Wijzigingsbesluit Beleidsregel natuur Fryslân 2024 vanwege aanpassen hoofdstuk faunaschade 2024

Gedeputeerde staten van Fryslân;

 

Gelet op de artikel 15.53 van de Omgevingswet en afdeling 5.8 van de Omgevingsverordening Fryslân 2022;

 

Overwegende dat

  • Provinciale Staten van Fryslân op 20 maart 2024 het Friese ganzenbeleid Gans in balans hebben vastgesteld;

  • dit beleid wijzigingen ten aanzien van de tegemoetkoming in ganzenschade tot gevolg heeft;

  • het gewenst is om de beleidsregel op een aantal punten te actualiseren en uniformeren;

  • dit een aanpassing van de huidige Beleidsregel natuur Fryslân 2024 vereist;

Besluiten de Beleidsregel natuur Fryslân 2024 te wijzigen als volgt:

Artikel I

Hoofdstuk 1 Tegemoetkoming in faunaschade komt te luiden als volgt:

 

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • BIJ12: uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke provincies, zijnde onderdeel van de Vereniging het Interprovinciaal Overleg, belast met het mandaat om de aanvragen om een tegemoetkoming in faunaschade, als bedoeld in artikel 15.53 van de Omgevingswet, na-mens Gedeputeerde Staten af te handelen;

  • wet: de Omgevingswet;

  • aanvrager: grondgebruiker of dierhouder die een aanvraag om een tegemoetkoming in de schade indient als bedoeld in artikel 15.53 van de wet;

  • meldingsjaar: het jaar waarin een aanvrager een aanvraag om tegemoetkoming indient;

  • landbouw: veehouderij, akkerbouw, vollegrondgroenteteelt, griendhout, riet, weidebouw, en tuinbouw waaronder begrepen fruitteelt, het telen van vruchten, groenten, paddenstoelen en bloembollen-, bloemen- en bomenteelt;

  • bedrijfsmatige landbouw: aanvragers die hun hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van hun bestaan (plegen te) vinden in de landbouw;

  • kapitaalintensieve teelten/gewassen: kwetsbare gewassen/teelten die meerdere jaren op een plek staan en/of eenjarige teelten die per hectare hoge financiële opbrengsten opleve-ren;

  • kwetsbare gewassen: de bij ‘landbouw’ en ‘vollegrondsgroententeelt’ beschreven teelten, met uitzondering van weide-, hooi-, en graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is, en granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt;

  • vollegrondsgroententeelt: de teelt in open grond van groentegewassen;

  • KWIN: de meest actuele versie van het Handboek Kwantitatieve Informatie voor de Akker-bouw en Vollegrondsgroenteteelt, en voor de Veehouderij; opgesteld door Wageningen Universiteit (WUR);

  • hoofdproduct: product dat in de KWIN als hoofdproduct wordt genoemd, en alle andere gewassen die geen bijproduct zijn van het hoofdproduct;

  • bijproduct: een product dat ontstaat als gevolg van de productie van het in de KWIN be-schouwde hoofdproduct; in elk geval hooi en stro, en producten die door de KWIN als zo-danig worden aangemerkt;

  • taxateur: taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau, of een consulent faunazaken van BIJ12;

  • taxatierichtlijnen: de door de directeur van BIJ12 vastgestelde protocollen en richtlijnen ten behoeve van de uitvoering van faunaschade taxaties;

  • MijnFaunazaken: systeem van BIJ12 waarin een aanvrager digitaal de aanvraag om een tegemoetkoming indient, en de verdere communicatie gedurende de procedure plaatsvindt;

  • Faunaschade Preventiekit: een overzicht van preventieve maatregelen per diersoort om gewasschade of veeschade door dieren te voorkomen en beperken, te vinden op de web-site van BIJ12;

  • ganzenfoerageergebied: geometrisch begrensd gebied bestaande uit meerdere landbouw-percelen zoals aangegeven op de kaart in Bijlage 5.3 van de Omgevingsverordening Frys-lân 2022, waar overwinterende beschermde inheemse ganzen jaarlijks ongehinderd kun-nen foerageren gedurende de periode van 1 oktober tot 1 april;

  • soortspecifiek ganzenfoerageergebied: geometrisch begrensd gebied bestaande uit meer-dere landbouwpercelen zoals aangegeven op de kaart in Bijlage 5.3 van de Omgevings-verordening Fryslân 2022, waar overwinterende beschermde inheemse ganzen jaarlijks ongehinderd kunnen foerageren gedurende de periode van 1 april tot uiterlijk 1 juni;

  • percelen die direct grenzen aan (soortspecifieke) ganzenfoerageergebieden: percelen die aan minimaal een zijde geheel of gedeeltelijk grenzen aan (soortspecifieke) ganzenfoera-geergebieden. Percelen die alleen met een hoekpunt raken aan een (soortspecifieke) gan-zenfoerageergebied worden niet geacht direct aangrenzend te zijn;

  • ganzen: alle in het wild voorkomende beschermde inheemse ganzen, waaronder in ieder geval de kolgans, brandgans, grauwe gans, rotgans, rietgans, kleine rietgans, grote Cana-dese gans;

  • natuurnetwerk Nederland: een samenhangend stelsel van natuurgebieden van internatio-naal of nationaal belang, dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij be-horende soorten geometrisch begrensd in en vastgelegd in Bijlage 2.4 op de kaart natuur-netwerk Nederland bij de Omgevingsverordening Fryslân 2022;

  • natuurgebied buiten het natuurnetwerk Nederland: percelen/natuurgebieden geometrisch begrensd in en zoals vastgelegd in Bijlage 2.4 op de kaart natuurgebied buiten het Natuur-netwerk Nederland bij de Omgevingsverordening Fryslân 2022;

  • Groenbemesters: gewassen die geteeld worden voor het in stand houden of verbeteren van de bodemvruchtbaarheid en/of voor het tegengaan van uitspoeling. Zij leveren meestal geen oogstbaar product op.

Artikel 1.2 Schade aan bedrijfsmatige landbouw

Gedeputeerde Staten verlenen een tegemoetkoming, als bedoeld in artikel 15.53 van de wet, uitsluitend met inachtneming van de hiernavolgende bepalingen:

  • a.

    voor een tegemoetkoming komt alleen in aanmerking directe schade, welke door betreden, vreten, graven, wroeten, vegen, pikken aan bedrijfsmatige landbouw is veroorzaakt aan de gewassen, of predatie aan gehouden landbouwhuisdieren.

  • b.

    de percelen waarop schade is aangericht, moet een aanvrager op titel van eigendom, (erf)pacht, dan wel een door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie ingezonden (teelt)pachtovereenkomst, in gebruik hebben voor de uitoefening van bedrijfsmatige landbouw. De landbouwhuisdieren waaraan schade is aangericht, moet een aanvrager aantoonbaar in eigendom hebben voor de uitoefening van bedrijfsmatige landbouw.

Artikel 1.3 Te treffen maatregelen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verlenen slechts een tegemoetkoming, indien en voor zover naar hun oordeel de aanvrager de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe de aanvrager naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.

    Preventieve maatregelen

  • 2.

    Maatregelen of inspanningen ter voorkoming en beperking van schade, waarvan Gedeputeerde Staten van oordeel zijn dat deze redelijkerwijs van een aanvrager verlangd kunnen worden, zijn in elk geval:

    • a.

      voor kwetsbare gewassen, de inzet van minimaal één akoestisch en één visueel middel, in voldoende aantallen;

    • b.

      voor schade door zoogdieren aan kapitaalintensieve teelten of aan gehouden landbouwhuisdieren, het tijdig plaatsen van een deugdelijk raster;

    • c.

      voor niet-kwetsbare gewassen, zoals weide-, hooi-, of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is, en granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt, verjaging door menselijke aanwezigheid.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, onder a en c, worden ten aanzien van schade door de das aan kwetsbare gewassen en niet-kwetsbare gewassen geen preventieve maatregelen vereist.

    Ter ondersteuning van de maatregelen: schadebestrijding met omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit of schadebestrijding met vrijstelling van de vergunningplicht

  • 4.

    Een tegemoetkoming in de schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende dieren, van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten, waarvoor ingevolge artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g van de wet een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan worden verleend, wordt slechts verleend indien:

    • a.

      de omgevingsvergunning op deugdelijke wijze en tijdig, vooraf of uiterlijk op de dag van schadeconstatering, is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door Gedeputeerde Staten is geweigerd of niet in behandeling is genomen, en dit de aanvrager niet te verwijten is; of

    • b.

      de omgevingsvergunning (of machtiging/toestemming tot gebruik van een bestaande omgevingsvergunning) op deugdelijke wijze en tijdig, vooraf of uiterlijk op de dag van schadeconstatering, is aangevraagd en, nadat deze is verleend, daarvan op adequate wijze gebruik is gemaakt en er desondanks schade is opgetreden.

  • 5.

    Een tegemoetkoming in de schade in situaties waarin sprake is van een vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht voor flora- en fauna-activiteiten, met beperkingen als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onder b, wordt slechts verleend indien op adequate wijze gebruik is gemaakt van deze vrijstelling.

  • 6.

    Om het adequaat gebruik van de omgevingsvergunning of vrijstelling van de vergunningplicht te kunnen toetsen, geeft de aanvrager in het faunaregistratiesysteem akkoord, zodat BIJ12 de verrichte bejaagacties kan inzien in het systeem. De bejaagacties worden tijdig, binnen twee weken nadat aanvrager de bevestiging taxatie heeft ontvangen, in het registratiesysteem ingevoerd. Het niet tijdig of niet volledig aanleveren van de gevraagde gegevens kan tot afwijzing van de aanvraag leiden.

  • 7.

    Van de toetsing op adequaat gebruik, zoals bedoeld in dit artikel, wordt afgezien als:

    • a.

      een omgevingsvergunning op inhoudelijke gronden niet wordt afgegeven;

    • b.

      bij eventuele ganzenschade in percelen die direct grenzen aan ganzenfoerageergebieden, waarbij schade van enige omvang is geconstateerd in de periode van 1 oktober tot uiterlijk 1 april;

    • c.

      bij eventuele ganzenschade in percelen die direct grenzen aan soortspecifieke ganzenfoerageergebieden, waarbij schade van enige omvang is geconstateerd in de periode van 1 april tot uiterlijk 1 juni;

    • d.

      van een omgevingsvergunning of vrijstelling geen gebruik gemaakt kan worden door een jachtverbod of een verjaagverbod;

    • e.

      door grondgebruiker is aangetoond dat er op het betreffende perceel een ANLB-beheermaatregel is ingetekend in het kader van het leefgebied “leefgebied open grasland” gericht op weidevogelbeheer of;

    • f.

      aangetoond wordt dat de schade veroorzaakt is door de das.

  • 8.

    Wanneer een grondgebruiker een beroep doet op artikel 1.3, zevende lid, onder e van deze Beleidsregel, dan kan dit beroep alleen slagen als de grondgebruiker aantoont dat er zich op dit/deze perceel/percelen één of meer nesten van weidevogels of grondbroeders bevinden waarop de beheerpakketten van toepassing zijn.

Artikel 1.4 Aanvraag en taxatie

  • 1.

    Een aanvraag om tegemoetkoming in faunaschade wordt bij BIJ12 digitaal ingediend via MijnFaunazaken, uiterlijk binnen zeven werkdagen nadat de aanvrager de schade heeft geconstateerd.

  • 2.

    De schadeveroorzakende diersoort en de omvang van de schade worden door de taxateur vastgesteld met inachtneming van de protocollen en richtlijnen taxatie faunaschade, te vinden op de website van BIJ12.

  • 3.

