaling

  • 1.

    Deze regeling is tevens van toepassing op feitelijke situaties en besluiten die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling onder de toepassing van de Gemeenschappelijke regeling Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe zoals deze per 4 januari 2016 van kracht was (publicatiedatum Staatscourant). De overgangsbepalingen krachtens de Wet algemene regels herindeling gaan voor op het overgangsrecht van deze regeling.

  • 2.

    Het openbaar lichaam Omgevingsdienst Drenthe treedt in de rechten en plichten van het voormalig openbaar lichaam Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe.

Artikel 36 Slotbepalingen

  • 1.

    Het algemeen bestuur beslist in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

  • 2.

    Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

  • 3.

    (Geschrapt per 1 oktober 2024).

  • 4.

    (Geschrapt per 1 oktober 2024).

  • 5.

    Gedeputeerde Staten dragen zorg voor de bekendmaking van het besluit tot vaststellen, wijzigen, verlengen of opheffen van de regeling. Bekendmaking vindt plaats in het Provinciaal Blad.

  • 6.

    (Geschrapt per 1 januari 2016).

  • 7.

    Deze regeling treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

  • 8.

    Het openbaar lichaam draagt zorg voor toevoeging van de regeling en bijbehorende gegevens in het openbaar elektronisch register (GR-register) zoals in stand gehouden door onze minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.

  • 9.

    De gemeenschappelijke regeling Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe wordt met ingang van 1 oktober 2024 ingetrokken.

Artikel 37 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Drenthe 2024.

 

Aldus vastgesteld op 23 april 2024 door het college van Gedeputeerde Staten van Drenthe en door de Colleges van Burgemeester en wethouders van:

  • -

    Assen op 3 september 2024

  • -

    Aa en Hunze op 28 juni 2024

  • -

    Borger-Odoorn op 14 mei 2024

  • -

    Coevorden op 14 mei 2024

  • -

    De Wolden op 17 september 2024

  • -

    Emmen op 7 mei 2024

  • -

    Midden-Drenthe op 30 augustus 2024

  • -

    Hoogeveen op 10 september 2024

  • -

    Westerveld op 23 juli 2024

  • -

    Tynaarlo op 16 juli 2024

  • -

    Noordenveld op 30 april 2024

  • -

    Meppel op 21 mei 2024

Gedeputeerde Staten voornoemd,

drs. J. Klijnsma, voorzitter

W.F. Brenkman MSc, secretaris

Assen, 23 april 2024

Kenmerk 5.3/2024000614

Uitgegeven: 26 september 2024

Bijlage Toelichting gemeenschappelijke regeling

 

Een gemeenschappelijke regeling (hierna GR) is een publiekrechtelijke samenwerkingsvorm voor overheden om hun taken in een samenwerkingsverband adequaat te laten uitvoeren. Bij de omgevingsdiensten in het algemeen, zoals de Omgevingsdienst Drenthe (voorheen RUD Drenthe), is de samenwerking niet geïnitieerd vanuit de deelnemers zelf maar vanuit de Rijksoverheid. In dit kader merken wij op dat volgens de wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving), Koninklijke Boodschap 13 februari 2014, Kamerstuk 33872, samenwerking in de vorm van een omgevingsdienst verplicht zal worden. Omdat het een samenwerking betreft tussen de provincie en de gemeenten in Drenthe is hierop in het bijzonder Hoofdstuk IV van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) van toepassing. Het is een regeling tussen de colleges (“collegeregeling”) van de provincie en de gemeenten, omdat de samenwerking uitsluitend hun taakvelden betreft. Dat neemt niet weg dat de raden en Provinciale Staten hun college toestemming dienen te geven tot het aangaan van de regeling, omdat de Wgr dat bepaalt in artikel 51 en omdat de resultaten van deze rechtspersoon uiteindelijk voor rekening van de gemeenten en provincie terecht zullen komen.

Met ingang van 1 juli 2022 is de Wgr gewijzigd met als doel de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen en de kaderstellende en controlerende rol van raden en Provinciale Staten bij taken die in GR’en worden uitgevoerd te versterken. Dat gebeurt door meer ruimte te geven voor keuzes omtrent de werking van een GR, bijvoorbeeld door te kiezen voor een gemeenschappelijke adviescommissie of het gebruik van zienswijzen door raden en Provinciale Staten. Onderhavige GR is hierop aangepast. In principe hoeven onderwerpen die in de Wgr zijn geregeld, niet tevens in de GR overgenomen te worden. Daarom is een aantal bepalingen per 1 januari 2016 in de GR komen te vervallen. In deze toelichting komen omwille van de duidelijkheid die vervallen onderwerpen hieronder wel aan de orde.

In deze regeling is ook de naamswijziging van Omgevingsdienst Drenthe naar Omgevingsdienst Drenthe (hierna Omgevingsdienst) opgenomen.

 

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

 

Artikel 1

 

Begripsbepalingen in artikel 1 zijn voor lezers die niet bekend zijn met de gemeenschappelijke regeling van belang. Daarnaast is het voor iedereen duidelijk wat er precies bedoeld wordt met welke aanduiding.

 

Artikel 2 Instelling, doel en beleid

 

Volgens artikel 10 van de Wgr vermeldt de regeling de vestigingsplaats en de belangen en het doel van het samenwerkingsverband.

De bevoegdheden van de Omgevingsdienst zijn globaal beschreven om de flexibiliteit te behouden. De bevoegdheden worden in verdere artikelen nader beschreven.

Het verrichten van diensten voor derden is niet het uitgangspunt maar wordt in lid 4 genoemd om de mogelijkheid te creëren.

