Gemeenschappelijke regeling openbaar lichaam omgevingsdienst regio Nijmegen

Regeling op grond van artikel 51 lid 1 Wet gemeenschappelijke regelingen

 

Omgevingsdienst Regio Nijmegen

 

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Nijmegen, Wijchen en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

 

Overwogen hebbende dat

  • -

    De deelnemers bevoegdheden uit oefenen op grond van onder andere de Omgevingswet, waaronder bevoegdheden tot het beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen, het houden van toezicht en het beslissen over bestuursrechtelijke handhaving van wettelijke voorschriften.

  • -

    De minister van VROM aangedrongen heeft op de vorming van uitvoeringsdiensten op regionale schaal en de provincie verzocht een proces te organiseren waarin dat gestalte krijgt.

  • -

    Naar aanleiding daarvan de colleges van alle Gelderse gemeenten en het college van Gedeputeerde Staten op 3 november 2009 een intentieverklaring hebben ondertekend waarin als uitgangspunten zijn opgenomen:

    • dat de op te richten omgevingsdiensten de vorm van een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen krijgen;

    • dat de omgevingsdiensten zelf geen beleidstaken uitvoeren en dat de bestuurlijke bevoegdheden door de bevoegde gezagen zelf moeten worden uitgevoerd;

    • dat voor wat de omvang van het werkterrein van de omgevingsdiensten betreft de samenwerking wordt gebaseerd op de bestaande regionale samenwerkingsverbanden in Gelderland (de Gelderse maat).

De deelnemers in het licht van de Intentieverklaring gezamenlijk besloten hebben tot oprichting van een omgevingsdienst (regionale uitvoeringsdienst) die de juridische vorm heeft van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen welke omgevingsdienst onderdeel is van een stelsel van uitvoeringsdienstenn in de provincie Gelderland, waarbij bepaalde taken op bovenregionale schaal kunnen worden belegd.

 

Getroffen hebbende

de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Regio Nijmegen welke regeling in werking is getreden op 7 november 2012 een dag nadat zij in de Provinciale registers is ingeschreven.

 

Gewijzigd bij besluit van de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Nijmegen, Wijchen en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft, in werking getreden op 31 maart 2016;

 

Gelet op

De evaluatie van het Gelderse stelsel van omgevingsdiensten waar verbetervoorstellen uit voort zijn gekomen voor de Gemeenschappelijke Regeling en het besluit van Gedeputeerde Staten om de provinciale vergunningverlening bij de Omgevingsdienst Regio Nijmegen neer te leggen.

 

Gelet op

de toestemming als bedoeld in artikel 51 lid 2 Wet gemeenschappelijke regelingen verleend door de raden van de gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Nijmegen, Wijchen en Provinciale Staten van de provincie Gelderland;

 

Gelet op

de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet en de Gemeentewet;

 

Besluiten:

De gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Regio Nijmegen te wijzigen zodat zij komt te luiden als volgt:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      basistaken: taken bedoeld in artikel 13.2 van het Omgevingsbesluit;

    • b.

      bovenregionale taken: taken die ten behoeve van de deelnemers en van deelnemers aan andere omgevingsdiensten in Gelderland worden verricht, niet zijnde complexe taken;

    • c.

      burgemeester en wethouders: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

    • d.

      complexe taken: basistaken ten aanzien van complexe bedrijven zijnde:

      • vergunningplichtige milieubelastende activiteiten die worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009 of

      • milieubelastende activiteiten waarop de Richtlijn industriële emissies van toepassing is;

      • overige milieubelastende activiteiten die vallen onder provinciaal bevoegd gezag;

    • e.

      directeur: directeur van het openbaar lichaam;

    • f.

      Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland;

    • g.

      gemeenteraden: de raden van de gemeenten waartoe burgemeester en wethouders behoren;

    • h.

      openbaar lichaam: het openbaar lichaam omgevingsdienst Regio Nijmegen;

    • i.

      deelnemers: de bestuursorganen die deze regeling hebben vastgesteld;

    • j.

