Wijziging gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en de colleges van burgermeesters en wethouders van Alkmaar, Bergen, Castricum, Den Helder, Drechterland, Dijk en Waard, Enkhuizen, Heiloo, Hollands Kroon, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer, Stede Broec, Schagen en Texel wijzigen de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord als volgt:

 

Gelet op:

  • -

    De wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen van 1 juli 2022

  • -

    De bepalingen, vervat in Hoofdstuk IV van de Wet gemeenschappelijke regelingen

  • -

    Het besluit van het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regelging Omgevingsdienst Noord-Holland Noord

Besluiten:

De gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord met ingang van 1 juli 2024 te wijzigen.

Artikel 1 Wijziging regeling

De gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord wordt als volgt gewijzigd;

 

Huidige tekst

Tekst na wijziging

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Alkmaar, Bergen. Castricum, Den Helder, Drechterland, Enkhuizen, Heerhugowaard, Heiloo, Hollands Kroon, Hoorn, Koggenland, Langedijk, Medemblik, Opmeer, Schagen, Stede Broec en Texel.

De colleges van burgemeesters en wethouders van de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Den Helder, Drechterland, Dijk en Waard, Enkhuizen, Heiloo, Hollands Kroon, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer, Schagen, Stede Broec en Texel.

Artikel 1,

  • 11.

    Landelijk basispakket: het verplichte Landelijke Basistakenpakket zoals beschreven in Bijlage IV, behorende bij artikel 7.1, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, na inwerkingtreding van de Omgevingswet bijlage VI van het Invoeringsbesluit Omgevingswet.

Artikel 1

  • 11.

    Basistakenpakket omgevingsdienst: basistakenpakket zoals beschreven in Bijlage VI bij artikel 13.12, eerste lid, van het Omgevingsbesluit.

Artikel 3

  • 1.

    De regeling wordt getroffen voor de uitvoering van en ondersteuning bij taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving van de fysieke leefomgeving.

  • 2.

    De taken, bedoeld in het eerste lid, betreffen in elk geval taken op het gebied van het omgevingsrecht in het algemeen en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in het bijzonder, alsmede de taken op het terrein van vergunningverlening, toezicht en handhaving op grond van de in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten, dan wel de daarvoor in de plaats getreden wet- en regelgeving.

Artikel 3

  • 1.

    De regeling wordt getroffen voor, de uitvoering van en de ondersteuning en advisering bij, taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving van de fysieke leefomgeving betreffende natuur en milieu.

  • 2.

    De taken, bedoeld in het eerste lid, betreffen in elk geval taken op het gebied van het omgevingsrecht in het algemeen, alsmede taken op grond van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit, de Omgevingsverordening, de Omgevingsplannen en de Wet Milieubeheer.

Artikel 4

  • 1.

    De Omgevingsdienst is belast met het ten behoeve van de deelnemers uitvoeren van het Landelijk Basistakenpakket met inachtneming van het door de deelnemers vastgestelde beleid.

  • 2.

    Als gevolg van gewijzigde wetgeving of anderszins wijziging van het Landelijke Basistakenpakket zal het dagelijks bestuur de consequenties hiervan aangeven aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    Tot het Landelijk Basistakenpakket wordt ook gerekend het in dit kader vervullen van adviserende taken op het terrein van de vergunningverlening, toezicht en handhaving ten behoeve van de deelnemers, alsmede coördinerende en afstemmende taken die voor de deelnemers tezamen worden verricht.

Artikel 4

  • 1.

    De Omgevingsdienst is belast met het ten behoeve van de deelnemers uitvoeren van het basistakenpakket omgevingsdienst met inachtneming van het door de deelnemers vastgestelde beleid.

  • 2.

    Als gevolg van gewijzigde wetgeving of anderszins het basistakenpakket omgevingsdienst wijzigt, zal het dagelijks bestuur de consequenties hiervan aangeven aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    Tot het basistakenpakket omgevingsdienst wordt ook gerekend het in dit kader vervullen van adviserende taken op het terrein van de vergunningverlening, toezicht en handhaving ten behoeve van de deelnemers, alsmede coördinerende en afstemmende taken die voor de deelnemers tezamen worden verricht.

Artikel 5

  • 1.

    In aanvulling op de taken uit het Landelijk Basistakenpakket kan de Omgevingsdienst op verzoek van een deelnemer voor deze deelnemer ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden inzake de vergunningverlening, toezicht en handhaving op het gebied van de fysieke leefomgeving verrichten met inachtneming van het door de deelnemers vastgestelde beleid.

