9e wijziging Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Gelet op artikel 3, vierde lid van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016

 

Besluiten

vast te stellen de negende wijziging van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

Artikel I  

 

De Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

Artikel 2.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    De begripsomschrijving “Gelderse nationale landschappen” vervalt.

  • 2.

    In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd:

  • eigenaar van een bos of landgoed: eigenaar van een houtopstand met een oppervlakte van tenminste 10 are of, als het een rijbeplanting betreft, van een houtopstand die bestaat uit meer dan 20 bomen gelegen buiten een bebouwingscontour houtkap als bedoeld in artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving, of van een landgoed dat is gerangschikt onder de Natuurschoonwet 1928, maar geen onderneming die actief is in de primaire productie, verwerking of afzet van landbouwproducten;

  • landelijk gebied: gebied buiten de begrenzing van het stedelijk gebied;

  • stedelijk gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1 van Bijlage I bij artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

B.

 

Artikel 2.2.1 komt te luiden:

 

Artikel 2.2.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende onderdelen:

  • a.

    het opstellen van een biodiversiteitsplan;

  • b.

    het uitvoeren van groenblauwe maatregelen of fysieke maatregelen die de biodiversiteit verhogen in het landelijk gebied;

  • c.

    het aanleggen van groen en water of het omvormen van bestaand groen om biodiversiteit te verhogen in stedelijk gebied;

  • d.

    inwonerparticipatie;

  • e.

    het uitvoeren van herstel- of inrichtingsmaatregelen in een agrarisch leefgebied; of

  • f.

    inrichting met landschapselementen, al dan niet in combinatie met functieverandering van landbouwgrond naar landschapselement.

C.

 

Na artikel 2.2.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2.2.2 Gecombineerde aanvraag

  • 1.

    Een gecombineerde aanvraag is een aanvraag waarbij subsidie voor meerdere activiteiten als bedoeld in artikel 2.2.1, de onderdelen a, b, c en d, wordt aangevraagd.

  • 2.

    In een gecombineerde aanvraag wordt in ieder geval onderdeel d gecombineerd met de onderdelen b of c of met beide.

  • 3.

    Uitsluitend gemeenten kunnen een gecombineerde aanvraag indienen.

  • 4.

    Subsidie op basis van een gecombineerde aanvraag wordt niet meer dan eenmaal per drie kalenderjaren verstrekt.

  • 5.

    Het maximale subsidiebedrag van een gecombineerde aanvraag bedraagt € 200.000.

D.

 

Paragraaf 2.2a komt te luiden:

 

Paragraaf 2.2a Biodiversiteitsplan

 

Artikel 2.2a.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het opstellen van een biodiversiteitsplan.

 

Artikel 2.2a.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als in het biodiversiteitsplan in ieder geval de volgende onderwerpen worden beschreven:

  • a.

    de in het gebied voorkomende planten en dieren;

  • b.

    de in het gebied gewenste planten en dieren;

  • c.

    de aanpak voor het actief beschermen van de in het plan genoemde soorten;

  • d.

    de aanpak voor natuurinclusief bouwen en vergunnen;

  • e.

    de aanpak voor het inrichten en ecologisch beheren van openbaar groen en bermen;

  • f.

    de aanpak om tot 10% groenblauwe dooradering te komen in het landelijk gebied; en

  • g.

    de aanpak voor het betrekken van inwoners bij het bevorderen van biodiversiteit.

Artikel 2.2a.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

 

Artikel 2.2a.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 25.000.

 

Artikel 2.2a.5 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor het opstellen van een biodiversiteitsplan.

 

Artikel 2.2a.6 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor interne loonkosten van een gemeente.

 

E.

 

Paragraaf 2.2b komt te luiden:

 

Paragraaf 2.2b Biodiversiteit en landschap in het landelijk gebied

 

Artikel 2.2b.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor:

  • a.

    het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen; of

  • b.

    het uitvoeren van overige fysieke maatregelen die de biodiversiteit verhogen.

Artikel 2.2b.2 Criteria

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verstrekt als de groenblauwe landschapselementen worden aangelegd in het landelijk gebied.

  • 2.

    Subsidie voor het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen wordt voorts alleen verstrekt als:

  • 3.

    Subsidie voor het uitvoeren van overige fysieke maatregelen wordt voorts alleen verstrekt als wordt onderbouwd dat de maatregelen het foerageren, het verblijf en de voortplanting van inheemse diersoorten mogelijk maken of verbeteren.