      Provinciale Staten: Provinciale Staten van Gelderland;

    • k.

      regeling: de gemeenschappelijke regeling omgevingsdienst Regio Nijmegen;

    • l.

      robuust: in overeenstemming met de : KPMG Kwaliteitscriteria, versie 2.1 dan wel de daarvoor in de plaats getreden nieuwe versie of andere wet- en regelgeving;

    • m.

      wet: Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • n.

      actualisatie van de begroting: een deelnemer lopende een begrotingsjaar meer taken inbrengt dan in een begroting is voorzien en die niet leiden tot verhoging van de bijdragen van de andere deelnemers of een verschuiving binnen de begrotingsposten plaatsheeft die niet leidt tot een verhoging van de bijdragen van de deelnemers.

    • o.

      Gelders stelsel: samenwerking van alle Gelderse omgevingsdiensten in de provincie Gelderland waarbij onderlinge afspraken worden gemaakt over het beleggen van taken.

  • 2.

    Onder openbaar lichaam worden tevens de organen (algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter) en de medewerkers van het openbaar lichaam verstaan.

  • 3.

    Onder deelnemers worden tevens begrepen de rechtspersonen waarvan deelnemers bestuursorgaan zijn.

  • 4.

    Uitgezonderd van de complexe taken zijn de volgende vergunningplichtige milieubelastende activiteiten die worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009:

    • het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens als bedoeld in de Richtlijn industriële emissies categorie 6.6;

    • activiteiten ten behoeve van cultuur, sport en recreatie (SBI 9321, 931.1 t/m 931.10, 931.B t/m 931.D en 93299);

    • het exploiteren van een rangeerterrein (SBI 491, 492.2);

    • activiteiten ten behoeve van trafostations (SBI 35.C4 en 35.C5) en de schakelstations van het 380 KV hoogspanningsnet;

    • agrarische activiteiten waarbij mest wordt verwerkt als nevenactiviteit, waarbij die mest uitsluitend afkomstig is uit de eigen activiteiten;

    • activiteiten met een helikopterstandplaats als nevenactiviteit (SBI 5223.B);

    • activiteiten met betrekking tot betonmortel en -waren (SBI 23611, 2363, 2364, 2365 en 2369), voor zover er geen sprake is van een ippc-installatie;

    • activiteiten met betrekking tot rioolwaterzuiveringen (SBI 3700), voor zover er geen sprake is van een ippc-installatie.

Artikel 2. Belang

De regeling is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers ter zake van vergunningverlening, toezicht en handhaving in het kader van het omgevingsrecht. Onder de belangen van de deelnemers wordt tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

Artikel 3. Openbaar lichaam

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam, genaamd Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN).

  • 2.

    Het openbaar lichaam is gevestigd in Nijmegen.

  • 3.

    Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Hoofdstuk 2. Taken, bevoegdheden en bijdragen

Artikel 4. Basistaken

  • 1.

    Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 brengen de deelnemers de uitvoering van de basistaken onder bij het openbaar lichaam, met dien verstande dat provincie Gelderland de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 13.2, eerste lid, onder a, b en c van het Omgevingsbesluit onderbrengt bij de Omgevingsdienst Regio Nijmegen.

  • 2.

    Deelnemers kunnen ook coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de basistaken onderbrengen bij het openbaar lichaam.

  • 3.

    Over het uitvoeren van de taken bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemer en het openbaar lichaam.

Artikel 5. Overige taken in het omgevingsrecht

  • 1.

    Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 kunnen de deelnemers de uitvoering van overige taken in het omgevingsrecht onderbrengen bij het openbaar lichaam.

  • 2.

    Deelnemers kunnen ook coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met die taken onderbrengen bij het openbaar lichaam.

  • 3.

    Het besluit van een deelnemer tot deelname aan de regeling bevat een opgave van de taken bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Over het uitvoeren van de taken bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemer die het aangaat en het openbaar lichaam.