    Het gaat onder andere om de volgende taken:

    • Alle overige wettelijke taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving in het kader van de Wet milieubeheer

    • Specialistische adviezen behorend bij de overige milieutaken

    • Alle taken op het terrein van fysieke leefomgeving zoals klimaat, duurzaamheid, milieuzorg, communicatie en juridische zaken, geluid, lucht, externe veiligheid, bodem, water en RO-adviezen.

  • 2.

    Op verzoek van een deelnemer kan de Omgevingsdienst voor deze deelnemer naast de in lid 1 van dit artikel vermelde taken, ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de fysieke leefomgeving verrichten. Deze kunnen onder meer betrekking hebben op vergunningverlening, toezicht en handhaving voor bouwen, reclame, inritten, kappen, slopen (BRIKS), brandveiligheid, flora en fauna. Maar ook toezicht- en handhavingstaken in het kader van bijvoorbeeld Drank- en Horecawet of APV, voor zover dit de fysieke leefomgeving betreft, dan wel de daarvoor in de plaats getreden wet- en regelgeving.

  • 3.

    Iedere deelnemer draagt de taken, genoemd in artikel 4 en de overige taken zoals bedoeld in dit artikel via een takenlijst op aan de Omgevingsdienst, met dien verstande dat met de uitvoering van deze taken moet worden ingestemd door het algemeen bestuur.

  • 4.

    Een deelnemer kan een verzoek tot vermindering van het takenpakket of taakuitvoering schriftelijk ter kennis brengen van de omgevingsdienst. Het algemeen bestuur regelt de financiële en organisatorische gevolgen van de vermindering van taken en stelt de verschuldigde schadeloosstelling vast, conform het daarover bepaalde in artikel 35, lid 6 van de regeling.

  • 5.

    Een verzoek tot vermindering van het takenpakket of taakuitvoering , zoals vermeld in lid 4 van dit artikel, wordt voor wat betreft deze taken gelijkgesteld met een verzoek tot gedeeltelijke uittreding zoals bedoeld in artikel 35 van de regeling.

Artikel 5

  • 1.

    In aanvulling op de taken uit het basistakenpakket omgevingsdienst kan de Omgevingsdienst op verzoek van een deelnemer voor deze deelnemer ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten op het gebied van de fysieke leefomgeving, voor zover daartoe mandaat of opdracht is verleend. Het gaat daarbij onder andere om de volgende taken. Adviestaken ten aanzien van omgevingsvisies, omgevingsplannen en programma’s. Het geven van specialistische adviezen behorende bij overige taken zoals klimaat, duurzaamheid, milieuzorg, geluid, lucht, externe veiligheid, bodem en water. Het gaat tevens om de verzorging van de uitvoering van programma’s en projecten voor de deelnemers, waaronder begrepen het ontwikkelen en handhaven van een gemeenschappelijke uitvoerend milieubeleid, het leveren van milieutechnische – en natuurkennis, het uitvoeren van onderzoek en metingen en het leveren van een bijdrage aan beleidsontwikkeling.

  • 2.

    Op verzoek van een deelnemer kan de Omgevingsdienst voor deze deelnemer naast de in lid 1 van dit artikel vermelde taken, ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de fysieke leefomgeving verrichten. Deze kunnen onder meer betrekking hebben op bouwen, zwemlocaties en landschap.

  • 3.

    Iedere deelnemer draagt de taken, genoemd in artikel 4 en de overige taken zoals bedoeld in dit artikel via een takenlijst op aan de Omgevingsdienst, met dien verstande dat met de uitvoering van deze taken moet worden ingestemd door het algemeen bestuur.

  • 4.

    Een deelnemer kan een verzoek tot vermindering van het takenpakket of taakuitvoering schriftelijk ter kennis brengen van de omgevingsdienst. Het algemeen bestuur regelt de financiële en organisatorische gevolgen van de vermindering van taken en stelt de verschuldigde schadeloosstelling vast, conform het daarover bepaalde in artikel 38, lid 16 van de regeling.

  • 5.

    Een verzoek tot vermindering van het takenpakket of taakuitvoering, zoals vermeld in lid 4 van dit artikel, wordt voor wat betreft deze taken gelijkgesteld met een verzoek tot gedeeltelijke uittreding zoals bedoeld in artikel 38 van de regeling.

