Provinciaal blad van Gelderland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2024, 10390 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2024, 10390 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
9e wijziging Regels Subsidieverlening Gelderland 2023
De Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.1.1 wordt als volgt gewijzigd:
eigenaar van een bos of landgoed: eigenaar van een houtopstand met een oppervlakte van tenminste 10 are of, als het een rijbeplanting betreft, van een houtopstand die bestaat uit meer dan 20 bomen gelegen buiten een bebouwingscontour houtkap als bedoeld in artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving, of van een landgoed dat is gerangschikt onder de Natuurschoonwet 1928, maar geen onderneming die actief is in de primaire productie, verwerking of afzet van landbouwproducten;
Artikel 2.2.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende onderdelen:
Na artikel 2.2.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.2.2 Gecombineerde aanvraag
Paragraaf 2.2a komt te luiden:
Paragraaf 2.2a Biodiversiteitsplan
Artikel 2.2a.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het opstellen van een biodiversiteitsplan.
Subsidie wordt alleen verstrekt als in het biodiversiteitsplan in ieder geval de volgende onderwerpen worden beschreven:
Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.
Artikel 2.2a.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.
Artikel 2.2a.5 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor het opstellen van een biodiversiteitsplan.
Artikel 2.2a.6 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor interne loonkosten van een gemeente.
Paragraaf 2.2b komt te luiden:
Paragraaf 2.2b Biodiversiteit en landschap in het landelijk gebied
Artikel 2.2b.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor:
Subsidie voor het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen wordt voorts alleen verstrekt als:
het groenblauwe landschapselementen uit bijlage 1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016 betreft;
Subsidie kan worden aangevraagd door:
In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag in ieder geval een kaart waarop is aangegeven waar de subsidiabele activiteiten plaatsvinden.
Artikel 2.2b.5 Hoogte van de subsidie
Artikel 2.2b.6 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:
De subsidieontvanger is verplicht om de landschapselementen die worden aangelegd tenminste tien jaar na afronding van de activiteiten duurzaam in stand te houden.
Artikel 2.2b.8 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op of binnen:
Artikel 2.2b.9 Communautair toetsingskader
Subsidie aan een eigenaar van een bos of landgoed wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.
Na paragraaf 2.2b wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
Paragraaf 2.2c Biodiversiteit in stedelijk gebied
Artikel 2.2c.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor het aanleggen van groen en water of voor het omvormen van bestaand groen om de biodiversiteit te vergroten in stedelijk gebied.
Subsidie voor de aanleg van groen en water en het omvormen van bestaand groen wordt alleen verstrekt als:
Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.
Artikel 2.2c.4 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 200.000.
Artikel 2.2c.5 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:
Artikel 2.2c.6 Weigeringsgronden
Subsidie wordt geweigerd voor zover:
De paragrafen 2.2.d en 2.2.e worden geletterd 2.2.e en 2.2.f.
Paragraaf 2.2d (nieuw) komt te luiden:
Paragraaf 2.2d Inwonerparticipatie
Artikel 2.2d.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor een of meer activiteiten die inwonerparticipatie bij biodiversiteit en landschap bevorderen:
Subsidie wordt alleen verstrekt als de aanvraag onderdeel uitmaakt van een gecombineerde aanvraag als bedoeld in artikel 2.2.2.
Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.
Artikel 2.2d.4 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor de interne loonkosten van een gemeente.
Artikel 2.2d.5 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.
Aan artikel 2.7.8 wordt een lid toegevoegd, luidende:
Artikel 2.17a.2, eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:
Artikel 2.17a.3 komt te luiden:
Artikel 2.17.a.7 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.17a.8 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.17b.2, onderdeel e, komt te luiden:
In artikel 2.18.7 wordt “75%” vervangen door: 60%.
Artikel 2.25.5 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.25.6, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
Artikel 2.25.7 wordt als volgt gewijzigd:
Het eerste lid komt te luiden:
Subsidie voor het verrichten van de managementmaatregel, bedoeld in artikel 2.25.2, aanhef en onder a, wordt in overeenstemming met bijlage 6 bij deze regels berekend op basis van het gemeten ureumgehalte van de tankmelk, en is een bedrag per hectare, tot een maximum van 75 hectaren, en bedraagt maximaal € 20.000.
Het vierde lid komt te luiden:
Als de subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onderdeel 31, van de LVV, bedraagt de subsidie voor de aanschaf van meetsensoren en andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang in afwijking van het derde lid maximaal 80% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 24.000.
Artikel 2.25.8 wordt als volgt gewijzigd:
Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
als de subsidieontvanger ervoor kiest om tijdens de uitvoering van de agromilieuklimaatverbintenis de stikstof- en methaanemissies te meten met meetsensoren, dan is de subsidieontvanger verplicht om doorlopend te meten en daarbij een meetprotocol te gebruiken dat voldoet aan de internationale stand van onderzoek of techniek; en.
Artikel 2.25.11 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2.26.2 komt te luiden:
Artikel 2.26.2 Berekening reductie stikstofdepositie
Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, dan kan bij de berekening worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in het kalenderjaar drie of vier jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend.
Artikel 2.26.7, onderdeel b, komt te luiden:
Artikel 2.27.9, tweede lid, komt te luiden:
Artikel 2.28.2 komt te luiden:
Artikel 2.28.2 Berekening reductie stikstofdepositie
Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, dan kan bij de berekening worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in het kalenderjaar drie of vier jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend.
In artikel 2.28.10, eerste lid, wordt na ‘aanvrager’ ingevoegd:
binnen één jaar na het besluit tot subsidieverlening.
Na paragraaf 2.28 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
Paragraaf 2.29 Gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties
Artikel 2.29.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;
marktwaarde: geschatte bedrag waartegen een onroerende zaak tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke markwerking in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de taxatiedatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld;
melkvee: dieren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel kk, van de Meststoffenwet;
natuurvergunning: omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;
omgevingsrechtelijke melding: melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
omgevingsvergunning milieu: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onderdeel b, van de Omgevingswet;
overgangsgebieden N2000: landbouwareaal in een Natura 2000-gebied en in een zone van maximaal 2.500 meter rond een Natura 2000-gebied;
productiecapaciteit: onroerende zaken die volgens de normale agrarische praktijk direct verbonden zijn met en noodzakelijk zijn voor de agrarische bedrijfsvoering van de veehouderij evenals de met die onroerende zaken verbonden bestanddelen die niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een of meer van deze bestanddelen, niet zijnde het erf, de cultuurgrond, de bedrijfswoning en de mestvergister die voor minder dan 50% van de totaal te behandelen dierlijke meststoffen afhankelijk is van de dierlijke meststoffen die afkomstig zijn van de volledig of gedeeltelijk te sluiten veehouderijlocatie van de betreffende veehouderij;
productierecht: productierecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, van de Meststoffenwet, dat wordt uitgedrukt in:
referentiejaar: voor de berekening van de stikstofemissie van een veehouderijlocatie gebruikte kalenderjaar;
stikstofemissie: totaal van de stikstofemissie, uitgedrukt in kilogram ammoniak per jaar, die door een veehouderijlocatie wordt veroorzaakt;
veehouder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft;
veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire productie van landbouwproducten of vermeerdering van de desbetreffende dieren;
veehouderij met productierecht: veehouderij voor het houden of het mede houden van diersoorten met productierecht;
veehouderijlocatie: vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het gebouwerf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging;
vleesrunderen: diercategorieën met codes HA2, HA4, HA5 en HA6, bedoeld in bijlage V van de Omgevingsregeling.
