Openstellingsbesluit GLB 2023-2027 Samenwerking voor innovatie EIP provincie Gelderland 2024

Bekendmaking van het besluit van 5 augustus 2024- zaaknummer 2024-009625 tot vaststelling van een regeling.

 

Gedeputeerde Staten van Gelderland

 

Gelet op artikel 1.2 van hoofdstuk 1 en paragraaf 5 van hoofdstuk 2 van de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Gelderland (hierna: de Verordening);

 

Besluiten:

 

  • I.

    vast te stellen het GLB-openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties EIP provincie Gelderland 2024 als bedoeld in paragraaf 5 van hoofdstuk 2 van de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Gelderland, verder te noemen de Verordening;

  • II.

    het subsidieplafond voor de openstellingsperiode vast te stellen op € 5.000.000 waarvan € 2.150.000 uit het Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en € 2.850.000 uit de provinciale cofinancieringsmiddelen.

  • III.

    dat aanvragen kunnen worden ingediend van 30 september 2024 09:00 uur tot en met 16 januari 2025 17:00 uur;

  • IV.

    de volgende nadere regels vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In aanvulling op artikel 2.5.1 van de Verordening wordt in dit openstellingsbesluit verstaan onder:

  • a.

    Ketenpartner: een toeleverende of afnemende partij, beide met rechtspersoonlijkheid.

  • b.

    Kritische prestatie-indicator: variabelen om prestaties van ondernemingen te analyseren zoals bedoeld in de Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij en Akkerbouw.

  • c.

    Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij en Akkerbouw: een aanpak om samen te werken aan gebiedsdoelen voor klimaat, natuur, water en kringloop en gericht op het stimuleren van natuurinclusief ondernemen, zoals bedoeld op wiki.groenkennisnet.nl.

Artikel 2 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatief samenwerkingsproject dat zich richt op het ontwikkelen, doorontwikkelen of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten die bijdragen aan de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling van kennis hierover.

  • 2.

    Het innovatieve samenwerkingsproject dient betrekking te hebben op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

  • 3.

    Het innovatieve samenwerkingsproject heeft betrekking op één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • g.

      inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

  • 4.

    Indien in een aanvraag sprake is van een van de thema’s onder het derde lid, sub d, e, f of g, dan moet in de resultaatmetingen van het project gebruik worden gemaakt van een van de kritische prestatie-indicatoren uit de Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij en Akkerbouw.

Artikel 3 Aanvrager

In aanvulling op het eerste en tweede lid van artikel 2.5.3 en overeenkomstig artikel 1.3 eerste lid van de Verordening bestaat een samenwerkingsverband uit minimaal drie deelnemende partijen waarvan in ieder geval twee landbouwers en een ketenpartner.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten zoals opgenomen in artikel 2.5.4 van de Verordening zijn onverminderd van toepassing op dit openstellingsbesluit.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen uitsluitend de kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e van de Verordening in aanmerking voor zover deze betrekking hebben op de operationele kosten van het samenwerkingsverband.

  • 2.

    De subsidiabele kosten worden berekend conform artikel 1.9a of 1.9b van de Verordening.

  • 3.

    Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9a, zijn de tarieven uit artikel 1.9a, eerste lid onder b niet van toepassing.

  • 4.

    In aanvulling van het eerste lid komen investeringen voor bedrijfsmiddelen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 6 Niet subsidiabele kosten

Kosten zoals opgenomen in artikel 2.5.6 van de Verordening komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 7 Hoogte subsidie

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.5.7, eerste lid van de Verordening bedraagt de subsidie minimaal € 35.000 en maximaal € 200.000.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 2.5.7, tweede lid van de Verordening bedraagt de hoogte van de subsidie:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

Artikel 8 Weigeringsgronden

De weigeringsgronden zoals opgenomen in artikel 2.5.8 van de Verordening zijn onverminderd van toepassing op dit openstellingsbesluit.

Artikel 9 Selectie en rangschikking

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.12, eerste lid en artikel 2.5.9 van de Verordening wordt het subsidieplafond verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van de selectiecriteria:

    • a.

      Effectiviteit

    • b.

      Haalbaarheid / kans op succes

    • c.

      Innovativiteit

    • d.

      Efficiëntie

  • 2.

    De weging van de in lid 1 opgenomen selectiecriteria vindt als volgt plaats:

    Selectiecriterium

    Weging

    Te behalen punten

    Maximum per criterium

    a.

    Effectiviteit

    4

    0-5

    20

    b.

    Haalbaarheid/ kans op succes

    3

    0-5

    15

    c.

    lnnovativiteit

    2

    0-5

    10

    d.

    Efficiëntie

    2

    0-5

    10

    Maximumaantal te behalen punten

    55

  • 3.

    Overeenkomstig artikel 1.12, vierde lid van de Verordening wordt een aanvraag geweigerd indien de aanvraag minder dan 33 punten heeft behaald.

  • 4.

    Naar artikel 1.13 van de Verordening worden aanvragen voor subsidie voorgelegd aan een onafhankelijk en deskundige adviescommissie.