Artikel 7

  • 4.

    Het algemeen bestuur beslist over de vraag of de omgevingsdienst bereid en in staat is om de in de artikelen 4 en 5 genoemde taken voor een deelnemende partij of een derde, als bedoeld in artikel 6 die daartoe een verzoek indient uit te voeren op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst. Het algemeen bestuur bepaalt daarbij onder welke condities en in welke omvang deze uitvoering mogelijk wordt gemaakt.

Artikel 7

  • 4.

    Het algemeen bestuur beslist over de vraag of de omgevingsdienst bereid en in staat is om de in de artikelen 4 en 5 genoemde taken voor een deelnemende partij of een derde, als bedoeld in artikel 6 die daartoe een verzoek indient, uit te voeren op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst. Het algemeen bestuur bepaalt daarbij onder welke condities en in welke omvang deze uitvoering mogelijk wordt gemaakt.

 

Nieuw:

Artikel 16: actieve informatieplicht van bestuur aan vertegenwoordigende organen

Het bestuur van het openbaar lichaam, verstrekt de vertegenwoordigende organen de inlichtingen die deze organen nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

 

Bij de informatieverstrekking geldt dat

 

  • Relevante informatie in een zo vroeg mogelijk stadium wordt verschaft;

  • Informatie op hoofdlijnen wordt verstrekt, behalve als een detail (politiek) relevant is of als er specifiek om is gevraagd;

  • Schriftelijke inlichtingen zendt het bestuur (dagelijks bestuur, algemeen bestuur en/of voorzitter) rechtstreeks naar en gelijktijdig aan de vertegenwoordigende organen en in cc aan de colleges van de deelnemers. Indien de informatie wordt verstrekt door dagelijks bestuur of voorzitter dan wordt het algemeen bestuur vooraf geïnformeerd

.

Artikel 16

Artikel 16 oud wordt vernummerd tot artikel 17

Artikel 17

  • 4.

    Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen van de colleges van de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Heiloo, Heerhugowaard en Langedijk.

Artikel 18

  • 4.

    Eén lid wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen van de colleges van de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Heiloo en Dijk en Waard.

Artikel 18

Artikel18 oud wordt vernummerd tot artikel 19

Artikel 19

Artikel 18 oud wordt vernummerd tot artikel 20

 

Nieuw

Artikel 21: Participatieregeling

Op grond van de artikelen 4 tot en met 6 zijn aan de omgevingsdienst adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving van de fysieke leefomgeving in mandaat opgedragen. De participatie van ingezetenen en andere belanghebbenden vindt plaats bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid bij onze deelnemers. In verband hiermee stelt de omgevingsdienst geen participatieregeling op.

Artikel 20

Artikel 20 oud wordt vernummerd tot artikel 22

Artikel 21

Artikel 21 oud wordt vernummerd tot artikel 23

Artikel 22

Artikel 22 oud wordt vernummerd tot artikel 24

Artikel 23

Artikel 23 oud wordt vernummerd tot artikel 25

Artikel 24

Artikel 24 oud wordt vernummerd tot artikel 26

Artikel 25

Artikel 25 oud wordt vernummerd tot artikel 27

Artikel 26

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 december van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders (kadernota), opgesteld conform de Financiële Uitgangspunten Gemeenschappelijke regelingen Noord-Holland Noord aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 2.

    De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen uiterlijk 1 maart hun zienswijze op de kadernota naar voren brengen.

Artikel 28

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 15 december van het jaar voorafgaande aan dat waarin de kadernota wordt vastgesteld, in elk geval twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, de algemene financiële en beleidsmatige kaders (kadernota), opgesteld conform de Financiële Uitgangspunten Gemeenschappelijke regelingen Noord-Holland Noord aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 2.

    De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen voor 1 maart hun zienswijze op de kadernota naar voren brengen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling stelt de vertegenwoordigende organen van de deelnemers voorafgaande aan het vaststellen van de kadernota schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het tweede lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt de kadernota vóór 15 maart vast.

  • 5.

    Het algemeen bestuur geeft in het besluit aan wat de overwegingen zijn geweest met betrekking tot de zienswijzen.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur zendt het besluit en de kadernota aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers, binnen twee weken na de vaststelling als bedoeld in het vierde lid.