Artikel 2.29.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verleend voor het onomkeerbaar volledig of gedeeltelijk beëindigen van veehouderijactiviteiten op een veehouderijlocatie.
Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt een vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.
Subsidie wordt alleen verstrekt als:
Artikel 2.29.5 Bepaling drempelwaarde stikstofemissie
De stikstofemissie per diercategorie als bedoeld in artikel 2.29.4, onder b, wordt bepaald op basis van de op grond van artikel 4.6, eerste en tweede lid, van de Omgevingsregeling berekende emissiefactor die van toepassing is op de datum waarop de subsidieaanvraag wordt ingediend, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren die behoren tot de betreffende diercategorie, die twee kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, werden gehouden.
Als de veehouder aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar, twee kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in een kalenderjaar of twee kalenderjaar, voorafgaand aan het in lid 2, onder a, genoemde kalenderjaar.
De subsidie kan worden aangevraagd door een veehouder met of zonder rechtspersoonlijkheid.
In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:
Artikel 2.29.8 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen de volgende kosten in aanmerking:
het waardeverlies van de voor de veehouderij op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit als gevolg van de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie, tenzij ontheffing van de verplichting tot afbraak en verwijdering van de productiecapaciteit is verleend als bedoeld in artikel 2.29.12, tiende lid, of artikel 2.29.13, negende lid;
Artikel 2.29.9 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 komen accountantskosten, ten behoeve van de vaststelling van de subsidie, niet in aanmerking voor subsidie.
Artikel 2.29.10 Hoogte van de subsidie
De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder a, bedraagt 100% van de waarde van het geheel of gedeeltelijk vervallen productierecht voor zover dat vervallen productierecht niet meer bedraagt dan het productierecht dat vereist is voor het aantal dieren, dat gemiddeld in het referentiejaar op de veehouderijlocatie is gehouden en wordt bepaald in opdracht van de provincie door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk op basis van:
De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder b, bedraagt 100% van het waardeverlies van de productiecapaciteit en wordt uitsluitend bepaald op basis van een in opdracht van de provincie uit te voeren taxatie van de marktwaarde door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk.
Indien al door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten, of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens deze regeling kan worden verstrekt en is toegestaan volgens de toepasselijke Europese steunkaders.
Artikel 2.29.11 Weigeringsgronden
De subsidie wordt geweigerd als:
de veehouder de vrijkomende ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning na de datum van publicatie van deze regeling;
Artikel 2.29.12 Verplichtingen bij volledige sluiting van een veehouderijlocatie
De subsidieontvanger, voor zover hij een veehouderij met productierecht drijft, doet in overeenstemming met artikel 31, eerste lid van de Meststoffenwet binnen 14 maanden na subsidieverlening een kennisgeving van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat gemiddeld in het referentiejaar op de locatie is gehouden:
De subsidieontvanger sluit uiterlijk 12 maanden na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst waarin hij zich verbindt:
niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband.
In afwijking van het vijfde lid is de veehouder niet verplicht een verzoek tot intrekking van de natuurvergunning in te dienen, als hij op de locatie na de sluiting andere activiteiten gaat verrichten die stikstofemissie veroorzaken, waarbij:
door het bevoegd gezag een natuurvergunning is verleendop grond waarvan (etc. ) op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van die activiteiten, met een maximum van 15% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend.
Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste in het achtste lid, voor zover de veehouder productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken voor andere activiteiten dan voor een veehouderij, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, binnen twaalf maanden nadat de overeenkomst, bedoeld in het zevende lid, is gesloten, met dat gebruik heeft ingestemd.
Artikel 2.29.13 Verplichtingen bij gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie
De subsidieontvanger, voor zover hij een veehouderij met productierecht drijft, doet in overeenstemming met artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet binnen 14 maanden na subsidieverlening een kennisgeving van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat op de veehouderijlocatie in overeenstemming met de verwijderde stalcapaciteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, wordt teruggebracht:
In het geval de subsidieontvanger beschikt over een natuurvergunning verzoekt de subsidieontvanger binnen 14 maanden na subsidieverlening tot aanpassing van de natuurvergunning, zodanig dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt.
De subsidieontvanger sluit uiterlijk 12 maanden na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst waarin hij zich verbindt:
niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband
Onder de in het eerste en tweede lid genoemde verwijdering van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit wordt verstaan het afbreken en verwijderen van de voor de veehouderij op de veehouderijlocatie gebruikte dierenverblijven, voor zover zij zijn te relateren aan het aantal landbouwhuisdieren dat niet langer wordt gehouden op de veehouderijlocatie.
Onverminderd artikel 26, eerste lid, en 27, eerste lid, van de AsG gaat de aanvraag om vaststelling vergezeld van:
Gedeputeerde Staten maken na de datum van de subsidievaststelling de volgende gegevens bekend:
Artikel 2.29.16 Communautair toetsingskader
Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie genomen op DATUM, over steunmaatregel SA.PM, op het verzoek van de Minister voor Natuur en Stikstof voor de regeling houdende specifieke uitkeringen aan provincies ten behoeve van de beëindiging van veehouderijlocaties ter ondersteuning van het Nationaal Programma Landelijk Gebied.
Artikel 3.2.4 Subsidiabele activiteit
Subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van projecten die zijn beschreven op de projectenlijst waarvoor middelen worden gevraagd op grond van:
In artikel 4.4.2, tweede lid, onderdeel d, wordt “Werkagenda” vervangen door: Uitvoeringsagenda.
Na artikel 4.4.9 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 4.4.10 Weigeringsgrond
Subsidie wordt geweigerd als voor dezelfde activiteit subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 4.14.
Artikel 4.8.4 Hoogte van de subsidie
Na paragraaf 4.12 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
Paragraaf 4.13 Ondersteuning exploitatie veerdiensten
Artikel 4.13.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
oevergemeente: gemeente die in de provincie Gelderland ligt, een rivier, kanaal of meer binnen haar grenzen heeft en waar een veerdienst op aansluit;
veerdienst: personenvervoer per boot van de ene naar de andere oever.
