Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 27 augustus 2024 tot wijziging van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant in verband met het openstellen van de paragrafen 5 en 10 (derde wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat het wenselijk is de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant te wijzigen in verband met het openstellen van de paragrafen 5 en 10;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

De regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

In hoofdstuk 2 komt paragraaf 5 als volgt te luiden:

 

Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP

 

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

duurzame toegevoegde waardeketen: duurzame keten van activiteiten waarbij waarde aan de producten wordt toegevoegd op het moment dat deze een volgende activiteit in een keten passeren en waarbij de keten als geheel het product toegevoegde waarde geeft;

EIP: een Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115;

EIP-netwerk: een netwerk dat hoort bij het EIP;

GVE: grootvee-eenheden;

verdienmodel: manier waarop geld verdiend kan worden met een bepaalde activiteit.

 

Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatief samenwerkingsproject dat zich richt op het ontwikkelen, doorontwikkelen of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten die bijdragen aan de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling van kennis hierover.

  • 2.

    Het innovatieve samenwerkingsproject dient betrekking te hebben op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 3.

    Het innovatieve samenwerkingsproject heeft betrekking op ten minste vier van de volgende thema’s:

    • a.

      het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • g.

      inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Artikel 2.5.3 Aanvrager

Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2, eerste lid, kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband dat:

  • a.

    deel uitmaakt van een EIP;

  • b.

    bestaat uit minimaal drie deelnemers, waarvan minimaal twee landbouwers; en

  • c.

    is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties.

Artikel 2.5.4 Aanvraagvereisten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3 en 1.6 bevat de aanvraag om subsidie:

  • a.

    een aantoonbare oriëntatie op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie;

  • b.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken, waaronder het nationale en Europese EIP-netwerk;

  • c.

    een toelichting op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen binnen het project;

  • d.

    het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • e.

    het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn;

  • f.

    een toelichting op de begroting bedoeld in artikel 1.6, tweede lid, onder b, waaruit blijkt dat:

    • i.

      de landbouwers die deelnemen aan het samenwerkingsverband in totaal ten minste 25% van de subsidiabele kosten maken;

    • ii.

      de kosten bedoeld in artikel 2.5.9, tweede lid, onder b, ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten betreffen.

Artikel 2.5.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen uitsluitend de kosten in aanmerking als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b of e, voor zover deze betrekking hebben op de operationele kosten van het samenwerkingsverband.

  • 2.

    De subsidiabele kosten worden berekend conform artikel 1.9a of 1.9b.

  • 3.

    Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9a is artikel 1.9a, eerste lid, onder b, niet van toepassing.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid komen investeringen voor bedrijfsmiddelen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.5.6 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.10 komen kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.

 

Artikel 2.5.7 Aanvraagtijdvak

Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 worden ingediend van 2 september 2024, 9:00 uur, tot en met 14 oktober 2024, 17:00 uur.

 

Artikel 2.5.8 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 2.5.7, bedraagt € 2.000.000.

 

Artikel 2.5.9 Hoogte subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 75.000 en maximaal € 300.000.

  • 2.

    De subsidie bedraagt:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

Artikel 2.5.10 Weigeringsgrond

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.

 

Artikel 2.5.11 Selectie en rangschikking

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een externe adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria zoals uitgewerkt in bijlage 4:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van innovatie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 2.

    Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 3.

    De selectiecriteria bedoeld in het eerste lid hebben de volgende wegingsfactor:

    • a.

      mate van effectiviteit: 4;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit: 3;

    • c.

      de mate van innovatie: 2;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit: 2.

  • 4.

    Onverminderd artikel 1.12, vierde lid, wordt een aanvraag niet gehonoreerd indien deze op enig selectiecriterium minder dan drie punten heeft behaald.

Artikel 2.5.12 Verplichting

Onverminderd artikel 1.15 is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    de opgedane kennis en resultaten en een samenvatting van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het nationale en Europese EIP-netwerk en andere geëigende netwerken;

  • b.

    het project binnen drie jaar na de subsidieverlening doch uiterlijk 30 juni 2028 af te ronden.

Artikel 2.5.13 Bevoorschotting

Bij toekenning wordt ambtshalve een voorschot van 50% verstrekt, zoals bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116,

 

Artikel 2.5.14 Voortgangsverslag en deelbetaling

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag of deelbetalingsverzoek de volgende gegevens:

  • a.

    het gerealiseerde en nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd of zal profiteren om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    het gerealiseerde en nog te verwachten aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 2.5.15 Verplichting bij vaststelling

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 bevat een inhoudelijk verslag de volgende gegevens:

  • a.

    het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn;

  • c.

    de samenvatting van de eindresultaten van het project.

B.

 

In hoofdstuk 2 komt paragraaf 10 als volgt te luiden:

 

Paragraaf 10 Kennis en informatie

 

Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten aan groepen van landbouwers.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal vier van de volgende doelen:

    • a.

      ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      ontwikkelen van een marktrijp concept van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waardoor de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten of de instandhouding van habitats of landschappen;

    • g.

      aantrekken en behouden van jonge landbouwers of nieuwe landbouwers of bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • h.

      bevorderen van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, sociale inclusie of lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • i.

      inspelen op maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van voedsel en gezondheid of vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Artikel 2.10.2 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1 kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband van minimaal twee kennisaanbieders, waaraan minimaal één landbouwer als kennisaanbieder deelneemt.

  • 2.

    Een kennisaanbieder als bedoeld in het eerste lid kennisaanbieders is degene die kennisoverdracht aan landbouwers verstrekt en faciliteert.

Artikel 2.10.3 Aanvraagvereisten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3 en 1.6 bevat de aanvraag om subsidie:

  • a.

    een omschrijving waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerde en regelmatig getrainde projectuitvoerders en over middelen om de activiteit succesvol uit te kunnen voeren;

  • b.

    een opgave van het verwachte aantal deelnemende landbouwers.

Artikel 2.10.4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen de kosten als bedoeld in artikel 1.8 in aanmerking.

  • 2.

    De subsidiabele kosten worden berekend conform artikel 1.9a, 1.9b of 1.9c.

  • 3.

    Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9a is artikel 1.9a, eerste lid, onder b, niet van toepassing.

  • 4.

    Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9c is artikel 1.9c, eerste lid, onder b, niet van toepassing.

Artikel 2.10.5 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.10 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kennisaanbod dat deel uitmaakt van reguliere programma's of leergangen in het middelbaar- of hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs;

  • c.

    eigen uren door landbouwers om als deelnemer aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Artikel 2.10.6 Aanvraagtijdvak

Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1 worden ingediend van 9 september 2024, 9:00 uur, tot en met 21 oktober 2024, 17:00 uur.

 

Artikel 2.10.7 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 2.10.6, bedraagt € 850.000.

 

Artikel 2.10.8 Hoogte subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 75.000 en maximaal € 300.000.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.10.9 Selectie en rangschikking

  • 1.

    Voor selectie en rangschikking van aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden de selectiecriteria gehanteerd zoals uitgewerkt in bijlage 5:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 2.

    Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 3.

    De selectiecriteria bedoeld in het eerste lid hebben de volgende wegingsfactor:

    • a.

      mate van effectiviteit: 4;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit: 4;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit: 3.

  • 4.

    Onverminderd artikel 1.12, vierde lid, wordt een aanvraag niet gehonoreerd indien deze op enig selectiecriterium minder dan drie punten heeft behaald.

Artikel 2.10.10 Voorschot

In afwijking van artikel 1.17 verstrekken Gedeputeerde Staten geen voorschot.

 

Artikel 2.10.11 Verplichting

Onverminderd artikel 1.15 is de subsidieontvanger verplicht het project binnen drie jaar na de subsidieverlening doch uiterlijk 30 juni 2028 af te ronden.

 

Artikel 2.10.12 Voortgangsverslag en deelbetaling

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag of deelbetalingsverzoek het totaal aantal deelnemers tot dan toe.

 

Artikel 2.10.13 Verplichting bij vaststelling

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 is de subsidieontvanger verplicht te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

 

C.

 

Na bijlage 3, behorende bij de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant, worden bijlagen I en II behorende bij deze regeling ingevoegd.

Artikel II Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

’s-Hertogenbosch, 28 augustus 2024

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. G.H.E. Derks MPA

Bijlage I bij de derde wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

 

Bijlage 4 behorende bij artikel 2.5.11, eerste lid, van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd. Het bepalen van de scores van de selectiecriteria vindt als volgt plaats. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:

 

1. Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

 

De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    Bijdrage van het project aan de doelen binnen de thema's van de openstelling zoals beschreven in artikel 2.5.2 derde lid. Beoordeeld wordt of:

    • (a)

      de beoogde effecten meetbaar zijn, zoals minder uitspoeling, broeikasgassen, ammoniakvervluchtiging, meer biodiversiteit of een groter marktaandeel van een duurzamer product, en

    • (b)

      er aandacht is voor het geografische aspect in de zin dat het project zich richt op gebieden waar specifieke problemen het meest urgent zijn zoals voor de Kader Richtlijn Water opgaven op zandgronden en stikstofemissies op plekken nabij Natura2000-gebieden.

  • ii.

    De mate waarin de innovatie op grote schaal toepasbaar is. Is er een goede beschrijving van de doelgroep voor de innovatie en een onderbouwing dat de innovatie door de doelgroep zal worden toegepast (denk bijvoorbeeld aan behoefte, kosten en rendement).

  • iii.

    De mate waarin wordt gecommuniceerd over verspreiding van resultaten tijdens de uitvoering van het project. Beoordeeld wordt of dit plan de juiste activiteiten bevat en of de begroting voldoende ruimte biedt voor actieve kennisdeling, zodat de kans op grootschalige toepassing van de innovatie toeneemt.

2. Haalbaarheid (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

 

De haalbaarheid van de activiteit wordt beoordeeld op basis van de volgende met elkaar samenhangende aspecten:

  • i.