Artikel 6. Andere taken

  • 1.

    Op verzoek van een deelnemer voert het openbaar lichaam andere uitvoerende, coördinerende, adviserende en ondersteunende taken op het gebied van het omgevingsrecht uit.

  • 2.

    Over de uitvoering van de andere taken worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemer en het openbaar lichaam.

Artikel 7. Bovenregionale taken en complexe taken

  • 1.

    Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd door het openbaar lichaam, te laten uitvoeren door andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland die de taken aan zich hebben getrokken.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die het openbaar lichaam aan zich heeft getrokken, uit te voeren voor andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland.

  • 3.

    De taken worden uitgevoerd tegen vergoeding van de tussen de regionale uitvoeringsdiensten overeengekomen kosten.

  • 4.

    Over de uitvoering van bovenregionale en complexe taken worden overeenkomsten gesloten tussen het openbaar lichaam en andere uitvoeringsdiensten in Gelderland.

  • 5.

    Over de uitvoering van complexe taken en bovenregionale taken kunnen in daarvoor in het bijzonder aangewezen gevallen samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten tussen het openbaar lichaam en andere publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 8. Bevoegdheden

  • 1.

    De deelnemers dragen geen publiekrechtelijke bevoegdheden over aan het openbaar lichaam.

  • 2.

    De deelnemers beslissen ieder afzonderlijk over de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het openbaar lichaam.

Artikel 9. Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

Het openbaar lichaam is behoudens instemming van alle deelnemers niet bevoegd tot:

  • a.

    het vestigen van opstal-, pand- en hypotheekrechten;

  • b.

    het afgeven van garanties of andere waarborgen;

  • c.

    het in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

  • d.

    het in eigendom aannemen of uitgeven van onroerende zaken;

  • e.

    commerciële dienstverlening aan private partijen.

Artikel 10. Bijdragen

  • 1.

    In de begroting wordt aangegeven de door elke deelnemer voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft verschuldigde bijdrage.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt met eenparigheid van stemmen een verordening vast over de wijze waarop de door de deelnemers verschuldigde bijdrage wordt berekend.

  • 3.

    De deelnemers betalen bij wijze van voorschot jaarlijks vóór 16 januari, vóór 16 april, vóór 16 juli en vóór 16 oktober telkens een kwart van de in lid 1 bedoelde bijdrage.

  • 4.

    De deelnemers dragen er zorg voor dat het samenwerkingsverband te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 5.

    De deelnemers zijn gezamenlijk garant voor de juiste betaling van rente, aflossing, boeten en kosten van de door het samenwerkingsverband af te sluiten langlopende leningen, kasgeldleningen en in rekening courant op te nemen gelden, naar verhouding van de in lid 1 bedoelde bijdrage op 1 januari van het jaar waarin de rente en aflossing is verschuldigd.

Hoofdstuk 3. Algemeen bestuur

Artikel 11. Samenstelling en stemverhouding

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit 8 personen, waaronder de voorzitter.

  • 2.

    Namens elke deelnemer maakt één deelnemer deel uit van het algemeen bestuur met uitzondering van de gemeente Nijmegen die twee leden kent.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur kan niet tevens medewerker in dienst van of op grond van een overeenkomst van opdracht werkzaam zijn voor het samenwerkingsverband dan wel in dienst van de provincie Gelderland.

  • 4.

    Besluiten worden door het algemeen bestuur genomen met normale meerderheid van de uitgebrachte stemmen tenzij in deze regeling anders wordt bepaald. Voor alle besluiten zijn daarenboven de voorstemmen van minimaal 3 deelnemers vereist met uitzondering van schriftelijke stemmingen.

  • 5.

    De leden van het algemeen bestuur hebben op basis van de staffel een stemrecht als volgt:

     

    Deelnemer

    Aantal stemmen

    Gemeente Beuningen

    3

    Gemeente Druten

    2

    Gemeente Berg en Dal

    4

    Gemeente Heumen

    2

    Gemeente Nijmegen

    7

    Gemeente Wijchen

    2

    Provincie Gelderland

    6

     

Artikel 12. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden algemeen bestuur

  • 1.

