Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Twente

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand en Wierden;

 

en het college van gedeputeerde staten van Overijssel

 

overwegende:

  • -

    dat een omgevingsdienst in de vorm van een gemeenschappelijke regeling met openbaar lichaam verplicht wordt voorgeschreven;

  • -

    dat ingevolge artikel 13.12 van het Omgevingsbesluit de deelnemers verplicht zijn om nader in dit artikel aangegeven (standaard)taken door de omgevingsdienst te laten uitvoeren;

  • -

    dat de respectievelijke gemeenteraden en Provinciale Staten de ingevolge artikel 51, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen vereiste toestemming hebben verleend tot het aangaan van deze gemeenschappelijke regeling;

  • -

    dat de Wet gemeenschappelijke regelingen op 1 juli 2022 gewijzigd is;

  • -

    dat de Omgevingswet per 1 januari 2024 in werking treedt.

 

gelet op het bepaalde artikel 52 van de Wet gemeenschappelijke regelingen en artikel 18.21 e.v. van de Omgevingswet;

 

Besluiten:

Vast te stellen de navolgende gemeenschappelijke regeling voor de Omgevingsdienst Twente.

 

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

     

standaardpakket:

zowel de basistaken, zoals bedoeld in artikel 13.12 van het Omgevingsbesluit, als ook de variant 4 taken;

  • b.

     

colleges:

de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende colleges van burgemeester en wethouders onderscheidenlijk gedeputeerde staten van de deelnemers als bedoeld in artikel 1, onder sub c, van de regeling;

  • c.

     

deelnemers:

het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand en Wierden;

  • d.

     

directeur/secretaris:

de functionaris bedoeld in artikel 24 van de regeling;

  • e.

     

facultatieve taken;

de taken als bedoeld in artikel 5, 6 en 7 van de regeling. Facultatieve taken kunnen worden onderverdeeld in:

  • -

    structurele taken voor deelnemers,

  • -

    en tijdelijke taken voor derden;

  • f.

     

fysieke leefomgeving:

de fysieke leefomgeving, zoals bedoeld in artikel 1.2 van de Omgevingswet;

  • g.

     

gelijk speelveld:

het stellen van in overeenkomstige situatie gelijke eisen en normen bij de verlening van vergunningen, het verrichten van toezicht en het uitvoeren van handhavingsacties;

  • h.

     

Omgevingsdienst Twente:

het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

  • i.

     

regeling:

deze gemeenschappelijke regeling;

  • j.

     

uitvoeringsprogramma:

het programma dat elke deelnemer jaarlijks met de Omgevingsdienst Twente overeenkomt, waarin partijen aanvullende specifieke wensen, ambities en afspraken met elkaar overeenkomen;

  • k.

     

vertegenwoordigende organen:

Provinciale staten van de provincie Overijssel en de gemeenteraden van de gemeenten Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand en Wierden;

  • l.

     

vth-taken:

taken v.w.b. vergunningverlening, toezicht en handhaving op het gebied van het omgevingsrecht.

  • m.

     

wet:

de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2 Instelling

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam genaamd Omgevingsdienst Twente.

  • 2.

    De Omgevingsdienst Twente is gevestigd in Almelo.

Artikel 3 Belang

  • 1.

    De Omgevingsdienst Twente is ingesteld ter behartiging van de individuele en gezamenlijke belangen van de deelnemers op het gebied van:

    • a.

      het voorbereiden van beschikkingen;

    • b.

      het toezicht op de naleving van de milieuvoorschriften, neergelegd in wet- en regelgeving en in beschikkingen, en

    • c.

      aanvullende taken en bevoegdheden welke door het bevoegd gezag aan de Omgevingsdienst Twente zijn gemandateerd.

  • 2.

    De Omgevingsdienst Twente draagt zorg voor een organisatie ter behartiging van de in het eerste lid genoemde belangen en richt zich daarbij op:

    • a.

      het bieden van een structuur waarin de deelnemers voldoen aan de wettelijke eisen van kwaliteit, effectiviteit en robuustheid en organisatie voor de uitvoering van de taken;

    • b.

      de adviezen aan en uitvoering voor de deelnemers ten behoeve van de taken;

    • c.

      het inzetten van kennis en kunde;

    • d.

      Het realiseren van een centraal aanspreekpunt voor externe partners, en

    • e.

      het creëren van een gelijkspeelveld voor burgers en bedrijven in het werkgebied van de Omgevingsdienst Twente.

Hoofdstuk 2: Taken

Artikel 4 Taken voor alle deelnemers

De taken die de Omgevingsdienst Twente uitvoert voor alle deelnemers zijn:

  • -

    de taken zoals deze zijn of worden opgenomen in het standaardpakket, en

  • -

    andere taken, voor zo ver door alle deelnemers is besloten dat deze door de Omgevingsdienst Twente voor de deelnemers worden uitgevoerd.

Artikel 5 Structurele facultatieve taken voor individuele deelnemers

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan op verzoek van een deelnemer besluiten ook andere taken dan de vth-taken vermeld in artikel 4 te verrichten.

  • 2.

    Deze dienstverlening wordt als structureel gezien, als de kosten voor de uitvoering van deze taken structureel worden ingebracht in de meerjarenbegroting.

  • 3.

    Het uitgangspunt voor de uitvoering van deze taken is het door de deelnemer vastgestelde beleid en de bijbehorende bekostiging, vermeerderd met een percentage voor overhead. Artikel 25 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur komt met de deelnemer een dienstverleningsovereenkomst overeen. De dienstverleningsovereenkomst bevat in ieder geval afspraken over de mogelijkheid tot het aanpassen dan wel wijzigen van de bandbreedte en het volume van de structurele facultatieve taken die de Omgevingsdienst Twente voor de deelnemer uitvoert.

Artikel 6 Facultatieve taken voor individuele deelnemers op basis van overeenkomst

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan met een deelnemer overeenkomen om andere vth-taken dan vermeld in artikel 4 te verrichten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan alleen besluiten tot het uitvoeren van facultatieve taken zoals genoemd in het eerste lid, indien de uitvoering van deze taken aanvullend is op de uitvoering van de taken zoals genoemd in artikel 4.

  • 3.

    Voor de facultatieve taken voor deelnemers wordt ten minste een kostendekkend tarief in rekening gebracht. Artikel 25 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7 Facultatieve taken voor derden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan met een andere publiekrechtelijke organisatie overeenkomen om werkzaamheden ten behoeve van die publiekrechtelijke organisaties te verrichten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan daartoe alleen besluiten indien de uitvoering van deze taken aanvullend is op de uitvoering van de taken zoals genoemd in artikel 4.

  • 3.

    Voor de facultatieve taken voor derden wordt tenminste een kostendekkend tarief in rekening gebracht.

  • 4.

    De omvang van de facultatieve taken voor derden mag niet meer zijn dan toelaatbaar is op basis van artikel 2.24b, eerste lid, aanhef en onder b, Aanbestedingswet 2012.

Artikel 8 Overige bepalingen taken

  • 1.

    Ter uitvoering en nadere invulling van de in artikel 4, 5, en 6 bedoelde taken, stelt het algemeen bestuur voor de duur van de gemeenschappelijke regeling de algemene voorwaarden van de Omgevingsdienst Twente vast, waarbij in elk geval worden geregeld:

    • a.

      de voorwaarden voor de taakuitvoering van het standaardpakket;

    • b.

      de voorwaarden voor uitvoering van facultatieve taken;

    • c.

      de aansprakelijkheid, verzekering en geschillen met betrekking tot de taakuitvoering, en

    • d.

      een regeling in geval niet wordt voldaan aan de door de deelnemers gestelde eisen.