Artikel 2.2b.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door:

  • a.

    een gemeente; of

  • b.

    een eigenaar van een bos of landgoed met of zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.2b.4 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag in ieder geval een kaart waarop is aangegeven waar de subsidiabele activiteiten plaatsvinden.

 

Artikel 2.2b.5 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    50% van de subsidiabele kosten voor activiteiten die worden aangevraagd door een gemeente met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 200.000;

  • b.

    75% van de subsidiabele kosten die worden aangevraagd door een eigenaar van een bos of landgoed met een minimum van € 7.500 en een maximum van € 200.000.

Artikel 2.2b.6 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    interne loonkosten van een gemeente;

  • b.

    aan- of verkoop van grond;

  • c.

    aanschaf van machines; en

  • d.

    het verwijderen van verharding, drugsafval of bodemverontreiniging.

Artikel 2.2b.7 Verplichting

De subsidieontvanger is verplicht om de landschapselementen die worden aangelegd tenminste tien jaar na afronding van de activiteiten duurzaam in stand te houden.

 

Artikel 2.2b.8 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op of binnen:

  • a.

    terreinen waarvoor subsidie op grond van de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer Gelderland 2016 is verleend;

  • b.

    een nieuw of bestaand bedrijventerrein;

  • c.

    een nieuwe woningbouwlocatie; of

  • d.

    de begrenzing van een buitenplaats met de status rijksmonument.

Artikel 2.2b.9 Communautair toetsingskader

Subsidie aan een eigenaar van een bos of landgoed wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met de De-minimisverordening voor de landbouwsector.

 

F.

 

Na paragraaf 2.2b wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.2c Biodiversiteit in stedelijk gebied

 

Artikel 2.2c.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het aanleggen van groen en water of voor het omvormen van bestaand groen om de biodiversiteit te vergroten in stedelijk gebied.

 

Artikel 2.2c.2 Criteria

Subsidie voor de aanleg van groen en water en het omvormen van bestaand groen wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    wordt onderbouwd hoe de activiteiten bijdragen aan biodiversiteit;

  • b.

    de activiteiten bestaan uit het aanleggen, herstellen of omvormen van groen en water in het stedelijk gebied op gemeentelijke grond of particuliere gronden;

  • c.

    gebruik wordt gemaakt van inheemse beplanting of beplanting die de biodiversiteit verhogen.

Artikel 2.2c.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

 

Artikel 2.2c.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 200.000.

 

Artikel 2.2c.5 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    interne loonkosten van een gemeente;

  • b.

    aan- of verkoop van grond;

  • c.

    aanschaf van machines; en

  • d.

    kosten voor het weghalen van verharding.

Artikel 2.2c.6 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd voor zover:

  • a.

    de activiteiten worden uitgevoerd op een nieuw of bestaand bedrijventerrein.

  • b.

    de activiteiten betrekking hebben op structureel beheer van openbaar groen.

G.

 

De paragrafen 2.2.d en 2.2.e worden geletterd 2.2.e en 2.2.f.

 

H.

Paragraaf 2.2d (nieuw) komt te luiden:

 

Paragraaf 2.2d Inwonerparticipatie

 

Artikel 2.2d.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor een of meer activiteiten die inwonerparticipatie bij biodiversiteit en landschap bevorderen:

 

  • a.

    het informeren en enthousiasmeren van inwoners om deel te nemen aan de projecten door middel van communicatie;

  • b.

    het ontwikkelen en geven van cursussen;

  • c.

    het organiseren en houden van bijeenkomsten;

  • d.

    het werven van, coördineren van en contact houden met projectdeelnemers;

  • e.

    het oprichten van vrijwilligerswerkgroepen en de oprichting van een vrijwilligersnetwerk;

  • f.

    het organiseren en uitvoeren van participatieve ontwerptrajecten;

  • g.

    het organiseren en houden van uitdeel- en plantdagen;

  • h.

    het opstellen en uitvoeren van een communicatieplan.

Artikel 2.2d.2 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als de aanvraag onderdeel uitmaakt van een gecombineerde aanvraag als bedoeld in artikel 2.2.2.

 

Artikel 2.2d.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

 

Artikel 2.2d.4 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor de interne loonkosten van een gemeente.

 

Artikel 2.2d.5 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten.

 

I.

Aan artikel 2.7.8 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3.

    De subsidieontvanger realiseert de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend uiterlijk 31 december 2027.

J.