    Een taxateur taxeert alleen verse schade, dat wil zeggen schade die is opgetreden tot tien dagen voor de schadeconstatering. Oudere schade wordt niet bij de taxatie betrokken.

  • 4.

    Na de taxatie wordt een ‘bevestiging taxatie’ aan de aanvrager gestuurd via MijnFaunazaken. Als aanvrager het niet eens is met de taxatie kan deze binnen acht werkdagen na ontvangst van de bevestiging taxatie, zijn bedenkingen aan BIJ12 kenbaar maken. BIJ12 kan de taxateur vragen te reageren op de bedenkingen, en stuurt de aanvrager zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen tien werkdagen, een reactie op de ingediende bedenkingen.

  • 5.

    De taxateur stelt van zijn bevindingen een (eind)taxatierapport samen en zendt dat, na interne controle en goedkeuring door de eindverantwoordelijke van het bureau waarvoor de taxateur werkzaam is, aan BIJ12.

  • 6.

    Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om door hen aangewezen typen faunaschade te laten taxeren, zonder dat hier een aanvraag aan ten grondslag ligt (autotax). In dat geval wordt het vaststellen van de schade door de taxateur, aangemerkt als een tijdige aanvraag om een tegemoetkoming in de schade, waarop deze beleidsregels eveneens van toepassing zijn.

Artikel 1.5 Hoogte tegemoetkoming; eigen risico

  • 1.

    Nadat op basis van de aanvraag, taxatierapport en eventuele andere op de aanvraag betrekking hebbende stukken, is beoordeeld dat aan de voorwaarden voor verlening is voldaan, bepalen Gedeputeerde Staten de hoogte van de tegemoetkoming.

  • 2.

    De bij de berekening van de tegemoetkoming gehanteerde prijzen van gewassen en vee, worden vastgesteld door de directeur van BIJ12 en zijn te vinden op de website van BIJ12. Als sprake is van contractteelt, wordt in beginsel de in het contract vermelde prijs gehanteerd bij de berekening.

    Eigen risico

  • 3.

    Op de te verlenen tegemoetkoming wordt een eigen risico van 20% ingehouden, met een minimum van € 250,00 per bedrijf per meldingsjaar.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid wordt geen eigen risico ingehouden als het gaat om:

    • a.

      schade door een wolf, goudjakhals;

    • b.

      schade door een bever, das, edelhert, wilde kat, lynx;

    • c.

      schade door ganzen in een ganzenfoerageergebied in de periode van 1 oktober tot uiterlijk 1 april;

    • d.

      schade door ganzen in een soortspecifiek ganzenfoerageergebied in de periode van 1 april tot uiterlijk 1 juni;

  • 5.

    In afwijking van het derde lid, bedraagt het eigen risico 5% als het gaat om schade door ganzen.

  • 6.

    In afwijking van het derde lid, bedraagt het eigen risico 40% als het gaat om schade door vogels aan pitvruchten.

  • 7.

    Voor gewassen, teelten of bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren, welke door de plaats, het moment of de wijze van telen of houden, bijzonder kwetsbaar zijn voor schade, kunnen Gedeputeerde Staten een verhoogd eigen risico instellen.

  • 8.

    Tegemoetkomingen lager dan € 50,00 worden niet uitgekeerd.

Artikel 1.6 Gevallen waarin geen tegemoetkoming wordt verleend

  • 1.

    In de volgende gevallen wordt geen tegemoetkoming verleend:

    Uitsluitingen in verband met diersoort:

    • a.

      indien de schade is aangericht door een diersoort met betrekking waartoe krachtens artikel 5.2, derde lid, van de wet, flora- en fauna-activiteiten zijn vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht;

    • b.

      indien de schade is aangericht door een diersoort met betrekking waartoe krachtens artikel 5.2, eerste lid, van de wet, flora- en fauna-activiteiten bij Omgevingsverordening Fryslân 2022 zijn vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht, tenzij aan die vrijstelling voorwaarden, beperkingen of clausules zijn verbonden waardoor deze feitelijk gelijkgesteld moet worden aan een omgevingsvergunning verleend op basis van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet;

    • c.

      voor schade door een diersoort met betrekking waartoe een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit krachtens artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet is verleend, waarbij in de verleende omgevingsvergunning geen bepalingen zijn opgenomen die de schadebestrijding in de weg staan;

    • d.

      voor schade veroorzaakt door een diersoort, vermeld in artikel 8.3, vierde lid, van de wet, waarop de minister de jacht heeft geopend, met uitzondering van de wilde eend buiten de periode waarop de jacht op deze diersoort is geopend;

    • e.

      indien de schade is aangericht door de huisspitsmuis, bosmuis, veldmuis of de mol, en voor flora- en fauna-activiteiten met betrekking tot deze soorten een omgevingsvergunning of een vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht geldt in verband met de bestrijding van schade aan landbouwgewassen.

  • Uitsluitingen in verband met locatie/functie percelen:

    • f.

      voor schade aangericht op gronden gelegen binnen een in het omgevingsplan of de omgevingsverordening begrensde bebouwingscontour;

    • g.

      voor schade op gronden binnen een straal van 500 meter van een vuilstortplaats, tenzij de schade is aangericht op gronden die zijn aangewezen als (soortspecifiek) ganzen-foerageergebied door een schadeveroorzakende soort die, in de periode dat de schade is veroorzaakt, niet mocht worden verontrust of gedood;

    • h.

      voor schade aangericht aan bedrijfsmatig geteelde gewassen in een kas, of bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren in een stal;

    • i.

      indien de schade is aangericht aan gewassen op gronden:

      • i.

        die onderdeel uitmaken van het natuurnetwerk Nederland of natuurgebied buiten het Natuurnetwerk Nederland én met een natuurbeheertype (uitgezonderd beheertype N00.01) staan aangegeven op de beheer-kaart behorend bij het vigerende natuurbeheerplan;

      • ii.

        iwaaraan beperkingen ten aanzien van het bestrijden van schadeveroorzakende diersoorten zijn verbonden;

      • iii.

        die feitelijk niet voor landbouwkundige doeleinden worden gebruikt; of

      • iv.

        die een functie hebben als waterkering.

  • Uitsluitingen in verband met (het moment van) de teelt:

    • j.

      indien de schade is aangericht aan blijvend grasland in de maand oktober (najaarsgras);

    • k.

      indien de schade is aangericht aan blijvend grasland in de periode 1 oktober tot en met 31 januari daaropvolgend, en het grasgewas bestemd is voor beweiding met schapen;

    • l.

      indien de schade is aangericht aan knol-, bol- en wortelgewassen die na 1 december van het teeltseizoen worden geoogst; met uitzondering van suikerbieten, onderdek-kersteelten en bloembollen;

    • m.

      voor schade door vogels aan steenvruchten en zacht fruit/kleinfruit;

    • n.

      indien de schade is aangericht aan gewassen die geteeld worden voor de verbetering van een ras (veredeling), of vermeerdering van het veredelde gewas;

    • o.

      indien de schade is aangericht aan bijproducten van gewassen; aan geoogste gewassen, aan opgeslagen voedergewassen, groenbemesters, verpakte voedergewassen.

  • Uitsluitingen in verband met overige redenen:

    • p.

      indien door handelen of nalaten van de aanvrager de taxateur de schade niet meer kan taxeren, in elk geval als aanvrager het beschadigde gewas al geoogst of heringezaaid heeft, of als er vee is ingeschaard;

    • q.

      indien de aanvrager het beschadigde gewas niet meer zal oogsten, of het betreffende perceel niet meer in gebruik zal nemen;

    • r.

      voor schade aangericht aan materialen die worden aangewend voor het (tijdelijk) af-dekken van gewassen;

    • s.

      indien het risico van faunaschade door een beschermde diersoort verzekerbaar is, bij tenminste twee in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen;

    • t.

      indien de schade is veroorzaakt door een ziekte;

    • u.

      In andere gevallen, waarin Gedeputeerde Staten oordelen dat de schade redelijkerwijs ten laste van de aanvrager behoort te blijven.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onder b kunnen gedeputeerde staten een tegemoetkoming in de door de volgende diersoorten veroorzaakte schade vaststellen:

    • a.

      Grauwe gans (Anser anser);

    • b.

      Brandgans (Branta leucopsis);

    • c.

      Kolgans (Anser albifrons).

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid, onder i, sub iv, kan er wel een tegemoetkoming in de schade, aangericht door ganzen, worden verleend voor schade aan de zeedijken op de Waddeneilanden, indien de schade is ontstaan in de periode van 1 oktober tot 1 juni.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid, onder j, kan er wel een tegemoetkoming worden uitgekeerd voor schade aan blijvend grasland in de maand oktober (najaarsgras) indien de schade is veroorzaakt door ganzen en is aangericht binnen ganzenfoerageergebieden.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid, onder q, kan er wel een tegemoetkoming in de schade, aangericht door ganzen, verleend worden voor schade aan groenbemesters op de Waddeneilanden, indien voldaan wordt aan elk van de volgende voorwaarden:

    • a.

      het schadeperceel bestaat uit bouwland;

    • b.

      het schadeperceel heeft een oppervlakte van minimaal 0,50 hectare;

    • c.

      een groenbemester is ingezaaid vóór 1 oktober;

    • d.

      de groenbemester wordt in stand gehouden tot het moment dat het te oogsten ver-volggewas wordt ingezaaid;

    • e.

      het is niet toegestaan het schadeperceel te beweiden en/of te maaien.

  • 6.

    De tegemoetkoming in de schade voor groenbemesters op de Waddeneilanden bedraagt maximaal €252,- per hectare.

Artikel 1.7 Tegemoetkoming in schade door de wolf

  • 1.

    Een aanvrager/dierhouder meldt (vermoedelijke) wolvenschade zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen 24 uur na constatering bij BIJ12. Melding kan telefonisch of via het formulier op de website van BIJ12.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2 komt, naast schade aan bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren, ook voor een tegemoetkoming in aanmerking, schade aangericht door de wolf aan:

    • a.

      hobbymatig gehouden hoefdieren;

    • b.

      bedrijfsmatig gehouden kuddebeschermingshonden of hoedhonden.

  • 3.

    De schade wordt door een taxateur vastgesteld met inachtneming van een door BIJ12 vastgestelde richtlijn, te vinden op de website van BIJ12.

  • 4.

    Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in schade door de wolf wordt niet getoetst of een aanvrager voldoende preventieve maatregelen heeft getroffen om zijn dieren te beschermen en het risico op schade door de wolf te voorkomen en beperken. Voor het vergoeden van wolvenschade die is veroorzaakt binnen aangewezen en begrensde wolvengebieden kunnen nadere voorwaarden worden gesteld.

  • 5.

    Bij kapitaalintensieve gehouden dieren wordt van een aanvrager/dierhouder een grotere inspanning verwacht om deze tegen de wolf te beschermen. In specifieke gevallen kan besloten worden dat een (verhoogd) eigen risico en/of maximum tegemoetkoming wordt gehanteerd.

Artikel 1.8 Tegemoetkoming in schade door de goudjakhals

Bij schade aangericht door de goudjakhals aan gehouden dieren wordt op gelijke wijze gehandeld als bij de wolf.

 

Artikel 1.9 Retributie behandelkosten

De retributie voor het in behandeling nemen van een aanvraag wordt gerestitueerd als de schade door inheemse in het wild levende ganzen, dassen, wolven, lynxen, edelherten, bevers, goudjakhalzen en wilde katten is aangericht.

Artikel II Toelichting

De toelichting op Hoofdstuk 1 komt als volgt te luiden:

 

Toelichting

 

Algemeen

In artikel 15.53 van de Omgevingswet is bepaald dat Gedeputeerde Staten in voorkomende gevallen tegemoetkomingen verlenen in geleden schade aangericht door natuurlijk in het wild levende dieren van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten. Waarbij die soorten worden aangewezen die op grond van artikel 5.1, tweede lid, worden beschermd tegen flora- en fauna-activiteiten.