    Kwaliteit van het projectplan, in de zin dat de verschillende onderdelen zoals aanleiding, doel, activiteiten, tijdsplanning, organisatie en risico’s en begroting voldoende zijn beschreven en realistisch zijn voor het beoogde projectresultaat.

  • ii.

    Blijk van oriëntatie van het samenwerkingsverband op de haalbaarheid van de beoogde innovatie tot een praktijkrijp product op basis van bestaande praktijken. Voor de haalbaarheid is het doorgaans belangrijk dat er al een 'proof of concept' bestaat voor de innovatie. Belangrijk is ook dat er een koppeling is van wetenschappelijke en praktijkkennis en dat er gebruik is en wordt gemaakt relevante kennis en projecten die in Nederland1 en in de EU2 zijn gestart (inclusief kennis die is ontwikkeld in de EIP Focus Groups3 ).

  • iii.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel die mede bepalend zijn voor de uitrol van de innovatie in de praktijk.

  • iv.

    Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau. Dit moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het projectresultaat. Duidelijk moet zijn wat ieders expertise en inbreng is.

  • v.

    De mate waarin de aanvraag communicatieactiviteiten en de daarvoor benodigde expertise inzet om de resultaten voldoende te verspreiden naar de doelgroepen en intermediair en voor uitrol van de innovatie.

3. Innovativiteit (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)

 

De mate van innovativiteit wordt beoordeeld op basis van de volgende met elkaar samenhangende aspecten;

  • i.

    Het technisch en/of sociale karakter van de innovatie. Voorbeelden van technische innovaties zijn machines en van sociale innovaties zijn nieuwe samenwerkingsvormen. Bij voorkeur gaan beide typen innovaties hand in hand en dragen sociale innovaties bij aan de bredere toepassing van technische innovaties. Bijvoorbeeld bij duurzamere voedselketens, meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen, nieuwe verdienmodellen, verbeterde of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés. Op innovativiteit wordt hoger gescoord naarmate de innovatie meer afwijkt van het gangbare, ofwel de reguliere praktijk.

  • ii.

    Transitiekarakter van de innovatie. Dit heeft betrekking op de bijdrage aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige duurzame landbouw. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd. Hiervoor is sociale innovatie onmisbaar.

4. Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)’

 

De mate van efficiëntie van uitvoering van het project wordt beoordeeld op basis van de verhouding tussen omvang van de gevraagde subsidie en de bijdrage aan de doelen van deze openstelling. Daarbij wordt gelet op de begrote kosten voor de projectactiviteiten, of de middelen efficiënt en effectief worden ingezet, en op het aandeel eigen bijdrage van het samenwerkingsverband in het project. Daarbij wordt ook gelet op de redelijkheid van investeringskosten, tarieven bij inhuur en de omvang van de coördinatiekosten (overhead) in de aanvraag.

 

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen beoordeeld door een externe onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek. Het toekennen van punten vindt per selectiecriterium als volgt plaats:

  • -

    0 punten als de bijdrage aan het criterium zeer gering is;

  • -

    1 punt als de bijdrage aan het criterium gering is;

  • -

    2 punten als de bijdrage aan het criterium matig is;

  • -

    3 punten als de bijdrage aan het criterium voldoende is;

  • -

    4 punten als de bijdrage aan het criterium goed is;

  • -

    5 punten als de bijdrage aan het criterium zeer goed is.

De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a

Effectiviteit

4

0-5

20

B

Haalbaarheid

3

0-5

15

c

Innovativiteit

2

0-5

10

d

Efficiëntie

2

0-5

10

Maximaal te behalen punten

55

Bijlage II bij de derde wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

Bijlage 5 behorende bij artikel 2.10.9, eerste lid, van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

 

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn drie selectiecriteria benoemd. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld.

 

1. Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

 

De mate van effectiviteit wordt beoordeeld op basis van de volgende met elkaar samenhangende aspecten:

  • i.

    Bijdrage van het project aan de doelen binnen de thema's van de openstelling zoals beschreven in artikel 2.10.1, tweede lid. Ofwel, in welke mate draagt de kennis bij aan deze doelen. De waardering is groter naarmate het project bijdraagt aan meerdere thema's en doelen uit dit artikel.

  • ii.

    De mate waarin de beoogde resultaten en effecten, zoals aantal ondernemers dat de kennis zal toepassen, gekwantificeerd en aannemelijk zijn gemaakt. Hierbij wordt gekeken of het aannemelijk is gemaakt dat de kennis aansluit op de behoefte bij de doelgroep, en dat deze uitvoerbaar is in het licht van mogelijke barrières voor de toepassing ervan (zoals het effect op het bedrijfsrendement of verdienmodel en draagvlak).

  • iii.