 

Nieuw

Artikel 29: De meerjarenbeleidsplannen

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling biedt een concept meerjarenbeleidsplan uiterlijk twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers aan voor zienswijze.

  • 2.

    De vertegenwoordigende organen van de deelnemers geven binnen 10 weken na ontvangst van het concept meerjarenbeleidsplan hun zienswijze hierover aan het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling stelt de vertegenwoordigende organen van de deelnemers voorafgaande aan het vaststellen van het meerjarenbeleidsplan schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het tweede lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 27

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt vóór 15 april een ontwerp- begroting op conform de financiële uitgangspunten Gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerp- begroting vóór 15 april aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 3.

    De colleges dragen er zorg voor dat de ontwerp- begroting voor een ieder ter inzage wordt gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarheid geschiedt openbare kennisgeving.

  • 4.

    De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen tot uiterlijk 25 juni hun zienswijze over de ontwerp- begroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp- begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 6.

    In de begroting wordt vastgelegd welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de door hem aan de omgevingsdienst opgedragen taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5.

  • 7.

    Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur, zo nodig, de begroting aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers, die ter zake bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 9.

    Het bepaalde in het tweede, vierde en zevende lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met dien verstande dat voor de datum in lid 4 in dat geval een andere datum kan worden aangegeven.

  • 10.

    Van het bepaalde in het voorgaande lid kan worden afgeweken indien de begrotingswijziging niet van invloed is op de hoogte van de bijdrage van de deelnemers.

Artikel 30

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt een ontwerp- begroting op conform de financiële uitgangspunten Gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting uiterlijk twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 3.

    De colleges dragen er zorg voor dat de ontwerp- begroting voor een ieder ter inzage wordt gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar wordt gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarheid geschiedt openbare kennisgeving.

  • 4.

    De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen tot uiterlijk 25 juni hun zienswijze over de ontwerp- begroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerp- begroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling stelt de vertegenwoordigende organen van de deelnemers vóór 15 juli schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het vierde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt

  • 6.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 7.

    In de begroting wordt vastgelegd welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de door hem aan de omgevingsdienst opgedragen taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5.

  • 8.

    Nadat deze is vastgesteld, zendt het algemeen bestuur, zo nodig, de begroting aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers, die ter zake bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 9.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 10.

    Het bepaalde in het tweede, vijfde en achtste lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met dien verstande dat voor de datum in lid 4 in dat geval een andere datum kan worden aangegeven.

  • 11.

    Van het bepaalde in het voorgaande lid kan worden afgeweken indien de begrotingswijziging niet van invloed is op de hoogte van de bijdrage van de deelnemers.

Artikel 28

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt vóór 15 april van het jaar, volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft, de voorlopige jaarrekening, die is opgesteld conform de financiële uitgangspunten Gemeenschappelijke regelingen, inclusief het accountantsrapport, aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 3.

    De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen uiterlijk 25 juni bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de voorlopige jaarrekening naar voren brengen. Het dagelijks bestuur reageert gemotiveerd op deze zienswijzen en voegt de commentaren waarin deze zienswijzen zijn vervat bij de voorlopige jaarrekening, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 31

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de voorlopige jaarrekening, die is opgesteld conform de financiële uitgangspunten Gemeenschappelijke regelingen, inclusief het accountantsrapport, uiterlijk twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 3.

    De vertegenwoordigende organen van de deelnemers kunnen tot uiterlijk 25 juni bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de concept bestemming van het rekeningresultaat naar voren brengen.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling stelt de vertegenwoordigende organen van de deelnemers voorafgaande aan het vaststellen van de jaarrekening schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijzen zijn vervat bij de voorlopige jaarrekening, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval uiterlijk 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 29

  • 1.

    Indien de rekening sluit met een batig saldo, besluit het algemeen bestuur dit saldo geheel of ten dele:

    • a.

      te bestemmen voor de algemene reserve of de bestemmingsreserve;

    • b.

      uit te keren aan de deelnemers naar rato van ieders bijdrage, zoals deze op basis van artikel 27, zesde lid, van deze regeling is vastgesteld voor het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft;

  • 2.