 

Ter invulling van deze taak en bevoegdheid hebben Gedeputeerde Staten beleidsregels vastgesteld op grond van artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Grondgebruikers of dierhouders die schade van natuurlijk in het wild levende dieren ondervinden, kunnen onder voorwaarden een tegemoetkoming in deze schade krijgen. Uitgangspunt is dat de schade die men had kunnen voorkomen of beperken, niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Aanknopingspunt voor het beleid is dat een aanvrager alles in het werk moet stellen om schade te voorkomen of beperken.

 

Uit artikel 15.53 van de Omgevingswet volgt dat een tegemoetkoming slechts wordt verleend als een belanghebbende schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor diens rekening behoort te blijven. Uit dit artikel volgt dat in onevenredig zware schade tegemoetgekomen moet worden. Het geeft geen recht op een volledige schadevergoeding; het betreft een tegemoetkoming in de schade die naar billijkheid wordt bepaald. Het moet voorts gaan om schade die niet tot het normale bedrijfsrisico of normale maatschappelijke risico van de betrokkene behoort. Een zekere mate van schade door natuurlijk in het wild levende dieren dient eenieder voor lief te nemen.

 

De bescherming van have en goed tegen schade door dieren, is primair de verantwoordelijkheid van de aanvrager zelf. Daarbij is het treffen van maatregelen gericht op het voorkomen van schade de eerste inzet. Als dergelijke maatregelen te kort schieten, is schadebestrijding (schadebeperking door het bestrijden van de schadeveroorzakende diersoort) aan de orde. Als er ondanks tijdige en deugdelijke inspanningen van de aanvrager om schade te voorkomen en beperken, schade ontstaat, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten een tegemoetkoming te verlenen.

 

Interprovinciaal Overleg

In IPO-verband hebben de gezamenlijke provincies ervoor gekozen het verlenen van tegemoetkomingen in faunaschade te mandateren aan de uitvoeringsorganisatie BIJ12. Uit oogpunt van efficiëntie is een landelijke uitvoering met één loket en gebundelde kennis te prefereren. Daarnaast wordt uniformiteit in de uitvoering, en rechtsgelijkheid over heel Nederland nagestreefd. Daar waar in de beleidsregels of in deze toelichting sprake is van Gedeputeerde Staten moet in veel gevallen dan ook ‘BIJ12’ worden gelezen. In een afzonderlijk besluit worden de bevoegdheden met betrekking tot het verlenen van tegemoetkomingen, gemandateerd aan BIJ12.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1.1

In artikel 1.1 wordt aangegeven wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Voor zover een begrip maar een enkele keer wordt gebruikt, is dit begrip in het artikel zelf gedefinieerd.

 

Artikel 1.2

In artikel 1.2 hebben Gedeputeerde Staten, ter invulling van artikel 15.53 Omgevingswet, bepaald welke schade in aanmerking wordt genomen. Het gaat hierbij om directe vraat-, graaf-, wroet-, veeg-, pik-, of predatieschade aan bedrijfsmatige landbouw.

 

Directe schade

Directe schade is schade die is aangericht door het vreten, graven, wroeten, vegen of pikken door de dieren, aan de landbouwgewassen zelf of aan landbouwhuisdieren door predatie. Geen tegemoetkoming wordt dus verleend voor indirecte schade of gevolgschade. Daaronder wordt verstaan, alle schade die geen directe schade is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft meermaals bevestigd dat het niet onredelijk is dat alleen schade die door dieren aan de gewassen zelf is aangericht, voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.1 En dat bijvoorbeeld meer- en vervolgschade, zoals een lagere omzet of kosten die gemaakt zijn voor sortering en extra onkruidbestrijding, slechts een afgeleide is van schade veroorzaakt door dieren, en dat het verband tussen het schadeveroorzakende gedrag en die schade te ver is verwijderd om van een rechtstreeks gevolg te kunnen spreken. Die schade is niet direct gerelateerd aan de bedrijfsmatig uitgeoefende landbouw. Denk hierbij bijvoorbeeld ook aan structuurschade aan gronden doordat dieren die gronden hebben betreden. Schade aan materialen die worden aangewend voor het (tijdelijk) afdekken van gewassen behoren ook niet tot directe schade die voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.

 

Bedrijfsmatige landbouw

Met bedrijfsmatige landbouw wordt bedoeld: aanvragers die hun hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van hun bestaan (plegen te) vinden in de landbouw. Als een aanvrager staat ingeschreven bij de KVK met SIBI-code gereserveerd voor landbouwbedrijven, en verplicht is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een gecombineerde opgave te doen, zijn dat duidelijke aanwijzingen dat sprake is van bedrijfsmatige landbouw. Alleen als sprake is van bedrijfsmatige landbouw, komt een aanvrager voor een tegemoetkoming in aanmerking.

 

Daartoe is besloten op grond van de overweging dat door het hoge beschermingsniveau van de wet bepaalde individuen in de samenleving schade lijden, doordat bij wet beschermde natuurlijk in het wild levende diersoorten schade toebrengen aan gewassen, bepaalde teelten of gehouden dieren. Als die personen voor wat betreft hun inkomen (mede) afhankelijk zijn van de opbrengsten van die gewassen of teelten, dan achten Gedeputeerde Staten het redelijk dat die personen (gedeeltelijk) voor die schade worden gecompenseerd.

 

Landbouw

Onder landbouw wordt verstaan: veehouderij, akkerbouw, vollegrondgroenteteelt, griendhout, riet, weidebouw, tuinbouw. Tuinbouw is een intensieve vorm van landbouw, waaronder begrepen fruitteelt, het telen van vruchten, groenten, paddenstoelen en bloembollen-, bloemen- en bomenteelt. Het moet gaan om (met het oogmerk) te oogsten gewassen, afkomstig van voorgenoemde teelten, die bedrijfsmatig worden geteeld in de vollegrond en in de open lucht.

 

Niet in de vollegrond en open lucht, zijn bijvoorbeeld gewassen die worden gekweekt in kassen en containerteelt waarbij het gewas gekweekt wordt in een pot op de grond op een teelt-doek.

 

Niet onder landbouw wordt verstaan: de visserij, mossel- zeekraal- en oesterteelt en andere vormen van schelpdierenkwekerij, omdat deze activiteiten niet op het land plaatsvinden. Ook is hier geen sprake van teelten die in de vollegrond en open lucht plaatsvinden. Tevens wordt niet verstaan onder landbouw: houtteelt en bosbouw omdat dit geen landbouwkundig gebruik is.

 

Schadepercelen

Verder bepaalt artikel 1.2 dat een aanvrager de percelen waarop schade is aangericht, op titel van eigendom, (erf)pacht, of een door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie ingezonden (teelt)pachtovereenkomst, in gebruik moet hebben voor de uitoefening van bedrijfsmatige landbouw. Ingeval van een mondelinge overeenkomst is het aan de aanvrager om dit aan te tonen. Voor schade door predatie aan landbouwhuisdieren, geldt dat de aanvrager aantoonbaar eigenaar is van het betreffende dier. In het aanvraagformulier tegemoetkoming fauna-schade in MijnFaunazaken, geeft een aanvrager de schadepercelen op, op basis van de actuele perceelsregistratie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Als de (eigendom/pacht) status van de percelen daaruit onvoldoende blijkt, kan BIJ12 de aanvrager in het kader van de beoordeling van de tegemoetkomingsaanvraag om de schriftelijke (pacht)overeenkomsten vragen.

 

Artikel 1.3

Artikel 1.3 bevat de voorwaarden, ten aanzien van het voorkomen en beperken van schade, waaraan getoetst wordt en waaraan een aanvrager moet voldoen om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Gedeputeerde Staten verlenen een tegemoetkoming slechts als een aanvrager zelf al het mogelijke, dat in redelijkheid van hem kan worden verwacht, heeft ondernomen om schade zoveel mogelijk te voorkomen en beperken. Het gaat hierbij om te treffen maatregelen ter voorkoming van schade - de preventieve maatregelen -, en maatregelen ter (verdere) beperking van de schade door de schadeveroorzakende diersoort te bestrijden.

 

Artikel 1.3 spreekt over maatregelen of inspanningen waartoe een aanvrager, naar de eisen van redelijkheid en billijkheid, is gehouden om schade te voorkomen en beperken. De inspanningen die worden verwacht hangen samen met een aantal factoren.

De gevraagde inspanning moet in verhouding staan tot de opbrengst van een gewas. Bij een kapitaalintensief gewas met hoge opbrengst mag redelijkerwijs meer worden verwacht van een aanvrager. Een andere factor is de kwetsbaarheid van een gewas, in een bepaalde periode of voor bepaalde dieren, of op een bepaalde locatie. Ook de voorzienbaarheid speelt een rol. Als een aanvrager redelijkerwijs kan voorzien dat de kans op schade groot is, bijvoorbeeld omdat een net ingezaaid gewas erg aantrekkelijk (dus kwetsbaar) is, of omdat er op dezelfde locatie aan hetzelfde gewas door dezelfde dieren al vaker schade is aangericht, dan verwachten Gedeputeerde Staten een maximale inspanning van de aanvrager om zijn gewassen of dieren te beschermen.

 

Kwetsbare gewassen

Kwetsbaar zijn feitelijk alle gewassen, met uitzondering van weide-, hooi-, en graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is, en granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt. Gedeputeerde Staten verlangen niet dat een aanvrager alle in de Faunaschade Preventiekit opgesomde maatregelen treft, om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Wel kan in redelijkheid worden verlangd dat een aanvrager minimaal één akoestische en één visuele maatregel treft, in voldoende aantallen. De maatregelen moeten gevarieerd worden aangewend.2 De taxateur vermeldt bij zijn taxatie de door de aanvrager toegepaste maatregelen in zijn taxatierapport.

 

Niet-kwetsbare gewassen

Verjaging door menselijke aanwezigheid wordt gevraagd bij weide-, hooi- of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is, en bij granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt. Granen en graszaad worden ná 1 april niet meer beschouwd als kwetsbaar gewas.

 

Granen, met name wintergraan en eerstejaars gras en graszaad, zijn kwetsbaar vlak na het inzaaien, als het plantje gekiemd is en net boven de grond staat. Het gewas is op dat moment eiwitrijk en heeft veel voedingswaarde wat het erg aantrekkelijk maakt voor dieren. Naarmate het gewas zich verder ontwikkelt wordt het minder aantrekkelijk, groter en gaat het een stengel vormen met zaad erin. In deze periode is het gewas minder aantrekkelijk voor dieren. Het plaatsen van preventieve middelen heeft dan weinig toegevoegde waarde. Juist in deze periode, na 1 april, moet een agrariër ook veel spuiten tegen ziektes en plagen, dit is een extra reden om deze preventieve middelen dan niet meer te eisen. Tegen de afrijping wordt het gewas wel weer aantrekkelijker voor ganzen; te denken valt aan gelegerd graan en graszaad wat op zwad ligt.

 

Kapitaalintensieve teelten

Onder kapitaalintensief wordt in elk geval verstaan: de teelt van bloemen, bloembollen, boom- en kwekerijgewassen, fruit, en hoog salderende groenten en akkerbouwgewassen, zoals aardbeien (en aardbeivermeerderingsplanten), asperges, waspeen en ijsbergsla. Het gaat bij kapitaalintensieve teelten om eenjarige gewassen die per hectare hoge financiële opbrengsten opleveren (hoog salderen), ofwel om teelten die meerdere jaren op een plek staan c.q. meerjarige gewassen, waarbij schade een opbrengstderving over meerdere jaren kan veroorzaken. Een voorbeeld hiervan is schade door bevers aan fruitbomen. Alle kapitaalintensieve teelten worden als kwetsbaar beschouwd. Bij deze teelten mag van aanvragers redelijkerwijs een grote inspanning worden verlangd om schade te voorkomen en beperken.