    De deelnemers wijzen de leden van het algemeen bestuur aan.

  • 2.

    Elke deelnemer wijst uit zijn midden een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan.

  • 3.

    Als tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst de deelnemer in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 4.

    Een lid van het algemeen bestuur kan door de deelnemer die hem heeft aangewezen ontslag worden verleend of worden geschorst als dit lid het vertrouwen van die deelnemer niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 5.

    Van elke aanwijzing, schorsing of ontslag geeft de deelnemer die het aangaat terstond kennis aan de voorzitter.

  • 6.

    Een lid van het algemeen bestuur kan ontslag nemen. Hij stelt de voorzitter en de deelnemer die hem heeft aangewezen hiervan tijdig op de hoogte. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien.

  • 7.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra het lid geen lid meer is van de deelnemer die hem heeft aangewezen.

  • 8.

    Alle overige leden van dit artikel zijn ook van toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 13. Werkwijze

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dat nodig oordeelt of twee leden van het algemeen bestuur daarom verzoeken, doch ten minste twee maal per jaar.

  • 2.

    In de vergadering van het algemeen bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als ten minste de helft van de leden aanwezig is.

  • 3.

    Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het tweede lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 4.

    In een vergadering als bedoeld in het derde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is, de voorzitter niet meegerekend.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden.

Artikel 14. Bevoegdheden

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting en de jaarrekening vast.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan besluiten tot oprichting van en deelneming in rechtspersonen met inachtneming van het bepaalde in artikel 55a van de Wet.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur tenzij de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet maar in ieder geval met uitzondering van de bevoegdheden tot het vaststellen van de begroting en wijziging en actualisatie daarvan, de vaststelling van de jaarrekening en het besluit tot oprichting van en deelneming in rechtspersonen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan instructies geven voor de werkwijze van het dagelijks bestuur.

  • 5.

    Het algemeen bestuur beslist over alle andere aangelegenheden waarvoor de bevoegdheid niet op grond van de Wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter toekomt.

Hoofdstuk 4. Dagelijks bestuur

Artikel 15. Samenstelling en stemverhouding

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat naast de voorzitter uit drie andere leden.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur hebben ieder een stem. Ingeval van het staken van de uitgebrachte stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Artikel 16. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden dagelijks bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de andere leden van het dagelijks bestuur als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aan.

  • 2.

    Eén lid wordt aangewezen op bindende voordracht van burgemeester en wethouders van Nijmegen, één lid wordt aangewezen op bindende voordracht van Gedeputeerde Staten. De andere twee leden dienen afkomstig te zijn uit de overige deelnemers.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid doet de deelnemer waaruit de voorzitter afkomstig is geen voordracht tot aanwijzing van een lid van het dagelijks bestuur, dan wel dient slechts een lid afkomstig te zijn uit de overige deelnemers indien de voorzitter afkomstig is uit de overige deelnemers.

  • 4.

    Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer een ontslag uit het dagelijks bestuur ingaat.

  • 5.

    Als tussentijds een vacature in het dagelijks bestuur ontstaat, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 6.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien.

  • 7.

    Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, ontslag verlenen of schorsen als dat lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

Artikel 17. Werkwijze

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of een lid van het dagelijks bestuur hierom verzoekt.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen.

  • 3.

    In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 4.

    Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het derde lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 5.

    In een vergadering als bedoeld in het vierde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 6.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

Artikel 18. Bevoegdheden

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met en bevoegd tot het voeren van het dagelijks bestuur, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a.

      het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter beraadslaging en besluitvorming wordt voorgelegd;

    • b.

      het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • c.

      het voorstaan van de belangen van de regeling en het openbaar lichaam bij andere overheden, instellingen en diensten waarmee, of personen met wie contact met het dagelijks bestuur van belang is;

    • d.

      het beheer van activa en passiva van het openbaar lichaam;

    • e.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht en eigendom;

  • 2.