 

Hoofdstuk 2 Taken

 

Artikel 3 en 4 Milieu-, bodem- en facultatieve taken

 

Gekozen is voor een onderverdeling naar milieutaken en een facultatief pakket. Het takenpakket van de Omgevingsdienst kan alleen worden uitgebreid na een unaniem besluit van het algemeen bestuur. De facultatieve taken zijn optionele taken (bijvoorbeeld ruimtelijke ordening) die, als het algemeen bestuur daartoe heeft besloten, door de deelnemers kunnen worden afgenomen. Door ook het facultatieve pakket op te nemen kan gekozen worden voor een breder takenpakket van de Omgevingsdienst. Voor het facultatieve pakket ten behoeve van deelnemers en voor werkzaamheden ten behoeve van derden geldt, dat deze alleen kunnen worden uitgevoerd, wanneer die het takenpakket genoemd in artikel 3 van de GR niet verdringen en wanneer tenminste een kostendekkend tarief in rekening wordt gebracht. Doel is om andere deelnemers niet te laten opdraaien voor de kosten van facultatieve taken, maar ook om er voor te zorgen dat in de toekomst voldaan wordt aan het principe dat is neergelegd in de Wet markt en overheid, die globaal gesproken vergt dat publiekrechtelijke rechtspersonen geen oneerlijke mededinging toepassen door onder de marktprijzen te werken voor diensten die ook door anderen op de markt worden aangeboden.

Artikel 3, lid 5 van de GR is opgenomen om aan te geven dat de Omgevingsdienst voor specialistische taken een beroep kan doen op de deelnemers. Dat heeft het voordeel dat de Omgevingsdienst geen capaciteit hoeft in te huren, die bij de deelnemers in huis en beschikbaar is, zodat de Omgevingsdienst sober en doelmatig kan blijven. Anderzijds kan het voor de deelnemers aantrekkelijk zijn die capaciteit ook voor de Omgevingsdienst aan te wenden.

Het kan hier bijvoorbeeld gaan om PIOFACH taken (personeel, inkoop, organisatie, financiën, automatisering, communicatie en huisvesting). Met de nader over een te komen voorwaarden is bedoeld aan te geven dat de uitlenende provincie/gemeenten niet op bestelling mensen hoeven te leveren, maar dat de Omgevingsdienst kan vragen om onder andere personeel en dat de uitlener redelijke voorwaarden kan stellen.

In artikelen 3, 3a en 4 van de GR zijn de taken genoemd die de Omgevingsdienst) betreffen. Daarmee is niet gezegd dat de Omgevingsdienst al die taken in volledige zelfstandigheid kan uitvoeren. Deze artikelen houden met andere woorden geen overdracht /delegatie in van bevoegdheden in de zin van artikel 10, lid 2 van de Wgr. Het is evenmin zo dat de Omgevingsdienst in het geheel geen besluiten kan nemen en uitsluitend adviezen zou uitbrengen. Uit oogpunt van efficiency is het wenselijk dat de Omgevingsdienst met betrekking tot de taken besluiten kan nemen in naam en onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Die ruimte is ingevuld met mandaatbesluiten van de deelnemers. Identieke mandaatbesluiten zijn voor de bedrijfsvoering van de Omgevingsdienstwenselijk, maar het is uiteindelijk aan de deelnemers welk mandaat wordt verstrekt en onder welke voorwaarden. In artikel 10, lid 2 van de Wgr staat dat een gemeenschappelijke regeling niet kan bepalen dat het bestuur van het openbaar lichaam kan besluiten tot uitbreiding van de overgedragen bevoegdheden. Bevoegdheden en daarop gebaseerde taken moeten dus door de deelnemers worden gegeven en kunnen door de Omgevingsdienst niet worden geclaimd met toepassing van artikel 10a van de Wgr.

 

Artikel 4a

 

Dit artikel bevat een kapstokbepaling op grond waarvan uitwerking kan worden gegeven aan het opstellen van een dienstverleningsovereenkomst met bijbehorende werkafspraken tussen de deelnemers.

 

Hoofdstuk 3 Het bestuur

 

De Omgevingsdienst is een openbaar lichaam. De Wgr bepaalt in artikel 12 dat het bestuur van een openbaar lichaam moet bestaan uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. Verder bepaalt dit hoofdstuk dat het algemeen bestuur aan het hoofd van het openbaar lichaam staat en dat de voorzitter tevens voorzitter is van beide besturen. De Wgr kent niet de functie van bestuurlijke secretaris. Omdat de GR een collegeregeling is, bestaat het bestuur uit leden van de colleges van burgemeester en wethouders en van gedeputeerde staten.

 

Paragraaf 1 Het algemeen bestuur

 

Artikel 6 Het algemeen bestuur

 

Aangezien de Omgevingsdienst is opgericht door de colleges, bestaat het algemeen bestuur volgens artikel 13, lid 6 van de Wgr (in combinatie met artikel 52, lid 1 van de Wgr) uit leden die door de colleges uit hun midden worden aangewezen.

Op grond van de Wgr is het mogelijk om verschillende varianten te kiezen voor de omvang van het bestuur. Gelet op het aantal van dertien deelnemers is één vertegenwoordiger per deelnemer nog goed werkbaar. Het lidmaatschap eindigt volgens artikel 13, lid 2 van de Wgr van rechtswege zodra het lid ophoudt wethouder/gedeputeerde van de desbetreffende gemeente/provincie te zijn. Verder betreft het een algemeen gebruikelijke bepaling.