 

Artikel 2.7.9 vervalt.

 

K.

 

Artikel 2.17a.2, eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:

  • e.

    de stikstofdepositie van de gehele veehouderijlocatie op een van de volgende Natura 2000- gebieden, voor de aanvraag minimaal bedraagt:

    • i.

      3.914 mol per jaar in de Veluwe;

    • ii.

      137 mol per jaar in Rijntakken;

    • iii.

      12 mol per jaar in de Achterhoek;

L.

 

Artikel 2.17a.3 komt te luiden:

 

Artikel 2.17a.3 Aanvrager

  • 1.

    De subsidie kan worden aangevraagd door de veehouderij die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder namens het samenwerkingsverband.

  • 2.

    Subsidie ook worden verstrekt aan veehouderijen zonder rechtspersoonlijkheid.

M.

 

Artikel 2.17.a.7 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel a komt te luiden:

    • a.

      voor dezelfde activiteiten al subsidie is verstrekt;

  • 2.

    Onderdeel b vervalt.

  • 3.

    Onderdeel c en d worden geletterd b en c.

N.

 

Artikel 2.17a.8 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt ‘binnen vijf jaar na subsidieverlening’ vervangen door: uiterlijk op 31 maart 2028.

  • 2.

    In het tweede lid wordt ‘binnen twee jaar na het verlenen van de subsidie’ vervangen door: uiterlijk op 31 maart 2028.

O.

 

Artikel 2.17b.2, onderdeel e, komt te luiden:

  • e.

    als de stikstofdepositie van de gehele veehouderijlocatie op een van de volgende Natura 2000-gebieden, voor de aanvraag minimaal bedraagt:

    • i.

      3.914 mol per jaar in de Veluwe;

    • ii.

      137 mol per jaar in Rijntakken;

    • iii.

      12 mol per jaar in de Achterhoek.

P.

 

In artikel 2.18.7 wordt “75%” vervangen door: 60%.

 

Q.

 

Artikel 2.25.5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel c komt te luiden:

    • c.

      indien van toepassing: een offerte voor de aankoop van de meetsensoren of andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang;.

  • 2.

    Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • d.

      als subsidie wordt aangevraagd voor het verminderen van eiwit in het rantsoen: het meest recente jaaroverzicht Melkleverantie.

R.

 

Artikel 2.25.6, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b.

    de kosten van meetsensoren of andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang.

S.

 

Artikel 2.25.7 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    • 1.

      Subsidie voor het verrichten van de managementmaatregel, bedoeld in artikel 2.25.2, aanhef en onder a, wordt in overeenstemming met bijlage 6 bij deze regels berekend op basis van het gemeten ureumgehalte van de tankmelk, en is een bedrag per hectare, tot een maximum van 75 hectaren, en bedraagt maximaal € 20.000.

  • 2.

    Het derde lid komt te luiden:

    • 3.

      Subsidie voor de kosten van meetsensoren en andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang bedraagt maximaal 65% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 19.500.

  • 3.

    Het vierde lid komt te luiden:

    • 4.

      Als de subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onderdeel 31, van de LVV, bedraagt de subsidie voor de aanschaf van meetsensoren en andere investeringen die nodig zijn voor het registreren van het aantal uren weidegang in afwijking van het derde lid maximaal 80% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 24.000.

T.

 

Artikel 2.25.8 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel b komt te luiden:

    • b.

      tijdens de uitvoering van de agromilieuklimaatverbintenis doorlopend het aantal uren weidegang van de koeien te registreren;

  • 2.

    Onderdeel c wordt geletterd d.

  • 3.

    Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

    • c.

      als de subsidieontvanger ervoor kiest om tijdens de uitvoering van de agromilieuklimaatverbintenis de stikstof- en methaanemissies te meten met meetsensoren, dan is de subsidieontvanger verplicht om doorlopend te meten en daarbij een meetprotocol te gebruiken dat voldoet aan de internationale stand van onderzoek of techniek; en.

U.

 

Artikel 2.25.11 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel c komt te luiden:

    • c.

      de gegevens, bedoeld in artikel 2.25.8, onder b en indien van toepassing de meetgegevens, bedoeld in artikel 2.25.8, onder c; en.

  • 2.

    Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

    • d.

      als subsidie wordt aangevraagd voor het verminderen van eiwit in het rantsoen: het meest recente jaaroverzicht Melkleverantie.

V.