 

Bij schade door zoogdieren aan een kapitaalintensieve teelt, kan in redelijkheid verlangd worden dat er tijdig een deugdelijk raster geplaatst wordt om het gewas te beschermen en schade te voorkomen.3 Een deugdelijk raster staat omschreven in de Faunaschade Preventiekit.

 

Bij kapitaalintensieve dieren kan gedacht worden aan dieren van een speciale afkomst of ras, of zeer kostbare specifieke dieren voor speciaal gebruik.

 

Niet-kapitaalintensieve teelten

Een voorbeeld van een kwetsbaar, niet-kapitaalintensief gewas is nieuw ingezaaid grasland jonger dan zes maanden. Dit gewas is aantrekkelijk voor vogels maar niet hoog salderend. Er worden wel preventieve akoestische en visuele middelen gevraagd, in voldoende aantallen.

 

Een voorbeeld van een niet-kwetsbaar, niet-kapitaalintensief gewas zijn de hiervoor genoemde weidepercelen (blijvend grasland) ouder dan zes maanden. Deze zijn niet-kwetsbaar en niet hoog salderend. Hiervoor wordt inzet door menselijke aanwezigheid gevraagd.

 

Voorzienbaarheid

Naast de vraag of een gewas kapitaalintensief of kwetsbaar is, speelt de voorzienbaarheid van de schade een rol in de afweging wat in redelijkheid van een aanvrager verwacht mag worden. Als bijvoorbeeld in opeenvolgende jaren steeds schade optreedt op een bepaald perceel met een kapitaalintensief gewas, mag van aanvrager worden verwacht dat die meer maatregelen treft om die schade te voorkomen en beperken. Ook als een gewas op een zodanige locatie geteeld wordt, waardoor het risico op faunaschade voorzienbaar is, kunnen Gedeputeerde Staten hogere eisen aan het beschermen van gewassen stellen.

 

Bij de afweging welke preventieve middelen in redelijkheid gevraagd kunnen worden, wordt voornamelijk naar voornoemde factoren gekeken. Wat voor teelt is het, zijn gewassen extra aantrekkelijk voor een bepaalde diersoort, is er al meerdere malen eenzelfde schade ontstaan, betreft het een schadegevoelige locatie. Dan zijn dat omstandigheden op grond waarvan in redelijkheid extra maatregelen en inspanningen van een aanvrager verlangd kunnen worden om schade te voorkomen en beperken.

 

Dassenschade

Dassenschade is vaak moeilijk te voorkomen en kan ongewenste bijwerkingen hebben. In de Faunaschade PreventieKit voor de das van BIJ12 wordt aangegeven dat schade door dassen eigenlijk alleen adequaat door een deugdelijk raster kan worden voorkomen. Dit is een zeer kostbare maatregel en wordt daarom bij veel gewassen niet toegepast. Voor niet-kapitaalintensieve gewassen staan de inspanningen en kosten voor deze preventieve maatregel niet in verhouding met de te verwachte schade. Daarbij zou de grootschalige toepassing van deugdelijke rasters een grote impact op de foerageermogelijkheden van de das in Fryslân. Dit zou het verdere herstel van de dassenpopulatie in Fryslân niet ten goede komen doordat hun (potentieel) leefgebied wordt verkleind. Tot slot kan bij dassenschade verjaging door menselijke aanwezigheid niet van grondgebruikers gevergd worden, omdat dassen nachtactieve dieren zijn.

 

Faunaschade Preventiekit en innovatie

BIJ12 heeft ter voorlichting van agrariërs de Faunaschade Preventiekit opgesteld, te vinden op www.bij12.nl. Daarin worden voor de diverse schadeveroorzakende diersoorten per gewas maatregelen opgesomd die de agrariër, of diens jachthouder, kan treffen om faunaschade zoveel mogelijk te voorkomen en beperken.

 

Om innovatieve maatregelen te stimuleren bestaat de mogelijkheid om ook andere, niet in de Faunaschade Preventiekit vermelde maatregelen toe te passen. Wel is het daarbij noodzakelijk dat de aanvrager, vóór het testen van een nieuwe maatregel, de verwachte effectiviteit schriftelijk motiveert aan BIJ12. Eventueel kan een consulent faunazaken van BIJ12 ter plaat-se nader onderzoek doen. Als BIJ12 de aanvrager toestemming verleent het voorgestelde middel te testen, zal de Faunabeheereenheid in wiens werkgebied het schadeperceel ligt, van die toestemming in kennis worden gesteld.

 

Ter ondersteuning van de maatregelen: schadebestrijding met omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit of schadebestrijding met vrijstelling van de vergunningplicht

Blijkens de wetsgeschiedenis is de aanvrager degene die verantwoordelijk is voor het voorkomen en beperken van, door natuurlijk in het wild levende dieren aangerichte schade, met uitzondering van schade veroorzaakt door de vijf bejaagbare soorten. Voor die bejaagbare soorten draagt de jachthouder mede een verantwoordelijkheid.

 

Tijdig een omgevingsvergunning

Als de grondgebruiker de schade niet heeft kunnen voorkomen geldt de verplichting om de schade, vanaf het moment van schadeconstatering, in elk geval zoveel mogelijk te beperken door het bestrijden van de schadeveroorzakende diersoort.

 

Om schadeveroorzakende dieren te doden in het kader van schadebestrijding moet een aanvrager tijdig een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit, krachtens artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g van de wet, jo. artikel 8.74j, derde lid (soorten vogelrichtlijn), 8.74k, derde lid (soorten habitatrichtlijn), of 8.74l, derde lid (andere soorten) van het Besluit kwaliteit leefomgeving, aanvragen ten behoeve van diens jachthouder.

 

Vaak heeft de provincie op voorhand al een omgevingsvergunning voor een bepaalde schadeveroorzakende diersoort verleend aan de Faunabeheereenheid. In dat geval kan een grondgebruiker (of diens jachtaktehouder) volstaan met het aanvragen van een toestemming of machtiging bij deze Faunabeheereenheid, om van de reeds verleende omgevingsvergunning gebruik te maken.

 

Gedeputeerde Staten menen dat het tijdig aanvragen van een omgevingsvergunning een van de mogelijkheden is om (dreigende) belangrijke faunaschade te voorkomen en beperken. Als de aanvrager een dergelijke vergunning niet of niet tijdig heeft aangevraagd, zal in beginsel geen tegemoetkoming worden verleend.

 

Tijdig aanvragen van een omgevingsvergunning houdt in dat deze indien mogelijk vooraf, doch uiterlijk op de dag dat de schade van enige omvang is geconstateerd, wordt aangevraagd. Op dat moment wordt immers van een aanvrager verwacht dat die direct actie onderneemt. Dat tijdig, uiterlijk op de dag van schadeconstatering, een vergunning (voorheen: ontheffing) moet worden aangevraagd wordt in bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet onredelijk geacht.4

 

Wordt een omgevingsvergunning verleend dan zal ook de schade die, gedurende de behandelingsperiode van de vergunningsaanvraag, ondanks de inspanningen van de aanvrager nog is ontstaan, bij de taxatie van de schade worden betrokken. Als een omgevingsvergunning tijdig en deugdelijk is aangevraagd maar door Gedeputeerde Staten of Faunabeheereenheid wordt geweigerd en dit de aanvrager niet te verwijten is, dan achten Gedeputeerde Staten een tegemoetkoming op zijn plaats. Dit is bijvoorbeeld het geval als een omgevingsvergunning niet wordt verleend vanwege het ontbreken van schadehistorie, of als een omgevingsvergunning geschorst is vanwege een gerechtelijke procedure.

 

Gedeputeerde Staten zullen bezien in welke gevallen een vergunningsaanvraag achterwege kan blijven. Als op voorhand duidelijk is dat geen omgevingsvergunning kan of zal worden verleend, wordt niet verwacht dat men (toch) een aanvraag moet doen.

 

Adequaat gebruik

Van een verleende omgevingsvergunning moet adequaat gebruik worden gemaakt. Dit houdt in dat er minstens tweemaal per week (op twee verschillende dagen) verjaging met ondersteunend afschot moet plaatsvinden, vanaf het moment van schadeconstatering tot en met de eindtaxatie. Bij het bepalen van deze periode wordt ervan uitgegaan dat een omgevingsvergunning, uiterlijk, wordt aangevraagd op de dag van constateren van schade van enige omvang. De verplichting om de schade, als deze niet (geheel) voorkomen kon worden, dan in elk geval zoveel mogelijk te beperken door middel van het bestrijden van de schadeveroorzakende dieren, loopt door tot en met de eindtaxatie.

 

Bejaagacties moeten zijn verricht op, of in een buffer van 200 meter rondom, de schadepercelen. Bij schade door hoefdieren geldt een maatwerkbeoordeling door BIJ12, zoals een buffer van 500 meter rondom de schadepercelen. Alleen dan tellen deze acties mee in de beoordeling van het adequaat gebruik van de omgevingsvergunning of vrijstelling van de vergunningplicht voor flora- en fauna-activiteiten. Ook bejaagacties waarbij geen dieren zijn gedood, tellen mee voor het adequaat gebruik en moeten worden geregistreerd. Als de jager aanwezig is geweest, maar geen schadeveroorzakende dieren heeft aangetroffen, kan dit apart worden vermeld. Van belang is dat concreet de geleverde inspanning én het resultaat per datum van uitvoering wordt vermeld in het registratiesysteem.

 

Bij het gebruik maken van de omgevingsvergunning moeten de acties dus gericht zijn op het plegen van afschot. Het verjagen en verontrusten van de schadeveroorzakende dieren (zoals gebruik van het vogelafweerpistool of verjaging anderszins) worden niet meegenomen in de beoordeling in het kader van het adequaat gebruik van de omgevingsvergunning. De invulling die wordt gegeven aan wat wel en wat niet adequaat is, wordt in bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet onredelijk geacht.5

 

Vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht

Als op de omgevingsvergunningplicht een provinciale vrijstelling met beperkingen geldt moet van de vrijstelling – evenals van een omgevingsvergunning – adequaat gebruik worden gemaakt om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Dit wordt op eenzelfde manier beoordeeld als het adequaat gebruik van een omgevingsvergunning, zoals hiervoor omschreven.

 

Controle gegevens

Om aan te tonen dat sprake is van adequaat gebruik, wordt van een aanvrager verlangd te rapporteren over het gebruik van de omgevingsvergunning. Hetzelfde geldt voor een vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht met beperkingen. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om de bedoelde informatie tijdig, binnen twee weken na bevestiging taxatie, en volledig beschikbaar te stellen aan BIJ12. In de praktijk zal het vaak de jachtaktehouder zijn die deze gegevens in een registratiesysteem registreert, maar de aanvrager is ervoor verantwoordelijk dat dit tijdig en volledig gebeurt.

 

Dit kan men doen door de gegevens over de bejaagacties c.q. verjaagacties met ondersteunend afschot te rapporteren in een, voor BIJ12 toegankelijk registratiesysteem. Om BIJ12 inzicht te geven in de aangeleverde gegevens, moet de aanvrager in het systeem akkoord geven. Vervolgens raadpleegt BIJ12, bij de toetsing of sprake is van adequaat gebruik, de geregistreerde gegevens in het registratiesysteem. Acties die niet tijdig, binnen twee weken nadat aanvrager bevestiging taxatie heeft ontvangen, zijn ingevoerd in het systeem worden niet meegenomen in de toetsing op adequaat gebruik. Omwille van de uitvoeringslast en betrouwbaarheid van de gegevens worden alleen acties die in het registratiesysteem zijn ingevoerd geaccepteerd. Andere registraties, zoals handgeschreven verklaringen, briefjes of mailtjes met bejaaggegevens worden niet geaccepteerd.