Ingeval een vacature ontstaat, wijst het college van de betrokken deelnemer volgens artikel 6, lid 7 van de GR zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan. Hiervoor is geen termijn bepaald, maar de verwachting is dat hierover binnen enkele collegevergaderingen besloten kan worden.

 

Artikel 7 Werkwijze

 

De artikelen in de Gemeentewet die betrekking hebben op het vereiste van een reglement van orde, op de frequentie van vergaderingen, het oproepen voor de vergadering, het quorum, de immuniteit, ordehandhaving, stemmingen en op ambtelijke bijstand en ondersteuning zijn volgens artikel 22 van de Wgr (in combinatie met artikel 52 van de Wg), voor zover de Wgr er niet van afwijkt, van overeenkomstige toepassing op het algemeen bestuur.

Het wettelijk minimum van het aantal vergaderingen van het algemeen bestuur is volgens artikel 22, lid 2n van de Wgr vastgesteld op tweemaal per jaar. Als in de praktijk wordt ervaren dat deze vergaderfrequentie te laag is, dan kan het aantal zonder problemen boven dit minimum worden vastgesteld.

De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn volgens artikel 22, lid 3 van de Wgr openbaar. Besloten vergaderingen zijn volgens artikel 22, lid 4 van de Wgr mogelijk mits een vijfde deel van de aanwezige leden erom verzoekt of als de voorzitter het nodig oordeelt en het algemeen bestuur vervolgens beslist of de vergadering met gesloten deuren doorgang vindt (artikel 22, lid 5 van de Wgr).

In artikel 7, lid 5 van de GR zijn onverenigbare activiteiten vermeld, maar is ook impliciet bepaald dat voor de bestuursleden een gedragscode geldt. Aangezien de leden van het algemeen bestuur tevens collegelid bij een deelnemer zijn en bij alle deelnemers al een gedragscode aanwezig is, kan de Omgevingsdienst zich op het standpunt stellen dat een eigen gedragscode voor bestuursleden niet nodig is.

 

Geheimhouding

De regeling van de geheimhouding in besloten vergaderingen is opgenomen in artikel 23, van de Wgr. Geheimhouding kan worden opgelegd door het algemeen bestuur en geldt niet alleen voor de leden maar ook voor andere aanwezigen zoals ambtenaren en adviseurs.

Geheimhouding ten aanzien van stukken die naar het algemeen bestuur of naar leden daarvan gaan, kan volgens artikel 23, lid 2 van de Wgr ook opgelegd worden door het dagelijks bestuur, door de voorzitter van de Omgevingsdienst en door een advies- of bestuurscommissie zoals bedoeld in artikelen 24 of 25 van de Wgr. Dat moet op de stukken worden aangegeven. In de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur moet de geheimhouding van stukken bekrachtigd worden, anders vervalt deze volgens artikel 23, lid 3 van de Wgr. Na de bekrachtiging duurt op grond van artikel 23, lid 4 van de Wgr de geheimhouding die door het dagelijks bestuur, de voorzitter of de commissie ten aanzien van stukken is opgelegd, totdat het algemeen bestuur de geheimhouding opheft. Volgens artikel 16, lid 5 van de Wgr verschaft een lid van het algemeen bestuur over zaken waarover geheimhouding is opgelegd en waarover hij verantwoording moet afleggen of informatie moet verstrekken aan de raad of Provinciale Staten, slechts informatie indien de raad of Provinciale Staten ook geheimhouding hebben opgelegd.

 

Artikel 9 Vergaderquorum

 

In de praktijk is gebleken dat het besluitvormingsproces onnodig gehinderd kan worden doordat er niet voldoende leden van het algemeen bestuur aanwezig zijn bij vergaderingen. Dit probleem wordt ondervangen door een bepaling in de gemeenschappelijke regeling op te nemen dat een nieuwe vergadering wordt belegd, en onafhankelijk van het aantal aanwezigen, dan alsnog over dat onderwerp kan worden beslist. Dan kunnen de leden die niet aanwezig zijn alsnog hun zienswijzen naar voren brengen binnen een vastgestelde termijn. In het voorstel is uitgegaan van het principe, wie niet reageert stemt toe. Dat geldt dus alleen wanneer er al sprake is van een vergadering die voor de tweede keer wordt uitgeschreven, omdat er eerder geen quorum was. Het is dus wel zaak dat deelnemers in die gevallen alert blijven.

 

Artikel 10 Besluitvorming

 

In een gemeenschappelijke regeling kan de stemverhouding vrij ingevuld worden, met dien verstande, gelet op artikel 14, lid 3 van de Wgr, dat het dagelijks bestuur via bepaalde stemverhoudingen niet de meerderheid van het algemeen bestuur mag uitmaken. In deze regeling is in beginsel gekozen voor één stem per deelnemer. Uitgangspunt is verder dat in beginsel bij gewone meerderheid besluiten worden genomen. Het algemeen bestuur kan op grond van majeure financiële en/of inhoudelijke belangen van een of meer deelnemers echter besluiten tot een andere stemverhouding. Het algemeen bestuur stelt op voorstel van minimaal drie leden een arbitragecommissie in om een bindend advies te geven over welke belangen als majeur moeten worden aangemerkt. Bij majeure onderwerpen kan gedacht worden aan de plaats van huisvesting, een wezenlijke verandering in de bijdrage van een of meer deelnemers en de wijziging van de GR die voor een of meer deelnemers ingrijpend is.