 

Artikel 2.26.2 komt te luiden:

 

Artikel 2.26.2 Berekening reductie stikstofdepositie

  • 1.

    De stikstofdepositie wordt berekend met gebruik van de meest recente versie van de AERIUS Calculator.

  • 2.

    Bij de berekening van de stikstofdepositie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend op de veehouderijlocatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, genoemd in de bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, genoemd in de bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend, zijn gehouden.

  • 3.

    Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, dan kan bij de berekening worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in het kalenderjaar drie of vier jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend.

W.

 

Artikel 2.26.7, onderdeel b, komt te luiden:

  • b.

    € 300.000 in geval van gehele of gedeeltelijke aanpassing naar een nieuw bedrijf, maar geen landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 2.26.3, onder b.

X.

 

Artikel 2.27.9, tweede lid, komt te luiden:

  • 2.

    Binnen zes maanden na de start van de uitvoering van de activiteit dient de subsidieaanvrager voor zover nodig een aanvraag in voor de voor legalisatie benodigde omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit.

Y.

 

Artikel 2.28.2 komt te luiden:

 

Artikel 2.28.2 Berekening reductie stikstofdepositie

  • 1.

    De stikstofdepositie wordt berekend met gebruik van de meest recente versie van de AERIUS Calculator.

  • 2.

    Bij de berekening van de stikstofdepositie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend op de veehouderijlocatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend, zijn gehouden.

  • 3.

    Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, dan kan bij de berekening worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in het kalenderjaar drie of vier jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag is ingediend.

Z.

 

In artikel 2.28.10, eerste lid, wordt na ‘aanvrager’ ingevoegd:

binnen één jaar na het besluit tot subsidieverlening.

 

AA.

 

Na paragraaf 2.28 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.29 Gebiedsgerichte beëindiging veehouderijlocaties

 

Artikel 2.29.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

marktwaarde: geschatte bedrag waartegen een onroerende zaak tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper na behoorlijke markwerking in een zakelijke transactie zou worden overgedragen op de taxatiedatum, waarbij de partijen met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang zouden hebben gehandeld;

melkvee: dieren als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel kk, van de Meststoffenwet;

natuurvergunning: omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;

omgevingsrechtelijke melding: melding als bedoeld in artikel 4.808 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

omgevingsvergunning milieu: omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onderdeel b, van de Omgevingswet;

overgangsgebieden N2000: landbouwareaal in een Natura 2000-gebied en in een zone van maximaal 2.500 meter rond een Natura 2000-gebied;

productiecapaciteit: onroerende zaken die volgens de normale agrarische praktijk direct verbonden zijn met en noodzakelijk zijn voor de agrarische bedrijfsvoering van de veehouderij evenals de met die onroerende zaken verbonden bestanddelen die niet kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een of meer van deze bestanddelen, niet zijnde het erf, de cultuurgrond, de bedrijfswoning en de mestvergister die voor minder dan 50% van de totaal te behandelen dierlijke meststoffen afhankelijk is van de dierlijke meststoffen die afkomstig zijn van de volledig of gedeeltelijk te sluiten veehouderijlocatie van de betreffende veehouderij;

productierecht: productierecht als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, van de Meststoffenwet, dat wordt uitgedrukt in:

  • a.

    voor fosfaatrecht: kilogrammen fosfaat;

  • b.

    voor varkensrecht: varkenseenheden, overeenkomstig de normen van bijlage II bij de Meststoffenwet;

  • c.

    voor pluimveerecht: pluimvee-eenheden, overeenkomstig de normen van bijlage II bij de Meststoffenwet;

referentiejaar: voor de berekening van de stikstofemissie van een veehouderijlocatie gebruikte kalenderjaar;

stikstofemissie: totaal van de stikstofemissie, uitgedrukt in kilogram ammoniak per jaar, die door een veehouderijlocatie wordt veroorzaakt;

veehouder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft;

veehouderij: landbouwbedrijf waarin dieren worden gehouden voor de primaire productie van landbouwproducten of vermeerdering van de desbetreffende dieren;

veehouderij met productierecht: veehouderij voor het houden of het mede houden van diersoorten met productierecht;

veehouderijlocatie: vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het gebouwerf, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging;

vleesrunderen: diercategorieën met codes HA2, HA4, HA5 en HA6, bedoeld in bijlage V van de Omgevingsregeling.

 

Artikel 2.29.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het onomkeerbaar volledig of gedeeltelijk beëindigen van veehouderijactiviteiten op een veehouderijlocatie.