Artikel 4.13.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor cofinanciering achteraf van het exploitatietekort van een veerdienst.
Subsidie wordt alleen verstrekt als:
Per veerdienst kan slechts door één oevergemeente subsidie worden aangevraagd.
Artikel 4.13.6 Hoogte van de subsidie
Artikel 4.13.7 Subsidiabele kosten
Subsidies worden vastgesteld op grond van artikel 25 van de AsG.
Na paragraaf 4.13 (nieuw) wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
Paragraaf 4.14 Deelmobiliteithubs Groene Metropoolregio
Artikel 4.14.1 Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder
deelmobiliteithub: fysieke plek waar deelvoertuigen worden opgehaald, ingeleverd en, in het geval van elektrische auto’s, opgeladen.
Artikel 4.14.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het realiseren of uitbreiden van een deelmobiliteithub.
Subsidie kan alleen worden verstrekt als:
de deelmobiliteithub wordt ontworpen met de nationale identiteit (Handboek en toolkit Mijksenaar);
Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente die onderdeel is van de Groene Metropoolregio.
Artikel 4.14.6 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie bedraagt:
Artikel 4.14.7 Subsidiabele kosten
De subsidieontvanger voert de subsidiabele activiteit uiterlijk 1 juli 2026 uit.
Paragraaf 5.3 Functioneel gebruik erfgoed
Artikel 5.3.1 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor:
Artikel 5.3.2 Vooroverleg en procedure
Artikel 5.3.3 Hoogte van de subsidie
Artikel 5.3.4 Criteria aanvragen categorie I en II
Subsidie voor categorie II aanvragen wordt voorts alleen verleend als, in aanvulling op het eerste lid, in het intakegesprek aan de hand van een financiële onderbouwing door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een tekort in de financiering van de voorgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en dat de te plegen investeringen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden terugverdiend.
In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, voor monumenten die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor particuliere bewoning, een onafhankelijke taxatie van zowel de waarde voor als na de restauratie, herbestemming of verduurzaming.
Artikel 5.3.7 Subsidiabele kosten
Bij de berekening van het tekort, bedoeld in artikel 5.3.4, tweede lid, wordt geen rekening gehouden met bruto aanvangsrendementen en risicovoorzieningen hoger dan 5% bij de toedeling van een hoofdfunctie wonen of een commerciële functie en met een bruto aanvangsrendement van 8% bij de toedeling van een andere functie.
Artikel 5.3.9 Communautair toetsingskader
Subsidie wordt verstrekt onder toepassing van artikel 53 AGVV.
Artikel 6.1.1 Begripsomschrijving
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder Besluit Woningbouwimpuls 2020: besluit van onze minister van 11 mei 2020, met regels over verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten bestemd voor het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving.
In artikel 6.2 vervalt onderdeel c, onder vervanging van “; of” door een punt aan het slot van onderdeel b.
Artikel 6.2.3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 6.2.5 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 6.2.7 Hoogte van de subsidie
De subsidie, bedoeld in artikel 6.2.2, bedraagt:
De artikelen 6.2.9 en 6.2.10 vervallen.
Paragraaf 6.3 SteenGoed benutten – SteenGoed Realiseren
Artikel 6.3.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
BAR: in de vastgoedsector gehanteerde bruto aanvangsrendement waarmee de verhouding wordt weergegeven tussen huuropbrengsten in het eerste jaar en de stichtingskosten;
bebouwde kom: door de overheid aangewezen gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen of verblijven;
exploitatiegebied: gebied waarbinnen de activiteit wordt gerealiseerd;
exploitatietekort: negatief saldo op grond van de berekening van kosten en opbrengsten op basis van:
footprint: totale oppervlakte van de begane grond van een gebouw aan de buitenzijde van de gevel gemeten;
gebouw: gebouw of meerdere aaneengesloten gebouwen;
herontwikkelen: na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie, al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte;
leegstand: structurele leegstand van vastgoed dat om diverse redenen geen invulling of herinvullingheeft gekregen met uitzondering van tijdelijk gebruik zoals anti-kraak;
sloop: afbreken van een gebouw en eventueel saneren van de bodem ten behoeve van toekomstig gebruik;
niet-primaire grondstoffen: secundaire, hernieuwbare en hergebruikte grondstoffen;
nominale waarde: waarde in een exploitatie op basis van prijspeil heden, waarbij geen rekening wordt gehouden met toekomstige kosten- of opbrengstenstijging en toekomstige rentewinsten of renteverliezen;
ruimtelijke kwaliteitsimpuls: bij het gebruik en de functie passende verbetering van de fysieke inrichting van de ruimte;
transformeren gebied: door herontwikkeling gerealiseerde functiewijziging van grond, gebouwen en openbare ruimte binnen de bebouwde kom met als resultaat een andere functie;
transformeren gebouw: in verband met een functiewijziging noodzakelijke ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw.
Artikel 6.3.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor:
Subsidie kan worden aangevraagd door gemeenten.
In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:
Artikel 6.3.7 Hoogte van de subsidie
Artikel 6.3.8 Aanvullende subsidie
Voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder a en c, kan een aanvullende subsidie worden verleend van € 25.000 per gebouw als minimaal 25% van de toegevoegde bouwmaterialen uit niet-primaire grondstoffen bestaat of € 50.000 per gebouw als minimaal 40% van de toegevoegde bouwmaterialen uit niet primaire grondstoffen bestaat.
Voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder b, kan een aanvullende subsidie worden verleend van € 25.000 per gebouw als minimaal 20% van de toegevoegde bouwmaterialen uit niet-primaire grondstoffen bestaat of € 50.000 per gebouw als minimaal 35% van de toegevoegde bouwmaterialen uit niet primaire grondstoffen bestaat.
Subsidie wordt geweigerd als verlening ervan leidt tot lagere prijzen dan de actuele marktconforme prijzen van de grond en gebouwen in de omgeving van de activiteit.
Artikel 6.3.10 Niet-subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:
In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, waarbij voor subsidie tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.
In artikel 6.6.4, eerste lid, vervalt in de onderdelen c en d: , maar geen collectief als bedoeld in artikel 6.1.1, onderdeel b.
Na artikel 6.4.9 wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 6.4.10 Weigeringsgronden
Artikel 7.2.5, eerste lid, komt te luiden:
Artikel 7.4.2, onderdeel c, komt te luiden:
de planvorming van collectieve fysieke maatregelen op bedrijventerreinen die zich richt op het opzetten en uitvoeren van een gebiedsproces, het analyseren van knelpunten en kansen, het onderzoeken van de haalbaarheid of het uitwerken van plannen en businesscases over één of meerdere van de volgende thema’s:
Artikel 7.4.3 wordt als volgt gewijzigd:
Subsidie kan worden aangevraagd door rechtsvormen met of zonder rechtspersoonlijkheid.