 

Artikel 11 Inlichtingen- en actieve informatie- en verantwoordingsplicht algemeen bestuur

 

De inlichtingen- en verantwoordingsplicht van het algemeen bestuur is geregeld in de artikelen 16 tot en met 19b in samenhang met artikel 52 van de Wgr. In de GR moeten volgens de Wgr bepaalde zaken nader worden geregeld. In de praktijk is gebleken dat niet alle bestuurders, raads- en Statenleden op de hoogte zijn van de mogelijkheden en rechten van de gemeenteraad, raadsleden, Provinciale Staten, Statenleden alsmede van de colleges om hun afgevaardigden in het algemeen bestuur ter verantwoording te roepen en inlichtingen te vragen. Sinds de wijziging van de Wgr is daarom ook de actieve informatieplicht opgenomen.

Samengevat houdt de inlichtingenplicht van het algemeen bestuur in dat het inlichtingen moet geven aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan Provinciale Staten wanneer een of meer leden van de raad of Provinciale Staten inlichtingen vragen of wanneer zij nodig zijn voor de uitoefening van hun taken (artikel 17 van de Wgr).

 

Gevraagde inlichtingen

Op grond van artikel 17, lid 1 van de Wgr verstrekt het openbaar lichaam aan de raden of Provinciale Staten de door hem of meer leden van die raden of Staten desgewenst inlichtingen. De afzonderlijke leden van het algemeen bestuur hebben ingevolge artikel 16 van de Wgr een inlichtingenplicht en een verantwoordingsplicht tegenover het college dat hen heeft aangewezen en ingevolge artikel 19 van de Wgr tegenover de raad van de deelnemer wanneer een of meer leden daarvan om inlichtingen vragen.

De verantwoordingsplicht geldt dus voor de afzonderlijke leden en niet voor het voltallig algemeen bestuur tegenover een deelnemer.

 

Ongevraagde inlichtingen

Op grond van artikel 17, lid 2 van de Wgr verstrekt het bestuur van het openbaar lichaam de raden en Provinciale Staten alle inlichtingen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taken. De Wgr schrijft voor dat er afspraken moeten worden gemaakt over de wijze waarop deze informatie wordt aangeleverd. Relevant in dit licht is dat ook in de Wet open overheid (hierna Woo) een actieve informatieplicht is opgenomen, zij het dat deze een ruimer bereik heeft, namelijk niet specifiek richting de raden en Staten maar in de richting van de burger.

Om doublures in informatiestromen te voorkomen is ervoor gekozen door in deze GR:

  • a.

    aan te sluiten bij de actieve informatieplicht zoals verwoord in de Woo;

  • b.

    aanvullend een actieve informatieplicht te formuleren ten aanzien van de raden en Staten wat betreft de onderwerpen die ook voorzien zijn van een zienswijzeprocedure;

  • c.

    tot slot een actieve informatieplicht te formuleren ten aanzien van de onderwerpen die bij afzonderlijk AB-besluit als zodanig worden aangewezen.

  • Een aantal niet uitputtende suggesties voor onderwerpen waar het algemeen bestuur de raden/staten actief over zou kunnen informeren zijn:

    • -

      een begrotingswijziging waarbij de opdracht van één of meerdere deelnemers aan de wijziging ten grondslag ligt en de bijdragen van de overige deelnemers niet veranderen;

    • -

      vergaderstukken en verslagen van het algemeen bestuur van openbare lichaam als bedoeld in de Wet en hun commissies;

    • -

      agenda’s en besluitenlijsten van vergaderingen van het dagelijks bestuur.

      • jaarprogramma’s en jaarverslagen over productie en inhoudelijke trends

      • de vier- en achtmaandsrapportages.

  • De wijze van uitvoering van bovenstaande krijgt nader zijn beslag in het Reglement van orde.

Artikel 12 Commissies

 

De bevoegdheid tot het instellen van commissies van advies en van bestuurscommissies is volgens artikelen 24, 24a en 25 van de Wgr neergelegd bij het algemeen bestuur.

Een adviescommissie op grond van artikel 24 is een (tijdelijke) commissie die adviseert over onderwerpen waarvoor zij is opgericht. De instelling van vaste commissies geschiedt door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur of voorzitter. Volgens artikel 24, lid 3 van de Wgr kunnen “andere commissies van advies” aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter ingesteld worden door het dagelijks bestuur en de voorzitter. De Wgr bepaalt niet dat er voor deze commissies in de gemeenschappelijke regeling iets geregeld moet worden. Evenmin geeft de wet aan wat onder “andere commissies” verstaan moet worden. Volgens de wetsgeschiedenis van de Wgr moet men denken aan overlegcommissies en commissies van bijstand.

Op grond van artikel 25 van de Wgr kunnen aan bestuurscommissies een aantal bevoegdheden worden overgedragen die de commissie dan uitvoert in plaats van het algemeen bestuur. Een bestuurscommissie kan worden ingesteld ter behartigen van bepaalde belangen.

Op voorstel van de raden en Staten kan daarnaast op grond van artikel 24a van de Wgr een adviescommissie worden ingesteld die het algemeen bestuur van advies kan voorzien, de besluitvorming van de raden en Staten met betrekking tot de regeling kan voorbereiden of de raden en Staten van advies kan voorzien.

Een bestuurscommissie en een adviescommissie als bedoeld in artikel 24a mogen gelet op artikel 52, juncto artikel 25 van de Wgr niet eerder door het algemeen bestuur worden ingesteld dan nadat de raden en de Staten in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis te brengen.

Commissies mogen bestaan uit personen die niet lid zijn van het algemeen of van het dagelijks bestuur.