    De mate waarin de over te brengen kennis bij de doelgroep nog onbekend is of nog weinig wordt toegepast. Daarbij kan het gaan om technische kennis (zoals gebruik van apparatuur en teeltpraktijken) maar ook om kennis die nodig is om keuzes te maken over de bedrijfsstrategie. Voorbeelden van strategische keuzes zijn: intensiveren, extensiveren, omschakeling naar biologisch, verbreding van de bedrijfsvoering (multifunctionele landbouw), natuur en gemeenschapinclusieve landbouw. Beoordeeld wordt of projecten aandacht hebben voor kennisoverdracht ter ondersteuning van strategische keuzes, en of uit de projectactiviteiten blijkt dat ermee rekening wordt gehouden dat ondernemers bij strategische keuzes gebruik maken van hun eigen ervaringen, cultuur, normen en waarden.

  • iv.

    Het bereik van het project, ofwel de omvang van de beoogde doelgroep en de intensiteit van de kennisoverdracht (zoals het aantal contacturen per deelnemer).

2. Haalbaarheid (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

 

De haalbaarheid van de activiteit wordt beoordeeld op basis van de volgende met elkaar samenhangende aspecten:

  • i.

    Kwaliteit van het projectplan: zijn de verschillende onderdelen zoals aanleiding, doel, activiteiten, tijdsplanning, organisatie en risico’s en begroting voldoende beschreven en realistisch voor het beoogde projectresultaat.

  • ii.

    De kwaliteiten van de kennisaanbieders in termen van kennis en vaardigheden om de kennis over te brengen.

  • iii.

    De eigen bijdrage van de doelgroep en eventuele derden. De omvang van een eigen bijdrage is een indicatie van de motivatie en daarmee de kans dat de projectdoelen worden gehaald. Bij derden kan onder meer worden gedacht aan onafhankelijke partijen in de keten en kennisinstellingen.

  • iv.

    De wijze waarop en de mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd door aannemelijk te maken dat de overgedragen kennis daadwerkelijk en blijvend wordt toegepast door de deelnemers.

3. Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

 

De mate van efficiëntie van uitvoering van het project wordt beoordeeld op basis van de verhouding tussen omvang van de gevraagde subsidie en de bijdrage aan de doelen van deze openstelling. Daarbij wordt gelet op de begrote kosten voor de projectactiviteiten, of de middelen efficiënt en effectief worden ingezet, en op de kosten per deelnemer waarbij rekening wordt gehouden met de intensiteit van kennisoverdracht per deelnemer. Er wordt ook gelet op de redelijkheid van de kosten, omvang en tarieven bij inhuur en de omvang van de kosten die niet direct zijn gelinkt aan de kennisoverdracht zelf (zoals voorbereidings- en coördinatiekosten).

 

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen beoordeeld door een externe onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

De puntenscore per selectiecriterium is als volgt:

  • -

    0 punten als de bijdrage aan het criterium zeer gering is;

  • -

    1 punt als de bijdrage aan het criterium gering is;

  • -

    2 punten als de bijdrage aan het criterium matig is;

  • -

    3 punten als de bijdrage aan het criterium voldoende is;

  • -

    4 punten als de bijdrage aan het criterium goed is;

  • -

    5 punten als de bijdrage aan het criterium zeer goed is.

De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a

Effectiviteit

4

0-5

20

b

Haalbaarheid

4

0-5

20

c

Efficiëntie

3

0-5

15

Maximaal te behalen punten

55

 

Toelichting behorende bij de derde wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

Artikel I (Wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant)

 

Onder A (paragraaf 5)

 

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat enkele omschrijvingen van begrippen die in de interventie worden gebruikt.

 

Duurzame toegevoegde waardeketen

Om de economische veerkracht van de sector en de ketens te versterken hebben landbouwers ondersteuning nodig om in samenwerking met andere ketenpartners duurzame concepten te ontwikkelen. Het gaat hier om bestaande, nieuwe en/of korte voedselketens van lokaal, regionaal of bovenregionaal belang waarbij landbouwer(s) samen met een of meerdere marktpartij(en), een keten ontwikkelt. Het gaat daarbij om de fase van idee tot aan het marktrijp maken van een concept.

 

EIP

EIP is het Europees Innovatie Partnerschap. Dit netwerk dient voor internationale kennisuitwisseling over innovaties. Daarmee kunnen de verschillende projecten van elkaars kennis en ervaring profiteren voor versnelling van het innovatieproces. Het maakt de vorming van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers mogelijk.

 

Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteiten

Innovaties zijn cruciaal voor de Nederlandse landbouw om te verduurzamen, om de GLB-doelen te behalen en om in te kunnen spelen op de meeste geprioriteerde behoeften van onderwerpen die in de komende jaren aanpak behoeven. Daarbij dienen de technische en sociale aspecten van innovaties vaak hand in hand te gaan om effectief steun te verlenen aan het gewenste veranderingsproces in de landbouw. Zo hebben innovaties die enkel zijn gericht op efficiëntieverhoging en kostenbesparing minder duurzaamheidseffect als ze niet tevens bijdragen aan bijvoorbeeld een sterkere positie van de primaire producent in de voedselketen en met lagere milieu emissies. De voorkeur ligt daarom op innovaties die landbouwers prikkelen om te verduurzamen vanuit de marktvraag of die het ontstaan van nieuwe verdienmodellen stimuleert. De gedachte is dat daarmee tevens de afhankelijkheid van de landbouw van grote hoeveelheden publieke middelen om te verduurzamen op de langere termijn geleidelijk afneemt.