    Het dagelijks bestuur is belast met het aangaan van arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht, het ontslaan en schorsen van het personeel, waaronder begrepen de directeur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur stelt de arbeidsvoorwaardenregelingen voor de directeur alsmede het overige personeel van het openbaar lichaam vast.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur bepaalt de wijze waarop de directeur bij verhindering of ontstentenis wordt vervangen.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast die ten minste de taken van de directeur en de aansturing van het personeel betreft.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten met uitzondering van privaatrechtelijke handelingen als bedoeld in artikel 55a van de Wet.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het voeren van rechtsgedingen namens de regeling.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur stelt alle overige regelingen vast die noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 5. Voorzitter

Artikel 19. Voorzitter

  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de voorzitter aan.

  • 2.

    Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan die de voorzitter vervangt bij diens verhindering of ontstentenis.

  • 3.

    De voorzitter kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien.

  • 4.

    Als tussentijds de functie van de voorzitter vacant wordt, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna de nieuwe voorzitter aan.

  • 5.

    De voorzitter is lid van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

Artikel 20. Bevoegdheden

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3.

    De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

Hoofdstuk 6. Informatie en verantwoording

Artikel 21. Openbaar lichaam ten opzichte van deelnemers

  • 1.

    Het openbaar lichaam zorgt ervoor dat de deelnemers steeds kunnen beschikken over informatie met betrekking tot de in hoofdstuk twee van deze regeling genoemde taken waarvoor zij het bevoegde bestuursorgaan zijn.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt hiertoe een informatieprotocol op waarin opgenomen wordt op welke wijze en hoe frequent bepaalde informatie ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 22. Dagelijks bestuur en voorzitter ten opzichte van het algemeen bestuur

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn tezamen en ieder afzonderlijk aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2.

    Zij geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is.

  • 3.

    Zij geven tezamen en ieder afzonderlijk inlichtingen aan het algemeen bestuur wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoekt.

Artikel 23. Algemeen en dagelijks bestuur ten opzichte van de gemeenteraden en Provinciale Staten

  • 1.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter geven aan de gemeenteraden en Provinciale Staten gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 2.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de gemeenteraden en Provinciale Staten alle inlichtingen die door een of meer leden van die gemeenteraden of Provinciale Staten worden verlangd.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur geeft alle inlichtingen waarom is verzocht door een of meer leden van de gemeenteraad van de deelnemer die hem heeft aangewezen, respectievelijk een of meer leden van Provinciale Staten in het geval het lid is aangewezen door Gedeputeerde Staten. Hij is bovendien aan de gemeenteraad of Provinciale Staten verantwoording verschuldigd door het door hem gevoerde bestuur.

Artikel 24. Leden algemeen bestuur ten opzichte van deelnemers

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur verschaft de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen alle inlichtingen die door die deelnemer of door een of meer leden van die deelnemer worden verlangd.

  • 2.

    Alvorens de gevraagde inlichtingen zoals bedoeld in het eerste lid te verstrekken, kan het lid zich daarover laten adviseren door het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur is de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van die deelnemer aangegeven wijze.

Artikel 24A. Uitbrengen van zienswijzen

  • 1.

    Voorafgaand aan het nemen van de in het derde lid van dit artikel genoemde besluiten door het bestuur worden de raden en staten van de deelnemers gedurende 8 weken in de gelegenheid gesteld om schriftelijk een zienswijze naar voren brengen.

  • 2.

    Als op grond van het eerste lid zienswijzen naar voren zijn gebracht, dan stelt het dagelijks bestuur voorafgaand aan het nemen van een besluit, de raden en staten en, indien het een besluit van het algemeen bestuur betreft, het algemeen bestuur van het openbaar lichaam schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijze, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 3.