 

Artikel 12a Participatie

 

Artikel 10, lid 7 van de Wgr in samenhang met artikel 52 van de Wgr bepaalt dat indien de mogelijkheid tot participatie wordt geopend, in de GR bepalingen moeten worden opgenomen omtrent de wijze waarop ingezetenen van de deelnemende gemeenten, provincie en belanghebbenden bij de totstandkoming en uitvoering van beleid betrokken worden. De Omgevingsdienst is een beleidsarme overheidsinstantie. Bovendien is burgerparticipatie vaak al mogelijk gemaakt door het college, de raden en staten van de deelnemers. Toch is denkbaar dat burgerparticipatie gewenst is/wordt ten aanzien van bepaalde onderwerpen. In de GR is daarom een kan-bepaling op te nemen, inhoudende dat het algemeen bestuur kan besluiten tot het instellen van een inspraakmogelijkheid op de reguliere wijze zoals dat bij de colleges plaatsvindt.

 

Paragraaf 2 Het dagelijks bestuur

 

Artikel 13 Samenstelling

 

De Wgr bepaalt in artikel 14 dat het dagelijks bestuur uit de voorzitter en twee of meer andere leden moet bestaan. Het aantal leden moet in de regeling worden bepaald, met dien verstande dat zij volgens artikel 14 van de Wgr geen meerderheid in het algemeen bestuur mogen uitmaken.

De genoemde regio’s zijn als volgt ingedeeld:

Noord: Aa en Hunze, Assen, Noordenveld en Tynaarlo.

Zuidwest: De Wolden, Hoogeveen, Meppel, Midden-Drenthe en Westerveld.

Zuidoost: Borger-Odoorn, Coevorden en Emmen

 

Artikel 14 Vacature

 

Aangezien het dagelijks bestuur vaker vergadert dan het algemeen bestuur, is de vervulling van een vacature aan een exactere termijn gebonden dan bij het algemeen bestuur.

Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt volgens artikel 13, lid 2 in samenhang met lid 6 van de Wgr van rechtswege zodra het lid, dat immers tevens lid is van het algemeen bestuur, geen lid meer is van het algemeen bestuur.

 

Artikel 15 Werkwijze

 

In het dagelijks bestuur is de stemverhouding ‘vrij’ invulbaar. In deze regeling is het principe one-man, one-vote leidend. Waar een gekwalificeerde meerderheid wenselijk/noodzakelijk is, is dat in de regeling vermeld. Artikel 57c van de Wgr biedt de mogelijkheid tot het vormen van portefeuilles. Daarbij machtigt het dagelijks bestuur een of meer leden tot het uitoefenen van een of meer van zijn bevoegdheden.

 

Artikel 16 Geheimhouding

 

Aangezien de Wgr, in tegenstelling tot bij het algemeen bestuur, geen geheimhoudingsregeling kent voor de vergaderingen van het dagelijks bestuur terwijl dat wel gewenst kan zijn, is dit in artikel 16 van de GR geregeld. De regeling komt overeen met die voor het algemeen bestuur als bedoeld in artikel 23 van de Wgr. Dat wordt toegelicht onder het kopje geheimhouding onder de toelichting op artikel 7 van de GR.

 

Artikel 17 Inlichtingen- en actieve informatie- en verantwoordingsplicht dagelijks bestuur

 

Het dagelijks bestuur heeft wat betreft inlichtingen en/of verantwoording te maken met het algemeen bestuur (artikel 19a van de Wgr) en met de deelnemers (artikel 17 van de Wgr). De Wgr heeft dit als volgt geregeld. Het dagelijks bestuur en de afzonderlijke leden dienen volgens artikel 19a, lid 1 van de Wgr verantwoording af te leggen aan het algemeen bestuur. Volgens lid 2 van dit artikel dient het dagelijks bestuur verder alle inlichtingen aan het algemeen bestuur te geven die het algemeen bestuur nodig heeft.

Op grond van artikel 17 van de Wgr (in samenhang met artikel 52 van de Wgr) dient het dagelijks bestuur aan de raden en Provinciale Staten de door een of meer leden van de raad of Provinciale Staten gevraagde of ongevraagde inlichtingen te verstrekken. De raden en Provinciale Staten kunnen het voltallig dagelijks bestuur niet ter verantwoording roepen.

Artikel 17 van de GR bepaalt dat het reglement van orde van de desbetreffende raad of van provinciale staten van toepassing is.

Het algemeen bestuur kan volgens artikel 17, leden 5 en 7 van de GR zowel van het dagelijks bestuur als van de voorzitter verlangen van welke besluiten kennisgeving aan het algemeen bestuur wordt gedaan. Besluiten van de voorzitter kunnen on andere betreffen de besluiten tot geheimhouding (artikel 23, lid 2, van de Wgr) en tot het instellen van commissies (artikel 24, lid 3 van de Wgr).

Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur op grond van artikel 19a, lid 3 van de Wgr ontslaan als hij/zij het vertrouwen niet meer bezit. Het algemeen bestuur kan in haar reglement van orde termijnen opnemen met betrekking tot het verschaffen van inlichtingen.

Op grond van artikel 19b van de Wgr heeft het dagelijks bestuur de verplichting onze minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het provinciebestuur bericht en raad te geven als daarom wordt gevraagd. Daarbij dient het dagelijks bestuur de deelnemers mededeling te doen.

 

Artikel 17a Zienswijze meerjarige strategische plannen

 

Artikel 10, leden 5 en 6 van de Wgr schrijft voor dat het algemeen bestuur in de GR vast dient te leggen bij welke besluiten de verplichting geldt om een zienswijze aan de raden/Staten te vragen. Daarbij kan ook besloten worden geen besluiten aan zienswijzen te onderwerpen, maar dat moet dan expliciet in de GR worden vastgelegd. Door dit artikel is vastgelegd dat het algemeen bestuur er voor kan kiezen om bij grote beleidsvoornemens (in ieder geval strategische plannen) of besluiten (in ieder geval de kadernota/kaderbrief)een zienswijzeprocedure te volgen.