 

De innovatiethema’s zijn gekozen omdat deze naar verwachting het meest kunnen bijdragen aan de doelen van deze interventie. De landbouw heeft voor haar verduurzamingsopgave spelers uit andere sectoren nodig zoals die uit de hele voedselketen, de directe omgeving en de hightech-industrie, om samen op te trekken en gebruik te maken van innovatieve ontwikkelingen die daar plaatsvinden zoals op het vlak van waarde creatie, precisielandbouw, dataficatie, robotisering, waterbesparing, energiebesparing, beter bodembeheer en nieuwe duurzamere voedselketens. Dit moet op termijn leiden tot een voedselsysteem waarbij investeringen in de productie, verwerking en afzet van voedsel zich terugverdienen in de markt en samenleving. Dat wil zeggen met ketenpartijen, te weten instellingen of dienstverleners waarmee de eigen activiteiten zijn afgestemd omdat deze een rol spelen in het gezamenlijk te doorlopen traject, en consumenten die bereid zijn een meerprijs te betalen voor aantoonbaar duurzamere en gezondere producten.

 

De samenwerkingsverbanden werken op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband. Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder de maatregel samenwerking voor innovatie EIP (paragraaf 5). Wanneer het enkel gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds praktijkrijpe (geheel beproefde) innovaties vallen ze onder de maatregel kennis en informatie (paragraaf 10).

 

tweede lid

In het tweede lid is bepaald dat de projectactiviteiten zien op het voortbrengen van en de handel in (primaire) landbouwproducten, met inbegrip van visserijproducten en schaal-, schelp- en weekdieren, alsmede aquacultuurproducten. Ook de verwerking van een landbouwproduct in een ander landbouwproduct wordt beschouwd als productie van een landbouwproduct. Daarmee vallen de projectactiviteiten binnen de werkingssfeer van artikel 42 van de VWEU en is sprake van rechtmatige staatssteun.

 

derde lid

Het project betreft minstens vier thema’s. Door dit aantal is geborgd dat projecten een integraal karakter hebben.

 

Artikel 2.5.3 Aanvrager

Het samenwerkingsverband dat een projectaanvraag indient wordt een operationele groep genoemd. Alle deelnemers binnen deze operationele groep buigen zich over het vraagstuk waar het project zich op richt en werken gezamenlijk aan een innovatieve oplossing. Een operationele groep moet zo samengesteld zijn dat de deelnemers beschikken over de juiste/vereiste expertise voor het welslagen van het samenwerkingsverband.

 

Om innovaties met succes te ontwikkelen en die aansluiten op de landbouwpraktijk is het belangrijk dat deze in een open innovatieproces tot stand komen met een diversiteit aan deelnemers die samen hiervoor de nodige kwaliteiten inbrengen. Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis.

 

De subsidie wordt daarom enkel verstrekt aan samenwerkingsverbanden (operationele groep genaamd) zoals omschreven in artikel 1.3. Een dergelijk samenwerkingsverband maakt deel uit van een EIP (zie artikel 127, derde lid, van verordening 2021/2115). In dat kader verspreidt het samenwerkingsverband kennis (zie ook het vereiste uit artikel 2.5.4, onder b, en de verplichting uit artikel 2.5.12, onder a). Het samenwerkingsverband bestaat tenminste uit drie actoren die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevat ten minste twee landbouwers. Het aantal van (minstens) twee deelnemende landbouwers is gekozen ten behoeve van het draagvlak binnen de sector.

 

Artikel 2.5.4 Aanvraagvereisten

Om de subsidie effectief in te zetten is het van belang dat iedere aanvrager zich heeft georiënteerd op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie. Dit onderzoek kan binnen het EIP- netwerk zelf plaatsvinden, maar tevens daarbuiten. Denk hierbij onder andere aan het EIP-AGRI, Groen Kennisnet, Netwerk Platteland en Farmbook,

 

Het EIP-netwerk is een Europees netwerk dat hoort bij de European Innovation Partnerships. U kunt er informatie vinden over lopende projecten en bijeenkomsten. Daarnaast staat op de website de EIP-AGRI multiplier toolkit4 voor startende Operationele Groepen. De toolkit heeft hulpmiddelen om uw informatie makkelijk te delen. Het EIP-AGRI Facility Point werkt als mediator binnen het netwerk. Het Facility Point is voor vragen en ondersteuning bereikbaar via servicepoint@eip-agri.eu.

 

Omdat het doel van deze interventie is dat er een kennisnetwerk ontstaat dat voor iedereen toegankelijk is, moet de aanvrager in zijn aanvraag onderbouwen hoe deze de kennis die binnen zijn eigen project wordt opgedaan gaat verspreiden. Welke activiteiten worden hiervoor uitgevoerd?