 

Artikel 1.3, zevende lid: Uitzonderingen op toetsing adequaat gebruik

Schade op percelen die grenzen aan soortspecifieke foerageergebieden:

Vanwege de Europese bescherming van de Brand- en Rotgans zijn soortspecifieke foerageergebieden ingesteld op locaties waar deze ganzensoorten in hoogste aantallen voorkomen. Ook de andere beschermde inheemse ganzensoorten wordt bescherming geboden in deze gebieden. In deze gebieden mogen ganzen vanaf 1 april tot uiterlijk 1 juni ongestoord foerageren. Dat wil zeggen dat ze daar niet mogen worden verstoord of verjaagd. De soortspecifieke foerageergebieden worden in de Omgevingsverordening Fryslân 2022 begrensd.

Bij de toetsing op adequaat gebruik en de vaststelling van het eigen risico kan van belang zijn of de desbetreffende percelen wel of niet direct grenzen aan soortspecifieke foerageergebieden. Daarom moet duidelijk zijn wanneer percelen wel of niet direct grensen aan een soort-specifiek foerageergebied. Wanneer percelen aan minimaal een zijde geheel of gedeeltelijk grenzen aan soortspecifieke ganzenfoerageergebieden. Percelen die alleen met een hoekpunt raken aan een soortspecifiek foerageergebied worden niet geacht direct aangrenzend te zijn. Om duidelijk te maken wanneer een perceel wel of niet grenst aan een soortspecifiek foerageergebied, wordt hieronder een voorbeeld gegeven.

 

Groen = soortspecifiek foerageergebied

Oranje = direct aangrenzend

Rood = niet direct aangrenzend

 

Bij tegemoetkomingen in de schade aan gewassen op gronden die direct grenzen aan soort-specifieke foerageergebieden wordt niet getoetst op adequaat gebruik, mits de schade aan de gewassen veroorzaakt is in de periode van 1 april tot 1 juni. Verjaag- en bejaagacties op gronden die direct grenzen aan de soortspecifieke foerageergebieden kunnen immers een verstorende werking op de ganzen in deze foerageergebieden. Daardoor ontstaat het gevaar dat deze ganzen uit de soortspecifieke foerageergebieden vluchten en elders schade veroorzaken.

 

Schade op percelen die grenzen aan foerageergebieden:

Voor schade op percelen die grenzen aan foerageergebieden geldt hetzelfde als hiervoor beschreven. Bij tegemoetkomingen in de schade aan gewassen op gronden die direct grenzen aan foerageergebieden wordt niet getoetst op adequaat gebruik, mits de schade aan de gewassen veroorzaakt is in de periode van 1 oktober tot 1 april. Verjaag- en bejaagacties op gronden die direct grenzen aan de foerageergebieden kunnen immers een verstorende werking op de ganzen in deze foerageergebieden. Daardoor ontstaat het gevaar dat deze ganzen uit de foerageergebieden vluchten en elders schade veroorzaken.

 

Weidevogelgebied

Ganzen kunnen aanwezig zijn in en/of rond gebieden die voor weidevogels zijn aangewezen. Als ganzen in deze situatie bejaagd of verjaagd worden, dan kan dit een verstorende werking hebben op de daar aanwezige weidevogels. Als een grondgebruiker aantoont dat voor het betreffende perceel/de betreffende percelen een beheerpakket Open Grasland is afgesloten en dat zich op dit perceel/deze percelen één of meer nesten van weidevogels bevinden waarop de beheerpakketten van toepassing zijn, wordt evenmin getoetst op adequaat gebruik.

 

Artikel 1.4

Artikel 1.4 bepaalt de termijn waarbinnen een aanvraag om tegemoetkoming in faunaschade moet worden ingediend. Een aanvraag moet binnen zeven werkdagen, na constatering van schade (van enige omvang), worden ingediend. Een aanvraag die niet binnen deze termijn is ingediend, wordt afgewezen.

 

De termijn van zeven dagen wordt redelijk geacht en is nodig, omdat door tijdsverloop het oorzakelijk verband tussen de opgetreden schade (de omvang, schadeveroorzakende diersoort, eventueel in het veld getroffen maatregelen) steeds minder goed is vast te stellen door een taxateur. Daarnaast is van belang dat met de schadebestrijding, dus het beperken van schade door de schadeveroorzakende diersoort te bestrijden met ondersteunend afschot, zo snel mogelijk na constatering van de schade wordt begonnen.

 

Voorjaarsgras

Als de schade door ganzen aan voorjaarsgras, bijvoorbeeld, begin maart wordt geconstateerd, wordt verwacht van de grondgebruiker om, vanaf het moment van schadeconstatering, direct aan schadebestrijding te doen en binnen zeven dagen na de constatering van de schade (van enige omvang) een aanvraag in te dienen, zodat een taxateur de diersoort nog goed en betrouwbaar kan vaststellen en de schade goed kan volgen en eventueel na meerdere bezoeken definitief kan vaststellen en aftaxeren.

 

Een taxateur taxeert alleen verse schade, dat wil zeggen schade die is opgetreden tot tien dagen voor de datum van schadeconstatering. Als sprake is van ‘oudere schade’ die al eerder is ontstaan, maar waarvoor pas (veel) later een aanvraag om tegemoetkoming is gedaan, wordt deze oudere schade niet bij de taxatie betrokken. Deze schade en de oorzaak daarvan kan niet meer op zorgvuldige, betrouwbare wijze vastgesteld worden.

 

Verder is van belang dat een aanvrager het gewas waar de aanvraag op ziet, niet mag oogsten of anderszins handelingen verrichten waardoor de schade niet meer kan worden getaxeerd, totdat de schade definitief door de taxateur is vastgesteld. Als de schade niet meer is vast te stellen, doordat een aanvrager het gewas voor het bezoek van de taxateur heeft geoogst, het perceel heeft bewerkt of heringezaaid al of niet met een ander gewas, dan komt deze schade niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. In artikel 1.6 is dit ook expliciet benoemd als reden voor afwijzing.

 

Taxatie zonder aanvraag (autotax)

Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om bepaalde door hen aangewezen typen faunascha-de ‘automatisch’ te laten taxeren. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om schade op percelen die gelegen zijn in een door Gedeputeerde Staten aangewezen en begrensd ganzenrustgebied of ganzenfoerageergebied. Om deelnemers aan deze gebieden te faciliteren kan besloten worden om de schade op deze percelen jaarlijks sowieso ‘automatisch’ te laten taxeren, zonder aanvraag van een grondgebruiker. Wel moet een grondgebruiker om deel te nemen aan de ‘autotax’ bij BIJ12 de relevante percelen aanmelden in MijnFaunazaken. Wanneer een automatische taxatie wordt verricht, wordt het vaststellen van de schade door de taxateur gelijkgesteld aan een tijdige aanvraag om een tegemoetkoming, waarop de beleidsregels van toepassing zijn. Automatisch taxeren betekent niet automatisch uitbetalen, er vindt nog wel een toetsing plaats.

 

Taxatie werkwijze

BIJ12 heeft een raamovereenkomst met taxatiebureaus die de schade taxeren. De taxaties worden uitgevoerd conform de, door de directeur van BIJ12 vastgestelde taxatierichtlijnen voor gewassen en vee. Die zijn te vinden op www.bij12.nl.

 

Na ontvangst van een aanvraag stuurt BIJ12, nadat een eerste beoordeling van de aanvraag heeft plaatsgevonden, zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen zeven werkdagen de opdracht aan het taxatiebureau om de schade te taxeren. Aanvragen waarvan op voorhand duidelijk is dat deze niet voldoen aan de regelgeving, worden niet doorgezonden aan een taxatiebureau. Bijvoorbeeld als het gaat om schade door een diersoort met betrekking waartoe flora- en fau-na-activiteiten zijn vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht, welke schade sowieso niet voor tegemoetkoming in aanmerking komt; of als sprake is van een veel te late aanvraag. Het is niet mogelijk om, alvorens het taxatiebureau de opdracht te geven, al te toetsen of de aanvraag volledig voldoet aan de voorwaarden, omdat niet zo lang gewacht kan worden met het taxeren van de schade in het veld, omdat de taxateur ook de in het veld aangetroffen maatregelen noteert in zijn rapport, en de schade nog kan doorzetten als de dieren nog aanwezig zijn, en bestreden (moeten) worden.

 

Het taxatiebureau geeft een taxateur de opdracht om de schade op de opgegeven percelen vast te stellen. Soms kan dit in één bezoek, soms volgt de taxateur de schade gedurende meerdere bezoeken, mede afhankelijk van het gewas. De taxateur stelt van diens bevindingen een taxatierapport samen en zendt dat, na interne controle door de eindverantwoordelijke persoon van het bureau waarvoor de taxateur werkzaam is, aan BIJ12. Ook wordt na de (eind)taxatie een ‘bevestiging taxatie’ aan de aanvrager gestuurd via MijnFaunazaken. Er is voorzien in de mogelijkheid dat de aanvrager diens bedenkingen op de taxatie kenbaar kan maken. De aanvrager moet dan, binnen acht werkdagen na ontvangst van de bevestiging van de taxatie, de bedenkingen aan BIJ12 kenbaar te maken. Deze termijn van acht werkdagen is bepaald, omdat achteraf onder meer het oorzakelijke verband tussen de diersoort(en) en de schade, of de verdeling van diersoorten niet, althans niet meer betrouwbaar en objectief kunnen worden vastgesteld. Voorts kan door tijdsverloop de situatie in het veld veranderen. Wanneer BIJ12 van een aanvrager bedenkingen op de taxatie ontvangt, kan BIJ12 indien nodig een toelichting aan de taxateur vragen. Uiterlijk tien dagen na ontvangst van de bedenkingen op de taxatie, zal BIJ12 aan de aanvrager een reactie daarop sturen, eventueel met opmerkingen van de taxateur.

 

Artikel 1.5

Artikel 1.5 gaat over het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming, nadat is beoordeeld dat een aanvrager voldoet aan de voorwaarden voor uitbetaling.

 

KWIN-prijzen

De prijzen die worden gehanteerd bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming, worden door de directeur van BIJ12 vastgesteld. De directeur van BIJ12 kan besluiten om de prijzen, zoals aangegeven in de Kwantitatieve Informatie Akkerbouw en Vollegrondsgroente-teelt, en de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN) te hanteren. De KWIN is opgesteld door de Wageningen Universiteit (WUR) en vormt een objectieve maatstaf om als basis te fungeren voor schadeberekeningen, aangezien deze maatstaf controleerbaar is en uitgaat van op een juiste en eenduidige wijze vastgestelde prijzen. Door het hanteren van KWIN-cijfers is BIJ12 niet afhankelijk van sterk fluctuerende marktprijzen en ontstaat er geen vertraging bij het beslissen op aanvragen vanwege het (nog) niet beschikbaar zijn van marktprijzen. In jurisprudentie wordt bevestigd dat met het hanteren van normprijzen een voldoende objectieve maatstaf voor de schadebepaling wordt gebruikt.6 Dat de marktprijs fluctueert en soms hoger of lager ligt dan de vastgestelde prijs, vormt geen aanleiding om af te wijken van deze vastgestelde prijzen. Er is sprake van een tegemoetkoming en niet van een volledige schadevergoeding.7

 

Contractteelt

In geval van contractteelt, waarbij in het contract voorafgaand aan de oogst schriftelijk een gegarandeerde prijs met een afnemer is afgesproken en het contract betrekking heeft op het schadeperceel, kan bij de taxatie (bij de berekening van de tegemoetkoming) worden uitgegaan van de contractprijs. Ook bij producten waar de handel per stuk gaat, of waarvan de KWIN niet in een prijs voorziet, dient de taxateur aan te geven wat de marktprijs is op het moment van taxatie, dan wel welke prijs dat product aan het eind van de oogst oplevert. BIJ12 kan beoordelen of deze prijs redelijk is.