  • 2.

    Binnen de kaders van de algemene voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, maakt de Omgevingsdienst Twente met alle deelnemers werkafspraken die voor elke deelnemer worden vastgelegd in een met de omgevingsdienst te sluiten dienstverleningsovereenkomst. Per jaar wordt de dienstverleningsovereenkomst geconcretiseerd in een uitvoeringsprogramma.

  • 3.

    In het uitvoeringsprogramma worden de omvang van de per deelnemer van de Omgevingsdienst Twente af te nemen taken vastgelegd. Het gaat dan om het kwaliteitsniveau met een afgesproken ondergrens, zoals in het vastgestelde beleid. Aanvullende kwaliteitsafspraken worden vastgelegd in de te sluiten dienstverleningsovereenkomst.

  • 4.

    Per jaar kan de omvang van de door de deelnemers af te nemen facultatieve taken als bedoeld in artikel 6 onder bepaalde, in de dienstverleningsovereenkomst vastgelegde voorwaarden, worden gewijzigd. Artikel 33 is hierop van toepassing. Ook kan de Omgevingsdienst Twente met een deelnemer gedurende het jaar overeenkomen dat ze facultatieve taken uitvoert die van tijdelijke aard zijn. De dienstverleningsovereenkomsten en het uitvoeringsprogramma komen niet te vervallen door wijziging van deze regeling.

  • 5.

    Het eerste tot en met het vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het verrichten van facultatieve taken voor derden, zoals genoemd in artikel 7.

Hoofdstuk 3: Bevoegdheden

Artikel 9 Bevoegdheden

  • 1.

    De deelnemers dragen geen bevoegdheden over aan het bestuur van de Omgevingsdienst Twente.

  • 2.

    Voor de uitvoering van zowel de standaardtaken als de facultatieve taken wordt bij separaat besluit door de deelnemers, mandaat verleend aan de directeur/secretaris.

Hoofdstuk 4: Het bestuur

§ 1 Het algemeen bestuur

Artikel 10 Samenstelling algemeen bestuur

  • 1.

    De colleges wijzen uit hun midden ieder één lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2.

    De colleges wijzen uit hun midden één plaatsvervangend lid aan dat het door hen benoemde lid bij ontstentenis of verhindering vervangt.

  • 3.

    Indien tussentijds de plaats van een lid vacant komt, wijst het college van de betrokken deelnemer binnen 8 weken een nieuw lid aan.

  • 4.

    Een college kan het door hem aangewezen lid ontslaan als het lid niet langer zijn vertrouwen geniet.

  • 5.

    Het lidmaatschap van een lid van het algemeen bestuur eindigt zodra men ophoudt lid te zijn van het college dat hem heeft aangewezen. De procedure als bedoeld in het derde lid is dan van toepassing. Aftredende leden blijven hun functie waarnemen totdat opnieuw in de benoeming is voorzien, tenzij betrokkene geen zitting meer heeft in het college.

  • 6.

    Het derde, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een plaatsvervangend lid.

Artikel 11 Incompatibiliteiten algemeen bestuur

Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van de Omgevingsdienst Twente in dienst genomen of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld zij die op basis van inhuur werkzaam zijn voor de Omgevingsdienst Twente of één van de deelnemers.

Artikel 12 Stemverdeling en besluitvorming algemeen bestuur

  • 1.

    Ieder lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 2.

    Besluiten worden genomen met een meerderheid van stemmen, tenzij in de regeling anders is bepaald.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid is voor de volgende besluiten minimaal drie vierde meerderheid van de stemmen nodig:

    • a.

      het besluit tot het ontslag van een lid van het dagelijks bestuur;

    • b.

      het besluit tot de vaststelling van de bijdrageverordening;

    • c.

      het besluit tot de vaststelling van de begroting;

    • d.

      het besluit tot het vaststellen van een ontwerpbesluit voor de opheffing van de regeling;

    • e.

      het besluit tot het wijzigen van de structureel facultatieve taken zoals genoemd in artikel 5 van deze regeling;

    • f.

      het besluit tot vaststelling van het liquidatieplan ex artikel 34 van deze regeling;

    • g.

      het besluit omtrent de toetredingsvergoeding, en

    • h.

      het besluit over de uittreedvergoeding van een deelnemer.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede en derde lid is voor een ontwerpbesluit tot het wijzigen van de regeling unanimiteit vereist. Voor een ontwerpbesluit tot wijziging van de regeling die uitsluitend betrekking heeft op aanpassingen aan veranderde wettelijke bepalingen is een gewone meerderheid van stemmen vereist.

Artikel 13 Bevoegdheden algemeen bestuur

Aan het algemeen bestuur komen alle taken toe die bij of krachtens deze regeling aan de Omgevingsdienst Twente zijn opgedragen, en niet bij of krachtens de wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen. Tot deze taken en bevoegdheden behoren in ieder geval:

  • a.

    het vaststellen van een bedrijfsplan en beleidsplannen van de Omgevingsdienst Twente;

  • b.

    het vaststellen van het standaardpakket en de structureel facultatieve taken voor deelnemers;

  • c.

    het vaststellen van de uitvoeringsprogramma’s;

  • d.

    het vaststellen van uitvoeringsregels die de andere organen van de Omgevingsdienst Twente moeten opvolgen bij de uitoefening van hun bevoegdheden;

  • e.

    het doen van voorstellen aan de deelnemers omtrent toetreding tot wijziging van of opheffing van de regeling;

  • f.

    het oprichten van en deelnemen in een (werkgevers)vereniging ter behartiging van één of meer belangen van de Omgevingsdienst Twente, met inachtneming van hetgeen daarover in artikel 55a van de wet is bepaald.

§ 2 Commissies

Artikel 14 Commissies

Het algemeen bestuur kan bestuurscommissies als bedoeld in artikel 25 van de wet instellen.

 

§ 3 Het dagelijks bestuur

Artikel 15 Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1.

    Het aantal door en uit het algemeen bestuur aangewezen leden van het dagelijks bestuur, onder wie de voorzitter, bedraagt vijf.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur worden in de eerste vergadering van elke zittingsperiode van de colleges door het algemeen bestuur aangewezen.

  • 3.

    De leden van het dagelijks bestuur kunnen te allen tijde zelf ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter onverwijld schriftelijk op de hoogte.

  • 4.

    De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door ontslag of om andere redenen openvallen, vindt plaats uiterlijk acht weken na dat openvallen.

    Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan zal het algemeen bestuur het aanwijzen van een nieuw lid van het dagelijks bestuur uitstellen totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur wederom zal zijn bezet. Dat uitstel mag niet meer dan 3 maanden bedragen.

Artikel 16 Werkwijze vergaderingen dagelijks bestuur

  • 1.

    Op de vergaderingen van het dagelijks bestuur is het bepaalde in de artikelen 52 tot en met 60 van de Gemeentewet van toepassing.

  • 2.

    Elk lid van het dagelijks bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 3.

    In de eerste vergadering na de aanwijzing als bedoeld in artikel 15 tweede lid regelt het dagelijks bestuur onderling de werkzaamheden.