Artikel 10 Verplichtingen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.5.10 van de Verordening dienen activiteiten waarvoor subsidie verstrekt is, uiterlijk 30 juni 2028 afgerond te zijn.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 2.5.11 en 2.5.12 van de Verordening geldt de verplichting om bij voortgangsverslagen, verzoeken tot deelbetalingen en vaststelling van de subsidie te rapporteren over:

    • a.

      Het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan het samenwerkingsverband heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

    • b.

      Het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 11 Subsidie-arrangement

  • 1.

    In geval de subsidie minder bedraagt dan € 125.000 zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 2 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid onder b, in artikel 1.18, tweede lid en in artikel 1.20 van de Verordening van toepassing.

  • 2.

    In geval de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, zijn de regels inzake subsidie op basis van arrangement 3 zoals bedoeld in artikel 1.7, eerste lid onder c, in artikel 1.18, derde lid en in artikel 1.21 van de Verordening van toepassing.

Artikel 12 Voorschot en deelbaetalingen

  • 1.

    Ambtshalve wordt een voorschot van maximaal 50% van de verleende subsidie verstrekt op basis van artikel 1.17 van de Verordening.

  • 2.

    Per jaar dat het innovatieproject waarvoor subsidie is verstrekt in uitvoering is, kan maximaal een keer een verzoek tot deelbetaling worden ingediend.

Artikel 13 Publicatie en inwerkingtreding

Dit besluit wordt geplaatst in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit GLB 2023-2027 Samenwerking voor innovatie EIP provincie Gelderland 2024.

Gepubliceerd te Arnhem

namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,

Marjoos van den Berg

Teammanager Agrifood

Toelichting bij Openstellingsbesluit GLB 2023-2027 Samenwerking voor innovatie EIP provincie Gelderland 2024

LEESWIJZER

 

Voorliggend openstellingsbesluit moet in samenhang gelezen worden met de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 van de provincie Gelderland.

 

Met dit openstellingsbesluit wordt paragraaf 5 uit hoofdstuk 2 van de Verordening – de maatregel Samenwerking in het kader van EIP – opengesteld. De artikelen 2.5.1 tot en met 2.5.12 van paragraaf 5 uit hoofdstuk 2 van de Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in dit openstellingsbesluit. Daarnaast zijn de algemene en slotbepalingen uit de Verordening ook van toepassing op een aanvraag.

 

I. Algemeen

 

Innovatie in de Gelderse landbouw

 

Met deze openstelling willen we samenwerkingen aan innovaties in Gelderland versterken. Met name gaat het ons om de samenwerking tussen boeren in de keten te versterken. Daarom zijn ook minimaal twee landbouwers vereist en één ketenpartner. Het kunnen ook bestaande samenwerkingen zijn die nu een nieuwe activiteit willen opzetten. In dat geval is het van belang dat het onderscheid tussen bestaande activiteiten en nieuwe activiteiten helder in beeld wordt gebracht.

 

Ketenbenadering

Ketens kunnen betrekking hebben op het voedselsysteem (geheel van de productie maar ook consumptie van voedsel) maar ketens kunnen ook non-food ketens zijn die een bijdrage leveren aan de doelen van deze openstelling. Bij non-food ketens kan gedacht worden aan biobased bouwmaterialen of kleding. In het kader van deze openstelling hoeft niet alleen aandacht uit te gaan naar technische innovaties maar juist ook naar sociale innovaties. Veel technische innovaties vormen immers pas een oplossing als die geïncorporeerd worden in een sociale context. Het kan in een innovatieproject gaan om het verkorten van ketens, de start van nieuwe ketens, trajecten voor nieuwe marktbenaderingen, gezamenlijke verwerkingscapaciteit, trajecten voor verduurzaming van ketens of trajecten voor het implementeren van doelsturing (bijvoorbeeld t.b.v. opslag koolstof of verbetering van dierenwelzijn).

 

Doelsturing met KPI’s

De in artikel 2 genoemde thema’s onderschrijft de provincie Gelderland. De mate waarin een project bijdraagt aan de thema’s is van belang voor het selectiecriterium effectiviteit. Bij de onderbouwing van het doelbereik wordt zoveel mogelijk – en in ieder geval bij de thema’s onder d tot en met g onder artikel 2 – gebruik gemaakt van resultaatmetingen op basis van kritische prestatie indicatoren (KPI’s) zoals bedoeld in de Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij en Akkerbouw (boerenkpi.nl). Dit sluit aan op de ontwikkeling om te komen tot door de sector gewenste doelsturing en wordt aangesloten bij ontwikkelingen bij het Rijk, het Gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB) en de markt. Immers een dergelijke manier van monitoren vanuit ketenpartners zal ook steeds meer gevraagd gaan worden door EU-wetgeving ten aanzien van Duurzaamheidsverslaglegging. De Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) vereist nu al van grotere beursgenoteerde bedrijven (en vanaf 1 jan 2026 ook MKB) dat zij in hun verslaglegging ook rapportages opstellen over waar producten vandaan komen, welke materialen gebruikt worden en hoe duurzaam dat gebeurt. Te verwachten is dat deze vragen uit de keten ook snel aan landbouwbedrijven gesteld gaan worden. Mede daarom is, naast de in artikel 2 genoemde thema’s, een nevendoel van deze openstelling om de bedrijven daarop te laten inspelen (in relatie tot de doelen uit sub d t/m g van artikel 2, derde lid), om ze daarmee toekomstbestendig te maken.