Artikel 7.4.7 wordt als volgt gewijzigd:
De subsidieontvanger overlegt de opgeleverde eindproducten, conclusies en resultaten van de gesubsidieerde activiteit bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie, of als een dergelijk verzoek niet vereist is, op verzoek van de provincie in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8.
Artikel 7.4.9, derde lid, onder e, komt te luiden:
In artikel 7.5.1 vervalt de begripsomschrijving “circulaire herstructurering”.
Artikel 7.5.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de realisatie van fysieke collectieve maatregelen met inbegrip van de procesbegeleiding voor het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen door:
In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder c, alleen verstrekt als sprake is van een gecombineerd project voor hernieuwbare energie en opslag ‘achter de meter’, waarbij de opslag op jaarbasis in ieder geval 75% van de energie ontvangt uit rechtstreeks aangesloten installaties voor opwekking van hernieuwbare energie, en:
In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder c, alleen verstrekt als de aanvrager aannemelijk maakt dat de aan het project deelnemende partijen bij de start van de exploitatie beschikken over een passende overeenkomst met de netbeheerder voor toegang tot het elektriciteitsnetwerk.
Subsidie kan worden aangevraagd door rechtsvormen met of zonder rechtspersoonlijkheid.
Artikel 7.5.5, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 7.5.7 Hoogte van de subsidie
Als kosten zijn gemaakt voor circulair hergebruik van bouwmateriaal, industrieel, flexibel en demontabel bouwen of circulaire sloop, kan de subsidie verhoogd worden met een bedrag ter hoogte van 5% van de voormelde kosten, waarbij de subsidie in afwijking van het eerste lid maximaal € 525.000 kan bedragen.
In artikel 7.5.8, derde lid, wordt “activiteit, genoemd in artikel 7.5.2, aanhef en onder d,” vervangen door: activiteiten, genoemd in artikel 7.5.2, aanhef en onder e,.
Artikel 7.5.10 komt te luiden:
Artikel 7.5.11 komt te luiden:
Artikel 7.5.11 Communautair toetsingskader
Als subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geldt dat:
In artikel 8.8.6 wordt “€ 8.000” vervangen door: € 10.000.
In artikel 8.10.2, tweede lid, vervalt “circulair bouwen,”.
In artikel 8.10.5, eerste lid, onderdeel b, vervalt “circulair bouwen,”.
In artikel 8.10.6, tweede lid, vervalt “circulair bouwen,”.
In artikel 8.10.7, eerste lid, vervalt “circulair bouwen,”.
Artikel 8.10.9 komt te luiden:
In afwijking van de artikelen 26 en 27 van de AsG is artikel 25 van de AsG van toepassing op de vaststelling van subsidies op grond van deze paragraaf.
Na artikel 8.10.9 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 8.10.10 Verplichtingen
Artikel 1.4.4 is niet van toepassing op deze paragraaf.
In artikel 9.3.4, tweede lid, wordt 18 mei 2024 vervangen door: 31 december 2024.
Na paragraaf 9.6 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
Paragraaf 9.7 Provinciale cofinanciering Regio Deals
Artikel 9.7.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
kassier: publieke regiopartner die op grond van de Regio Deal ten behoeve van de uitvoering van de Regio Deal de taak van kassier vervult;
Regio Deal: convenant dat door de Minister en één of meer regiopartners in of na 2023 is gesloten om de kwaliteit van leven, wonen en werken van inwoners en ondernemers in een regio te verbeteren waarbij de provincie Gelderland partij is of middelen voor heeft gereserveerd;
rijksbijdrage: door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekte uitkering ter uitvoering van het doel, de aanpak of de beoogde resultaten in een Regio Deal.
Artikel 9.7.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor:
Subsidie als genoemd in artikel 9.7.2, onder b, wordt alleen verleend als de aanvrager aannemelijk kan maken dat:
Artikel 9.7.4 Hoogte van de subsidie
In afwijking van artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.7.2, onder b:
Artikel 9.7.7 Opschortende voorwaarde
De subsidie, bedoeld in artikel 9.7.2, onder b, wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de aanvrager binnen zes maanden na de subsidieverlening aantoont dat de kassier de bij de betreffende Regio Deal aangevraagde rijksbijdrage heeft verstrekt.
Subsidie wordt geweigerd als subsidieverstrekking op grond van de overige paragrafen in deze regeling, met uitzondering van paragraaf 9.6, mogelijk is.
Artikel 9.7.9 Communautair kader
Artikel 10.1.1 komt te luiden:
Artikel 10.1.1 Algemene begripsomschrijvingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
wijken- en dorpendeal: set van samenwerkingsafspraken om de sociale cohesie van een wijk of dorp te versterken die voldoen aan de volgende criteria:
Artikel 10.2.1 Begripsomschrijvingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
aanpassen: aanpassen of verbouwen;
duurzaamheidsmaatregel: maatregel die een of meer van de activiteiten binnen de volgende categorieën bevat:
energiescan: onderbouwd overzicht van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen worden om maximale energiebesparing of -opwekking te bewerkstelligen, met een schatting van de kosten van de maatregelen en het effect van de uit te voeren maatregelen op de energierekening van de aanvrager en een verklaring dat de energiescan is opgesteld door een adviseur in het bezit van een geldig Fedec-, EPA-U-, BREEAM- of GPR-certificaat, dan wel een daarmee vergelijkbaar certificaat;
gemeenschapsvoorziening: gebouw, gedeelte of buitenruimte van een gebouw of een openbaar gebied dat voldoet aan de volgende criteria:
Artikel 10.2.3 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 10.2.5 (nieuw) wordt telkens “artikel 10.2.1” vervangen door: artikel 10.2.2.
In artikel 10.2.6, tweede lid, (nieuw) wordt “artikel 10.2.1” vervangen door: artikel 10.2.2.
In artikel 10.2.7 , derde lid, (nieuw) wordt “artikel 10.2.1” vervangen door: artikel 10.2.2.
Het opschrift van paragraaf 10.3 komt te luiden:
Paragraaf 10.3 Wijken- en dorpendeal
In artikel 10.3.2 wordt “dorpendeal” vervangen door: wijken- en dorpendeal.
In artikel 10.3.4 wordt “dorpendeal” vervangen door: wijken- en dorpendeal.
Na paragraaf 10.4 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
Paragraaf 10.5 Procesregeling wijken- en dorpendeals
Artikel 10.5.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor:
Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.