    Indien de rekening sluit met een nadelig saldo, besluit het algemeen bestuur dit saldo geheel of ten dele af te boeken van de algemene reserves, voor zover aanwezig. Indien het algemeen bestuur dit noodzakelijk oordeelt, wordt een plan opgesteld dat is gericht op het afbouwen en/of dekken van het nadelig exploitatiesaldo, waarbij tevens wordt bepaald of en zo ja, tot welk bedrag de deelnemers zullen bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo. Dit plan wordt eerst vastgesteld door het algemeen bestuur nadat de vertegenwoordigende organen van de deelnemers gedurende een termijn van ten minste twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld hierover hun mening te geven.

  • 3.

    Wanneer het algemeen bestuur overeenkomstig het gestelde in het tweede lid een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, dan wordt dit door de deelnemers gedragen naar rato van ieders bijdrage, zoals deze op basis van artikel 27, zesde lid, van deze regeling is vastgesteld voor het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

Artikel 32

  • 1.

    Indien de rekening sluit met een batig saldo, besluit het algemeen bestuur, met inachtneming van artikel 31, dit saldo geheel of ten dele:

    • a.

      te bestemmen voor de algemene reserve of de bestemmingsreserve;

    • b.

      uit te keren aan de deelnemers naar rato van ieders bijdrage, zoals deze op basis van artikel 30, zevende lid, van deze regeling is vastgesteld voor het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft;

  • 2.

    Indien de rekening sluit met een nadelig saldo, besluit het algemeen bestuur, met inachtneming van artikel 31, dit saldo geheel of ten dele af te boeken van de algemene reserves, voor zover aanwezig. Indien het algemeen bestuur dit noodzakelijk oordeelt, wordt een plan opgesteld dat is gericht op het afbouwen en/of dekken van het nadelig exploitatiesaldo, waarbij tevens wordt bepaald of en zo ja, tot welk bedrag de deelnemers zullen bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo. Dit plan wordt eerst vastgesteld door het algemeen bestuur nadat de vertegenwoordigende organen van de deelnemers gedurende een termijn van ten minste twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld hierover hun mening te geven.

  • 3.

    Wanneer het algemeen bestuur overeenkomstig het gestelde in het tweede lid een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, dan wordt dit door de deelnemers gedragen naar rato van ieders bijdrage, zoals deze op basis van artikel 30, zevende lid, van deze regeling is vastgesteld voor het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

Artikel 30

Artikel 30 oud wordt vernummerd tot artikel 33

Artikel 31

Artikel 31 oud wordt vernummerd tot artikel 34

Artikel 32

Artikel 32 oud wordt vernummerd tot artikel 35

Artikel 33

Artikel 33 oud wordt vernummerd tot artikel 36

Artikel 34

Artikel 34 oud wordt vernummerd tot artikel 37

Artikel 35

  • 1.

    Een deelnemer kan de omgevingsdienst schriftelijk verzoeken uit de regeling te treden na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan.

  • 2.

    Een (verzoek tot) vermindering van taken zoals bedoeld in artikel 5, leden 4 en 5, van deze Regeling wordt gelijkgesteld aan een (gedeeltelijke) uittreding voor wat betreft deze taken. Alle leden van onderhavig artikel zijn daarom tevens van toepassing in geval van vermindering van taken. Dit betekent dat onder ‘uittreden’ steeds ook wordt verstaan ‘vermindering van taken’.

  • 3.

    Uittreding geschiedt met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste twaalf maanden, vanaf het moment dat de deelnemer zijn verzoek tot uittreding schriftelijk bij de Omgevingsdienst heeft ingediend.

  • 4.

    Een deelnemer die uittreedt zoals bedoeld in lid 3, dient de schade te vergoeden die het rechtstreekse gevolg is van de uittreding uit de Regeling.

  • 5.

    Het algemeen bestuur regelt de financiële en organisatorische gevolgen van de uittreding en stelt de verschuldigde schadeloosstelling vast .

  • 6.

    Als sprake is van uittreden in de zin van het verminderen van taken, zoals bedoeld in artikel 5, leden 4 en 5, van deze Regeling, stelt het algemeen bestuur de verschuldigde schadeloosstelling vast aan de hand van de Beleidsregels vermindering extra takenpakket.

  • 7.

    In bijzondere omstandigheden kan het algemeen bestuur een andere schadeloosstelling vaststellen.

Artikel 38

  • 1.

    Gedurende een termijn van 4 jaar, te rekenen vanaf de datum van deelname aan/toetreding tot de regeling, is uittreding niet mogelijk.

  • 2.