Artikel 17 Klachtenregeling

Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het vaststellen van een regeling met betrekking tot de behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

§ 4 De voorzitter

Artikel 18 De voorzitter

  • 1.

    De voorzitter wordt in de eerste vergadering van elke zittingsperiode door en uit het algemeen bestuur gekozen voor een periode van vier jaar.

  • 2.

    Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de plaatsvervangend voorzitter, die door het algemeen bestuur uit de leden van het dagelijks bestuur wordt aangewezen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan besluiten de voorzitter ontslag te verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

  • 4.

    De aanwijzing van de voorzitter ter vervulling van een plaats die door ontslag of om andere redenen openvalt, vindt plaats uiterlijk acht weken na dat openvallen.

Hoofdstuk 5: Inlichtingen en verantwoording

§ 1 Tussen Omgevingsdienst Twente en deelnemende gemeenten

Artikel 19 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

  • 1.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de vertegenwoordigende organen en de colleges ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door hen gevoerde en te voeren bestuur nodig is.

  • 2.

    Het algemeen bestuur geeft de vertegenwoordigende organen schriftelijk alle inlichtingen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taken. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de vertegenwoordigende organen de door één of meer leden daarvan overeenkomstig het reglement van orde van het vertegenwoordigende orgaan verlangde inlichtingen.

  • 3.

    Een verzoek om inlichtingen als bedoeld in het derde lid kan schriftelijk of mondeling worden ingediend bij het betreffende orgaan.

  • 4.

    Het betreffende orgaan verstrekt de gevraagde inlichtingen binnen een maand na ontvangst van het verzoek.

     

§ 2 Tussen lid algemeen bestuur en deelnemer

Artikel 20 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur voorziet het vertegenwoordigende orgaan en het college van zijn gemeente onderscheidenlijk provincie van alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door hem in het algemeen bestuur gevoerde en te voeren bestuur nodig is.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur verleent daartoe de nodige medewerking door onder meer tijdig de agenda’s van vergaderingen van het algemeen bestuur ter inzage te leggen voor de vertegenwoordigende organen.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur geeft het vertegenwoordigend orgaan de door één of meer leden daarvan, overeenkomstig het reglement van orde van dat vertegenwoordigend orgaan, verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 4.

    Een lid van het algemeen bestuur is aan het vertegenwoordigend orgaan van zijn gemeente onderscheidenlijk provincie verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde bestuur.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur geeft de vertegenwoordigende organen schriftelijk alle inlichtingen die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

     

§ 3 Tussen dagelijks bestuur en algemeen bestuur

Artikel 21 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2.

    Zij geven het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door één of meer leden gevraagde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang.

Artikel 22 Zienswijzen

  • 1.

    Behoudens verplichtingen voortvloeiend uit de wet of de regeling, worden besluiten van het bestuur niet aan zienswijzen van de vertegenwoordigende organen onderworpen.

  • 2.

    Als tenminste vier vertegenwoordigende organen verzoeken om een zienswijzeprocedure, vindt pas definitieve besluitvorming door het algemeen bestuur plaats nadat de vertegenwoordigende organen over het ontwerpbesluit dat ter besluitvorming voorligt om zienswijzen zijn gevraagd. In spoedeisende gevallen kan het algemeen bestuur afzien van het vragen van zienswijzen.

  • 3.

    Indien het tweede lid wordt toegepast, dan hebben de vertegenwoordigende organen acht weken de tijd om hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur bekend te maken. Voorafgaand aan het nemen van het besluit waarover de zienswijze is gegeven, stelt het dagelijks bestuur de vertegenwoordigende organen en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijze, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 23 Participatie

  • 1.

    Ingezetenen en belanghebbenden kunnen via de normale procedures bij de vertegenwoordigende organen, respectievelijk de colleges, inspreken omtrent besluiten van de Omgevingsdienst Twente.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het algemeen bestuur beslissen dat bij ingrijpende besluiten een apart traject voor inspraak wordt doorlopen, waarbij zowel belanghebbenden als ingezetenen de kans krijgen inspraak te leveren.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur informeert de colleges zo spoedig mogelijk omtrent het voornemen tot het mogelijk maken van inspraak.

  • 4.

    De colleges en het dagelijks bestuur maken op de gebruikelijke wijze bekend dat de mogelijkheid tot inspraak wordt geboden.

Hoofdstuk 6: Personeel

Artikel 24 De directeur/secretaris

  • 1.

    De Omgevingsdienst Twente heeft een directeur die onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur belast is met de leiding van de Omgevingsdienst Twente.

  • 2.

    De directeur fungeert als secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur beslist over het in dienst nemen, het ontslag en de schorsing van de directeur/secretaris.

Hoofdstuk 7: Begroting en jaarrekening

Artikel 25 Begroting en bijdrageverordening

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt in de begroting voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft een raming vast van de door elke deelnemer verschuldigde bijdrage voor de uitvoering van de in artikel 4 bedoelde taken.

  • 2.

    De deelnemers nemen het door de Omgevingsdienst Twente geraamde bedrag op in hun begroting.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan een bijdrageverordening vaststellen met daarin onder meer opgenomen:

    • a.

      een systematiek voor de toerekening van kosten aan facultatieve taken zoals genoemd in de artikelen 5 en 6, en

    • b.

      een regeling over de toerekening van het exploitatiesaldo als bedoeld in artikel 30.

  • 4.

    Verrekening van het verschil tussen het geraamde bedrag als bedoeld in lid 1 met het werkelijk verschuldigde bedrag op basis van de vastgestelde jaarrekening over hetzelfde jaar vindt plaats terstond na de vaststelling van de jaarrekening.

  • 5.

    De bepalingen van artikel 59, eerste, derde en vierde lid van de wet zijn niet van toepassing op wijzigingen van de begroting indien deze wijzigingen niet leiden tot een verhoging van de door de deelnemers verschuldigde bijdragen aan de Omgevingsdienst Twente.

Artikel 26 Garantiebepaling en aangaan van geldleningen

  • 1.

    De deelnemers dragen er steeds zorg voor en staan er garant voor dat de Omgevingsdienst Twente te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen. De deelnemers betalen de in artikel 25 eerste lid bedoelde bijdrage bij wijze van voorschot, zoals dat in de bijdrageverordening is aangegeven.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is, na instemming van het algemeen bestuur, bevoegd tot het aangaan van geldleningen en van rekening-courantovereenkomsten.

  • 3.

    De deelnemers staan gezamenlijk garant voor de juiste betaling van rente, aflossing, boeten en kosten van de op grond van het in het vorige lid bepaalde opgenomen gelden, zulks op basis van hun procentuele bijdrage in de begroting van het betreffende jaar.

Artikel 27 Jaarrekening

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan besluiten de volgens de jaarrekening behaalde negatieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      af te boeken van het eigen vermogen voor zover toereikend;

    • b.

      met in achtneming van de op grond van artikel 25 vastgestelde regeling ten laste te brengen van de deelnemers.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan besluiten de volgens de jaarrekening behaalde positieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      tot het vastgestelde maximum toe te voegen aan het eigen vermogen;

    • b.

      met in achtneming van de op grond van artikel 25 vastgestelde regeling uit te keren aan de deelnemers.

Hoofdstuk 8: Wijziging, toetreding, uittreding en opheffing

Artikel 28 Wijziging

  • 1.