 

Wat betreft de Kritische Prestatie Indicatoren (KPI’s), zie tabel op pagina 17 van de kadernota Agrifood van de provincie Gelderland: media.gelderland.nl/DOC_Kadernota_Agrifood_2021_09c84f2912.pdf, sluit de provincie Gelderland hiermee aan bij de Biodiversiteitsmonitor voor Melkveehouderij en voor de Akkerbouw. Voor meer informatie over de toepassing van KPI’s wordt verwezen naar KPI’s Kringlooplandbouw op de Wiki van Groen Kennisnet: wiki.groenkennisnet.nl/space/kpikll/36372551/KPI+-+Algemeen.

 

KPI’s uit de Biodiversiteitsmonitor voor de Melkveehouderij en Akkerbouw zijn ook toepasbaar voor andere sectoren binnen de landbouw.

 

In het kader van deze regeling worden de volgende (kritische prestatie-)indicatoren meegegeven bij de onderbouwing van de doelen van het innovatieproject:

 

Doelen uit dit openstellingsbesluit

Indicator

A

het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt

Aantal betrokken landbouwers

B

vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering

Aantal betrokken landbouwers

C

tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert

Aantal betrokken landbouwers

Kritische prestatie-indicator Biodiversiteitsmonitor Melkveehouderij en Akkerbouw

D

bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen

Aandeel natuur en landschap

Gewasdiversiteit

Eiwit van eigen land

Stikstof bodem overschot

Ammoniakemissies

Rustgewassen

Blijvend grasland

Kruidenrijk grasland

E

bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen

Stikstof bodemoverschot

Ammoniakemissies

Fosfaat bodemoverschot

Milieueffecten - gewasbeschermingsmiddelen

Waterkwantiteit

F

bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen

Broeikasgasemissies

Energiebalans

Organische stof balans

G

inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Dierenwelzijn

Dierengezondheid

 

Voor andere sectoren zoals fruit, kippen, vleesrunderen en varkens zijn de indicatoren sets nog in ontwikkeling. Daarom is de lijn op dit moment om de KPI’s zoals opgenomen op wiki.groenkennisnet.nl toe te passen voor de gehele landbouwsector. Bij verduurzaming is de integraliteit belangrijk. Het is daarbij beter om op iedere indicator uit de set een kleine verbetering te krijgen, dan een grote verbetering op een beperkt aantal indicatoren terwijl de rest geen verbetering laat zien.

 

Subsidie voor innoveren

Onder een innovatief samenwerkingsproject wordt verstaan: het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). In voorgaande omschrijving wordt de scope van een innovatieproject beschreven waarvoor in het kader van deze openstelling subsidie kan worden aangevraagd.

 

Beginnen met een project

De ervaring wijst uit dat veel projecten wachten met de start van het project op de beschikking. Kosten kunnen echter al subsidiabel zijn vanaf het moment van indienen van de aanvraag. Wel wordt er pas zekerheid gegeven over de subsidiabiliteit van de kosten in de verleningsbeschikking. Kosten maken na het indienen van de aanvraag en voor ontvangst van de beschikking betekent dus een zeker risico nemen. Uitdrukkelijk zij vermeld dat het ondertekenen van een offerte, voor de datum van indiening van de aanvraag, uitgelegd wordt als start met de uitvoering van de activiteit. Als er gestart wordt met een activiteit voor de datum van indienen van de aanvraag zijn die kosten niet subsidiabel.

 

Hierna volgt een introductie op wat EIP precies betekent in het kader van samenwerken aan innovaties in het GLB en wordt uitgelegd welke rol operationele groepen hierin hebben. Met een operationele groep wordt het samenwerkingsverband bedoeld dat subsidie aanvraagt in het kader van dit openstellingsbesluit.

 

Staatssteun

In artikel 2.5.2 van de Verordening is bepaald dat de projectactiviteiten zien op het voortbrengen van en de handel in (primaire) landbouwproducten, met inbegrip van visserijproducten en schaal-, schelp- en weekdieren, alsmede aquacultuurproducten. Ook de verwerking van een landbouwproduct in een ander landbouwproduct wordt beschouwd als productie van een landbouwproduct. Daarmee vallen de projectactiviteiten binnen de werkingssfeer van artikel 42 van de VWEU en is sprake van rechtmatige staatssteun.

 

European Innovation Partnership (EIP)

EIP is het Europees Innovatie Partnerschap. Dit netwerk dient voor internationale kennisuitwisseling over innovaties. Daarmee kunnen de verschillende projecten van elkaars kennis en ervaring profiteren voor versnelling van het innovatieproces. Het maakt de vorming van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers mogelijk.

 

Innovaties die ondernemers prikkelen om te verduurzamen en om nieuwe verdienmodellen te ontwikkelen zijn cruciaal voor de verduurzaming van de Nederlandse landbouw. Als de technische en sociale aspecten van innovaties hand in hand gaan, kan innovatie effectief bijdragen aan het gewenste veranderingsproces in de landbouw en op het platteland.