    De raden en staten worden in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen over besluiten – naast de wettelijke verplichte – van groot financieel en politiek belang waaronder in ieder geval begrepen de kadernota, het concept-jaarverslag (waaronder de jaarrekening), het informatieprotocol, de periodieke evaluatie en een van de regeling afwijkende uittredingsregeling.

Artikel 24B. Participatie ingezetenen en belanghebbenden

  • 1.

    Ingezetenen van de deelnemers en belanghebbenden worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid betrokken op een bij de deelnemers gebruikelijke wijze.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan besluiten hiervan af te wijken.

Artikel 24C. Evaluatie

  • 1.

    Het algemeen bestuur draagt zorg voor de evaluatie van in ieder geval het algemeen functioneren en de werkwijze van het openbaar lichaam.

  • 2.

    De evaluatie vindt eenmaal in de vier jaar plaats en is afgerond twaalf maanden voorafgaand aan de reguliere gemeenteraadsverkiezingen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur bepaalt de wijze waarop de evaluatie plaatsvindt.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan bepalen dat een aanvullende (tussentijdse) evaluatie plaatsvindt die afwijkt van de in het tweede lid genoemde termijnen.

Hoofdstuk 7. Directeur

Artikel 25. Directeur

  • 1.

    De directeur is ambtelijk secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur en staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 2.

    De directeur is in de vergadering van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 3.

    De directeur ondertekent mede de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4.

    De directeur is hoofd van de ambtelijke organisatie.

Hoofdstuk 7A. Samenwerking Gelders stelsel

Artikel 26. Samenwerking tussen omgevingsdiensten

  • 1.

    De voorzitter heeft regelmatig overleg met de voorzitters van de besturen van de andere omgevingsdiensten in Gelderland.

  • 2.

    De directeur heeft regelmatig overleg met de directeuren van de andere omgevingsdiensten in Gelderland.

  • 3.

    De overleggen hebben als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten.

Hoofdstuk 8 Financiële bepalingen

Artikel 27. Inhoud begroting

  • 1.

    De begroting heeft betrekking op een boekjaar dat gelijk is aan een kalenderjaar.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur houdt bij het opstellen van de ontwerpbegroting rekening met de door de deelnemers opgestelde begrotingsrichtlijnen.

  • 3.

    De ontwerpbegroting wordt opgesteld volgens de daarvoor geldende wet- en regelgeving en geeft tenminste inzicht in:

    • a.

      de programma’s;

    • b.

      de formatie, die nodig is om deze programma’s uit te voeren;

    • c.

      de kosten van de uitvoering van deze programma’s;

    • d.

      de financiële bijdragen van de deelnemers aan het openbaar lichaam over het begrotingsjaar;

    • e.

      het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead.

Artikel 27A. Procedure begroting

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 59, eerste lid, van de Wet zorgt het dagelijks bestuur vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient de in dat lid bedoelde toezending van de ontwerpbegroting vergezeld van een behoorlijke toelichting.

  • 2.

    De deelnemers kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen, voorzien van zijn reactie, toe aan de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden onder gelijktijdige verzending van de reactie op de zienswijzen aan de deelnemers.

  • 3.

    De vaststelling van de begroting door het algemeen bestuur, zoals bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Wet geschiedt niet eerder dan 12 weken nadat deze aan de raden en Staten van de deelnemers is verzonden in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 4.

    Uiterlijk 10 september van elk jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting geldt stelt het algemeen bestuur de begroting met inachtneming van de uitgebrachte zienswijzen vast.

  • 5.

    Het besluit tot vaststelling van de begroting behoeft tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

  • 6.

    Terstond na de vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden en staten van de deelnemers, die terzake bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch uiterlijk 15 september voorafgaande aan het jaar waar de begroting voor dient aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 8.

    Artikel 27 de leden 1 tot en met 9 zijn overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting met uitzondering van de in de leden vermelde data.

  • 9.

    Een actualisatie van de begroting wordt door het algemeen bestuur vastgesteld zonder de toepassing van de procedure, genoemd in het eerste tot en met zevende lid.