Tijdens het vooroverleg wordt een schriftelijke verklaring verstrekt van de eigenaar van het onder de herbestemming of transformatie vallende vastgoed of grond waarop de nieuwbouw wordt gebouwd, waaruit blijkt dat hij medewerking verleent aan de subsidiabele activiteiten en de voorgenomen wijken- en dorpendeal.
In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:
als de aanvrager niet de eigenaar is van het onder de herbestemming of transformatie vallende vastgoed of van de grond waarop de nieuwbouw wordt gebouwd: een schriftelijke verklaring van de eigenaar waaruit blijkt dat hij medewerking verleent aan de subsidiabele activiteiten en de voorgenomen wijken- en dorpendeal.
Artikel 10.5.6 Hoogte van de subsidie
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.
Artikel 10.5.7 Subsidiabele kosten
Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de subsidiabele activiteiten uitgevoerd door externe deskundigen.
Artikel 10.5.8 Weigeringsgronden
Subsidie wordt niet verstrekt:
De subsidieontvanger overlegt de opgeleverde eindproducten, conclusies en resultaten van de gesubsidieerde activiteit bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie of, op verzoek van de provincie, in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8.
Artikel 11.2.1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 11.2.2 komt te luiden:
Artikel 11.2.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de voorbereiding en uitvoering van:
Artikel 11.2.3 komt te luiden:
Voor een sportevenement of bijbehorend programma van side events wordt subsidie verstrekt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Onder vernummering van de artikelen 11.2.4 tot en met 11.2.7 tot 11.2.5 tot en met 11.2.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 11.2.4 Weigeringsgronden
In artikel 11.2.5 (nieuw) wordt “een regulier sportevenement” vervangen door: een sportevenement.
Artikel 11.2.6 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 11.2.7 (nieuw) komt te luiden:
Artikel 11.2.7 Hoogte van de subsidie
In artikel 11.2.8, eerste lid, (nieuw) wordt “het reguliere sportevenement” vervangen door: het sportevenement.
Na paragraaf 13.1 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:
Paragraaf 13.2 Bovenregionale samenwerking arbeidsmarktregio’s
Artikel 13.2.1 Begripsomschrijving
In deze paragraaf wordt verstaan onder arbeidsmarktregio: regionaal samenwerkingsverband dat tenminste bestaat uit alle gemeenten en het UWV binnen de desbetreffende regio.
Artikel 13.2.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden aangevraagd door de centrumgemeente van:
In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt volgens het door de provincie beschikbaar gestelde formatprojectplan, waaruit blijkt hoe aan de criteria, genoemd in artikel 13.2.3, wordt voldaan.
Artikel 13.2.6 Hoogte van de subsidie
Artikel 13.2.7 Niet-subsidiabele kosten
Geen subsidie wordt verstrekt voor:
De toelichting op de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 wordt als volgt gewijzigd:
De algemene toelichting over staatssteun komt te luiden:
Bij het verstrekken van subsidie moeten de regels over staatssteun in acht worden genomen. Europeesrechtelijk is vastgelegd dat staatssteun alleen is toegestaan als een uitzondering op het staatssteunverbod geldt (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag over de werking van de Europese Unie). Voor de toets aan het staatssteunverbod en eventuele uitzonderingen moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van staatssteun. Daarvoor gelden de volgende cumulatieve eisen:
Om te kunnen spreken van staatssteun moet aan al deze criteria zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van staatssteun.
Dit is het geval bij de paragrafen 2.2 (voor wat betreft 2.2.1 onderdeel a, b (als steun aan gemeenten), c en d), 2.5, 2.9, 2.12, 2.13 (als steun aan particulieren), 2.14, 2.15.3, 2.15.5, 2.15.7, 2.20, 2.22, 3.4, 4.7, 4.8, 4.13, 5.4, 5.5, 5.7, 5.10, 6.2, 6.4, 6.8, 6.9, 7.4, 8.4, 8.5, 8.6, 8.7, 9.4, 9.6 (voor wat betreft artikel 9.6.3, onderdeel b, sub i tot en met vii), 9.7 (voor wat betreft artikel 9.7.2, onderdeel a), 10.2, 10.3, 10.5, 11.2 (voor wat betreft de programma’s van side events), 11.3, 11.4 en 12.2.
De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden of door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben derhalve geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 3.2, 3.3, 6.6 en 6.7.
De aanleg van openbare infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, straatverlichting en aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, vormt een belangrijk deel van overheidsinvesteringen bij gebiedsontwikkeling. Zolang deze infrastructuur algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers is er geen sprake van staatssteun. Voor wat betreft de aanleg of verbetering van infrastructuur ter verbetering van de sociale veiligheid geldt dat geen staatssteun optreedt zolang de infrastructuur niet commercieel wordt geëxploiteerd en algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers. Het betreft de paragrafen 4.2, 4.5, 4.6, 4.9, 4.10, 4.11 en 4.14.
In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de verhouding met genoemde derden zo moeten vormgeven dat de staatssteunregels niet worden overtreden.
Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellings- en de-minimisverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de AGVV, de LVV en de Landbouw de-minimisverordening. Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b (als de onderneming actief is in primaire landbouwproductie) en e), 2.4, 2.6, 2.7 (voor wat betreft artikel 2.7.1, onderdeel e), 2.10, 2.11, 2.13 (als onderneming actief is in primaire landbouwproductie), 2.15.2, onderdeel b voor zover uitgevoerd op landbouwgronden en onderdeel c, 2.15.4, 2.16, 2.17, 2.18, 2.19, 2.21, 2.25, 2.27, 2.28, 5.3 (voor wat betreft artikel 5.3.1, onderdelen a tot en met d), 5.6, 5.8, 7.2a, 7.5 (voor wat betreft artikel 7.5.1, onderdelen a, b, c en e), 8.3, 8.8, 8.9, 9.3 en 9.6 (voor wat betreft artikel 9.6.3, onderdeel b, sub x en xi).
In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels over staatssteun, of zijn voorwaarden die zijn opgenomen in een goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie als voorwaarden in de regels overgenomen. Op die manier wordt verzekerd dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Het betreft de paragrafen 2.2.1, onderdeel f, 2.3, 2.7, 2.8, 2.15.2, onderdeel a en onderdeel b voor zover niet uitgevoerd op landbouwgronden, 2.15.6 en (onder voorbehoud van een goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie) 2.29.
Voor aanvragen onder de paragrafen 1.7, 4.4, 6.3, 7.3, 7.6, 9.2, 9.6 (voor wat betreft artikel 9.6.3, onderdeel b, sub xii), 9.7 (voor wat betreft artikel 9.7.2, onderdeel b), 11.2 (voor wat betreft de sportevenementen) en 13.2 geldt maatwerk. Voor de verschillende typen aanvragen gelden andere staatssteunoplossingen. Dit wordt per aanvraag beoordeeld.