 

Er is behoefte aan ondersteuning door de overheid bij het tot stand komen van innovaties. Ten eerste gaan innovaties gepaard met hoge transactiekosten die de meeste kleinere agrarische bedrijven niet kunnen financieren. Ten tweede wil de overheid de verduurzaming van de landbouw stimuleren met innovaties om negatieve externe effecten van bepaalde vormen van landbouw, die (nog) niet door de markt gecompenseerd worden, te verminderen. Daarnaast bestaat een behoefte aan betere samenwerking tussen ondernemers onderling en partijen daaromheen (zoals toelevering, keten, regio, NGO’s, etc.). Samen staan zij sterker tegenover grote marktpartijen en kunnen deze partijen innoveren en tegelijkertijd de doelen van het GLB nastreven. Samenwerkingsverbanden in het kader van de GLB-innovatieregeling (operationele groepen van EIP) worden verbonden aan Europese en nationale kennisnetten zodat kennis gedeeld wordt en breed toegepast kan worden. Dit vergroot de effectiviteit van deze subsidiemodule.

 

Het primaire doel van de interventie EIP is het moderniseren en versterken van de innovatieve kracht van de landbouw in Nederland door zich te richten op het (door)ontwikkelen, praktijkrijp maken en communiceren voor grootschalige toepassing van innovaties in de praktijk. Het gaat daarbij om het ontwikkelen van nieuwe, op bredere schaal te gebruiken initiatieven die bijdragen aan de transitie naar een duurzame, toekomstbestendige landbouw. De projecten kunnen bijdragen aan meerdere doelen waardoor synergie behaald wordt.

 

In het projectplan moeten onder meer de beoogde activiteiten voor de kennisverspreiding via geschikte kanalen staan. Deze eis volgt uit artikel 127 lid 3 van verordening 2021/2115. Voor projecten die ondersteund worden met subsidie in het kader van EIP bestaat de verplichting om de kennis in elk geval te verspreiden via het Europese EIP-netwerk (Externe link: https://ec.europa.eu/eip/agriculture/) en het nationale Groen Kennisnet (Externe link: https://groenkennisnet.nl/). Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen er via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden (operationele groepen) zodat deze elkaar kunnen versterken. Zie voor meer informatie ook hierna onder de artikelsgewijze toelichting onder artikel 10.

 

Operationele groepen

Het samenwerkingsverband dat een projectaanvraag indient wordt een operationele groep genoemd. Alle deelnemers binnen deze operationele groep buigen zich over het vraagstuk waar het project zich op richt en werken gezamenlijk aan een innovatieve oplossing. Een operationele groep moet zo samengesteld zijn dat de deelnemers beschikken over de juiste/vereiste expertise voor het welslagen van het samenwerkingsverband.

 

II. Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2 Subsidiabele activiteit

Innovaties zijn cruciaal voor de Nederlandse landbouw om te verduurzamen, om de GLB-doelen te behalen en om in te kunnen spelen op de meeste geprioriteerde behoeften van onderwerpen die in de komende jaren aanpak behoeven. Daarbij dienen de technische en sociale aspecten van innovaties vaak hand in hand te gaan om effectief steun te verlenen aan het gewenste veranderingsproces in de landbouw. Zo hebben innovaties die enkel zijn gericht op efficiëntieverhoging en kostenbesparing minder duurzaamheidseffect als ze niet tevens bijdragen aan bijvoorbeeld een sterkere positie van de primaire producent in de voedselketen. De voorkeur ligt daarom op innovaties die landbouwers prikkelen om te verduurzamen vanuit de markt of die het ontstaan van nieuwe verdienmodellen stimuleert. De gedachte is dat daarmee tevens de afhankelijkheid van de landbouw van grote hoeveelheden publieke middelen om te verduurzamen op de langere termijn geleidelijk afneemt.

 

De innovatiethema’s zijn gekozen omdat deze naar verwachting het meest kunnen bijdragen aan de doelen van deze interventie. De landbouw heeft voor haar verduurzamingsopgave spelers uit andere sectoren nodig zoals die uit de hele voedselketen, de directe omgeving en de hightech-industrie, om samen op te trekken en gebruik te maken van innovatieve ontwikkelingen die daar plaatsvinden zoals op het vlak van waarde creatie, precisielandbouw, dataficatie, robotisering en nieuwe ketens. Op de langere termijn is dat voor een voedselsysteem waar investeringen van de landbouw in de productie van duurzamer voedsel en voor een gezond eetpatroon, zich op termijn meer gaan terugverdienen in de markt en samenleving. Dat wil zeggen met ketenpartners en consumenten die bereid zijn een meerprijs te betalen voor aantoonbaar duurzamere en gezondere producten.

 

De samenwerkingsverbanden werken op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband. Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel. Hierbij wordt ook wel gedoeld op fases 4 tot en met 7 van de Technology Readiness Levels, de fasen waarin het innovatieproces onderscheiden kan worden. Fase 4 tot en met 7 slaan op het ontwikkelen van een innovatie tot een gevalideerd werkend prototype.