 

Het is niet onredelijk dat Gedeputeerde Staten bij het bepalen van de opbrengst van een gewas in beginsel uitgaan van de KWIN-gegevens, en slechts van dit uitgangspunt afwijkt als de aanvrager een contract overlegt waaruit een vooraf vastgestelde, andere prijs blijkt.8

 

Om administratieve lasten te beperken worden tegemoetkomingen lager dan € 50,00 niet uitgekeerd.

 

Eigen risico

Op de te verlenen tegemoetkoming wordt een eigen risico ingehouden van 20%. De tegemoetkoming bedraagt dus 80% van de getaxeerde schade. Het kan zijn dat een deel van de getaxeerde schade niet voor tegemoetkoming in aanmerking komt, bijvoorbeeld als dat deel niet door een beschermde diersoort is veroorzaakt. De tegemoetkoming bedraagt dus 80% van de getaxeerde schade, die voor tegemoetkoming in aanmerking komt. Een ‘korting’ van 5% als eigen risico bij een toegekende tegemoetkoming, wordt in de jurisprudentie niet onredelijk geacht.9 Er geldt een minimum eigen risico van € 250,00 per bedrijf per meldingsjaar.

 

Gedeputeerde Staten kunnen ook een ander percentage eigen risico bepalen. Ook dan geldt het minimum van € 250,00 per bedrijf per meldingsjaar.

 

Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juni 2021 en 4 mei 2022 volgt, dat de keuze van de provincie Fryslân om een forfaitair eigen risico (een ‘korting’) van 20% toe te passen op te verlenen tegemoetkomingen, in beginsel niet onevenredig wordt geacht.10 Wel overweegt de Afdeling dat, ingeval een individuele grondgebruiker kan aantonen dat diegene, ondanks dat het in het algemeen redelijk is het eigen risico van 20% te hanteren, in diens geval onevenredig zwaar wordt geraakt wordt door toepassing van die 20%, deze grondgebruiker dan verder tegemoet gekomen moet worden.

 

Geen eigen risico

Voor diersoorten die op geen enkele wijze mogen worden verjaagd of bejaagd kunnen Gedeputeerde Staten besluiten geen eigen risico te hanteren en een volledige tegemoetkoming – dus 100% van de getaxeerde schade – toe te kennen. In Fryslân geldt dit voor de volgende diersoorten: wolf, goudjakhals, bever, das, edelhert, wilde kat, lynx.

 

In de ganzenfoerageergebieden mogen de inheemse beschermde ganzensoorten van 1 oktober tot 1 april niet verstoord worden. In soortspecifieke ganzenfoerageergebieden geldt dit verbod van 1 april tot uiterlijk 1 juni. Er bestaat dan in de regel geen mogelijkheid om de schadeveroorzakende diersoort te bestrijden. Om die reden moet de schade niet ten laste van de grondgebruiker blijven en wordt geen eigen risico gehanteerd.

 

Daarnaast kunnen Gedeputeerde Staten in bijzondere gevallen besluiten geen eigen risico te hanteren.

 

5% eigen risico voor ganzenschade

Voor schade veroorzaakt door in het wild voorkomende beschermde inheemse ganzen geldt een eigen risico van 5%.

 

Eigen risico bij schade door vogels aan pitvruchten

Op tegemoetkomingen in schade aangericht door vogels aan pitvruchten (zoals appels en peren), wordt een eigen risico van 40% ingehouden. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State heeft op 9 mei 2018 geoordeeld over tegemoetkomingen in schade door vogels aan appels en peren. Deze uitspraak laat zien dat, gezien het aantal aanvragen om een tegemoetkoming, het begrijpelijk en redelijk is dat wordt overgegaan tot standaardisering van het normaal maatschappelijk risico bij de tegemoetkoming van faunaschade. Deze standaard moet wel passend zijn en mag niet leiden tot een onevenredig zware last voor fruittelers. Volgens de Afdeling kunnen Gedeputeerde Staten ervoor kiezen om standaard 60% van de geleden schade te vergoeden, maar zij kunnen ook voor een afwijkend percentage kiezen mits goed gemotiveerd en toegespitst op de specifieke omstandigheden van de fruittelers. Voor dat laatste is niet gekozen.11

 

Verhoogd eigen risico

Gedeputeerde Staten kunnen besluiten een verhoogd eigen risico (ten opzichte van het algemeen toegepaste eigen risico) te hanteren. Dit zal in het algemeen alleen gebeuren bij schade aan kapitaalintensieve teelten of kapitaalintensieve gehouden dieren. In de afweging of aan een individuele aanvrager wordt medegedeeld dat, in de toekomst, een verhoogd eigen risico kan worden opgelegd speelt onder andere mee: soort teelt, teeltlocatie, de mogelijkheid om preventieve maatregelen te treffen.

 

Ook de vraag of de schade (steeds) is veroorzaakt op percelen die tijdelijk (één teeltseizoen) in gebruik zijn, of op percelen in eigendom of op basis van langjarige contracten in gebruik zijn, kan daarbij een rol spelen.

 

In de eerste situatie is ondernemer in staat om zelf een afweging te maken welke voordelen, maar ook risico's diegene heeft om op een bepaalde plaats percelen te huren en een (schade-gevoelig en/of kapitaalintensief) gewas te telen of bijzondere, kapitaalintensieve dieren te houden. Dit moet voor de aanvrager een aanleiding vormen om een risico inschatting (rendement versus kans op schade) te maken. Het risico op schade kan vervolgens niet (onbeperkt) worden afgeschoven op de provincie, omdat de aanvrager dit risico zelf willens en wetens heeft genomen.

 

Een verhoogd eigen risico kan worden opgelegd in de volgende gevallen:

  • a.

    Indien aan een aanvrager vooraf kenbaar is gemaakt dat, in de toekomst, een verhoogd eigen risico kan worden toegepast.

  • b.

    Indien door handelingen of keuzes van de aanvrager de kans op schade voorzienbaar was.

  • c.

    In overige gevallen waarin het, op basis van de feiten en omstandigheden, redelijk is om een verhoogd eigen risico toe te passen.

Artikel 1.6, eerste lid

Artikel 15.53 van de Omgevingswet bevat het uitgangspunt dat een tegemoetkoming slechts wordt verleend, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van een belanghebbende behoort te blijven. In artikel 1.6 van de beleidsregel is een aantal gevallen vastgesteld waarvoor Gedeputeerde Staten geen tegemoetkoming verlenen. Deze gevallen sluiten aan bij de voorzieningen die de wet of Omgevingsverordening Fryslân 2022 bieden, om schade te voorkomen of te beperken.

 

Uitsluitingen in verband met diersoort

Voor schade aangericht door diersoorten waarvoor het gehele jaar voor zowel aanvrager als jachthouder voldoende mogelijkheden bestaan om schade aan de landbouw door die diersoorten te voorkomen dan wel te beperken, wordt geen tegemoetkoming verleend (dieren met betrekking waartoe voor flora- en fauna-activiteiten een landelijke of provinciale vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht geldt).12 Er kan sprake zijn van provinciale vrijstellingen van de omgevingsvergunningplicht waarin voorwaarden, beperkingen of clausules zijn opgenomen met betrekking tot schadebestrijding. Van dergelijke vrijstellingen kan gezegd worden dat zij in de praktijk hetzelfde werken als een omgevingsvergunning gebaseerd op artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet. Gedeputeerde Staten behandelen dergelijke vrijstellingen van de omgevingsvergunningplicht in het kader van beleidsregels daarom als ware het omgevingsvergunningen.

 

Geen tegemoetkoming wordt verleend indien er sprake is van een omgevingsvergunning, op basis van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, zonder voorwaarden, beperkingen of clausules ten aanzien van de schadebestrijding. Een dergelijke omgevingsvergunning is qua werking in de praktijk vergelijkbaar en daarom beleidsmatig gelijk te stellen aan een vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht.

 

Geen tegemoetkoming wordt verleend als de schade veroorzaakt is door de huisspitsmuis, bosmuis, de veldmuis of de mol, en voor flora- en fauna-activiteiten waarbij deze dieren worden gedood, een vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht geldt in verband met de bestrijding van schade aan landbouwgewassen. Als gevolg van een vrijstelling van de vergunningplicht bestaan het gehele jaar voldoende mogelijkheden om de schade te voorkomen dan wel te beperken. Gelet op eerdere veldmuizenplagen, is het bovendien niet bijzonder dat muizen grote schade aan grasland toebrengen.13

 

Als de schade veroorzaakt wordt door dieren waarop de minister de jacht heeft geopend, wordt evenmin een tegemoetkoming verleend. In het jachtseizoen zijn er voldoende bestrijdingsmogelijkheden om de populatie te beheren en daarmee faunaschade te voorkomen en beperken. Aanvullend hierop kan in bepaalde gevallen buiten het jachtseizoen, als schade wordt geconstateerd, een omgevingsvergunning worden aangevraagd voor een flora- en fauna-activiteit. Uitzondering wordt gemaakt voor de wilde eend. Voor deze diersoort wordt wel een tegemoetkoming verleend, indien de schade geconstateerd wordt buiten de periode dat de jacht is geopend.

 

Voor bovengenoemde gevallen wordt geen tegemoetkoming in de schade verleend.

 

Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om in bepaalde situaties wel een tegemoetkoming in de schade te verlenen, als er door besluitvorming van Gedeputeerde Staten of (rijks)overheid beperkingen worden opgeworpen om de schade te voorkomen of beperken.

 

Ook kan het zijn dat er wel tot betaling van een tegemoetkoming wordt overgegaan, als de percelen gelegen zijn binnen het kooirecht van een geregistreerde eendenkooi en er daarom geen mogelijkheden bestaan om de schade te voorkomen of beperken. Voor die gevallen dient een afweging gemaakt te worden of het redelijk is om af te wijken van deze beleidsregel.

 

Uitsluitingen in verband met locatie of functie van de percelen

Binnen een in het omgevingsplan of de omgevingsverordening begrensde bebouwingscontour kan worden voorzien dat bepaalde maatregelen om schade te voorkomen of beperken, niet mogen worden aangewend.

Schade veroorzaakt op gronden die zijn gelegen binnen een straal van 500 meter afstand van een vuilstortplaats, komt evenmin voor een tegemoetkoming in aanmerking. In geval van een vuilstortplaats is de aanwezigheid van deze schadeveroorzakende dieren voorzienbaar.

 

Schade door beschermde dieren aan dieren in een stal komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Voordat een schadeveroorzakend dier de stal of het gebouw bereikt, kunnen er voldoende barrières opgeworpen worden om de schade te voorkomen. Bovendien zijn stallen en andere bouwwerken af te sluiten en is het voor rekening van een grondgebruiker indien dit niet goed gebeurt. Overigens wordt geconstateerd dat op grond van het Besluit houders van dieren, dierhouders verplicht zijn om hun dieren te beschermen tegen roofdieren.

 

Percelen in NNN en percelen met landbouwkundige beperkingen

Schade aangericht op gronden die onderdeel uitmaken van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) of Natuurgebied buiten het Natuurnetwerk Nederland én met een natuurbeheertype (uitgezonderd beheertype N00.01) op de kaart staan in het provinciale natuurbeheerplan zijn uitgesloten van faunaschade. Het betreft gronden die primair een natuurfunctie hebben. Daarnaast wordt geen faunaschade uitgekeerd op gronden waaraan, bijvoorbeeld via de pachtovereenkomst, beperkingen zijn verbonden ten aanzien van het bestrijden van schadeveroorzakende soorten.