    Een deelnemer kan (geheel of gedeeltelijk) uittreden door toezending aan het algemeen bestuur van de daartoe strekkende besluiten van het vertegenwoordigende orgaan en het college van de deelnemer. De procedure voor uittreding vangt aan op de dag nadat het algemeen bestuur de betreffende besluiten heeft ontvangen. Van gedeeltelijke uittreding is sprake indien de deelnemer slechts een deel van de door het samenwerkingsverband ten behoeve van deze deelnemer uitgevoerde taken, als bedoeld in artikel 5 van deze regeling, wenst terug te nemen. De besluiten tot een vermindering van taken zoals bedoeld in artikel 5, leden 4 en 5, van deze Regeling wordt gelijkgesteld aan een (gedeeltelijke) uittreding voor wat betreft deze taken. Alle leden van onderhavig artikel zijn daarom tevens van toepassing in geval van vermindering van taken. Dit betekent dat onder ‘uittreden’ steeds ook wordt verstaan ‘vermindering van taken’.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de besluiten tot (gedeeltelijke) uittreding van een deelnemer aan de vertegenwoordigende organen en colleges van de overige deelnemers.

  • 4.

    Uittreding, geheel of gedeeltelijk, geschiedt per 1 januari van enig jaar, waarbij een opzegtermijn van tenminste één jaar in acht wordt genomen.

  • 5.

    Na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde besluiten, komen de uittredende deelnemer en het dagelijks bestuur, uiterlijk 6 maanden voor de datum van uittreding, een conceptuittredingsregeling overeen. De concept-uittredingsregeling wordt door de deelnemers vastgesteld. Hierbij worden de belangen van de uittredende deelnemer en die van de achterblijvende deelnemers op reële en evenwichtige wijze afgewogen. In de conceptuittredingsregeling worden de volgende gevolgen van de uittreding opgenomen. De personele, juridische, organisatorische en financiële gevolgen, waaronder de gevolgen voor het vermogen, van de uittreding worden geïnventariseerd. Voorts bevat de concept-uittredingsregeling de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan, de voorwaarden voor uittreding, de hoogte van de uittreedsom en de overname van personeel en/of overige verplichtingen door de uittredende deelnemer. Indien blijkt dat, als gevolg van een mogelijk verlies aan arbeidsplaatsen, een overleg met de bij de sector betrokken vakbonden noodzakelijk is ten behoeve van het opstellen van een sociaal plan, wordt de conclusie van dit overleg opgenomen in de conceptuittredingsregeling.

  • 6.

    Indien het algemeen bestuur constateert dat de besluiten tot uittreding van de bestuursorganen van de deelnemer de vraag oproepen of continuering van de samenwerking in de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord redelijkerwijs nog wel mogelijk is, doet zij de deelnemers een voorstel tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noord-Holland Noord als bedoeld in artikel 39 van deze regeling.

  • 7.

    Het algemeen bestuur van Omgevingsdienst Noord-Holland Noord en de uittredende deelnemer zullen zich inspannen om de nadelige gevolgen van de uittreding voor het openbaar lichaam en de uittredende deelnemer zo veel mogelijk te beperken, bijvoorbeeld door personeel of andere verplichtingen over te nemen of anderszins in stand te doen houden.

  • 8.

    Bij het vaststellen van de hoogte van de uittreedsom is het uitgangspunt dat de uittredende deelnemer de reële schade van het openbaar lichaam én de overblijvende deelnemers dient te vergoeden, die rechtstreeks gevolg is van het (gedeeltelijk) uittreden uit de gemeenschappelijke regeling. Bij het bepalen van de hoogte van de schade wordt in beginsel een afbouwperiode van 5 jaar gehanteerd, te rekenen vanaf de datum van uittreding.

  • 9.

    De hoogte van de uittreedsom als bedoeld in lid 8 wordt slechts verhoogd indien er sprake is van substantiële langlopende en niet te mitigeren financiële verplichtingen, indien vast staat dat deze zich zullen voor doen én in die becijferde omvang, waarbij de bijdrage in de kosten door de uittredende deelnemer naar rato wordt vastgesteld.

  • 10.

    De uittreedsom bestaat uit de zakelijke gerechtvaardigde kosten, te weten de kosten die rechtstreeks ontstaan uit de uittreding (frictiekosten) en de bijdragen aan de overtollige kosten (desintegratiekosten) in de in lid 8 genoemde afbouwperiode, waarbij geen verrekening van het vermogen plaats vindt.

  • 11.