 

Artikel 2.29.3 Vooroverleg

Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt een vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

 

Artikel 2.29.4 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de veehouderijlocatie is gelegen in de provincie Gelderland, specifiek in de Natura 2000-gebieden Veluwe, Bruuk, St.-Jansberg, Stelkampsveld, Willinks Weust, Wooldse Veen, Korenburgerveen, Bekendelle, Binnenveld of Landgoed Brummen of de bijbehorende overgangsgebieden van 2,5 kilometer;

  • b.

    de stikstofemissie van de veehouderijlocatie meer bedraagt dan de volgende drempelwaarde:

    • i.

      250 kilogram ammoniak per kalenderjaar, als de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee en voor het houden van maximaal 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie;

    • ii.

      750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie uitsluitend wordt gebruikt voor het houden van andere landbouwhuisdieren dan vleesrunderen of melkvee;

    • iii.

      750 kilogram ammoniak per kalenderjaar, indien de veehouderijlocatie wordt gebruikt voor het houden van vleesrunderen of melkvee en voor het houden van meer dan 25 landbouwhuisdieren die behoren tot een andere diercategorie;

  • c.

    voor zover het een veehouderij met productierecht betreft, is het voor de veehouderijlocatie benodigde productierecht zonder beperking in eigendom van de veehouderij:

    • i.

      ten minste 80% van het productierecht dat is benodigd voor het aantal dieren dat gemiddeld in het referentiejaar op de locatie is gehouden in geval van varkens en pluimvee;

    • ii.

      ten minste 95% van het productierecht dat is benodigd voor het aantal dieren dat gemiddeld in het referentiejaar op de locatie is gehouden in geval van melkvee;

  • d.

    op de veehouderijlocatie daadwerkelijk een veehouderij wordt gedreven en gedurende de vijf jaren voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag de veehouderij onafgebroken en op bedrijfseconomische gangbare wijze in gebruik is geweest.

Artikel 2.29.5 Bepaling drempelwaarde stikstofemissie

  • 1.

    De stikstofemissie per diercategorie als bedoeld in artikel 2.29.4, onder b, wordt bepaald op basis van de op grond van artikel 4.6, eerste en tweede lid, van de Omgevingsregeling berekende emissiefactor die van toepassing is op de datum waarop de subsidieaanvraag wordt ingediend, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren die behoren tot de betreffende diercategorie, die twee kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, werden gehouden.

  • 2.

    Bij het bepalen van de stikstofemissie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het gemiddeld aantal landbouwhuisdieren dat twee kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin een subsidieaanvraag wordt ingediend op de locatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, vermeld in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, genoemd in bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in het in onderdeel a genoemde kalenderjaar zijn gehouden.

  • 3.

    Als de veehouder aannemelijk kan maken dat de situatie in het kalenderjaar, twee kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in een kalenderjaar of twee kalenderjaar, voorafgaand aan het in lid 2, onder a, genoemde kalenderjaar.

Artikel 2.29.6 Aanvrager

De subsidie kan worden aangevraagd door een veehouder met of zonder rechtspersoonlijkheid.

 

Artikel 2.29.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    een taxatierapport;

  • b.

    de uitkomsten van de bepaling van de stikstofemissie;

  • c.

    de offertes ter onderbouwing van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder d.

Artikel 2.29.8 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen de volgende kosten in aanmerking:

    • a.

      de waarde van het geheel of gedeeltelijk vervallen van productierecht voor zover sprake is van een veehouderij met productierecht;

    • b.

      het waardeverlies van de voor de veehouderij op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit als gevolg van de onomkeerbare volledige of gedeeltelijke sluiting van de veehouderijlocatie, tenzij ontheffing van de verplichting tot afbraak en verwijdering van de productiecapaciteit is verleend als bedoeld in artikel 2.29.12, tiende lid, of artikel 2.29.13, negende lid;

    • c.

      de kosten van het volledig of gedeeltelijk afbreken en verwijderen van de voor de veehouderij op de veehouderijlocatie gebruikte productiecapaciteit;

    • d.

      de kosten voor de inhuur van deskundigen en overige kosten derden die direct verbonden zijn met de uitvoering van de in de onderdelen a tot en met c bedoelde activiteiten.

  • 2.