 

Schade op gronden waarvan het feitelijk gebruik niet agrarisch is of op gronden die een functie als waterkering hebben, komt evenmin in aanmerking voor een tegemoetkoming. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om schade aan sport- en golfvelden, of op zeedijken die door schapen worden begraasd. Reden hiervoor is dat op die gronden geen sprake is van normale agrarische productie en dat de kans op schade door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten op die gronden voorzienbaar is, dan wel dat de grondgebruiker zelf zich bij overeenkomst heeft verbonden bepaalde schadebestrijdingsmaatregelen niet toe te passen. Gedeputeerde Staten achten het redelijk dat de schade in dergelijke gevallen tot het ondernemersrisico behoort, en niet wordt gecompenseerd.

 

Geen tegemoetkoming wordt verleend als op de betreffende gronden beperkingen rusten ten aanzien van het landbouwkundig gebruik of ten aanzien van de schadebestrijding. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een braakliggend terrein dat een grondgebruiker tijdelijk om niet gebruikt.

 

Uitsluitingen in verband met (moment van) de teelt

Gedeputeerde Staten verlenen geen tegemoetkomingen voor grasschade aan blijvend grasland in de maand oktober (najaarsgras). Dit is een gevolg van, bij het decentralisatieakkoord, gemaakte afspraken tussen het Rijk en het IPO om een aantal besparingen door te voeren. Hierbij is getracht de versobering door te voeren op plekken die in de gangbare bedrijfsvoering de minste impact hebben, waarbij het volgende is overwogen. In de meeste gevallen worden landbouwhuisdieren vanaf begin oktober binnen gehuisvest.

 

Omdat de veehouder er vanuit goed graslandbeheer naar streeft zijn grasland kort de winter in te laten gaan, worden sommige percelen – afhankelijk van de weersomstandigheden – in oktober nog wel gemaaid of beweid. De grasopbrengst van dergelijke percelen levert dan in principe echter geen substantiële bijdrage meer aan de ruwvoedervoorziening van het bedrijf.14 Het gaat hier alleen om vraatschade voornamelijk veroorzaakt door vogels, die niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Schade door wroeten en graven, bijvoorbeeld door dassen en wilde zwijnen, komt wel voor een tegemoetkoming in aanmerking.

 

Evenmin wordt een tegemoetkoming verleend voor schade aan blijvend grasland in de herfst- en winterperiode, bestemd voor de voederwinning van schapen. De tegemoetkomingen die in het verleden zijn verstrekt op grond van de schapengrasregeling zijn beperkt van omvang, terwijl de beoordeling van de aanvragen relatief veel beoordelings- en controlewerkzaamheden vereisen. Gedeputeerde Staten hebben daarom besloten dat geen tegemoetkoming meer wordt verleend voor schade door overwinterende ganzen aan blijvend grasland, aangericht in de periode van 1 oktober tot en met 31 januari daaropvolgend en waarvan het gras dient voor de beweiding met schapen.

 

Indien de schade is aangericht aan knol-, bol- en wortelgewassen, die langer dan gebruikelijk op het land hebben gestaan en daarom ook later dan gebruikelijk worden geoogst, komt deze niet in aanmerking voor een tegemoetkoming. Als de aanvrager het risico neemt om de gewassen langer dan gebruikelijk op het land te laten staan, stijgt de kans dat dieren schade aan de gewassen toebrengen. De mogelijkheden om te foerageren nemen elders immers af. Tevens wordt het kwaliteitsverlies bij deze gewassen later in het seizoen door nattigheid en vorst steeds groter. De verhoogde kans op schade die dit oplevert, dient voor rekening van de grondgebruiker te blijven. Dit is anders bij suikerbieten, bloembollen en bij onderdekkersteelten, waarbij de gewassen juist in de wintermaanden worden geteeld en waarbij de gewassen met bijvoorbeeld plastic, folie en/of stro worden afgedekt ter bescherming tegen vorst.

 

Geen tegemoetkoming wordt verleend in schade door vogels aan steenvruchten, en zacht fruit/klein fruit. Onder steenvruchten valt onder meer: kers, pruim, perzik, nectarine, abrikoos. Onder zacht en kleinfruit wordt onder meer verstaan: bessen, aardbeien, frambozen, druiven/wijnbouw. Het hoge risico op deze schade is algemeen bekend bij ondernemers. Desondanks zijn de arealen van zeer schadegevoelige teelten zoals bessen, kersen en druiven uitgebreid, waarmee bewust risico op schade is genomen. Het is de keuze van de ondernemer en niet de beperkingen van de overheid, die tot de schade leiden. De schade door vogels aan genoemde teelten is met zekerheid te voorkomen door de percelen met netten af te dekken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de verwachting dat percelen met netten worden afgedekt niet kennelijk onredelijk is en daarmee het risico van schade aan deze teelten in redelijkheid voor rekening van de aanvrager kan laten.15

 

Verder wordt geen tegemoetkoming verleend voor schade aan bijproducten. Voorbeelden daarvan zijn, stro (bij het hoofdproduct granen en peulvruchten) en hooi (bij het hoofdproduct-graszaad).16

 

Evenmin wordt schade vergoed aan materialen die gebruikt worden om gewassen af te dekken, ter bescherming tegen vorst of om daarmee een vroegere en naar verwachting hogere opbrengst te krijgen. Het risico van die schade dient voor rekening van de grondgebruiker te blijven. Eventuele schade dient gecompenseerd te worden geacht door een hogere opbrengst voor het betreffende gewas. Wordt die hogere opbrengst niet gerealiseerd, dan is dat ondernemersrisico.

 

Schade die is aangericht aan gewassen die geteeld worden voor de verbetering van een ras, of vermenigvuldiging of vermeerdering van dat veredelde gewas, komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming. Het gaat dan om een gewas, met name een variëteit(ras), dat door een gespecialiseerd bedrijf (veredelingsbedrijf) wordt verbeterd (veredeld) op het gebied van bijvoorbeeld ziekteresistentie, opbrengst, smaak, suikergehalte, ongevoeligheid voor bepaalde bestrijdingsmiddelen en nachtvorstresistentie.

 

De gewassen zijn in dit geval van zeer hoge, niet te bepalen, waarde waar al langere tijd intensief en kostbaar onderzoek naar is gedaan. Bij schade aan een dergelijk gewas wordt daarom het nemen van preventieve maatregelen in die mate verlangd van aanvrager, dat er geen faunaschade kan ontstaan. Ook vanwege de hoge en praktisch niet te bepalen waarde van deze gewassen dient faunaschade daarom geheel voor het risico van de veredelingsbedrijven te blijven, en komt deze schade niet in aanmerking voor een tegemoetkoming. Ver-meerderingsteelt wordt niet geacht hetzelfde te zijn als veredelingsteelt. Hierbij gaat het om het vermenigvuldigen van hetzelfde gewas zoals bijvoorbeeld zaaizaad (gras, koolzaad en granen), pootaardappelen en bloembollen, welke in beginsel voor een tegemoetkoming in aanmerking komen.

 

Uitsluitingen in verband met overige redenen

Daarnaast is bepaald dat, als de aanvrager handelingen verricht of nalaat handelingen te verrichten waardoor de taxateur niet (meer) in staat is de omvang van de schade en schadeveroorzakende diersoort te beoordelen, de aanvrager zijn aanspraak op een tegemoetkoming verliest. Voorbeelden zijn, als er al geoogst is of als er vee ingeschaard is op de relevante percelen.

 

Een tegemoetkoming wordt ook niet verleend in het geval dat de aanvrager het gewas niet meer oogst, of dat het beschadigde perceel niet meer in gebruik wordt genomen en dit (mede) het gevolg is van andere omstandigheden dan schade door dieren. Voorbeelden zijn, het niet oogsten maar onderploegen van gewassen, of het niet meer beweiden van grasland met vee vanwege natte omstandigheden.

 

Schade veroorzaakt door ziektekiemen valt niet onder de reikwijdte van artikel 15.53 van de wet. Vaak zal het causale verband tussen een ziekte en de aanwezigheid van een beschermde diersoort niet aanwezig zijn of (achteraf) te bepalen zijn. Voor de duidelijkheid is besloten om in de beleidsregels de uitsluiting van ziekte voor tegemoetkomingen op te nemen.

 

Schade welke in redelijkheid verzekerbaar is bij minimaal twee in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Als tegen gebruikelijke voorwaarden en een redelijke premie een verzekering tegen faunaschade kan worden afgesloten, mag van de aanvrager worden verwacht dat die zijn gewassen tegen faunaschade verzekert. Het afsluiten van een verzekering tegen schade door natuurlijk in het wild levende dieren, moet in het verlengde van de hagelschadeverzekering worden gezien. Gedeputeerde Staten menen dat deze verzekeringsmogelijkheid kan worden gezien als een voorzorgsmaatregel die een grondgebruiker in redelijkheid kan treffen.

 

De beleidsregels bevatten geen limitatieve opsomming van situaties waarin geen tegemoetkoming wordt verleend. In de beleidsregels kunnen niet op voorhand alle (toekomstige) situaties worden benoemd waarin de schade voor rekening van de aanvrager behoort te blijven. Uit artikel 15.53 van de wet vloeit voort dat een tegemoetkoming alleen wordt verleend als de schade redelijkerwijs niet, of niet geheel ten laste van de aanvrager behoort te blijven. Het is dan ook niet met de wet te verenigen dat gedeputeerde staten een tegemoetkoming zouden verlenen voor schade die ten laste van aanvrager behoort te blijven. In de beleidsregels is dit uitgangspunt expliciet vastgelegd.

 

Artikel 1.6, tweede lid

In artikel 5.24 van de Omgevingsverordening is een vrijstelling opgenomen om de kolgans, brandgans en de grauwe gans in de winterperiode te verjagen met ondersteunend afschot voor het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen. Als er voor diersoorten een provinciale vrijstelling geldt, dan wordt op grond van artikel 1.6, eerste lid, onder b, van deze Beleidsregel in principe geen tegemoetkoming verleend voor de schade die deze diersoorten veroorzaken. Hierdoor kan het misverstand bestaan dat voor vraatschade aangericht door kol-, brand- of grauwe ganzen geen tegemoetkoming wordt verleend. Om duidelijk te maken dat deze schade voor tegemoetkoming in aanmerking komt, is het tweede lid toegevoegd aan artikel 1.6 van de Beleidsregel.

 

Artikel 1.6, derde tot en met het zesde lid

Gedeputeerde Staten verstrekken alleen tegemoetkomingen voor directe gewasschade die is ontstaan op gronden die feitelijk gebruikt worden voor landbouwbouwdoeleinden. Daarom verlenen Gedeputeerde Staten op grond van artikel 1.6, eerste lid, onder q van deze beleidsregel geen tegemoetkomingen in de schade aan groenbemesters, omdat er geen sprake is van directe schade aan een te oogsten gewas. Op grond van artikel 1.6, eerste lid, onder i, sub iii en iv verlenen Gedeputeerde Staten verlenen evenmin een tegemoetkoming in de schade aan gewassen op gronden die een functie hebben als waterkering, zoals zeedijken.

Voor zeedijken en groenbemesters op de Waddeneilanden wordt een uitzondering gemaakt, omdat de in april en mei aanwezige ganzen meer dan in het verleden worden verjaagd naar de buitendijkse gebieden en de Waddeneilanden. Daarom zal de ganzendruk in deze gebieden hoger worden. Schade op de Waddeneilanden die ontstaat aan groenbemesters – deze worden volledig weggevreten -, en de schade aan het gras op de zeedijken, komen daarom op de Waddeneilanden naar redelijkheid in aanmerking voor een tegemoetkoming.