    Op de uittreedsom wordt het aandeel van de uittredende deelnemer in de algemene reserve van het openbaar lichaam op de datum van uittreding in mindering gebracht, voor zover deze algemene reserve het benodigde weerstandsvermogen overschrijdt. Het aandeel in de algemene reserve wordt berekend naar rato van de bijdrage die de uittredende deelnemer verschuldigd is als bedoeld in artikel 30, lid 7. Indien er sprake is van een tekort in de algemene reserve ten opzichte van het benodigde weerstandsvermogen wordt de uittreedsom met dit tekort verhoogd overeenkomstig de hiervoor benoemde berekeningswijze.

  • 12.

    Onder frictiekosten wordt verstaan alle incidentele kosten in verband met de uittreding van de deelnemer, zoals de kosten van inhuur externe dienstverlening, kosten onderzoek accountant, kosten boventallig primair personeel, kosten opstellen sociaal plan, kosten boventallig decentrale personele overhead, kosten afwaardering activa.

    De frictiekosten komen volledig ten laste van de uittredende deelnemer.

  • 13.

    Onder desintegratiekosten wordt verstaan alle doorbelaste kosten als gevolg van overcapaciteit in personele en materiele sfeer en andere verplichtingen, die ontstaan als direct gevolg van de uittreding gedurende de in lid 8 genoemde afbouwperiode.

    De desintegratiekosten die direct aan de uittredende deelnemer kunnen worden toegerekend, komen integraal voor rekening van de uittredende deelnemer voor de duur van maximaal 5 jaar. Desintegratiekosten die niet direct aan de uittredende deelnemer kunnen worden toegerekend, zoals investeringskosten, afschrijvingskosten, kantoorhuur, salariskosten en inhuur van personeel etc. komen naar rato van de kostenverdeelsleutel als bedoel in artikel 30 van de regeling, voor rekening van de uittredende deelnemer bij algehele uittreding. Bij gedeeltelijke uittreding komen de desintegratiekosten voor rekening van de uittredende deelnemer naar rato van uittreding.

  • 14.

    De kosten als bedoeld in lid 12 en lid 13 worden door de accountant van het openbaar lichaam bepaald aan de hand van de jaarrekeningen over de afgelopen 3 jaar voorafgaand aan de datum van uittreding. De beoordeling van de kosten van uittreden wordt gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend zijn op het moment van de daadwerkelijke uittreding.

  • 15.

    Met het oog op het vaststellen van de hoogte van de uittreedsom, als bedoeld in het achtste t/m tiende lid, vragen de uittredende deelnemer en het dagelijks bestuur gezamenlijk om een bindend advies aan een onafhankelijke externe deskundige. De kosten voor het inschakelen van de externe deskundige zijn, als onderdeel van de frictiekosten, voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 16.

    Het algemeen bestuur stelt de concept-uittredingsregeling inclusief de uitreedsom vast en stuurt deze aan de deelnemende bestuursorganen ter besluitvorming. De uittredingsregeling is vastgesteld indien tenminste twee derde van het aantal deelnemers hiertoe besluiten.

  • 17.

    Gedurende de periode tussen het besluit tot uittreding en effectuering daarvan is de uittredende deelnemer gehouden al haar verplichtingen na te komen.

  • 18.

    De uittreedsom dient binnen een termijn van 6 maanden na vaststelling als bedoeld in het zestiende lid door de uittredende deelnemer te zijn voldaan, tenzij in de uittredingsregeling een andere afspraak is gemaakt.

Artikel 36

Artikel 39

Artikel 37

  • 1.

    De archivering van de dossiers van zaken volgt het bevoegd gezag. De deelnemers van de omgevingsdienst zijn verantwoordelijk voor de zorg van het archief met betrekking tot de door hun aan de omgevingsdienst opgedragen taken. De deelnemers kunnen het beheer van het archief uitbesteden aan de omgevingsdienst.

  • 2.

    De omgevingsdienst heeft, conform artikel 40 van de Archiefwet, een voorziening die in lijn is met de bepalingen in de Archiefwet. Dat betekent dat het bestuur verplicht is de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt een Archiefverordening en een Besluit Informatiebeheer vast en draagt het dagelijks bestuur de zorg op voor de archiefbescheiden van de omgevingsdienst.

  • 4.

    Overeenkomstig de door het algemeen bestuur vastgestelde verordening komen de kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het derde lid bedoelde zorg, ten laste van de omgevingsdienst.