 

Paragraaf 3 De voorzitter

 

Artikel 18

 

Ingevolge artikel 12 van de Wgr (in samenhang met artikel 52 van de Wgr) is de voorzitter een afzonderlijk bestuursorgaan en is hij tevens voorzitter van het algemeen en het dagelijks bestuur. Volgens artikel 13, lid 9 van de Wgr (in samenhang met artikel 52 van de Wgr) wordt de voorzitter door en uit het algemeen bestuur aangewezen. Ingevolge artikel 57d van de Wgr vertegenwoordigt hij de Omgevingsdienst in en buiten rechte, welke bevoegdheid hij kan opdragen aan een ander.

 

Hoofdstuk 4 Bevoegdheden

 

Artikelen 21 en 22 Bevoegdheden van het algemeen en dagelijks bestuur

 

De artikelen die hier zijn opgenomen betreffen de standaard bevoegdheidsregels van beide bestuursorganen. Uitgangspunt is artikel 57 van de Wgr volgens welke de bevoegdheden berusten bij het algemeen bestuur tenzij bij wet of in de gemeenschappelijke regeling anders is bepaald. Verder is de bevoegdheidtoedeling volgens de Wgr van belang. Daarnaast zijn er enkele essentiële beslissingsbevoegdheden aan het algemeen bestuur opgedragen, zoals het vaststellen van de productencatalogus.

De regeling omtrent het oprichten en deelnemen in stichtingen, maatschappen enz. is opgenomen met het oog op het creëren van de mogelijkheid daartoe. Het is namelijk niet uitgesloten dat in de toekomst voor gesloten stortplaatsen en langdurige bodemsaneringsprojecten dit soort instellingen worden opgericht.

Aan het dagelijks bestuur zijn meer beheersmatige en uitvoerende bevoegdheden toebedeeld. De door de Wgr toebedeelde taken zijn volgens artikel 57b:

  • -

    het voeren van het dagelijks bestuur voor zover dat niet bij of krachtens de wet of de GR bij het algemeen bestuur is gelegd;

  • -

    het voorbereiden en uitvoeren van beslissingen van het algemeen bestuur;

  • -

    het vaststellen van regels over de ambtelijke organisatie;

  • -

    het besluiten tot privaatrechtelijke rechtshandelingen zoals het kopen, verkopen, ruilen, bezwaren, vervreemden van roerende en onroerende goederen, het aangaan van geldleningen en van rekening-courantovereenkomsten, het uitlenen van gelden en het waarborgen van geldleningen van anderen, behalve het oprichten en deelnemen in stichtingen etc. als hiervoor bedoeld;

  • -

    het namens de Omgevingsdienst, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur besluiten tot het voeren van rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures, of tot handelingen ter voorbereiding daarop (conservatoire maatregelen), tenzij het algemeen bestuur, voor zover het hem aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

De in artikel 22, lid 1, onder m, van de GR bedoelde klachtenregeling is het “Klachtenreglement Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe 2013”. Volgens deze regeling worden klachten intern door de naast hogere behandeld. Vervolgens staat de klager de weg open naar de Nationale Ombudsman.

 

Het algemeen bestuur kan ook bevoegdheden aan het dagelijks bestuur overdragen tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarop zijn in artikel 57a, lid 2 van de Wgr enkele uitzonderingen gemaakt. Dat zijn wezenlijke zaken waarvoor het algemeen bestuur zijn directe verantwoordelijkheid moet houden. Het gaat om het vaststellen van de begroting en de jaarrekening, het heffen van bepaalde belastingen, onder andere leges, en het vaststellen van verordeningen die door strafbepaling of bestuursdwang gehandhaafd worden.

 

Hoofdstuk 5 Organisatiebepalingen

 

Volgens artikel 57b van de Wgr behoort de organisatie van een openbaar lichaam tot de taak van het dagelijks bestuur.

 

Artikel 23 De directeur

 

De directeur heeft naast de dagelijkse leiding ook de scharnierfunctie naar de voorzitter, het algemeen en het dagelijks bestuur. De positie van de directeur als ambtelijk secretaris wordt nader uitgewerkt in het reglement van orde en de op grond van artikel 23, lid 3 van de GR door het dagelijks bestuur vast te stellen instructie, die onderdeel uitmaakt van het organisatiereglement.

 

Artikel 24 Overleg

 

Overleg met de deelnemers is een goed middel om de deelnemende gemeenten, ook als zij niet deelnemen in het dagelijks bestuur, te betrekken bij de gang van zaken van het openbaar lichaam. Door de deelnemers te betrekken kunnen zij ook hun belangen naar voren brengen en adviseren over besluiten die genomen moeten worden. Het ligt voor de hand dat dit overleg of door een enkele bestuurder wordt gevoerd of door de directeur.

 

Hoofdstuk 6 Financiën

 

Voor de begroting en de jaarrekening zijn ook de artikelen 58 tot en met 59 van de Wgr van toepassing alsmede, volgens artikel 59, lid 6 van de Wgr, de artikelen 190 tot en met 219 van de Provinciewet. Het betreft bepalingen over de begroting, begrotingswijzigingen, de jaarrekening , de administratie en de financiële controle.

 

Artikelen 25, 26 en 27

 

Van belang is dat de financiële bepalingen enerzijds bewerkstelligen dat de GR goed kan functioneren en anderzijds dat de deelnemers helder hebben en houden welke verplichtingen op hen af komen en hoe die verplichtingen tot stand komen.