    Onder kosten derden, bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt verstaan:

    • a.

      leges voor vergunningen en planologische procedures;

    • b.

      kosten voor de accountant en de financiële instelling in verband met het volledig of gedeeltelijk sluiten van een veehouderijlocatie;

    • c.

      een door een fiscalist uitgevoerd onderzoek naar de fiscale gevolgen van de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie voor de veehouder;

    • d.

      een door een bedrijfseconomisch geschoold deskundige gegeven bedrijfseconomisch advies over de volledige of gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie.

  • 3.

    Subsidie voor de in het tweede lid genoemde kosten voor advisering en gelijkwaardige diensten wordt alleen verstrekt, als het advies of de dienst:

    • a.

      wordt gegeven of verleend door een onafhankelijke, gediplomeerde adviseur;

    • b.

      niet van permanente of periodieke aard is; en

    • c.

      niet behoort tot de gewone bedrijfsuitgaven van de veehouderij.

Artikel 2.29.9 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 komen accountantskosten, ten behoeve van de vaststelling van de subsidie, niet in aanmerking voor subsidie.

 

Artikel 2.29.10 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder a, bedraagt 100% van de waarde van het geheel of gedeeltelijk vervallen productierecht voor zover dat vervallen productierecht niet meer bedraagt dan het productierecht dat vereist is voor het aantal dieren, dat gemiddeld in het referentiejaar op de veehouderijlocatie is gehouden en wordt bepaald in opdracht van de provincie door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk op basis van:

    • a.

      de marktwaarde van het productierecht benodigd voor een varkenseenheid, respectievelijk een pluimvee-eenheid of een kilogram fosfaat; en

    • b.

      de omvang van het productierecht dat vervalt.

  • 2.

    De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder b, bedraagt 100% van het waardeverlies van de productiecapaciteit en wordt uitsluitend bepaald op basis van een in opdracht van de provincie uit te voeren taxatie van de marktwaarde door twee onafhankelijke taxateurs gezamenlijk.

  • 3.

    De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder c, bedraagt 100%, met dien verstande dat onvoorwaardelijk ontvangen gelden voor bij de sloop vrijgekomen materialen die worden vervreemd, worden verrekend met de subsidie die wordt ontvangen.

  • 4.

    De subsidie voor de kosten, bedoeld in artikel 2.29.8, eerste lid, onder d, bedraagt 100%, tot een maximum van € 5.000.

  • 5.

    Bij het taxeren van de in het eerste lid, onder a, en tweede lid genoemde marktwaarde wordt uitgegaan van de marktwaarde op de datum van het vooroverleg.

  • 6.

    Indien al door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten, of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens deze regeling kan worden verstrekt en is toegestaan volgens de toepasselijke Europese steunkaders.

Artikel 2.29.11 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de veehouder zich al heeft verplicht om de veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk te sluiten;

  • b.

    de veehouder de vrijkomende ruimte voor stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied in het kader van extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning na de datum van publicatie van deze regeling;

  • c.

    de veehouder niet voldoet of niet heeft voldaan aan de Unienormen of aan de wettelijke vereisten voor het drijven van een veehouderij;

  • d.

    de veehouder failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem is de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

  • e.

    de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie;

  • f.

    de veehouder artikel 19, eerste lid, artikel 20, eerste lid, of artikel 21b, eerste lid, van de Meststoffenwet heeft overtreden;

  • g.

    de veehouderij van de veehouder niet voldoet aan de in artikel 2, eerste lid, van bijlage I bij de LVV vastgestelde criteria.

Artikel 2.29.12 Verplichtingen bij volledige sluiting van een veehouderijlocatie

  • 1.

    Binnen 18 maanden na subsidieverlening worden niet langer landbouwhuisdieren gehouden op de veehouderijlocatie.

  • 2.

    Binnen 18 maanden na subsidieverlening worden de dierlijke meststoffen verwijderd van de veehouderijlocatie.

  • 3.

    De subsidieontvanger, voor zover hij een veehouderij met productierecht drijft, doet in overeenstemming met artikel 31, eerste lid van de Meststoffenwet binnen 14 maanden na subsidieverlening een kennisgeving van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat gemiddeld in het referentiejaar op de locatie is gehouden:

    • a.

      varkens: 80%;

    • b.

      pluimvee 80%;

    • c.

      melkvee: 95%.

  • 4.

    Al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving doet de subsidieontvanger binnen 14 maanden:

    • a.

      een omgevingsrechtelijke melding bij het bevoegd gezag dat hij op de locatie niet langer landbouwhuisdieren houdt; of

    • b.

      een verzoek bij het bevoegd gezag om de omgevingsvergunning milieu voor de locatie in te trekken of zodanig aan te passen dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden.