 

Om de hoogte van de subsidie waar de aanvrager aanspraak op kan maken juist te berekenen, is het van belang dat in de aanvraag een toelichting wordt gegeven op alle begrote kosten inclusief eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen die binnen het project plaats zullen vinden.

 

onderdeel f

De eis dat landbouwers in het samenwerkingsverband ten minste 25% van de subsidiabele kosten maken, hangt samen met het in de toelichting op artikel 2.5.3 genoemde belang van deelname van landbouwers ten behoeve van het draagvlak binnen de sector.

De subsidie kent twee verschillende steunpercentages: 40% voor investeringen in bedrijfsmiddelen, en 100% voor de overige subsidiabele kosten. De eis dat hooguit 90% van de kosten overige subsidiabele kosten betreft, heeft als achtergrond dat projecten die in het geheel geen investeringskosten bevatten, niet wenselijk worden gevonden.

 

Artikel 2.5.5 Subsidiabele kosten

Operationele kosten van het samenwerkingsverband zijn alle kosten die te maken hebben met het uitvoeren van het project, met uitzondering van investeringen in bedrijfsmiddelen. Hieronder valt onder andere het projectmanagement, coördinatie van het samenwerkingsverband, uitvoeren van onderzoek, verbruikskosten gedurende de projectperiode (zoals brandstof), het ontwikkelen van prototypes of modellen, de arbeidskosten besteed aan de uitvoering van het project en tevens het verspreiden van de opgedane kennis. Advies aan agrariërs in de vorm van trainingen en workshops is binnen deze paragraaf niet subsidiabel. Mogelijk zijn deze kosten wel subsidiabel onder paragraaf 10.

 

Investeringen in bedrijfsmiddelen zijn activa die voor de bedrijfsvoering worden gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het bedrijf gebonden zijn die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering. Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines en inventaris. Ook software is een bedrijfsmiddel.

 

Een project voor paragraaf 5 kan op twee manieren worden begroot. De voorwaarden voor het opstellen van de begroting zijn opgenomen in artikel 1.9a en 1.9b van de Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant (de regeling).

 

Soort project

Opties berekening subsidiabele kosten

Project met operationele kosten én investeringen

  • 1.

    Zonder vereenvoudigde kostenoptie (artikel 1.9a)

  • 2.

    Met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (artikel 1.9b)

 

Het rekenvoorbeeld hieronder toont hoe de begroting van een project kan worden opgesteld.

  • 1.

    In het geval van het begroten van de werkelijke kosten, dus zonder vereenvoudigde kostenoptie (artikel 1.9a van de regeling), moeten alle kosten worden verantwoord:

    Begroting

    Financiering

    € 200.000 arbeidskosten operationele kosten

    € 300.000 overige kosten, waarvan: € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen, en:

    € 250.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

    Totaal:

    € 500.000

    subsidiabele kosten

    100% subsidie over € 200.000:

    € 200.000

    40% subsidie over € 50.000:

    € 20.000

     

    en

    100% subsidie over € 250.000:

    € 250.000

    Totaal:

    € 470.000 subsidie en € 30.000 eigen bijdrage

  • 2.

    In geval van het begroten van de kosten met gebruikmaking van de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (artikel 1.9b van de regeling), moeten de overige kosten worden verantwoord op basis van facturen en betaalbewijzen:

    Begroting

    Financiering

    € 300.000 overige kosten,

    waarvan: € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen, en:

    € 250.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

    € 11.500 forfait arbeidskosten over de investeringen in bedrijfsmiddelen (0,23*50.000)

     

    € 57.500 forfait arbeidskosten over de overige kosten (geen investeringen in bedrijfsmiddelen) (0,23*250.000)

    Totaal:

    € 369.000

    subsidiabele kosten

    40% subsidie over € 61.500 (50.000 + 11.500):

    € 24.600

    100% subsidie over € 307.500 (250.000 + 57.500):

    € 307.500

    Totaal:

    € 332.100 subsidie (24.600 + 307.500) en € 36.900 eigen bijdrage

Artikel 2.5.9 Hoogte subsidie

In dit artikel is beschreven op welke wijze de hoogte van de subsidie wordt berekend. Hierbij is van belang welke soorten kosten er zijn gemaakt en van welke rekenmethode er gebruik wordt gemaakt. Mocht een operationele groep aangevraagd hebben zonder kosten voor investeringen, en gedurende de uitvoering van het project toch een investering willen doen, dan kan de VKO overige kosten niet meer worden toegepast.