 

Inherent aan een innovatie is ook dat deze kan mislukken. Als dit gebeurt tijdens het ontwikkelen van de innovatie waarvoor subsidie is toegekend, dan moet via een wijzigingsverzoek melding worden gedaan van het gegeven dat het innovatieproces niet geslaagd is. Op basis van een eindverslag kan de balans worden opgemaakt en zijn de tot dan toe gemaakte kosten subsidiabel als het wijzigingsverzoek voldoende onderbouwd is en goedgekeurd is.

 

Artikel 3 Aanvrager

Om innovaties met succes te ontwikkelen en die te laten aansluiten op de landbouwpraktijk is het belangrijk dat deze in een open innovatieproces tot stand komen met een diversiteit aan deelnemers die samen hiervoor de nodige kwaliteiten inbrengen. Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis.

 

De subsidie wordt daarom enkel verstrekt aan samenwerkingsverbanden (operationele groep genaamd) zoals omschreven in artikel 1.3 van de Verordening. Deze bestaat tenminste uit drie partijen die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd waarbij geldt dat dit minimaal twee landbouwers en een ketenpartner zijn. Minimaal twee landbouwers omdat daarmee de subsidie direct ten goede komt aan meerdere landbouwbedrijven. Daarnaast is gekozen voor een partner uit de keten zodat eerder een vraag gestuurd project opgezet wordt. Partners in een samenwerkingsverband zijn niet aan elkaar verbonden partijen.

 

Een ketenpartner kan een toeleverende partij zijn maar ook een afnemer. Een voorbeeld van een toeleverende partij is een machinebouwer. Voorbeelden van afnemers zijn een verwerker van agrarische producten, een restaurant, een georganiseerde groep consumenten, zorginstelling, kledingatelier of een bouwbedrijf. Ook een voedselcoöperatie is een afnemende partij en kan ook tegelijkertijd een landbouwer zijn. De ketenpartner dient in ieder geval een rechtspersoon te zijn.

 

Artikel 4 Aanvraagvereisten

Om de subsidie effectief in te zetten is het van belang dat iedere aanvrager zich heeft georiënteerd op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie. Dit onderzoek kan binnen het EIP netwerk zelf plaatsvinden, maar tevens daarbuiten. Denk hierbij onder andere aan het EIP-AGRI, Groen Kennisnet, Netwerk Platteland en Farmbook. Over voorgaande moet een onderbouwing zijn opgenomen in de aanvraag.

 

Omdat het doel van deze interventie is dat er een kennisnetwerk ontstaat dat voor iedereen toegankelijk is, moet in de aanvraag onderbouwd worden hoe deze de kennis die binnen zijn eigen project wordt opgedaan gaat verspreiden. Welke activiteiten worden hiervoor uitgevoerd?

 

Om de hoogte van de subsidie waar de aanvrager aanspraak op kan maken juist te berekenen, is het van belang dat in de aanvraag een toelichting wordt gegeven op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen die binnen het project plaats zullen vinden.

 

Om te monitoren wat innovatieprojecten kunnen opleveren, zijn indicatoren in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) bepaald. In het kader van indicatoren moet in de aanvraag een onderbouwing worden opgenomen over het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren en moet het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn onderbouwd worden.

 

Artikel 5 Subsidiabele kosten

Subsidiabele kosten kunnen bestaan uit operationele kosten van het samenwerkingsverband en uit investeringen in bedrijfsmiddelen. Operationele kosten van het samenwerkingsverband zijn alle kosten die te maken hebben met het uitvoeren van het project, met uitzondering van investeringen in bedrijfsmiddelen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan coördinatie van het samenwerkingsverband, projectmanagement, uitvoeren van onderzoek, verbruikskosten gedurende de projectperiode (zoals brandstof), het ontwikkelen van prototypes of modellen, arbeidskosten besteed aan de uitvoering van het project en het verspreiden van de opgedane kennis, maar ook kosten voor de samenwerking en het proces zoals periodieke overleggen en de inzet van een projectcoördinator die erop toeziet dat alle resultaten samenkomen en dat doelen worden bereikt, zijn subsidiabel als onderdeel van de uitvoering van een innovatieproject.

 

Investeringen in bedrijfsmiddelen zijn vaste activa die voor de bedrijfsvoering worden gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het bedrijf gebonden zijn die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering. Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines en inventaris. Ook software is een bedrijfsmiddel. In het kader van dit openstellingsbesluit zijn investeringen in bedrijfsmiddelen subsidiabel voor de duur van het project. Dit betekent dat wanneer een bedrijfsmiddel van bijvoorbeeld € 100.000 wordt aangeschaft ten behoeve van het innovatieproject en dit bedrijfsmiddel wordt in 5 jaar afgeschreven en het project duurt 3 jaar, dan is € 60.000 van de investering in het bedrijfsmiddel subsidiabel waarover 40% subsidie kan worden verstrekt.

 

Na indiening van de aanvraag hoeft niet gewacht te worden op de definitieve beschikking. Er kan gelijk na indiening gestart worden. Dit is dan echter wel op eigen risico. Binnen 22 weken na de sluiting van de openstelling volgt het besluit op de aanvraag.