  • 5.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van het bestuur wordt een archiefbewaarplaats aangewezen.

  • 6.

    De in het vijfde lid bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de archivaris van de archiefbewaarplaats.

  • 7.

    Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris van de omgevingsdienst. Met betrekking tot dit toezicht heeft het algemeen bestuur een Archiefverordening en een Besluit Informatiebeheer vastgesteld conform het derde lid.

Artikel 40

  • 1.

    Archiefzorg

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam.

  • 2.

    Archiefbeheer

    De directeur is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats. Het dagelijks bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, die nog niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

  • 3.

    Archiefbewaarplaats

    Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de gemeentelijke organen van het openbaar lichaam wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van Westfries Archief. Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van het provinciale orgaan van het openbaar lichaam wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van het Noord-Hollands Archief te Haarlem.

  • 4.

    Toezicht

    Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de gemeentelijke organen van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van Westfries Archief. Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van het provinciaal orgaan van het openbaar lichaam, voor zover deze niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van het Noord-Hollands Archief.

  • 5.

    Verantwoording

    • 1.

      De archivaris van Westfries Archief en de archivaris van het Noord-Hollands Archief brengen minimaal tweejaarlijks aan het dagelijks bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

    • 2.

      Het dagelijks bestuur brengt minimaal tweejaarlijks verslag uit aan het algemeen bestuur over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van de organen van het openbaar lichaam.

  • 6.

    Terbeschikkingstelling

    • 1.

      De deelnemers aan de regeling stellen aan het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam de archiefbescheiden beschikbaar, die nodig zijn voor de uitvoering van de overgedragen taken.

    • 2.

      De zorgdragers van partijen, genoemd in lid 1, stellen een verklaring van terbeschikkingstelling op waarin de periode van terbeschikkingstelling en het toezicht op het beheer van de terbeschikkingstelling gestelde archiefbescheiden worden geregeld.

  • 7.

    Beheer archiefbescheiden opgedragen taken

    • 1.

      De deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling besteden het beheer van de archiefbescheiden, ontvangen en opgemaakt als gevolg van de opgedragen taken, uit aan de gemeenschappelijke regeling.

    • 2.

      Voor de uitvoering van het beheer zoals bepaald in het vorige lid, dragen de deelnemers de bevoegdheden voortvloeiende uit de Archiefwet, Archiefbesluit en Archiefregeling over aan het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 38

Artikel 41

 

Nieuw

Artikel 42 Evaluatiebepaling

  • 1.

    Een evaluatie vindt minimaal 1 keer per 4 jaar plaats en heeft pas doorgang als de evaluatie en het betreffende onderwerp met een meerderheid van stemmen, uitgebracht door de deelnemers, wordt aangenomen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur van de regeling zorgt er voor dat 1 jaar vóór het tijdstip waarop een evaluatie zal plaatsvinden een signaal uit gaat naar de deelnemers van de regeling, met daarbij een procesbeschrijving over het aandragen van de onderwerpen en, wanneer een stemverhouding ontbreekt, het stemmen daarover.

  • 3.

    Wanneer met een evaluatie wordt ingestemd draagt het dagelijks bestuur zorg voor de uitvoering van de evaluatie.

  • 4.

    De uitvoering van de evaluatie begint met een procesbeschrijving met daarin een beschrijving van het onderwerp, de manier waarop de evaluatie wordt uitgevoerd en binnen welke termijn.

    De procesbeschrijving vermeldt ook of de evaluatie extra kosten voor de deelnemers tot gevolg heeft.

  • 5.

    Als de evaluatie conclusies en aanbevelingen bevat, dan verwerkt het dagelijks bestuur deze in een voorstel hoe hieraan gevolg wordt gegeven.

  • 6.

    De gevolgen als bedoeld in het vorige lid, kunnen aanleiding zijn om te betrekken in de daarop volgende evaluatieperiode.

Artikel 39

  • 1.

    Deze Regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    Deze Regeling wordt in ieder geval elke vier jaar geëvalueerd.

Artikel 43

Deze Regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 40

Artikel 40 oud wordt vernummerd tot artikel 44

Artikel 41

Artikel 41 oud wordt vernummerd tot artikel 45

 

Artikel II  

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na uitgifte van het Provinciaal blad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2024.

Haarlem, 25 juni 2024

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

A.T.H. van Dijk, voorzitter

M.J.H. van Kuijk, provinciesecretaris

Naar boven