 

Artikel 2.5.10 Weigeringsgronden

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking als het niet nieuw is voor een of meer van de deelnemers aan een operationele groep. Het project dient innovatief te zijn, waarbij de innovativiteit kan bestaan uit nieuwe praktijken of uit bestaande praktijken in een nieuwe milieu- of geografische context. Deze afwijzingsgrond is van toepassing als een deelnemer eerder in een ander of hetzelfde samenwerkingsverband heeft gewerkt aan hetzelfde project. Dat het project wel nieuw is voor de overige deelnemers doet hier niet aan af. Het is wel mogelijk dat hetzelfde samenwerkingsverband meer dan één keer voor subsidie in aanmerking komt, als het project nieuw is ten opzichte van eerdere gesubsidieerde projecten.

 

Artikel 2.5.11 Selectie en rangschikking

Het subsidieplafond wordt verdeeld op basis van selectiecriteria.

In bijlage 4 is uitgewerkt hoe het bepalen van de scores op basis van de selectiecriteria plaatsvindt.

 

vierde lid

Artikel 1.12, vierde lid, bepaalt dat een aanvraag niet wordt gehonoreerd als deze minder dan 60% van het totaal aantal te behalen punten behaalt. Uit het tweede en derde lid volgt dat een aanvraag op basis van deze paragraaf maximaal 55 punten kan behalen. Voor deze paragraaf is de drempel daarmee 33 punten (60% van 55). Een aanvraag die 32 punten of minder behaalt, wordt afgewezen. In aanvulling hierop bepaalt het vierde lid van artikel 2.5.11 dat een aanvraag niet wordt gehonoreerd als deze op enig selectiecriterium minder dan drie punten behaalt. Als op enig criterium de score 0, 1 of 2 punten is, wordt de aanvraag afgewezen, ook al zou de totale score op 33 punten of hoger uitkomen.

 

Artikel 2.5.12 Verplichtingen

Aansluiting op het EIP-netwerk en andere innovatie- en kennisnetwerken draagt ertoe bij dat operationele groepen gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. De ervaring laat zien dat de gang van praktijkrijpe innovaties in de landbouw naar een bredere toepassing ervan door de doelgroep vaak geen vanzelfsprekendheid is. Daarom wordt er bij deze interventie op gelet dat gedurende het innovatieproject voldoende aandacht is voor communicatie.

De subsidieontvanger is op grond van onderdeel a van dit artikel verplicht om de resultaten van het project te delen via het nationale en Europese EIP-netwerk en andere geëigende netwerken. Het EIP-netwerk komt aan bod in de toelichting op artikel 2.5.4. Onder geëigende netwerken worden in ieder geval EIP-AGRI, Groen Kennisnet, Netwerk Platteland en Farmbook, begrepen.

 

De resultaten van het project zijn openbaar. Om te voldoen aan de verplichting de opgedane kennis en resultaten van het project openbaar te maken, maakt de subsidieontvanger een samenvatting van de eindresultaten van het project. Deze samenvatting gaat mee met het eindverslag. GS delen deze samenvatting vervolgens met de RegieOrganisatie GLB (ROGLB). Elk project wordt na de subsidieverlening door ROGLB gemeld aan het nationale en Europese EIP netwerk. Doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden (operationele groepen) zodat deze elkaar kunnen versterken door een community te vormen. Met Groen Kennisnet, het kennisplatform van de groene sector, is hiervoor door ROGLB een speciale samenwerking aangegaan. Groen Kennisnet neemt hierover contact met de subsidieontvanger op nadat de subsidie is verleend.

 

Artikel 2.5.14 en 2.5.15 Voortgangsverslag en deelbetaling, inhoudelijk verslag

Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn deze gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie.

 

onderdeel b

Dit onderdeel bevat een rapportageplicht over het gerealiseerde aandeel GVE dat valt onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

GVE worden als volgt bepaald:

 

Soort

Leeftijd/categorie

Coëfficiënt

Runderen

jonger dan zes maanden

0,4

van zes maanden tot en met twee jaar

0,6

ouder dan twee jaar

1,0

Paardachtigen

ouder dan zes maanden

1,0

Schapen en geiten

0,15

Varkens

fokzeugen > 50 kg

0,5

andere varkens

0,3

Pluimvee

leghennen

0,014

ander pluimvee

0,03

 

Onder B (paragraaf 10)

 

Algemeen

De transitie van de landbouw naar een duurzamere variant voltrekt zich niet vanzelf. Om de doelen te bereiken zoals aangegeven in de Kaderrichtlijn Water de Green Deal, en zoals voor de landbouw nader vertaald in de strategieën Farm2Fork en Biodiversiteit, moet deze transitie worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Uiteindelijk staat of valt dat met de beslissingen die aan de keukentafel genomen worden. Deze paragraaf “Kennis en informatie” voorziet in de behoefte om via kennisverspreiding, bewustwording en informatie ondernemers te ondersteunen in deze transitie. Hiervoor moeten de adviezen wel integraal zijn (meerdere onderwerpen in hun samenhang beschouwend) en toegespitst op de specifieke omstandigheden van het landbouwbedrijf. Agrarische ondernemers leren op verschillende manieren. In deze interventie Kennis en informatie wordt maatwerk per doelgroep nagestreefd om zo de effectiviteit zo groot mogelijk te maken.