 

Vereenvoudigde kostenopties

De begroting van uw project kan op verschillende manieren tot stand komen. Hiervoor zijn voorwaarden opgenomen in artikel 1.9a en 1.9b van de Verordening. Hierna wordt hier verder op ingegaan. Een innovatieproject in het kader van deze regeling kan in twee verschijningsvormen voorkomen:

 

Soort project

Opties berekening subsidiabele kosten

Project met operationele kosten én investeringen

  • 1.

    Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Verordening)

  • 2.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Verordening)

Project met enkel operationele kosten

  • 1.

    Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Verordening)

  • 2.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Verordening)

 

Op basis van onderstaand rekenvoorbeeld wordt in beeld gebracht hoe de begroting van een innovatieproject kan worden opgesteld.

 

  • 1.

    Het begroten van de werkelijke kosten conform artikel 1.9a van de Verordening, in dit geval moeten alle kosten worden verantwoord:

    Begroting

    Financiering

    € 100.000 arbeidskosten

    € 100.000 overige kosten

     

    Waarvan € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen en € 50.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

    Totaal:

    € 200.000

    totale kosten

    100% subsidie over € 100.000:

    € 100.000

    40% subsidie over € 50.000:

    € 20.000

     

    en

    100% subsidie over € 50.000:

    € 50.000

    Totaal:

    € 170.000 subsidie en € 30.000 eigen bijdrage

  • 2.

    Het begroten van de kosten met gebruikmaking van de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten conform artikel 1.9b van de Verordening, in dit geval hoeven alleen de overige kosten te worden verantwoord op basis van facturen en betaalbewijzen; de arbeidskosten zijn een vast percentage van 23% van deze overige kosten, uitgesplitst naar investeringen in bedrijfsmiddelen en operationele kosten:

     

    Begroting

    Financiering

    € 34.500 arbeidskosten

     

    Dit is 23% van de investeringskosten à € 50.000

    (€ 11.500) en 23% van de operationele kosten à € 100.000

    (€ 23.000)

    € 150.000 overige kosten

     

    Waarvan € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen en € 100.000 operationele kosten

    Totaal:

    € 184.500

    totale kosten

    100% subsidie over € 100.000 en € 23.000:

    € 123.000

    40% subsidie over € 50.000 en

    € 11.500:

    € 24.600

    Totaal:

    € 147.600 subsidie en € 36.900 eigen bijdrage

  • 3.

    Wanneer uw project geen investeringen in bedrijfsmiddelen bevat, kan gebruik gemaakt worden van:

    • a.

      Begroten op basis van werkelijke kosten, conform artikel 1.9a van de Verordening, of;

    • b.

      Begroten met de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten, conform artikel 1.9b van de Verordening (enkel verantwoording van de overige kosten nodig op basis van facturen en betaalbewijzen).

  • Een rekenvoorbeeld voor 3a is hierboven gegeven onder 1. Hieronder volgt voor 3b een rekenvoorbeeld:

  • 3b.

     

    Begroting

    Financiering

    € 34.500 arbeidskosten

     

    Dit is 23% van de overige kosten à € 150.000

    € 150.000 overige kosten

    Totaal:

    € 184.500

    totale kosten

    100% subsidie over € 34.500;

    € 34.500.

    100% subsidie over € 150.000;

    € 150.000

    Totaal:

    € 184.500, geen eigen bijdrage nodig omdat de subsidie 100% bedraagt.

Artikel 7 Hoogte subsidie

In dit artikel is beschreven op welke wijze de hoogte van de subsidie wordt berekend. Hierbij is van belang welke soorten kosten er zijn gemaakt en van welke rekenmethode er gebruik wordt gemaakt.

 

Artikel 8 Weigeringsgronden

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking als het niet nieuw is voor een of meer van de deelnemers aan een samenwerkingsverband (operationele groep). Het project dient innovatief te zijn, waarbij de innovativiteit kan bestaan uit nieuwe praktijken of uit bestaande praktijken in een nieuwe milieu- of geografische context. Deze afwijzingsgrond is van toepassing als een deelnemer eerder in een ander of hetzelfde samenwerkingsverband heeft gewerkt aan hetzelfde project. Dat het project wel nieuw is voor de overige deelnemers doet hier niet aan af. Het is wel mogelijk dat hetzelfde samenwerkingsverband meer dan één keer voor subsidie in aanmerking komt, als het project nieuw is ten opzichte van eerdere gesubsidieerde projecten. Het is bovendien van belang dat het project zich in voldoende mate onderscheidt van eerdere projecten van de deelnemers aan het samenwerkingsverband (operationele groep), gezien het rangschikkingscriterium 'mate van innovatie'.

 

Artikel 9 Selectie en rangschikking

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd in artikel 2.5.9 van de Verordening. Het bepalen van de scores van de selectiecriteria vindt als volgt plaats. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:

 

  • a.

    Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20),

    De mate van de effectiviteit van de innovatie is een beoordeling op de toegevoegde waarde van een verbeterd product, dienst, methode of procedé voor het benaderen van de thematiek binnen deze openstelling. Nadrukkelijk wordt hierbij gekeken naar het doel van deze openstelling: uitvoering van innovatieprojecten in relatie tot samenwerking in de keten. De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van de samenhang van de volgende aspecten:

    • i.