    Deze regeling kan, op voorstel van het algemeen bestuur onderscheidenlijk op voorstel van een college, worden gewijzigd door een daartoe strekkend besluit van alle deelnemende colleges met toestemming van hun vertegenwoordigende organen.

  • 2.

    Indien het algemeen bestuur een wijziging van deze regeling wenselijk acht, zendt het dagelijks bestuur de door het algemeen bestuur vastgestelde ontwerpwijziging met een toelichting aan de colleges.

  • 3.

    Een wijziging van de regeling is tot stand gekomen wanneer ter vergadering van het algemeen bestuur blijkt dat alle colleges overeenkomstig artikel 51 van de wet tot de wijziging hebben besloten.

Artikel 29 Toetreding

  • 1.

    Tot de regeling kunnen uitsluitend colleges van burgemeester en wethouders, colleges van gedeputeerde staten en dagelijkse besturen van waterschappen toetreden.

  • 2.

    De deelname gaat in met ingang van een nader te bepalen datum, vastgesteld door het algemeen bestuur en het bevoegde bestuursorgaan van de toetredende deelnemer.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt voor de nieuwe deelnemer een toetredingsvergoeding vast gerelateerd aan de stand van het weerstandsvermogen en kan andere voorwaarden stellen waaraan de nieuwe deelnemer moet voldoen.

Artikel 30 Uittreding

  • 1.

    Een college van burgemeester en wethouders van één van de deelnemende gemeenten of het college van gedeputeerde staten van een deelnemende provincie kan besluiten tot uittreding uit de regeling, onverminderd het bepaalde in artikel 51 van de wet en bij of krachtens artikel 18.21 van de Omgevingswet.

  • 2.

    Een college zendt het besluit tot uittreding aangetekend aan het algemeen bestuur. Daarbij wordt een opzegtermijn van 1 jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, in acht genomen, tenzij de colleges unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen of de wet tot een andere datum dwingt.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding, welke nadien worden vastgelegd in een door het algemeen bestuur vast te stellen uittredingsplan. De daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

  • 4.

    Nadat het uittredingsplan is vastgesteld, is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de hem omschreven financiële verplichtingen aan de regeling te voldoen.

Artikel 31 Procedure en inhoud van het uittredingsplan

  • 1.

    Het in artikel 30, derde lid, bedoelde uittredingsplan bevat de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom, welke gebaseerd is op de uitkomsten van de hiervoor genoemde in beeld gebrachte consequenties, die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.

  • 2.

    Voor het opstellen van het uittredingsplan wijst het algemeen bestuur een onafhankelijke adviseur aan die in opdracht van het algemeen bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het uittredingsplan komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 3.

    Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke adviseur aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de voorzitter. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het algemeen bestuur de onafhankelijke adviseur aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het algemeen bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger in het algemeen bestuur van de uittredende deelnemer.

  • 4.

    De onafhankelijke adviseur neemt bij het bepalen van de uittreedsom het bepaalde in dit artikel en in artikel 30 in acht en baseert zich daarbij op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding. Tevens past de onafhankelijke adviseur bij de berekening van de uittreedsom een risico-opslag van 5% op de uittreedsom toe, om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 5.

    Het algemeen bestuur is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het algemeen bestuur onderzoekt in dat kader met de uittredende deelnemer de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Het voorgaande behoeft echter niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

Artikel 32. Beëindiging structurele facultatieve taken

  • 1.

    Een deelnemer kan het afnemen van facultatieve taken op basis van inbreng zoals genoemd in artikel 5 beëindigen.

  • 2.

    Op deze beëindiging zijn de bepalingen van artikel 30 tweede lid tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33 Beëindiging facultatieve taken op basis van overeenkomst

  • 1.

    Een deelnemer of een andere publiekrechtelijke organisatie (resp. derde) kan het afnemen van facultatieve taken als genoemd in artikel 6 respectievelijk artikel 7 verminderen of beëindigen.

  • 2.

    Vermindering dan wel beëindiging van het afnemen van facultatieve taken als bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden met inachtneming van de opzegtermijn die bij overeenkomst is vastgelegd.

Artikel 34 Opheffing en liquidatie

  • 1.

    De regeling kan worden opgeheven met instemming van alle deelnemers minus één, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 18.21 van de Omgevingswet. Het besluit tot opheffing wordt niet genomen dan nadat de vertegenwoordigende organen gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk op de voorgestelde opheffing hun zienswijze ter kennis van het college te brengen.

  • 2.

    Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan vastgesteld na alle deelnemers te hebben geraadpleegd. In het liquidatieplan worden de financiële verplichtingen en de overige gevolgen van de opheffing geregeld.

  • 3.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.

  • 4.

    Het liquidatieplan omvat een sociaal plan en voorziet in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel dat in dienst is van de Omgevingsdienst Twente.

  • 5.

    Bij de ontbinding van de Omgevingsdienst Twente in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft de Omgevingsdienst Twente voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Hoofdstuk 9: Overige bepalingen

Artikel 35 Archief

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de bestuursorganen van de Omgevingsdienst Twente.

  • 2.

    De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van Omgevingsdienst Twente, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van de Omgevingsdienst Twente, die niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

  • 4.

    Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de bestuursorganen van de Omgevingsdienst Twente wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van één van de deelnemers.

  • 5.

    Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van de Omgevingsdienst Twente, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris welke afkomstig is van één van de deelnemers, bedoeld in het vierde lid.

  • 6.

    De archivaris van de deelnemer, bedoeld in het vijfde lid, brengt tweejaarlijks aan het dagelijks bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de bestuursorganen van de Omgevingsdienst Twente, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur brengt tweejaarlijks verslag uit aan het algemeen bestuur over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van de bestuursorganen van de Omgevingsdienst Twente.

Artikel 36 Geschillen

  • 1.

    Een eventueel geschil tussen een deelnemer en de Omgevingsdienst Twente wordt door de ene partij schriftelijk voorgelegd aan de andere partij met het doel om gezamenlijk tot overeenstemming te komen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan ten behoeve van de beslechting van geschillen als bedoeld in het vorige lid een regeling vaststellen, onverminderd het bepaalde in artikel 136 van de Grondwet.

  • 3.

    Indien zich zaken voordoen waarin de regeling niet voorziet, treft het algemeen bestuur de nodige voorzieningen. Het algemeen bestuur doet van deze voorzieningen onverwijld mededeling aan de deelnemers.

Hoofdstuk 10: Slotbepalingen

Artikel 37 Evaluatie

  • 1.

    De werking van de regeling zal geëvalueerd worden indien het algemeen bestuur daartoe besluit, met een minimum van eens in de vijf jaar.

  • 2.

    De evaluatie geeft in ieder geval inzicht in de mate waarin de taken van de regeling rechtmatig, doelmatig en doeltreffend worden uitgevoerd. Het dagelijks bestuur legt hiertoe een onderzoeksvoorstel aan de deelnemers voor.

  • 3.

    Het resultaat van de evaluatie wordt ter informatie aan de raden en staten gestuurd.

Artikel 38 Looptijd

Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 39 Bekendmaking

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn belast met de tijdige bekendmaking overeenkomstig artikel 52, eerste lid, aanhef en onder l, en artikel 26 van de wet.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking de dag volgend op de dag van bekendmaking.

Artikel 40 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Twente’.