Artikel 28. Jaarverslag (inclusief Jaarrekening)

  • 1.

    De vaststelling van de jaarrekening als bedoeld in artikel 58, derde lid, van de Wet geschiedt vóór 15 juli volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2.

    Artikel 27A leden 1, 2, 5, en 6 van de regeling zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat er geen zienswijzen over de Jaarrekening kunnen worden ingediend bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling doch in ieder geval vóór 15 juli aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 4.

    Vaststelling van de rekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 5.

    In de rekening wordt het door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 6.

    Verrekening van het verschil tussen hetgeen op grond van artikel 10 van deze regeling is bepaald enerzijds en hetgeen op basis van de rekening is verschuldigd anderzijds vindt plaats zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de rekening met inachtneming van artikel 29.

Artikel 29. Verdeling saldo

  • 1.

    Het dagelijks bestuur doet een voorstel tot verdeling van een batig exploitatiesaldo aan het algemeen bestuur en de deelnemers toekomen tegelijkertijd met het verzenden van de jaarrekening conform artikel 28 lid 2 juncto artikel 27 lid 3.

  • 2.

    Indien besloten wordt een batig saldo geheel of deels onder de deelnemers te verdelen geschiedt dit op basis van de mate van inbreng of gerealiseerde omzet van het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft

  • 3.

    Een batig saldo van de begroting of jaarrekening kan worden toegevoegd aan de reserves tot een maximum van een bedrag dat conform het door het algemeen bestuur bepaalde weerstandsvermogen nodig is.

  • 4.

    Het algemeen bestuur beslist dat een nadelig saldo van de jaarrekening:

    • a.

      eerst geheel of gedeeltelijk ten laste van bestaande reserves wordt gebracht

    • b.

      bij ontoereikende reserves over de termijn waarbinnen het tekort door het openbaar lichaam moet worden inverdiend en vervolgens

    • c.

      voor welk deel het nadelig saldo ten laste van de deelnemers wordt gebracht die naar rato van de begroting daarin bijdragen.

  • 5.

    Het besluit als bedoeld in het vierde lid, sub b en c, behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

Artikel 30. Financieel beheer

Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van de vermogenswaarden. Deze regels dienen te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

Hoofdstuk 9. Archief

Artikel 31. Zorg en beheer archief

  • 1.

    Ten aanzien van de zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, alsmede ten aanzien van het toezicht op het beheer zijn de voorschriften van Nijmegen van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    De aan de uitvoering van het eerste lid verbonden kosten komen ten laste van het openbaar lichaam.

  • 3.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden is Nijmegen de archiefbewaarplaats.

  • 4.

    Als beheerseenheden worden aangemerkt de door het dagelijks bestuur als zodanig aangewezen organisatieonderdelen.

Hoofdstuk 10. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 32. Toetreding

  • 1.

    De deelnemers zijn bevoegd te beslissen over toetreding van nieuwe deelnemers tot de regeling. Het algemeen bestuur wordt in de gelegenheid gesteld hierover zijn zienswijze bekend te maken.

  • 2.

    De deelnemers regelen de voorwaarden voor toetreding.

Artikel 33. Uittreding

  • 1.

    Een deelnemer kan uittreden uit de regeling na een daartoe strekkend besluit van de deelnemer.

  • 2.

    Voor uittreding geldt een opzeggingstermijn van anderhalf jaar voorafgaand aan de datum waarop de uittreding plaatsvindt. Uittreding is slechts mogelijk met ingang van 1 januari.

  • 3.

    Het algemeen bestuur inventariseert binnen zes maanden na de opzegging de gevolgen van uittreding na overleg met de deelnemers in een uittredingsplan waartoe in ieder geval behoren:

    • a.

      de gevolgen voor het personeel zoals de toewijzing, terugname of overname van medewerkers;

    • b.

      juridische en organisatorische consequenties;

    • c.

      de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 4.