      Meerwaarde van de beoogde innovatie voor de gestelde doelen binnen het thema van de openstelling; hieronder wordt bedoeld het (potentiële) effect van een geslaagde innovatie (nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé) op de thema’s. Het gaat dan bijvoorbeeld om het meetbare effect in technische zin in termen van de genoemde indicatoren (KPI's) voor duurzame landbouw bij de thema’s d tot en met g uit het openstellingsbesluit, zie artikel 2, tweede lid.

    • ii.

      Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband; bij samenwerkingsprojecten gaat het niet alleen om het (potentiële)effect van de innovatie zelf maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Naast de reikwijdte van dergelijke verbanden wordt ook het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartners positief beoordeeld.

    • iii.

      De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is; onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben. Het kan gaan om een selectieve groep van early adaptors of een brede groep (early majority). Tevens is de mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid of uitrol in de provincie of bepaald gebied van belang om duidelijk in beeld te brengen. Dit omdat sommige nieuwe verdienmodellen zich bijvoorbeeld kunnen richten op een bepaald gebied (zoals de veenweiden of een polder) of op een bepaald marktsegment (korte keten of specifieke groep consumenten).

    • iv.

      Kwaliteit communicatieplan ten behoeve van kennisdeling tijdens het innovatieproject en ten behoeve van verspreiding van resultaten. Is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis en bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling?

  • b.

    Haalbaarheid/ kans op succes (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15),

    De mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt en haalbaar vanuit de context van de innovatie. Hierbij gaat het om het vooraf kunnen beoordelen of de partijen er ook in geslaagd zijn een innovatie-idee goed uitgewerkt hebben om te kunnen testen of te beproeven. Het gaat om bijvoorbeeld een uitwerking naar (installatie)technische specificaties, bouwkundig ontwerp, businessmodel of proefopstelling. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

    • i.

      Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie; de kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

    • ii.

      Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

    • iii.

      Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel; hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.

    • iv.

      Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau; de kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van de innovatie.

    • v.

      Bereidheid tot kennisdeling; in hoeverre zegt het samenwerkingsverband toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?

  • c.

    Innovativiteit (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10),

    Met innovativiteit wordt zowel het samenwerkingsproces (samenwerkingsverband) als het vernieuwende karakter van het onderwerp van de samenwerking (het idee dat in de praktijk gebracht wordt) beoordeeld. Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés worden ontwikkeld. Hoe groter de verbetering hoe hoger de score. Als referentie voor het beoordelen van het innovatieve karakter van het beoogde product, dienst, methode of procedé hanteren wij de gangbare praktijk binnen de provincie. Innovaties scoren hoger naarmate die ook op nationaal dan wel Europees of mondiaal niveau als vernieuwend mogen worden beschouwd. Innovatie wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

    • i.

      Technisch of sociaal grensverleggend karakter van de innovatie; dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur landbouwtechnische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij. Daarbij kan gedacht worden aan meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen of betere arbeidsomstandigheden.

    • ii.

      Transitiekarakter van de innovatie; met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige “duurzame landbouw”. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.

    • iii.

      Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband; op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet landbouw) deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

    • iv.

      Toepassingsgerichtheid van de innovatie; indien de innovatie al in concept al is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het samenwerkingsproject en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

    • v.

      Innovatie-infrastructuur; hierbij wordt gelet op waar de innovatie feitelijk wordt ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie. In hoeverre zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet en beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

  • d.

    Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10),

    Met de efficiëntie wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van het innovatieproject. Efficiëntie wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

    • i.

      De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties); hiermee wordt de redelijkheid van de kosten beoordeeld. De projectprestatie bestaat uit duidelijk omschreven projectresultaten. Het kan bijvoorbeeld gaan om een marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van een productieproces of een tastbaar product of prototype. Ook een dataset met monitoringsgegevens kan als deelresultaat in een innovatieproces omschreven worden. Deze elementen worden afgewogen tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar uurtarieven en het aantal geplande uren. Het totaal wordt ook bezien in relatie tot het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector en het beoogde effect binnen het beleidsthema. Met deze aspecten in ogenschouw willen we voorkomen dat er veel kosten worden gemaakt voor een innovatie met een geringe impact.

    • ii.

      Relevantie van de voorziene kosten voor het realiseren van de beoogde innovatie; dit aspect richt zich op de vraag of alle begrote kosten wel strikt noodzakelijk zijn voor het project.

    • iii.

      Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid; dit aspect is een maat voor het beoordelen of bestaande kennis en arbeid binnen het samenwerkingsverband goed wordt benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project.

Het toekennen van punten vindt per selectiecriterium als volgt plaats:

  • -

    0 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer gering is;

  • -

    1 punt wordt toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, gering is;

  • -

    2 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, matig is;

  • -

    3 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, voldoende is;

  • -

    4 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, goed is;

  • -

    5 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer goed is.

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 provincie Gelderland beoordeeld. Op basis van de in artikel 2.5.9 van de Verordening bedoelde selectiecriteria worden deze in rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

 

De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a.

Effectiviteit

4

0-5

20

b.

Haalbaarheid/ kans op succes

3

0-5

15

c.

lnnovativiteit

2

0-5

10

d.