  • 5.

    In het geval de subsidieontvanger beschikt over een natuurvergunning, verzoekt de subsidieontvanger binnen 14 maanden na subsidieverlening om intrekking van de natuurvergunning, tenzij het negende lid van toepassing is.

  • 6.

    De subsidieontvanger dient binnen 16 maanden na subsidieverlening bij de gemeente een verzoek in voor aanpassing van het omgevingsplan, zodanig dat op de locatie niet langer een veehouderij kan worden gevestigd.

  • 7.

    De subsidieontvanger sluit uiterlijk 12 maanden na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst waarin hij zich verbindt:

    • a.

      niet langer op de locatie landbouwhuisdieren te houden, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

    • b.

      zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie landbouwhuisdieren worden gehouden; en

    • c.

      niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband.

  • 8.

    Binnen 30 maanden na subsidieverlening wordt de voor de veehouderij op de locatie gebruikte productiecapaciteit afgebroken en verwijderd.

  • 9.

    In afwijking van het vijfde lid is de veehouder niet verplicht een verzoek tot intrekking van de natuurvergunning in te dienen, als hij op de locatie na de sluiting andere activiteiten gaat verrichten die stikstofemissie veroorzaken, waarbij:

    • a.

      Gedeputeerde Staten een besluit hebben genomen op grond van artikel 11.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of

    • b.

      door het bevoegd gezag een natuurvergunning is verleendop grond waarvan (etc. ) op grond waarvan de toegestane stikstofemissie vanaf de locatie niet meer bedraagt dan de stikstofemissie ten gevolge van die activiteiten, met een maximum van 15% van de stikstofemissie van de activiteiten waarvoor voorheen toestemming was verleend.

  • 10.

    Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste in het achtste lid, voor zover de veehouder productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken voor andere activiteiten dan voor een veehouderij, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, binnen twaalf maanden nadat de overeenkomst, bedoeld in het zevende lid, is gesloten, met dat gebruik heeft ingestemd.

  • 11.

    Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de in dit artikel genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.29.13 Verplichtingen bij gedeeltelijke sluiting van een veehouderijlocatie

  • 1.

    In geval van een veehouderijlocatie die wordt gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, die behoren tot één diercategorie, wordt:

    • a.

      een deel van de op de veehouderijlocatie aanwezige feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit verwijderd van de veehouderijlocatie; en

    • b.

      het aantal landbouwhuisdieren dat op de veehouderijlocatie aanwezig was in het referentiejaar in omvang teruggebracht en afgevoerd met het in onderdeel a genoemde deel van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit dat wordt verwijderd;

  • 2.

    In geval van een veehouderijlocatie die wordt gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren, die behoren tot twee of meer diercategorieën wordt:

    • a.

      voor ten minste één diercategorie, maar niet voor alle diercategorieën, de op de veehouderijlocatie aanwezige feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit volledig verwijderd; en

    • b.

      het aantal landbouwhuisdieren in omvang teruggebracht en afgevoerd met het in onderdeel a genoemde deel van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit dat wordt verwijderd.

  • 3.

    Binnen 18 maanden na subsidieverlening worden de landbouwhuisdieren waarmee het aantal landbouwhuisdieren wordt teruggebracht, niet langer gehouden op de veehouderijlocatie.

  • 4.

    De subsidieontvanger, voor zover hij een veehouderij met productierecht drijft, doet in overeenstemming met artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet binnen 14 maanden na subsidieverlening een kennisgeving van het geheel of gedeeltelijk vervallen van zijn productierecht, waarbij ten minste het productierecht voor een zodanige omvang vervalt als is vereist voor het houden van het hierna vermelde percentage van het aantal dieren dat op de veehouderijlocatie in overeenstemming met de verwijderde stalcapaciteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, wordt teruggebracht:

    • a.

      varkens: 80%;

    • b.

      pluimvee 80%;

    • c.

      melkvee: 95%.

  • 5.

    Al naar gelang de toepasselijke verplichtingen op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving doet de subsidieontvanger binnen 14 maanden:

    • a.

      een omgevingsrechtelijke melding bij het bevoegd gezag dat hij op de locatie minder landbouwhuisdieren houdt; of

    • b.

      een verzoek bij het bevoegd gezag om de omgevingsvergunning milieu voor de locatie zodanig aan te passen dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt.