 

Bepaald is verder dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor schade aangericht aan blijvend grasland in de maand oktober (najaarsgras). Jaarlijks komen in oktober de eerste trekganzen naar Fryslân om te overwinteren. De push-en-pull-strategie is erop gericht dat ganzen leren waar ze mogen landen en waar niet. Om de ganzen tijdig te conditioneren naar foerageergebieden dienen deze ook aanwezig te zijn vanaf het moment dat ze arriveren. Dit geldt voor alle soorten, maar is extra van belang voor de kolgans. De aantallen van deze soort vertonen een matige afname en de soort kent een afnemend broedsucces. Hoewel de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is, vragen deze ontwikkelingen wel om extra aandacht voor deze soort.17 Om deze redenen voegen wij oktober toe aan de periode dat de ganzenfoerageergebieden gelden. Beperkingen op landbouwkundig gebruik en het weiden van vee is niet aan de orde zolang de trekganzen hierbij niet opzettelijk wordt verstoord. Grondgebruikers kunnen vanaf het moment dat hun percelen als foerageergebied zijn begrensd zelf een tegemoetkoming in schade op deze percelen aanvragen. Dit geldt niet voor de percelen buiten foerageergebieden, waar ganzen met ondersteunend afschot mogen worden verjaagd.

 

Artikel 1.7 en 1.8

Artikel 1.7 gaat over faunaschade door de wolf. De provincies zijn verantwoordelijk voor het natuurbeleid, waaronder beleid ten aanzien van wolven. Dit omvat de aspecten soortenbescherming, monitoring, tegemoetkomingen in faunaschade en het verlenen van ontheffingen. De provincies hebben 2019 gezamenlijk een interprovinciaal wolvenplan opgesteld. Een interprovinciaal, landelijk dekkend plan, en daarmee eenduidig beleid, is gewenst bij een diersoort als de wolf, die binnen enkele dagen door meerdere provincies kan zwerven. Het Interprovinciaal wolvenplan is primair geschreven voor de provincies zelf. Het geeft richting aan gezamenlijk beleidsuitvoering van provinciale taken rondom de wolf. Dit plan biedt de provincies de basis om beleid formeel te verankeren in bijvoorbeeld verordeningen of beleidsregels. Doordat dit plan niet meer volledig aansluit bij de huidige wensen wordt dit plan door provincies, het ministerie van LNV en BIJ12 geactualiseerd. Naar verwachting wordt in 2024 een geheel geactualiseerd nieuw wolvenplan vastgesteld. Vooruitlopend daarop is op 13 april 2023 door de Bestuurlijke Adviescommissie Vitaal Platteland (BACVP) een addendum vastgesteld bij het wolvenplan uit 2019 met daarin enkele toevoegingen/wijzigingen die inspelen op de actualiteit, en die niet kunnen wachten tot de voorgenomen algehele actualisatie in 2024. Het wolvenplan en bijbehorende addendum is te vinden op de website van BIJ12 (Externe link:www.bij12.nl).

 

Algemeen

Grondgebruikers en dierhouders zijn verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen om hun gewassen en gehouden landbouwhuisdieren te beschermen tegen schade door beschermde diersoorten zoals de wolf. Bescherming van gehouden dieren tegen aanvallen van buitenaf is niet nieuw. Van honden of vossen is bekend dat zij bijvoorbeeld schapen kunnen aanvallen. Waar het gaat om het voorkomen van schade aan gehouden dieren, gaat het dus in principe om het nemen van aanvullende maatregelen om ook schade door wolven te voorkomen. Het uitgangspunt is dat de schade die een grondgebruiker of dierhouder had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen, niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.

 

Op dit moment wordt, om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in schade door de wolf niet getoetst of een dierhouder voldoende preventieve wolfwerende maatregelen heeft genomen om zijn dieren te beschermen en (het risico op) schade door de wolf te voorkomen en beperken. Ook wordt, om dierhouders de tijd te geven om zich aan de situatie aan te passen, geen eigen risico toegepast op een te verlenen tegemoetkoming bij wolvenschade. In de toekomst kan de tegemoetkomingsregeling op deze punten worden aangepast.

 

Hoe langer de wolf in Nederland is en zich langer, min of meer permanent, in bepaalde gebieden ophoudt, des te meer zal een dierhouder echter rekening moeten houden met het risico op schade door de wolf in het betreffende gebied en wordt verwacht dat een dierhouder zich daarop voorbereidt.

 

Schade door een zwervende wolf, die in korte tijd grote afstanden kan afleggen, is niet goed te voorzien en moeilijker te voorkomen. De voorzienbaarheid van de schade speelt dus een rol bij de beoordeling of, en in welke mate een tegemoetkoming aan de orde is.

 

Gedeputeerde staten kunnen besluiten om binnen de provincie of binnen aangewezen en begrensde wolvengebieden binnen de provincie nadere voorwaarden te stellen om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Zo kan bijvoorbeeld het preventief plaatsen van een deugdelijk wolfwerend raster als voorwaarde worden gesteld, of kan worden besloten een eigen risico in te houden op de te verlenen tegemoetkoming.

 

Bij tegemoetkomingsaanvragen voor schade door een wolf aan kapitaalintensieve gehouden dieren, bijvoorbeeld dieren van bijzondere afkomst of ras, of waardevolle paarden, wordt van de eigenaar een grotere inspanning verwacht om het dier tegen wolvenaanvallen te beschermen. In die specifieke gevallen kan geoordeeld worden dat een (verhoogd) eigen risico en/of een maximum vergoedingsbedrag gehanteerd wordt.

 

Op de lange termijn zal het verlenen van tegemoetkomingen voor schade door de wolf aan onbeschermd vee (gefaseerd) kunnen worden afgebouwd, en wordt uiteindelijk van dierhouders verwacht dat zij met de inzet van preventieve middelen (zoals wolfwerende rasters, kuddebewakingshonden, het ’s nachts ophokken of bijvoorbeeld fladderlint) hun dieren beschermen en zo het risico op schade door de wolf verkleinen.

 

Gedeputeerde staten kunnen besluiten om voor de aanschaf van preventieve maatregelen een subsidieregeling of leenregeling open te stellen. Met de geboden subsidiemogelijkheden kan worden gestimuleerd om gehouden dieren beter te beschermen. Hierdoor leert een wolf om geen gehouden dieren aan te vallen. In een gebied waar gehouden dieren grotendeels goed beschermd worden, zal een wolf naar andere prooien op zoek gaan en leert hij om geen gehouden dieren aan te vallen. In Fryslân is hieraan invulling gegeven met de ‘Subsidieregeling voorkomen schade door wolven provincie Fryslân’.

 

Bedrijfsmatig en hobbymatig gehouden dieren

Bij schade door de wolf aan gehouden dieren gelden enkele bepalingen die afwijken van hetgeen is bepaald ten aanzien van gewasschade. Bij schade door de wolf komt, behalve schade aan bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren, ook schade aan hobbymatig gehouden hoefdieren, zoals schapen, geiten, runderen, paarden en varkens, in aanmerking voor een tegemoetkoming. Ook bedrijfsmatig gehouden door de wolf gedode of verwonde kuddebeschermingshonden of hoedhonden, komen voor tegemoetkoming in aanmerking.

 

Directe schade

Net zoals bij schade door beschermde diersoorten aan gewassen, moet het bij schade door de wolf gaan om directe schade. Alleen schade die rechtstreeks aan de landbouw is aangericht, dus aan landbouwgewassen of aan gehouden dieren zelf, komt voor een tegemoetkoming in aanmerking. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft meermaals bevestigd dat het niet onredelijk is dat alleen schade die door dieren rechtstreeks aan de landbouw zelf is aangericht, voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.18 Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld dat eventuele vervolgschade een afgeleide schade is en het schadeveroorzakende gedrag en deze afgeleide/indirecte schade in een te ver verwijderd verband staan om van een rechtstreeks gevolg te kunnen spreken.

 

Bij schade veroorzaakt door de wolf is directe schade dus de schade door predatie aan gehouden dieren. In beginsel komt bijkomende schade of indirecte schade niet voor tegemoetkoming in aanmerking. Om dierhouders de tijd te gunnen om zich aan te passen aan de komst van de wolf, is er bij schade door de wolf voor gekozen toch enkele aanvullende schadeposten te vergoeden.

 

Hierop wordt in de taxatierichtlijn voor wolvenschade nader ingegaan. In de richtlijn zijn duidelijkheidshalve ook enkele indirecte c.q. vervolgschadeposten benoemd die niet bij de taxatie en de tegemoetkoming betrokken worden.19 Deze schadeposten, bijvoorbeeld materiaalkosten of uren besteed aan de schadeafwikkeling zijn een afgeleide, een (deels onbepaald en niet controleerbaar) indirect gevolg, waarbij de relatie tussen de wolvenaanval en het gevolg niet altijd duidelijk aanwezig is, dan wel in een te ver verwijderd verband staat tot de wolvenaanval om van rechtstreekse, directe schade aan de landbouw (aan de gehouden dieren) te kunnen spreken. Deze indirecte kosten stijgen ook niet uit boven hetgeen tot het normale bedrijfsrisico of normaal maatschappelijk risico behoort, en gedeputeerde staten achten het niet onbillijk of onevenredig dat deze voor rekening van de dierhouder blijven.

 

Taxatierichtlijn

De schade wordt door een taxateur vastgesteld met inachtneming van de taxatierichtlijn voor wolvenschade aan landbouwhuisdieren. Deze uitvoeringsrichtlijn bevat uitgangspunten voor de werkwijze bij taxaties en de waardebepaling van dieren, met als doel te komen tot zorgvuldige, eenduidige besluitvorming bij het verlenen van tegemoetkomingen in faunaschade (veeschade) door de wolf. De richtlijn is te vinden op de website van BIJ12.

 

Goudjakhals

Naast de wolf wordt met enige regelmaat ook de goudjakhals in Nederland gesignaleerd. Dit dier is nauw verwant aan de wolf. Uit een taxatie en DNA-analyse kan naar voren komen dat een goudjakhals schade heeft veroorzaakt. In 2022 zijn voor het eerst drie schadegevallen van een goudjakhals in Fryslân door middel van DNA-analyses vastgesteld. Naar verwachting zal deze soort in aantal gaan toenemen in Nederland. Bij een taxatie en tegemoetkoming in schade door de goudjakhals aan gehouden dieren wordt op gelijke wijze gehandeld als bij de wolf (artikel 1.8).

 

Aanvraag

Een dierhouder/aanvrager moet zo snel mogelijk, uiterlijk binnen 24 uur na constatering van de (vermoedelijke) wolvenschade, ofwel telefonisch ofwel via het formulier op de website van BIJ12 een melding (aanvraag) daarvan doen. De snelheid is van belang voor een zorgvuldige taxatie.

Artikel III Overgangsrecht met betrekking tot retributie leges

Het onder artikel I genoemde Artikel 1.9 Retributie behandelkosten vervalt op het moment dat de Legesverordening op de heffing en invordering van leges provincie Fryslan 2025 in werking treedt.

Artikel IV Overgangsrecht

Op aanvragen om vergoeding van faunaschade die voor 1 oktober 2024 zijn ingediend, blijft de beleidsregel van toepassing zoals deze voor deze datum luidde.

Artikel V Inwerkingtreding

Dit wijzigingsbesluit treedt in werking per 1 oktober 2024.

Artikel VI Citeertitel

Dit wijzigingsbesluit wordt aangehaald als Wijzigingsbesluit Beleidsregel natuur Fryslân 2024 vanwege aanpassen hoofdstuk faunaschade 2024.

Leeuwarden, 10 september 2024

Drs. A.A.M. Brok, voorzitter

Drs. ing. J.J. Algra, secretaris

Naar boven