Efficiëntie

2

0-5

10

Maximumaantal te behalen punten

55

 

Het maximumaantal punten dat behaald kan worden is 55. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Toetsing vindt plaats door een onafhankelijk adviescommissie die Gedeputeerde Staten adviseert. Er worden maximaal 5 punten toegekend per criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. In totaal zijn maximaal 55 punten te behalen. De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de adviescommissie aan het project toekent. Voor elk project geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van 55 punten = minimaal 33 punten). Indien een aanvraag minder dan 33 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.

 

Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: 1. effectiviteit, 2. innovativiteit, 3 haalbaarheid/ kans op succes en 4. efficiëntie. Indien de aanvragen een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting. Het toekennen van de scores en de rangschikking vindt plaats door een onafhankelijke en deskundige adviescommissie zoals bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening.

 

Artikel 10 Verplichtingen

Een innovatieproject waarvoor in het kader van deze openstelling subsidie is verleend, moet in ieder geval uiterlijk 30 juni 2028 zijn afgerond. Dat betekent dat voor deze datum alle kosten gemaakt moeten zijn en de projectactiviteiten moeten zijn afgerond.

 

Rapportageverplichtingen

Bij voortgangsverslagen, verzoeken tot deelbetaling en vaststelling gelden rapportageverplichtingen. Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn dergelijke gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie. In eerste instantie dient men te rapporteren over het aantal personen dat baat gehad heeft bij het innovatieproject en dit wordt als volgt in beeld gebracht: het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

 

Ook in het kader van dierenwelzijn geldt een rapportageverplichting. Men dient te rapporteren over het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn, wat als volgt wordt bepaald:

  • -

    Runderen van meer dan twee jaar oud à 1,0 GVE

  • -

    Runderen van zes maanden tot twee jaar oud à 0,6 GVE

  • -

    Varkens à 0,3 GVE

  • -

    Kippen à 0,007 GVE

  • -

    Schapen en geiten vanaf zes maanden à 0,15 GVE

Communicatieverplichting

Aansluiting op het EIP-netwerk en andere innovatie- en kennisnetwerken dragen ertoe bij dat samenwerkingsverbanden (operationele groepen) gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. De ervaring laat zien dat de gang van praktijkrijpe innovaties in de landbouw naar een bredere toepassing ervan door de doelgroep vaak geen vanzelfsprekendheid is. Daarom wordt er bij deze interventie op gelet dat gedurende het innovatieproject voldoende aandacht is voor communicatie. De subsidieontvanger is, conform artikel 2.5.10 van de Verordening, verplicht om de resultaten van het project te delen via de hiertoe geëigende netwerken. Onder geëigende netwerken wordt in ieder geval begrepen:

  • 1.

    Groen Kennisnet;

  • 2.

    EIP als bedoeld in artikel 127 VO (EU) nr 2021/2115.

Op het gebied van innovatie-ontwikkeling is in Europees verband een proces gestart dat EIP-Agri heet. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat zij/hij zich op gelijksoortige projecten als het projectidee oriënteert, die in Nederland (zie Externe link: https://projecten.netwerkplatteland.nl/nl) en in de EU (zie: https://eu-cap-network.ec.europa.eu/projects/search_en) zijn gestart. Ook wordt verwacht dat aangetoond wordt dat in het projectplan de kennis is gebruikt, die is ontwikkeld in de EIP Focus Groups (zie Externe link: https://eu-cap-network.ec.europa.eu/operational-groups_en). Elk project wordt gemeld aan het nationale en Europese EIP netwerk). Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden (operationele groepen) zodat deze elkaar kunnen versterken door een community te vormen. Met Groen Kennisnet, het kennisplatform van de groene sector, is een speciale samenwerking aangegaan. Nadat de subsidie is verleend aan een project maakt Groen Kennisnet voor elk project een pagina aan om de plannen en eindresultaten te delen. Ook tijdens uw project kunt u resultaten delen via Groen Kennisnet. Groen Kennisnet neemt hierover contact met u op nadat de subsidie is verleend.

 

Artikel 11 Subsidie-arrangement

Dit artikel beschrijft de voorwaarden voor verantwoording van de verleende subsidie. Bij subsidies tot € 125.000 is arrangement 2 van toepassing: de subsidie wordt vastgesteld op basis van een vooraf (in de verleningsbeschikking vastgelegde) prestatie. Zie artikel 1.7, eerste lid onder b, in artikel 1.18, tweede lid en in artikel 1.20 van de Verordening.

 

Bij subsidies van € 125.000 of meer is arrangement 3 van toepassing: alle kosten moeten worden verantwoord aan de hand van een inhoudelijk en financieel verslag. Zie artikel 1.7, eerste lid onder c, in artikel 1.18, derde lid en in artikel 1.21 van de Verordening.

 

Artikel 12 Voorschot

In dit artikel wordt aangegeven dat bij subsidieverlening maximaal 50% van de subsidie als voorschot wordt uitgekeerd. Daarna kan eenmaal per jaar tijdens de uitvoering van het project een verzoek tot deelbetaling worden ingediend. Op basis van een dergelijk verzoek kan op basis van gerealiseerde kosten een aanvullend voorschot worden uitgekeerd.

Naar boven