Toelichting  

Toelichting op de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Twente

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze bepaling zijn verschillende begripsomschrijvingen opgenomen. Begrippen die op grond van onder meer de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de Provinciewet reeds gelden, zijn niet opnieuw opgenomen. Om die reden worden termen als mandaat (art. 10:1 Awb) niet gedefinieerd, maar ook termen als algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter niet (art. 52 lid 1 jo. art. 12 lid 1 e.v. Wgr). De fysieke leefomgeving wordt in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omschreven als : “een breed begrip dat ziet op alle fysieke waarden in de leefomgeving, zoals milieu, natuur, landschappelijke of cultuurhistorische waarden”.

 

Artikel 2 Instelling

Bij de gemeenschappelijke regeling wordt een openbaar lichaam ingesteld (lid 1), overeenkomstig artikel 52 lid 1 en art. 8 lid 1 Wgr. Dit openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid (art. 52 lid 1 jo. art. 8 lid 1 Wgr jo. art. 2:1 lid 2 BW). Dat betekent dat de Omgevingsdienst Twente in eigen naam rechtshandelingen kan verrichten, bijvoorbeeld het aangaan van contracten.

Het openbaar lichaam heet Omgevingsdienst Twente (lid 1).

De gemeenschappelijke regeling moet bepalen waar het openbaar lichaam wordt gevestigd (art. 52 lid 1 jo. art. 10 lid 3 Wgr). De ratio hiervan is dat deze plaatsnaam bepalend is voor de competentie van de Rechtbank bij beroepschriften die worden ingediend tegen de Omgevingsdienst Twente.

 

Artikel 3 Belang

Een gemeenschappelijke regeling wordt altijd getroffen ter behartiging van een of meer belangen van de deelnemende gemeente- of provinciebesturen (art. 51 lid 1 Wgr). Deze belangen moeten in de gemeenschappelijke regeling worden opgenomen (art. 52 lid 1 jo. art. 10 lid 1 Wgr). Artikel 3 voorziet in deze verplichting. Het belang ziet op de fysieke leefomgeving en is gekoppeld aan de relevante wet- regelgeving in dit domein. Hierbij wordt met name gedoeld op de Omgevingswet.

 

Artikel 4 Taken voor alle deelnemers

De taken voor alle deelnemers bestaan uit het wettelijk verplichte standaardpakket en andere taken die voor alle deelnemers worden uitgevoerd. Het standaardpakket is gedefinieerd onder de algemene begripsomschrijvingen en sluit aan bij de definiëring in het Omgevingsbesluit. Daarnaast behoren de zogenoemde variant 4 taken (waartoe de extra milieutaken behoren) tot het standaardpakket.

 

Artikel 5 en 6 Facultatieve taken voor deelnemers

De facultatieve taken zijn optionele taken die door de individuele deelnemers kunnen worden afgenomen, onderverdeeld in twee categorieën (structurele en tijdelijke taken). Door ook het facultatieve pakket op te nemen in de regeling, kan gekozen worden voor een breder takenpakket voor de Omgevingsdienst Twente. Daarbij zijn twee mogelijkheden. Artikel 5 regelt de mogelijkheid om structurele facultatieve taken af te nemen als individuele deelnemer. Dit ligt voor de hand indien het de wens is om structureel taken door de Omgevingsdienst te laten uitvoeren.

 

Artikel 6 voorziet in de mogelijkheid om facultatieve taken af te nemen op basis van een overeenkomst. Voor dit facultatieve pakket ten behoeve van individuele deelnemers geldt, dat deze alleen kunnen worden uitgevoerd als deze aanvullend zijn. Dat betekent dat deze de taken uit het standaardpakket niet mogen verdringen en dat tenminste een kostendekkend tarief in rekening wordt gebracht. Het doel is dat andere deelnemers noch organisatorisch noch financieel nadeel ondervinden van de uitvoering van de facultatieve taken door de Omgevingsdienst Twente. Het dagelijks bestuur kan besluiten dat bepaalde facultatieve taken bij overeenkomst kunnen worden uitgevoerd. Dit zal doorgaans op verzoek van een deelnemer zijn. Als zo’n besluit eenmaal is genomen, dan kunnen ook andere deelnemers een overeenkomst voor dezelfde diensten afnemen.

 

Artikel 7 Facultatieve taken voor derden

De Omgevingsdienst Twente kan in voorkomende gevallen ook werkzaamheden voor derden verrichten. Deze mogelijkheid is beperkt tot publiekrechtelijke organisaties die niet deelnemen aan de gemeenschappelijke regeling. Er kunnen dus geen taken worden uitgevoerd voor privaatrechtelijke organisaties. Ook hier geldt dat deze werkzaamheden de taken uit het standaardpakket niet mogen verdringen en dat er een kostendekkend tarief in rekening moet worden gebracht.

Bij het uitvoeren van taken voor derden moet rekening worden gehouden met het geldende aanbestedingsregime (landelijk en Europees). Vanzelfsprekend geldt dit ook voor andere regelgeving, zoals de Wet markt en overheid.

 

Artikel 8 Overige bepalingen taken

Het algemeen bestuur stelt de algemene voorwaarden vast voor de dienstverlening aan deelnemers en derden (lid 1). Deze algemene voorwaarden regelen de belangrijkste afspraken omtrent de taakuitvoering door de Omgevingsdienst Twente en de verplichtingen van de deelnemers.

Binnen de kaders van de algemene voorwaarden wordt met iedere deelnemer afzonderlijk een dienstverleningsovereenkomst gesloten. Per jaar wordt de overeenkomst geconcretiseerd in een uitvoeringsprogramma voor de betreffende deelnemers.

De algemene voorwaarden binden deelnemers en derden overigens pas op het moment dat dit in het betreffende uitvoeringsprogramma van toepassing is verklaard (zoals dat altijd geldt voor algemene voorwaarden).

 

Artikel 9 Bevoegdheden

Een gemeenschappelijke regeling moet bepalen welke bevoegdheden bij het aangaan worden overgedragen door de deelnemers (art. 52 lid 1 jo. art. 10 lid 2 Wgr). In de Wet VTH is het uitgangspunt dat de colleges respectievelijk gedeputeerde staten bevoegd gezag blijven. Daarmee is het overdragen van bevoegdheden in de vorm van delegatie uitgesloten. Om die reden kan mandaat worden verleend aan de directeur/secretaris om de benoemde taken te kunnen uitoefenen. Dit kan in een apart mandaatbesluit geregeld worden. In dat geval blijft de bevoegdheid bij de deelnemers zelf berusten en neemt de directeur/secretaris de besluiten in naam van de deelnemer(s). Het is vanuit een efficiënte bedrijfsvoering wenselijk dat de deelnemers hun mandaatbesluiten zoveel mogelijk identiek laten zijn, maar het is uiteindelijk aan de deelnemers zelf welk mandaat zij verstrekken en onder welke voorwaarden. Voor zover een college geen mandaat heeft verleend zoals bedoeld in het tweede lid, eindigt het werk van de Omgevingsdienst Twente met een advies of een concept-beschikking aan het desbetreffende college.