 

Nederland heeft een adviessysteem dat bestaat uit veel verschillende private partijen. Dit in tegenstelling tot veel andere lidstaten. In artikel 15 van verordening 2021/2115 wordt de ruimte gegeven om aan de voorwaarde van een onpartijdig adviessysteem te voldoen met private adviesdiensten. De interventie Kennis en informatie is er op gericht om private partijen in te zetten om met gerichte kennis via projecten, bij te dragen aan de doelen van het GLB. Deze interventie richt zich door de aard ervan op meerdere specifieke GLB-doelen en de daarvan afgeleide behoeften die in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) prioriteit verdienen.

 

Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteit

Het gaat om steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk, waarmee de doelgroep van het project bedoeld wordt.

 

De activiteiten hebben een collectief karakter, maar als onderdeel hiervan kunnen individuele activiteiten (zoals ondernemerscoaching) aan meerdere landbouwers tegelijk worden opgenomen in het project. Het gaat met name om activiteiten gericht op landbouwers, zoals trainingen, workshops, ondernemerscoaching, voorlichtingsacties en demonstratieprojecten. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om landbouwers te informeren over nieuwe, maar bestaande, kennis en innovaties in de landbouw die leiden tot toepassing ervan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector.

 

De kennis die wordt overgedragen betreft bestaande kennis over innovaties die nog niet breed aanwezig is bij een bredere groep van landbouwers. Een project kan enkel gericht zijn op het delen van bestaande kennis over innovaties om deze innovaties verder te brengen en is daarmee niet gericht op het ontwikkelen van nieuwe kennis. Tegelijk kan een project ook geen deel uitmaken van reguliere programma’s en leergangen uit het reguliere onderwijs (MBO-, HBO-, en WO-onderwijs).

Inhoudelijk moeten de kennisoverdrachtactiviteiten aansluiten bij de Europese doelstellingen van het GLB 2023-2027, deze zijn terug te vinden in artikel 6 van verordening 2021/2115.

 

tweede lid

Het project betreft minstens vier thema’s. Door dit aantal is geborgd dat projecten een integraal karakter hebben.

 

Artikel 2.10.2 Aanvrager

Ten behoeve van het draagvlak binnen de sector bevat dit artikel de eis dat ten minste één landbouwer als kennisaanbieder optreedt.

 

Artikel 2.10.3 Aanvraagvereisten

 

onderdeel a

De omschrijving waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerde en regelmatig getrainde projectuitvoerders, kan bijvoorbeeld ook de in de praktijk opgedane kennis omvatten van een landbouwer die als aanbieder deelneemt.

 

onderdeel b

De opgave van het verwachte aantal deelnemende landbouwers betreft het aantal landbouwers dat deelneemt aan de activiteiten genoemd in artikel 2.10.1, eerste lid.

 

Artikel 2.10.5 Niet subsidiabele kosten

Ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe kennis wordt bedoeld dat geen subsidie wordt verstrekt voor de ontwikkelingen van bijvoorbeeld nieuwe opleidingen, trainingen en cursussen. Tevens zijn kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen binnen het reguliere onderwijs (MBO-, HBO- en WO-onderwijs) niet subsidiabel.

 

Artikel 2.10.9 Selectie en rangschikking

In het projectplan dient het doel van het project helder te worden beschreven. Het gaat om de toename van kennis en bewustwording en het effect dat voor landbouwers gerealiseerd wordt in de aanpassing van de bedrijfsvoering.

 

eerste lid

Het subsidieplafond wordt verdeeld op basis van selectiecriteria. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een externe adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt. In bijlage 5 is uitgewerkt hoe het bepalen van de scores op basis van de selectiecriteria plaatsvindt.

 

vierde lid

Artikel 1.12, vierde lid, bepaalt dat een aanvraag niet wordt gehonoreerd als deze minder dan 60% van het totaal aantal te behalen punten behaalt. Uit het tweede en derde lid volgt dat een aanvraag op basis van deze paragraaf maximaal 55 punten kan behalen. Voor deze paragraaf is de drempel daarmee 33 punten (60% van 55). Een aanvraag die 32 punten of minder behaalt, wordt afgewezen. In aanvulling hierop bepaalt het vierde lid van artikel 2.10.9 dat een aanvraag niet wordt gehonoreerd als deze op enig selectiecriterium minder dan drie punten behaalt. Als op enig criterium de score 0, 1 of 2 punten is, wordt de aanvraag afgewezen, ook al zou de totale score op 33 punten of hoger uitkomen.

 

Artikel 2.10.10 Voorschot

Artikel 44 van verordening 2021/2116 bepaalt dat lidstaten kunnen besluiten om ‘krachtens de in de artikelen 73 en 77 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde interventies’ voorschotten te betalen. De interventie in deze paragraaf valt onder artikel 78 van verordening 2021/2115 (‘Uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie’). Het is daarom niet mogelijk voorschotten te verlenen voor subsidies op basis van paragraaf 10.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

 

de secretaris,

drs. G.H.E. Derks MPA

Naar boven