Voor alle overige paragrafen geldt dat als de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal € 300.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b (als steun aan bos- en landgoedeigenaren)), 2.18, 2.26.2, onderdeel b, 4.12, 5.2, 5.3 (voor wat betreft artikel 5.3.1 onder e en f), 7.2, 7.5 (artikel 7.5.7, derde lid), 8.2, 8.10, artikel 9.6.3 onderdeel b, sub viii tot en met x, voor zover sprake is van consultancyadviesdiensten aan grote ondernemingen, en 13.1 geldt, volgens de vangnetbepaling van artikel 1.3.2, eerste lid, dat de subsidie alleen wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.
Na de toelichting op artikel 1.4.8 wordt een toelichting op paragraaf 2.1 ingevoegd, luidende:
Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen
Bij de definities van ‘landelijk gebied’ en ‘stedelijk gebied' werd voorheen gesproken van een gebied buiten of buiten de grenzen van de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Na de toelichting op paragraaf 2.1 wordt een toelichting op paragraaf 2.2 ingevoegd, luidende:
Paragraaf 2.2 Biodiversiteit en landschap
Een gemeente kan subsidie krijgen voor het (laten) opstellen van een biodiversiteitsplan. Is het oude plan verlopen, dan kan opnieuw subsidie worden aangevraagd om een nieuw plan te (laten) maken. In het biodiversiteitsplan moet ook een aanpak worden beschreven om tot 10% groenblauwe dooradering (GBDA) te komen in het landelijk gebied, in 2050. De ambitie van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) om toe te werken naar 10% groenblauwe dooradering is overgenomen uit het Aanvalsplan Landschap van september 2022. Daarom kiest Gelderland ervoor om voor GBDA de definitie van het Aanvalsplan Landschap te hanteren. GBDA wordt hier als volgt omschreven: onder groenblauwe dooradering (GBDA) verstaan we de ‘kleine’ natuurelementen die ons landschap in belangrijke mate vormgeven. Deze kunnen als punten, lijnen of vlakken aanwezig zijn. Naast houtige elementen zoals singels, bomenrijen, houtwallen, heggen, hagen, knotbomen, graften, griendjes en hoogstam-boomgaarden, gaat het om elementen met een begroeiing van kruiden en ruigten en natte elementen zoals slootkanten, natuurvriendelijke oevers en poelen. Ecologisch beheerde sloten kunnen ook tot landschapselementen gerekend worden evenals elementen als keverbanken of kruidenrijke akkerranden. Deze hebben een meer dynamisch karakter dat past bij de kenmerken van akkerbouwlandschappen. Bekijk de webpagina over het Vitaal landelijk gebied Gelderland voor meer informatie.
Voor de subsidiabele activiteiten van deze paragraaf wordt de aanvrager gevraagd een projectplan op te stellen. In het projectplan dient te worden onderbouwd hoe de activiteiten bijdragen aan het herstellen of vergroten van de lokale biodiversiteit. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat alleen landschapselementen worden gesubsidieerd die van nature of cultuurhistorisch voorkomen in het gebied. Er moet worden aangegeven hoe de activiteiten passen in het omliggende landschap en de al aanwezige of gewenste plant- en diersoorten die hiermee gebaat zijn. Bijvoorbeeld: “de aan te leggen houtwal en houtsingel zijn lijnvormige landschapselementen waarmee een bestaande onderbreking in het landschap wordt gevuld. Hierdoor wordt een aaneengesloten ecologische verbindingszone gecreëerd voor de lokaal aanwezige das en gewone dwergvleermuis”.
Indien een maatregel voor een specifieke soort(groep) wordt genomen, dient in het projectplan te zijn aangegeven dat alle vier V’s aanwezig zijn of daarmee juist worden gecreëerd. De vier V’s staan voor voedsel, voortplanting, veiligheid en verplaatsing. Dieren stellen aan hun leefomgeving eisen voor voedsel, voortplanting, veiligheid en verplaatsing (zie voor toelichting de website Natuurkennis ontwikkeld door OBN Natuurkennis). Aan alle vier de V’s dient te worden voldaan om het gebied voor een diersoort geschikt te maken of te houden. Zo is bijvoorbeeld het ophangen van een nestkast voor de huismus zonder voldoende schuilplaatsen en voedsel in de nabije omgeving een ineffectieve maatregel. Daarom verlenen Gedeputeerde Staten pas subsidie voor het uitvoeren van dergelijke fysieke maatregelen wanneer uit het projectplan blijkt dat deze elementen aanwezig zijn of daarmee juist worden gecreëerd.
Subsidie wordt niet verstrekt voor de aanleg van alle landschapselementen, maar alleen van groenblauwe landschapselementen. Een overzicht, omschrijving en maatvoering van deze landschapselementen is de vinden in bijlage 1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016. Belangrijk: voor een aantal landschapselementen staat dat deze vervallen zijn. Deze landschapselementen zijn echter onder paragraaf 2.2 wél subsidiabel.
Subsidie voor realisatie van kruidenrijke akker- en struweelranden en bermen door het inzaaien van zaadmengsels is toegestaan. Uit de praktijk blijkt bovendien dat aanpassingen in maaibeheer kostenneutraal kunnen worden doorgevoerd. Informatievoorziening aan omwonenden door bijvoorbeeld informatiebijeenkomsten te organiseren of informatiemateriaal te ontwikkelen is subsidiabel onder artikel 2.2d.
Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op terreinen waar al via Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer Gelderland (SNL) subsidie voor wordt verleend of wanneer het binnen een rijksmonument valt. De reden hiervoor is hiervoor al op grond van andere regelingen subsidie beschikbaar is. Zie voor rijksmonumenten paragraaf 5.3 functioneel gebruik erfgoed en voor SNL (Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016).
Het is mogelijk om zowel subsidie aan te vragen voor het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen én overige fysieke maatregelen die bijdragen aan de biodiversiteit in een subsidieaanvraag.
Subsidiabele activiteiten bestaan uit het aanleggen, herstellen of omvormen van groen en water in het stedelijk gebied op gemeentelijke grond en particuliere gronden, zoals – maar niet beperkt tot – schoolpleinen, tuinen, begraafplaatsen, parkeerplaatsen, sportparken, trottoirs, winkelcentra, parken en speelplekken. Bij water kan gedacht worden aan het aanleggen of herstellen van natuurlijke oevers, beekjes, poelen of vijvers die een bijdrage leveren aan de lokale inheemse flora en fauna. Projecten die in aanmerking komen voor subsidie zijn bijvoorbeeld initiatieven voor het vergroenen van straten, parken, sportvelden en schoolpleinen, wat door middel van paragraaf 2.2d ook aan te vragen, ook samen in samenwerking met inwoners kan.