 

Artikel 10 Samenstelling algemeen bestuur

Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam (lid 1; art. 12 lid 3 Wgr), is eindverantwoordelijk voor alles wat er binnen het openbaar lichaam gebeurt en legt hierover verantwoording af aan de deelnemers. Omdat de Omgevingsdienst Twente een collegeregeling is, bestaat het bestuur uit leden van de colleges en gedeputeerde staten. Volgens de Wet gemeenschappelijke regelingen mag in de gemeenschappelijke regeling zelf worden bepaald hoeveel leden iedere deelnemer mag aanwijzen. In deze regeling is gekozen voor een vertegenwoordiging van alle deelnemers in het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Twente met één lid. Deze worden aangewezen door de colleges. Er kan een vacature ontstaan doordat een lid ontslag neemt of van rechtswege ophoudt lid te zijn (zie Wgr artikel 52 lid 1). Ingeval een vacature ontstaat, wijst het college van de betrokken deelnemer zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

 

Artikel 11 Incompatibiliteiten algemeen bestuur.

In de Wet gemeenschappelijke regelingen is een aantal functies en activiteiten genoemd die onverenigbaar zijn met het lidmaatschap van het bestuur. In aanvulling hierop is bepaald dat iemand die werkzaam is onder verantwoordelijkheid van een van de deelnemers geen deel kan uitmaken van het bestuur. Dit geldt zowel voor personeel werkzaam voor de gemeenten en de provincie als voor de Omgevingsdienst Twente. Het betreft hier bijvoorbeeld de situatie dat een lid van het algemeen bestuur als collegelid een parttime baan heeft en voor zijn overige werkzame tijd een aanstelling heeft bij een andere Twentse gemeente of de provincie Overijssel.

 

Artikel 12 Stemverdeling en besluitvorming algemeen bestuur

In een gemeenschappelijke regeling kan de stemverhouding vrij ingevuld worden, met dien verstande, gelet op artikel 14, lid 3 Wgr, dat het dagelijks bestuur via bepaalde stemverhoudingen niet de meerderheid van het algemeen bestuur mag uitmaken.

 

In deze wordt regeling gekozen voor het beginsel van ‘one man, one vote’. De besluiten worden genomen met een gewone meerderheid, tenzij in de regeling anders is bepaald (tweede lid). In het derde lid worden de uitzonderingssituaties genoemd waarin met een drie-vierde meerderheid wordt beslist. In deze lijst van besluiten staat overigens ook een aantal besluiten waarvoor de wettelijke voorhangprocedure verplicht is (toestemming raden en Staten). In die gevallen gaat het om de bevoegdheid tot het vaststellen van een ontwerpbesluit, als ook de wettelijke zienswijzeprocedure omtrent het aangaan/wijzigen van een regeling. Dit zal vervolgens aan alle deelnemers worden aangeboden. Dit geldt ook voor het ontwerpbesluit tot wijziging van de regeling. Hiervoor wordt in de regeling unanimiteit vereist (vierde lid).

 

Artikel 13 Bevoegdheden algemeen bestuur

Uitgangspunt is artikel 57 Wgr volgens welke de bevoegdheden berusten bij het algemeen bestuur tenzij bij wet of in de gemeenschappelijke regeling anders is bepaald. Het algemeen bestuur is volgens de wet in elk geval bevoegd tot het toezicht op het financiële beheer van de Omgevingsdienst Twente en het vaststellen van de begroting(swijziging) en de jaarstukken.

Verder is vermeld de bevoegdheid van het algemeen bestuur om beleidsplannen voor de Omgevingsdienst vast te stellen. Het Omgevingsbesluit draagt de deelnemers op om in het algemeen bestuur te komen tot een uniform uitvoerings- en handhavingsbeleid voor het standaardpakket.

Verder is bepaald dat het algemeen bestuur bevoegd is tot het vaststellen van uitvoeringsregels. Het gaat hier om beleidsregels en regels omtrent de uit de wet voortvloeiende bevoegdheden, zoals het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen.

 

Artikel 14 Commissies

Het Algemeen Bestuur kan meerdere soorten commissies instellen: (1) een adviescommissie (artikel 24 Wgr), (2) een regionale raadsadviescommissie en (3) een bestuurscommissie (artikel 52 eerste lid jo 25 Wgr) Een adviescommissie is een (tijdelijke) commissie die adviseert over onderwerpen waarvoor zij is opgericht. Aan de oprichting hiervan zijn verder geen formele vereisten verbonden.

 

Een regionale raadsadviescommissie kan ingesteld worden op verzoek van gemeenteraden. Hiervoor is het niet noodzakelijk een kapstokbepaling in de regeling op te nemen. De raadsadviescommissie kan alleen bij een openbaar lichaam ingezet worden. Instelling geschiedt door het algemeen bestuur op verzoek van betrokken raden. Vervolgens moeten alle raden instemmen met de instelling van een raadsadviescommissie. Als daarvan sprake is, is het algemeen bestuur verplicht om over te gaan tot instelling daarvan. Het kiezen van de leden is vervolgens weer een bevoegdheid die toekomst aan de raden. Alleen raadsleden kunnen lid zijn van de raadsadviescommissie.

 

De raadsadviescommissie heeft als doel om raden met elkaar te laten overleggen, bijvoorbeeld over gezamenlijke zienswijzen. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om de rol van raden over te nemen of om tot besluitvorming te komen. Wel kan de raadsadviescommissie advies geven aan raden, maar ook aan het algemeen bestuur. Verder kan de commissie een voorbereidende rol hebben in de beleidscyclus.

De commissie kan formeel niet voor meer dan één samenwerkingsverband werken.

Aan bestuurscommissies kunnen een aantal bevoegdheden worden overgedragen die de commissie dan uitvoert in plaats van het algemeen bestuur. Een bestuurscommissie kan alleen worden ingesteld indien de gemeenschappelijke regeling in deze mogelijkheid voorziet. Door artikel 16 wordt aan dit vereiste voldaan. Het instellen van een bestuurscommissie voor het behartigen van bepaalde belangen mag - gelet op artikel 52, jo. artikel 25 Wgr - alleen plaatsvinden na verkregen toestemming van de raden/staten.

 

Artikel 15 Samenstelling dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur wordt gekozen door en uit het algemeen bestuur en moet op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen bestaan uit de voorzitter en ten minste twee andere leden (art. 52 lid 1 jo. art. 14 lid 1 Wgr). Bij Omgevingsdienst Twente bestaat het dagelijks bestuur bij de start uit de voorzitter en vier andere leden (lid 1). Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt volgens artikel 13, lid 2 in samenhang met lid 6, Wgr van rechtswege zodra het lid, dat immers tevens lid is van het algemeen bestuur, geen lid meer is van het algemeen bestuur. Daarnaast kan wegens een vertrouwensbreuk ontslag plaatsvinden door het algemeen bestuur of kan een lid zelf zijn ontslag indienen. In al die gevallen moet het algemeen bestuur uiterlijk na acht weken een nieuw lid voor het dagelijks bestuur aanwijzen, tenzij het openvallen gepaard gaat met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur. Dan wordt gewacht tot die plaats is bezet.

 

Artikel 16 Werkwijze vergaderingen dagelijks bestuur

De werkwijze rond de vergaderingen van het dagelijks bestuur is vrij invulbaar. Het uitgangspunt is collegiaal bestuur, maar het is wel mogelijk om een portefeuilleverdeling vast te stellen en hiertoe elkaar een machtiging te verlenen. Elke portefeuillehouder blijft dan wel namens het dagelijks bestuur handelen. De besluitvorming vindt plaats bij gewone meerderheid van stemmen.