De Wgr schrijft in artikel 58b een kaderbrief voor, die uiterlijk 30 april, dan wel de op de met de deelnemers afgesproken datum, voorafgaand aan het begrotingsjaar door het dagelijks bestuur aan de raden en aan Provinciale Staten moet worden gezonden, met de voorlopige jaarrekening. Op advies van de Vereniging van Drentse Gemeenten (VDG) zijn in Drenthe samenwerkingsafspraken gemaakt. Hierin is opgenomen dat in het voorjaar een voorjaarsgesprek plaats vindt tussen de raden/Staten en de Omgevingsdienst waarin de beleidsmatige voornemens worden besproken. Daarnaast is opgenomen dat uiterlijk 15 april de ontwerpbegroting, inclusief de beleidsmatige kaders, worden aangeboden aan de raden en Staten.

De kaderbrief is een brief die de financiële en beleidsmatige kaders voor het komende begrotingsjaar geeft. Volgens de memorie van toelichting van de Wgr (Kamerstuk 33697, nummer 3) gaat het om in ieder geval een indicatie van de gemeentelijke bijdrage aan het openbaar lichaam, de beleidsvoornemens voor het volgende begrotingsjaar en de prijscompensatie.

In de GR is (op grond van artikel 59 van de Wgr) bepaald dat het dagelijks bestuur de ontwerp-begroting uiterlijk twaalf weken voor vaststelling in het algemeen bestuur in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient aan Provinciale Staten en aan de raden zendt. De raden en Staten worden in deze periode in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te geven. Vervolgens legt het dagelijks bestuur de ontwerp-begroting samen met de zienswijzen ter vaststelling voor aan het algemeen bestuur. Binnen twee weken na de vaststelling, in ieder geval 15 september, zendt het dagelijks bestuur de door het algemeen bestuur vastgestelde begroting toe aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Met toepassing van artikel 59, lid 6 van de Wgr is de Omgevingsdienst de mogelijkheid gegeven om te schuiven met begrotingsposten, indien dat niet leidt tot een verhoging van de bijdragen van de deelnemers. Dat maakt de Omgevingsdienstflexibeler en dan behoeft niet bij elke begrotingswijziging de volledige procedure van voorlegging en meningsvorming bij alle deelnemers te worden gevolgd.

 

De voorlopige jaarrekening dient op grond van het bepaalde in artikel 58b van de Wet op 30 april klaar te zijn, dan wel de op de met de deelnemers afgesproken datum (op advies van VDG is dat nu 15 april). Artikel 26 GR geeft ook regels om de resultaten te verdelen. Tevens is opgenomen dat de jaarrekening aan de deelnemers wordt gezonden.

 

In artikel 27, lid 1 van de GR is bepaald dat het algemeen bestuur nadere regels kan stellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen bijdragen. Daaraan zijn twee beperkingen verbonden. Enerzijds moeten die regels blijven binnen het in het tweede lid verwoorde kader en anderzijds moeten de colleges gehoord worden. Er is geen sprake van een veto- of instemmingsrecht, maar van een horen. In het algemeen bestuur dienen dan de besluiten te vallen. Over de verdeling van de kosten zal het algemeen bestuur besluiten. Doel van deze bepaling is te garanderen dat de kosten voor de deelnemers niet hoger zullen zijn dan de kosten nu per deelnemer bij de uitvoering van de door de Omgevingsdienst op grond van volgens artikel 3 van de GR uit te voeren taken.

Artikel 27, lid 4 van de GR bepaalt dat de RUD elke maand voorschotnota’s kan indienen bij de deelnemers. De in dat lid vermelde verplichting tot betaling is gebaseerd op artikel 10a van de Wgr.

 

Artikel 28 Opheffing en Liquidatieplan

 

Volgens artikel 9 van de Wgr moet de GR bepalingen inhouden omtrent de vereffening van het vermogen ingeval van ontbinding van het openbaar lichaam. Opheffing geschiedt uiteraard net als de instelling door de deelnemers. Het algemeen bestuur stelt een liquidatieplan op. Daarin zullen de deelnemers de gevolgen van de opheffing zien. De noodzakelijke toestemming van de raad of Provinciale Staten is gebaseerd op artikel 51 van de Wgr.

 

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

 

Artikel 29 Archief

 

Volgens artikel 40 van de Archiefwet 1995 dient een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Staatsblad 1989, 571) tevens een voorziening omtrent de zorg voor de archiefbescheiden in te houden, die zoveel mogelijk overeenkomstig de bepalingen van de Archiefwet 1995 wordt getroffen. De gekozen uitwerking sluit aan op de artikelen 27, eerste lid, 30, eerste lid, 31 en 41, eerste lid van de Archiefwet.

 

Artikel 30 Geschillen

 

Artikel 28 van de Wgr geeft een speciale regeling voor geschillen omtrent de toepassing van de gemeenschappelijke regeling tussen besturen van deelnemende gemeenten of tussen besturen van een of meer gemeenten en het bestuur van het openbaar lichaam, de bedrijfsvoeringsorganisatie of het gemeenschappelijk orgaan. Ten aanzien van geschillen in gemeenschappelijke regelingen waar de provincie ook aan deelneemt moet het geschil aan de bevoegde rechter worden voorgelegd. Voordat een geschil aan de bevoegde rechter wordt voorgelegd dienen deelnemers een poging te ondernemen het geschil via een minnelijke regeling op de lossen.