    Bij de bepaling van uittreedsom worden zowel variabele, vaste kosten alsmede het aan de uittredende deelnemer toe te rekenen aandeel in reserves en voorzieningen in aanmerking genomen. Bij de bepaling van de vergoeding voor vaste kosten wordt een termijn van vijf jaar vanaf datum uittreding in acht genomen.

  • 5.

    De raming en berekening van de financiële gevolgen worden gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 6.

    Het openbaar lichaam is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om (direct nadat de opzegbrief is ontvangen) de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

  • 7.

    Het algemeen bestuur wijst een onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het dagelijks bestuur. De kosten voor het inschakelen van een onafhankelijke externe deskundige komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 8.

    De onafhankelijke externe deskundige stelt de uittreedsom vast. Het algemeen bestuur en de uittredende deelnemer komen tot een akkoord op basis van dit vastgestelde bedrag.

  • 9.

    Indien het algemeen bestuur en de uittredende deelnemer niet tot een akkoord kunnen komen op basis van het in lid 8 vastgestelde bedrag, dan zal een andere onafhankelijke externe deskundige (aangewezen op de in lid 7 van dit artikel bedoelde wijze) een voor betrokkenen bindend besluit nemen..

  • 10.

    De financiële gevolgen die het gevolg zijn van de uittreding, de uittreedsom, worden door de uittredende deelnemer gedragen.

  • 11.

    De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom binnen een jaar nadat de definitieve uittreedsom is vastgesteld.

  • 12.

    Het dagelijks bestuur ziet toe op de uittreding en de vereffening van de financiële verplichtingen.

  • 13.

    Het algemeen bestuur kan besluiten tot een afwijkende uittredingsregeling. Artikel 24A van deze regeling is van toepassing op een dergelijk besluit.

Artikel 34. Wijziging en opheffing

  • 1.

    De regeling kan tussentijds worden gewijzigd of opgeheven als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

  • 2.

    Deelnemers en het algemeen bestuur zijn bevoegd een wijziging in de regeling aan de deelnemers in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel van het algemeen bestuur toe aan de deelnemers.

  • 3.

    Ingeval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de deelnemers, een liquidatieplan vast waarin in ieder geval wordt aangegeven wat de gevolgen zijn die de beëindiging heeft voor het personeel en de wijze waarop het positieve of negatieve saldo van het openbaar lichaam over de deelnemers wordt verdeeld. Het besluit tot vaststelling van het liquidatieplan behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur is belast met de vereffening van de financiële verplichtingen.

  • 5.

    Zo nodig blijven de organen van de regeling na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

Hoofdstuk 11. Klachten

Artikel 35. Klachtenregeling

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van hoofdstuk 9, titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, een interne klachtenregeling vast.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan besluiten tot aansluiting bij een regionale ombudsfunctie in plaats van aansluiting bij de Nationale ombudsman.

Hoofdstuk 12. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 36. Bijlagen

(VERVALLEN)

Artikel 37. Zaakgericht werken

  • 1.

    Het openbaar lichaam zorgt ervoor dat de deelnemers met ingang van 1 januari 2013 of zoveel later als hij aanvangt zijn taken uit te voeren, op ieder moment kunnen beschikken over informatie met betrekking tot de in hoofdstuk 2 van deze regeling genoemde taken waarvoor zij bevoegd bestuursorgaan zijn.

  • 2.

    Ten aanzien van de taken als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze regeling geldt dat de wijze van benadering en ontsluiting van de op die taken betrekking hebbende informatie door het openbaar lichaam is afgestemd met die van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland.

Artikel 38. Inwerkingtreding

  • 1.

    De regeling treedt in werking een dag nadat deze op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.

  • 2.

    Gedeputeerde staten dragen zorg voor de in artikel 26, lid 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde bekendmaking.

  • 3.

    Gedeputeerde staten voegen, conform het bepaalde in artikel 26, lid 2 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de gegevens toe in het register.

Artikel 39. Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 40. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Regio Nijmegen.

Naar boven