Het dagelijks bestuur vergadert achter gesloten deuren, tenzij anders wordt besloten. De verdere uitwerking van de werkwijze rond de vergaderingen vindt plaats in het reglement van orde.

 

Artikel 17 Klachtenregeling

Het dagelijks bestuur is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken van de Omgevingsdienst Twente. Op grond van de wet zijn aan het dagelijks bestuur de meer beheersmatige en uitvoerende bevoegdheden toebedeeld (zie artikel 57 van de wet). In de regeling wordt deze opsomming niet nogmaals herhaald. Daarnaast bereidt het dagelijks bestuur beslissingen van het algemeen bestuur voor en voert het de beslissingen van het algemeen bestuur uit.

Het dagelijks bestuur is ook bevoegd tot het opstellen van een klachtenregeling. Deze bevoegdheid behoort niet tot de wettelijke opsomming in de Wgr (art 57 van de wet). Om die reden is er specifiek voor gekozen om het artikel te wijzigen naar klachtenregeling.

 

Artikel 18 Voorzitter

Ingevolge artikel 12 Wgr is de voorzitter een afzonderlijk bestuursorgaan en is hij tevens voorzitter van het algemeen en het dagelijks bestuur. Volgens artikel 13 lid 9 Wgr wordt de voorzitter door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

 

Artikelen 19 tot en met 21

In de artikelen 19 tot en met 21 zijn de verschillende verantwoordingslijnen en verplichtingen tot het verstrekken van gevraagde inlichtingen verwoord. In de artikelen is specifiek aandacht voor de wettelijk verplichte actieve informatieplicht richting raden en provinciale staten. Dit komt omdat de wet gemeenschappelijke regeling formeel niet deze inlichtingenplicht geeft.

 

Artikel 22 Zienswijzen

Met dit artikel wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen van artikel 10 lid 5 en lid 6 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

 

De Omgevingsdienst Twente is een uitvoeringsorganisatie. De dienst neemt geen besluiten over verordenende bevoegdheden. De verantwoordelijkheid hiervoor blijft bij elke deelnemer liggen. Om die reden is in de basis ervoor gekozen om besluiten, anders dan wanneer dit wettelijk verplicht al geldt (denk aan ontwerpbegroting en wijziging gemeenschappelijke regeling) niet aan zienswijzen te onderwerpen.

 

Echter, ook bij de Omgevingsdienst Twente kan het voorkomen dat er grote koerswijzigingen plaatsvinden en dan wordt er wel aan beleidsvoorbereiding gedaan. In dat geval kan het algemeen bestuur alsnog beslissen om de raden en provinciale staten om zienswijzen te vragen. Het algemeen bestuur moet dit doen wanneer tenminste vier vertegenwoordigende organen hier gezamenlijk om verzoeken. In beide gevallen mag het algemeen bestuur niet beslissen dan voordat de raden en provinciale staten in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijzen naar voren te brengen bij het dagelijks bestuur. De raden en provinciale staten hebben daar 8 weken de tijd voor. Slechts in spoedeisende gevallen kan het algemeen bestuur afzien van de zienswijzeprocedure. Het algemeen bestuur moet dit besluit dan expliciet motiveren aan de gemeenteraden.

 

Het dagelijks bestuur is verplicht schriftelijk en gemotiveerd op de zienswijzen van de raden te reageren en daarbij aan te geven welke conclusie aan de zienswijze wordt verbonden. Het dagelijks bestuur moet deze reactie aan de raden zenden vóórdat het algemeen bestuur tot besluitvorming overgaat. Via deze wijze kunnen de raden, indien gewenst, hun opvattingen nog meegeven aan hun leden in het algemeen bestuur.

 

Artikel 23 Participatie

Met dit artikel wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen van artikel 10 lid 7 en 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Omdat het algemeen bestuur nagenoeg geen formele besluiten neemt, zijn er geen besluiten die verplicht aan een participatietraject worden onderworpen, anders dan wanneer dit wettelijk verplicht natuurlijk al geldt. Het staat inwoners en belanghebbenden altijd vrij om via de gemeenteraden (resp. provinciale staten) of andere gemeentelijke (resp. provinciale) kanalen in te spreken.

 

Ook hier geldt; gaat het om ingrijpende besluiten, dan kan het dagelijks bestuur alsnog beslissen een participatietraject in te zetten. Het dagelijks bestuur regelt daarbij zelf de procedure van dit traject, waarbij in elk geval ingezetenen en belanghebbenden bij het besluit in de gelegenheid moeten worden gesteld inspraak te leveren. Er moet dus een zorgvuldige afweging worden gemaakt van de te betrekken partijen en ingezetenen, zodat deze representatief is voor de gehele groep van belanghebbenden dan wel inwoners. Daarnaast moet een zorgvuldige keuze worden gemaakt tussen het doel van de participatie: is dat louter tijdig informeren, input ophalen, beraadslagen enz.

 

Het dagelijks bestuur informeert de colleges van burgemeester en wethouders en het algemeen bestuur over zijn voornemen tot het volgen van een eigen participatietraject. De colleges én het dagelijks bestuur maken op de in de organisaties gebruikelijke wijze bekend dat er een eigen participatietraject wordt gevolgd. Aanvullende communicatie (via kranten, huis-aan-huisbladen, website e.d.) kan natuurlijk ook altijd worden ingezet.

 

Artikel 24 Directeur/secretaris

Het dagelijks bestuur is bevoegd de directeur te benoemen. Deze is belast met de dagelijkse leiding. De directeur vervult zijn taken op basis van het mandaat dat hij van de deelnemers heeft gekregen Daarnaast vervult de directeur de rol van secretaris van de Omgevingsdienst Twente die het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur bijstaat.

 

Artikel 25 Begroting en bijdrageverordening

In artikel 25 is bepaald dat het algemeen bestuur nadere regels kan stellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen bijdragen: de Bijdrageverordening. Voor het standaardpakket als bedoeld in artikel 4 wordt de bijdrage van de deelnemer opgenomen in de begroting.

 

Artikel 26 Garantiebepaling en aangaan van geldleningen

Deze bepaling voorziet er in dat de gemeenschappelijke regeling altijd over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen. Deze garantie wordt onder meer geëist door de Bank Nederlandse Gemeenten. De deelnemers zijn verplicht hieraan medewerking te verlenen, anders kan de financieel toezichthouder ingrijpen. Zie Circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 1999, kenmerk FO99/U5911.

 

Artikel 27

Bij de inrichting van de interne planning en controlecyclus moet rekening worden gehouden met de bepalingen over de begroting en de jaarrekening uit de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). Deze bevat enkele dwingende procedures en termijnen over de begrotingscyclus van de regeling. Het doel hiervan is om de invloed van de gemeenteraden en provinciale staten op de gemeenschappelijke regelingen te borgen. De kern van deze bepalingen is dat de raden en staten steeds in een vroegtijdig stadium rekening kunnen houden met de beleidsvoornemens van de GR en de verwachte hoogte van de bijdrage aan de GR voor het volgende jaar. De wettelijke termijnen hebben tot gevolg dat door de gemeenschappelijke regeling al heel vroeg in het kalenderjaar een aanzet moet worden gemaakt voor de begroting voor het volgende jaar.

 

De wettelijke begrotingscyclus van een gemeenschappelijke regeling ziet er als volgt uit:

  • a.