Voor het vergroenen van steden zien we twee sporen: het aanleggen van groen en water en de ecologische waarde van het bestaande groen verbeteren. In dat eerste geval is er vaak sprake van de noodzaak om eerst te onttegelen of verharding weg te halen met bijgaande kosten. De kosten voor onttegelen en ontharden dekt deze regeling niet. Binnen de bebouwde kom zien we kansen om dit in de nabije toekomst op te pakken met middelen en doelstellingen voor klimaatadaptatie. Het onttegelen draagt in eerste instantie bij aan verbeterde wateropvang. Pas als je vervolgens groen aanlegt van ecologische waarde, draagt het bij aan de biodiversiteit.
Subsidie wordt geweigerd voor het vergroenen van een nieuw of bestaand bedrijventerrein. Gemeenten en ondernemers kunnen hiervoor een beroep doen op de subsidieregeling Toekomstbestendige bedrijventerreinen (Regels Subsidieverlening Gelderland 2023, Paragraaf 7.4 en 7.5).
Subsidie wordt ook geweigerd op woningbouwlocaties. Inrichting van de openbare ruimte in een woonomgeving maakt onderdeel uit van het integrale ontwikkelplan voor wonen.
Subsidie kan aangevraagd worden voor allerlei ondersteunende communicatie- en organisatie activiteiten om inwoners te werven en enthousiasmeren deel te nemen aan activiteiten. Deze paragraaf is alleen aan te vragen indien onderdelen b en/of c ook aangevraagd worden. Dit is zodat de inwonerparticipatie ondersteunend is aan de subsidiabele activiteiten onder 2.2b en c.
Een voorbeeld van de organisatie van een participatief ontwerptraject is wanneer een partij wordt ingehuurd om inwoners samen te brengen om gezamenlijk een inrichtingsplan van bijvoorbeeld een schoolplein of buurttuin te maken.
Subsidie voor het uitvoeren van niet-productieve herstel- of inrichtingsmaatregelen is bedoeld om het agrarisch natuurbeheer (Anlb) effectiever te maken. Dit natuurbeheer is gericht op het creëren, verbeteren en in stand houden van een leefgebied voor een soort of groep van soorten die vergelijkbaar beheer vraagt. Het gaat hierbij vaak om akker- of weidevogels. De kosten zullen vooral betrekking hebben op het wijzigen van de oppervlaktewaterstand, grondverzet, verwijderen van begroeiing en beplanting, verwerven van een plasdraspomp of uitrasteren van gebieden met het oog op het beperken van predatie.
Deze regeling valt qua staatssteun onder de Catalogus Groenblauwe Diensten. Subsidie voor het landschapselement Poel en klein historisch water valt onder cluster Natte begroeiing van de Catalogus Groenblauwe Diensten. Houtwal, struweelrand en bosje vallen onder het cluster Opgaande begroeiing. Struweelhaag valt onder het cluster Ruigte en randen. In artikel 2.2f.3 wordt gesproken van een samenwerkingsverband bestaande uit een agrarisch collectief en meerdere grondeigenaren. Dit betekent dat de aanvrager formeel moet bestaan uit deze partijen. In de praktijk zal het agrarisch collectief optreden als penvoerder en zal de subsidie voor de functieverandering terecht komen bij de betreffende grondeigenaar.
In de toelichting op paragraaf 2.17 wordt na de toelichting op artikel 2.17a.2 de volgende toelichting toegevoegd:
Onderdeel g bepaalt dat een innovatieproject ook gericht is op reductie van methaanemissie. Hiermee wordt bedoeld dat een innovatieproject naast de minimaal te verwachte reductiepercentages voor stikstofemissie, ook enige reductie van methaanemissie verwezenlijkt. Reductie van methaanemissie is dus niet het hoofddoel van een innovatieproject. De regeling is hoofdzakelijk gericht op het reduceren van stikstofemissie. In artikel 2.17a2 eerste lid onder d zijn om die reden minimaal te verwachten reductiepercentages voor stikstofemissie opgenomen.
In de toelichting op paragraaf 2.25 wordt na de toelichting op artikel 2.25.7 de volgende toelichting toegevoegd:
Bij de wijziging van de regeling in 2024 is de standaardvergoeding in Bijlage 6 Verminderen van eiwit in het rantsoen (artikel 2.25.2, onder a) door een onafhankelijk adviesbureau (Boerenverstand) aangepast. Uit wetenschappelijke literatuur volgt op welke wijze tankmelkureum gecorreleerd is aan het eiwitgehalte van het rantsoen. Op basis hiervan is een effect bepaald van 2,8 mg/dL van het tankmelkureum per 10 g/kg RE-daling.
Na de toelichting op paragraaf 2.28 wordt een toelichting op paragraaf 2.29 ingevoegd, luidende:
Paragraaf 2.29 Gebiedsgerichte beëindiging veehouderijen
Deze regeling is enerzijds gericht op het realiseren van een structurele, blijvende reductie van de stikstofbelasting en stikstofemissie vanuit veehouderijlocaties en anderzijds om via het sluiten van veehouderijlocaties een bijdrage te leveren aan gebiedsprocessen die gericht zijn op het realiseren van opgaven voor stikstof, water, klimaat en natuur.
Via deze regeling wordt het budget ingezet dat van het Rijk is verkregen voor de beëindiging van veehouderijen. Omdat voor beëindiging geen afdoende staatssteunkader is, heeft het Rijk mede op ons verzoek de SPUK Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging opgesteld en voor notificatie aan de Europese Commissie aangeboden. Op grond van deze provinciale regeling zullen we het geld uit deze SPUK besteden, maar ook het resterende deel van het budget dat we eind 2022 van het Rijk hebben gekregen in het kader van de Versnellingsgelden Transitie Landelijk gebied.
Veehouders die hun veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk willen sluiten, kunnen middels deze regeling een subsidie hiervoor aanvragen. Een veehouderijlocatie moet om in aanmerking te komen voldoen aan een drempelwaarde en in een specifiek aangewezen gebied van de provincie liggen, namelijk in of nabij Natura 2000-gebieden in Gelderland die stikstofgevoelig zijn. Het gaat daarbij om de gebieden Veluwe, Bruuk, St.-Jansberg, Stelkampsveld, Willinks Weust, Wooldse Veen, Korenburgerveen, Bekendelle, Binnenveld of Landgoed Brummen of de bijbehorende overgangsgebieden van 2,5 kilometer. De subsidie is met name gebaseerd op de getaxeerde waarde van het vastgoed van de onderneming. De aanvraag kan worden ingediend nadat een vooroverleg met de provincie heeft plaatsgevonden en de provincie op grond daarvan een taxatie heeft laten uitvoeren.
De regeling kent een lage drempel voor toetreding om zoveel mogelijk bedrijven in de gelegenheid te stellen om van deze regeling gebruik te maken. De regeling zal na elke openstelling worden geëvalueerd en zo nodig worden aangepast.