Deze regeling voor geschilbeslechting heeft uitsluitend betrekking op geschillen omtrent de toepassing van de gemeenschappelijke regeling. Geschillen over het al dan niet treffen van een gemeenschappelijke regeling en over de inhoud van een te treffen regeling vallen hier niet onder. Dat geldt ook voor geschillen over wijziging van een regeling en over beëindiging van of uittreding uit een regeling, tenzij het geschil betrekking heeft op de toepassing van in de regeling opgenomen regels ter zake. Geschillen over besluiten die hun grondslag vinden in een andere wet dan de Wgr zijn geen geschillen als bedoeld in dit lid. Blijkens dit lid gaat het hier alleen om geschillen tussen de betrokken besturen en niet om geschillen tussen de betrokken gemeenschappelijke openbare lichamen.

 

Artikel 32 Beëindiging taken

 

Dit artikel ziet op de structurele afname van facultatieve taken. Incidentele opdrachten horen tot het takenpakket van het dagelijks bestuur. Bij het niet langer afnemen van facultatieve taken kan er voor de uitvoeringsdienst een probleem ontstaan met bijvoorbeeld de formatie. In artikel 32 is geregeld op welke wijze facultatieve taken kunnen worden afgestoten door een deelnemer. Het algemeen bestuur zal dan met gewone meerderheid de gevolgen regelen. In de praktijk zal dat neerkomen op het stellen van voorwaarden om de afstoting budgettair neutraal te kunnen laten verlopen voor de Omgevingsdiensten de overige deelnemers. Het is derhalve zaak om bij het laten uitvoeren van facultatieve zaken dan ook al te bezien of dit leidt tot meerkosten voor de Omgevingsdiensten zo ja, om daar dan al afspraken over te maken, opdat een deelnemer niet voor kosten komt te staan, die hij zich wellicht niet gerealiseerd heeft bij het aangaan van de afname.

 

Artikel 32a Wijziging

 

In dit artikel is onder meer bepaald dat de deelnemers op voorstel van het algemeen bestuur kunnen besluiten tot wijziging van de GR. Omdat dit een regeling tussen colleges is, geldt ook hier, en ook ingeval van uittreden, dat daarvoor de toestemming van de raad dan wel provinciale staten vereist is op grond van artikel 1, lid 3 van de Wgr. De in artikel 32a GR genoemde termijn van acht weken is toereikend, aannemend dat het algemeen bestuur een dergelijk voorstel niet onverhoeds zal presenteren, zodat de deelnemers al eerder de gelegenheid hebben gehad zich te oriënteren op de standpunten van raden en Staten.

 

Artikel 33 en 33a Uittreding(splan)

 

Uittreding moet op grond van artikel 9 van de Wet worden geregeld in de gemeenschappelijke regeling. Bij een Omgevingsdienstwaar de samenwerking vanuit het rijk geïnitieerd wordt en wettelijk wordt verplicht, is uittreding niet aannemelijk, maar zolang daar geen formele wettelijke belemmering voor bestaat is het noodzakelijk een dergelijke bepaling in de regeling op te nemen

De Wgr schrijft sinds de wijziging voor dat in de regeling bepalingen worden opgenomen over de gevolgen van (partiele) uittreding van een deelnemende partner. In de GR is daarom bepaald welke onderwerpen in het uittredingsplan dienen te worden opgenomen omtrent het vermogen van Omgevingsdienst bij (partiele) uittreding en de gevolgen daarvan op het personeel, lopende contracten, huisvesting en investeringen. Tevens is het voorstel om afspraken te maken over risico-opslag, frictiekosten en desintegratiekosten.

De gewijzigde wet stelt ook dat in de GR wordt opgenomen dat bij het treffen (waar mede onder wordt verstaan het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit een regeling) van een GR een zienswijzeprocedure vereist is. Dit is vastgelegd in artikel 33 onder 1.

Dat geldt eveneens voor toetreding hetgeen is vastgelegd in artikel 31, lid 2 van de GR.

Wat betreft de wijziging van de regeling is deze vastgelegd in artikel 32a, leden 3 en 4 van de GR. Daarin moet additioneel de raden en Staten bij worden toegevoegd.

 

Artikel 34 Evaluatie

 

De gewijzigde wet schrijft voor dat er in de GR bepalingen moeten worden opgenomen over evaluatie van de GR. In artikel 34 is hiertoe een bepaling opgenomen dat op verzoek van een meerderheid van de deelnemers een evaluatie kan worden ingesteld. Het algemeen bestuur stelt hiertoe een plan op en nodigt de raden en de Provinciale Staten uit om schriftelijk onderwerpen hiervoor aan te dragen.

Dan zal een overall evaluatie op werking van de regeling, de uitvoeringsbepalingen en de uitvoeringspraktijk moeten worden opgesteld. Daarbij zal ook uiteraard aandacht zijn voor de relatie van de Omgevingsdienst met de deelnemers. Dan kan bezien worden of de Omgevingsdienst heeft gebracht waarvoor deze in het leven is geroepen. Het staat daarnaast natuurlijk het algemeen bestuur vrij om op eigen initiatief een evaluatie uit te voeren.

 

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

 

Artikel 36

 

De bekendmaking van de GR is op grond van artikel 26, lid 1, in samenhang met artikel 52, lid 1 van de Wgr opgedragen aan de provincie. Dat moet door kennisgeving in het Provincieblad. Nieuw is dat het openbaar lichaam verantwoordelijk is voor toevoeging van de regeling en bijbehorende gegevens in het CR-register (het register van overheidsorganisaties op overheid.nl.

Bovenstaande geldt ook bij wijziging, verlenging, opheffing, toetreding en uittreding.

Naar boven