    Het (dagelijks) bestuur dient vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders ter kennisname aan de raden/staten van de deelnemers sturen (artikel 58b).

  • b.

    De (voorlopige) jaarrekening met het verslag van de accountant, moet vóór 30 april worden aangeboden aan de raden/staten (artikel 58b).

  • c.

    De ontwerpbegroting wordt twaalf weken voordat deze ter vaststelling aan het algemeen bestuur wordt toegezonden, toegezonden aan de raden/staten (artikel 59 eerste lid). De raden/staten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijzen hierover naar voren brengen (artikel 59 derde lid). Het dagelijks bestuur voegt deze commentaren bij de ontwerpbegroting zoals die aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • d.

    Het dagelijks bestuur stuurt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch uiterlijk vóór 15 juli aan de Minister van BZK (artikel 58 vierde lid).

  • e.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting uiterlijk 31 juli vast.

  • f.

    Het dagelijks bestuur stuurt de vastgestelde begroting van de gemeenschappelijke regeling binnen twee weken na vaststelling, doch vóór 15 september, toe aan de Minister van BZK (artikel 58 tweede lid).

  • g.

    Nadat de begroting is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur zo nodig de begroting aan de raden van de deelnemende raden/staten, zodat zij kunnen zien wat er met hun zienswijzen is gebeurd en zodat zij deze zienswijzen waar nodig kenbaar kunnen maken bij BZK (artikel 59 vierde lid). Wanneer tegen de ontwerpbegroting geen zienswijzen zijn ingediend en de ontwerpbegroting derhalve ongewijzigd wordt vastgesteld, dan is het niet nodig om deze opnieuw aan de raden/staten te zenden.

Artikelen 28 tot en met 34

De deelnemers zijn wettelijk verplicht samen te werken in een gemeenschappelijke regeling met openbaar lichaam. Toetreding en uittreding zijn dan ook alleen mogelijk wanneer bij algemene maatregel van bestuur de indeling van de OD-regio zoals die is opgenomen in de bijlage bij artikel 8 Wet op de veiligheidsregio’s (Wvr) wordt gewijzigd. In die gevallen wordt geregeld hoe toe- of uitgetreden kan worden. Opheffing van de gemeenschappelijke regeling is, gelet op het verplichte karakter, evenmin mogelijk.

 

De Wgr bepaalt echter dat regelingen die voor onbepaalde tijd worden aangegaan bepalingen (moeten) inhouden over de wijziging, toetreding en uittreding van deelnemers (artikel 9 Wgr). De bepalingen uit hoofdstuk 8 zien op deze verplichting.

 

Artikel 28 Wijziging

Voor het wijzigingen van de regeling moet verplicht een voorhangprocedure worden doorlopen bij de raden respectievelijk de staten. Dit bestaat uit zowel de verplichte zienswijzen procedure over het gewijzigde ontwerp, als ook de benodigde toestemming voor het definitief wijzigen van de regeling. Voor het wijzigen van de regeling is unanimiteit vereist (zie artikel 14 derde lid).

 

Artikel 29 Toetreding

Toetreding geschiedt door een besluit van het toetredende bestuursorgaan en de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling (art. 51 lid 3 jo lid 1 Wgr). Hiervoor is wel toestemming van de raad respectievelijk Provinciale Staten nodig (art. 51 lid 3 jo. lid 2 Wgr). Het algemeen bestuur bepaalt wanneer de toetreding ingaat (lid 2). Het algemeen bestuur stelt een toetredingsvergoeding vast. Dit is een extra financiële bijdrage die gevraagd wordt van deelnemers die op een later moment toetreden. Van hen wordt een weerstandsbijdrage gevraagd, waarvan de hoogte bepaald wordt door hun procentuele aandeel in de totale financiële bijdrage van alle deelnemers, gerelateerd aan de stand van het weerstandsvermogen per 1 januari van het jaar waarin toetreding plaats vindt. De ratio hierachter is dat de huidige deelnemers dit weerstandsvermogen samen gevormd hebben als buffer voor toekomstige risico’s binnen de Omgevingsdienst Twente en het reëel is dat later toetredende deelnemers hierin ook bijdragen. Toetreding is alleen mogelijk wanneer bij algemene maatregel van bestuur de indeling van de OD-regio zoals die is opgenomen in de bijlage bij artikel 8 Wvr wordt gewijzigd.

 

Artikel 30 Uittreding en artikel 31 Procedure en inhoud van het uittredingsplan

Een deelnemer kan na verkregen toestemming van de raad dan wel de provinciale staten besluiten uit te treden (art. 51 lid 3 jo lid 1 Wgr). Dit artikel ziet op het regelen van de financiële gevolgen hiervan voor de Omgevingsdienst Twente.

 

Voortaan moet in elke gemeenschappelijke regeling uitdrukkelijk bepaald worden hoe de gevolgen van uittreding worden geregeld. Dit betekent dat in ieder geval de volgende onderwerpen geregeld moeten zijn:

  • -

    besluitvorming rondom wijziging, opheffing, toetreding en gevolgen van uittreding vindt plaats door deelnemende bestuursorganen. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft daarin formeel geen rol;

  • -

    de voorwaarden waaronder kan worden uitgetreden;

  • -

    de gevolgen voor het vermogen van de Omgevingsdienst door uittreding, en

  • -

    de gevolgen voor het vermogen van deelnemende gemeenten/provincie door uittreding.

In deze artikelen wordt gehoor gegeven aan bovenstaande opsomming en verplichting.

 

Artikel 32 Beëindiging structurele facultatieve taken

Het beëindigen van het aantal facultatieve taken kan voor de Omgevingsdienst Twente leiden tot desintegratiekosten. Artikel 32 ziet op de financiële afwikkeling hiervan. Hier is het uitgangspunt dat de desintegratiekosten ten laste komen van de deelnemer die zijn pakket beëindigt. De regels over uittreding zijn van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 34 Opheffing en liquidatie

Het algemeen bestuur stelt, in geval van opheffing, een liquidatieplan vast en hoort daartoe de raden en staten (lid 2). Het liquidatieplan bevat tenminste de gevolgen van de opheffing bij zowel een batig als negatief saldo (lid 3). Het liquidatieplan bevat tevens een sociaal plan en de personele gevolgen (lid 4). De ondernemingsraad wordt daarbij betrokken.

 

Artikel 35 Archief

In de nabije toekomst treedt naar verwachting de nieuwe Archiefwet in werking. Waar mogelijk is geprobeerd om hiermee rekening te houden.

Bij het archiveren is het van belang om twee processen te onderscheiden:

  • het archiveren van documenten die namens de deelnemers worden opgesteld/vastgesteld, en

  • het archiveren van ‘eigen’ documenten (immers de dienst is ook een organisatie).

In het artikel is het bestuur van de Omgevingsdienst als verantwoordelijk overheidsorgaan aangewezen. Het dagelijks bestuur is verantwoordelijk voor archivering van documenten en stelt ook voorschriften vast voor de wijze waarop archiefbescheiden van de bestuursorganen van de dienst beheerd worden, indien deze niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

 

Artikel 37 Evaluatie

In dit artikel wordt bepaald dat in ieder geval eens in de vijf jaar de werking van de regeling wordt geëvalueerd. De evaluatie dient in ieder geval inzicht te geven in de mate waarin de taken van de regeling rechtmatig, doelmatig en doeltreffend worden uitgevoerd.

Naar boven