Het doel van het vooroverleg is een beeld te krijgen van de omvang van de aanvraag. Op grond van het vooroverleg laat Gedeputeerde Staten een taxatie uitvoeren.
Artikel 2.29.5 Bepaling drempelwaarde stikstofemissie
Dit lid maakt het mogelijk rekening te houden met bijzondere omstandigheden in de bedrijfsvoering twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, zoals een lager gemiddeld aantal vanwege een dierziektenuitbraak.
Artikel 2.29.8 Subsidiabele kosten
Veehouders zonder productierechten, komen niet in aanmerking voor vergoeding van de kosten in het eerste lid, onder a.
Het gaat hier om vergoeding voor advieskosten en proceskosten die samenhangen met sloop, afvoer en waardeverlies.
Artikel 2.29.10 Hoogte van de subsidie
Deze peildatum is opgenomen zodat de waarde van het productierecht en/of de productiecapaciteit wordt gewaardeerd op de meest actuele marktwaarde.
Artikel 2.29.11 Weigeringsgronden
Met Unienormen wordt hier bedoeld: norm van de Unie als bedoeld in randnummer 33, onder 64, van het landbouwsteunkader;
De activiteiten moeten bijdragen aan de volgende doelstellingen: stikstof, water, klimaat of natuur.
Artikel 2.29.12 Verplichtingen volledige sluiting veehouderijlocatie
Voor de berekening van de omvang van het minimaal door te halen productierecht wordt het referentiejaar gebruikt. Het te vervallen varkens- of pluimveerecht bedraagt minimaal 80% van dat varkens- of pluimveerecht. Het te vervallen fosfaatrecht bedraagt minimaal 95% van dat fosfaatrecht.
Het Rijk heeft in het kader van de SPUK Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging een modelovereenkomst hiervoor opgesteld.
Artikel 2.29.13 Verplichtingen gedeeltelijke sluiting veehouderijlocatie
Het Rijk heeft in het kader van de SPUK Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging een modelovereenkomst hiervoor opgesteld.
Na de toelichting op paragraaf 4.10 wordt een toelichting op paragraaf 4.13 ingevoegd, luidende:
Paragraaf 4.13 Ondersteuning exploitatie veerdiensten
Diensten van algemeen economisch belang (DAEB) zijn economische activiteiten die een publiek belang dienen. Het exploiteren van een veerdienst is een voorbeeld van zo’n DAEB. Exploitanten van veren kunnen door middel van een DAEB-toewijzing door een gemeente worden belast met de uitvoering van een DAEB.
Door het toewijzen van een veerdienst als DAEB aan de veerexploitant kan een oevergemeente op basis van de DAEB De-minimisverordening of, als aan alle voorwaarden uit het Altmark-arrest is voldaan, subsidie verlenen in overeenstemming met de staatssteunregels.
De DAEB-toewijzing moet gelden vanaf het kalenderjaar waarover subsidie wordt aangevraagd.
Subsidie kan worden aangevraagd door één van de twee oevergemeenten per veerdienst.
Aanvragen voor subsidie kunnen ieder jaar van 1 september tot 15 oktober worden ingediend. Daarna worden alle aanvragen in samenhang bekeken in verband met de hoogte van het subsidieplafond.
Artikel 4.13.6 Hoogte van de subsidie
Als de tekorten van de Gelderse veren in een vaarseizoen hoger zijn dan het plafond, dan wijken wij af van de standaardverdeling van de middelen uit artikel 1.3.1 van de RSG (verlening op volgorde van binnenkomst). Dit om te voorkomen dat één veerdienst met een omvangrijk exploitatietekort alle middelen krijgt.
Alle subsidies op grond van deze regeling worden direct vastgesteld, aangezien het definitieve tekort ten tijde van de aanvraag al bekend is.
Na de toelichting op paragraaf 8.10 wordt een toelichting op paragraaf 9.7 toegevoegd, luidende:
Gelderland is aangesloten bij verschillende Regio Deals. Voor de uitvoering van verschillende Regio Deals heeft de provincie generieke middelen beschikbaar gesteld. Naast deze generieke middelen bestaat de mogelijkheid dat ook programmatische middelen kunnen worden gebruikt om activiteiten ter uitvoering van de Regio Deals te subsidiëren. Deze middelen worden ingezet als cofinanciering. Om dit voor alle Regio Deals op eenzelfde wijze te organiseren is ervoor gekozen om deze cofinancieringsregeling op te stellen.
Deze regeling kent twee soorten subsidiabele activiteiten. Allereerst is er de cofinanciering op Regio Deal-niveau, wat betekent dat de betreffende kassier subsidie krijgt ter cofinanciering van de rijksmiddelen. Deze middelen zullen door de kassier worden doorgezet naar de partijen die de projecten uitvoeren ten behoeve van de betreffende Regio Deal.
Als tweede is er de cofinanciering op projectniveau. In dat geval zal aan de aanvrager die subsidiabele activiteiten uitvoert cofinanciering krijgen op die activiteiten.
Afhankelijk van de Regio Deal wordt gestuurd op 50% cofinanciering op projectniveau of op Regio deal niveau. Is het laatste aan de orde, dan kan het voorkomen dat het rijksdeel lager is dan 50%. In dergelijke gevallen kan in overleg het maximale subsidiepercentage worden verhoogd. Het is ook mogelijk dat de Rijksbijdrage onvoldoende is om 50% te financieren, maar dat de partijen in de regio en de provincie toch van mening zijn dat een project moeten kunnen worden gerealiseerd. Ook dan kan in overleg gekozen worden voor een hoger percentage.
Na de toelichting op paragraaf 8.10 wordt een toelichting op paragraaf 10.2 toegevoegd, luidende:
De definitie van duurzaamheidsmaatregel, onderdeel e, gaat over een bijdrage aan de biodiversiteit door het aanbrengen van onder meer faunavoorzieningen. Een faunavoorziening is een voorziening die het dieren mogelijk maakt bij openbare infrastructuur veiliger over te steken.
Een projectplan duurzaamheid is een onderbouwd overzicht van een duurzaamheidsmaatregel die genomen wordt om de gemeenschapsvoorziening te verduurzamen en een opgave van de kosten van de maatregel.
De bijlagen op de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 worden als volgt gewijzigd:
De titel van Bijlage 4 komt te luiden:
Bijlage 4 Uitvoeringsvoorschriften duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden behorende bij artikel 5.3.9, vierde lid, artikel 5.4.7, tweede lid en artikel 10.2.7, derde lid
Bijlage 6 Subsidiebedragen paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij
Subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij, artikel 2.25.7, eerste en tweede lid, van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2024-10390.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.