  • 6.

    In het geval de subsidieontvanger beschikt over een natuurvergunning verzoekt de subsidieontvanger binnen 14 maanden na subsidieverlening tot aanpassing van de natuurvergunning, zodanig dat het niet langer is toegestaan op de locatie landbouwhuisdieren te houden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt.

  • 7.

    De subsidieontvanger sluit uiterlijk 12 maanden na subsidieverlening met Gedeputeerde Staten een overeenkomst waarin hij zich verbindt:

    • a.

      niet meer landbouwhuisdieren te houden dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband;

    • b.

      zeker te stellen dat na al dan niet tijdelijke overdracht of ingebruikgeving van de locatie of een deel daarvan aan een verkrijger of gebruiker evenmin op die locatie meer landbouwhuisdieren worden gehouden met een aantal dat het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren overstijgt; en

    • c.

      niet op een over te nemen bestaande veehouderijlocatie of een in te richten nieuwe veehouderijlocatie in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie de diersoorten te gaan houden die werden gehouden op de locatie die met subsidie op grond van deze regeling is gesloten, noch als persoon, noch tezamen met anderen in de vorm van een rechtspersoon of samenwerkingsverband

  • 8.

    Onder de in het eerste en tweede lid genoemde verwijdering van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit wordt verstaan het afbreken en verwijderen van de voor de veehouderij op de veehouderijlocatie gebruikte dierenverblijven, voor zover zij zijn te relateren aan het aantal landbouwhuisdieren dat niet langer wordt gehouden op de veehouderijlocatie.

  • 9.

    Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het vereiste van het verwijderen van de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit, bedoeld in het eerste en tweede lid, voor zover de veehouderij de productiecapaciteit langdurig gaat gebruiken:

    • a.

      voor de veehouderij, mits de feitelijk gerealiseerde stalcapaciteit gebruikt wordt voor het houden van landbouwhuisdieren tot een maximum van het in omvang teruggebrachte aantal landbouwhuisdieren als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdeel b;

    • b.

      voor andere activiteiten dan voor een veehouderij, mits het bevoegd gezag op grond van de Omgevingswet, binnen twaalf maanden nadat de overeenkomst, bedoeld in het zevende lid, is gesloten, met dat gebruik heeft ingestemd.

  • 10.

    Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de in dit artikel genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.29.14 Vaststelling

Onverminderd artikel 26, eerste lid, en 27, eerste lid, van de AsG gaat de aanvraag om vaststelling vergezeld van:

  • a.

    een kopie van de kennisgeving over het geheel of gedeeltelijk vervallen van het productierecht, bedoeld in artikel 2.29.12, tweede lid;

  • b.

    de omgevingsrechtelijke melding, dan wel het verzoek tot intrekking of aanpassing van de omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.29.12, derde lid;

  • c.

    een kopie van het verzoek tot intrekking van de natuurvergunning, bedoeld in artikel 2.29.12, vierde lid;

  • d.

    een kopie van het verzoek aan de gemeente voor aanpassing van het omgevingsplan en van een bericht van de gemeente waaruit blijkt dat het verzoek in behandeling is genomen.

Artikel 2.29.15 Transparantie

Gedeputeerde Staten maken na de datum van de subsidievaststelling de volgende gegevens bekend:

  • a.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder a en b, van het Landbouwsteunkader; en

  • b.

    de gegevens, bedoeld in deel I, paragraaf 3.2.4, onderdeel 112, onder c, van het Landbouwsteunkader, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 10.000.

Artikel 2.29.16 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met het Besluit van de Europese Commissie genomen op DATUM, over steunmaatregel SA.PM, op het verzoek van de Minister voor Natuur en Stikstof voor de regeling houdende specifieke uitkeringen aan provincies ten behoeve van de beëindiging van veehouderijlocaties ter ondersteuning van het Nationaal Programma Landelijk Gebied.

 

BB.

 

Artikel 3.2.4 komt te luiden:

 

Artikel 3.2.4 Subsidiabele activiteit

Subsidie wordt verstrekt voor het uitvoeren van projecten die zijn beschreven op de projectenlijst waarvoor middelen worden gevraagd op grond van:

  • a.

    provinciale middelen;

  • b.

    een door de Provincie Gelderland ontvangen Specifieke Uitkering van het Rijk;

  • c.

    het Natuurpact 2013-2027.

CC.

 

Artikel 3.2.9 komt te luiden:

 

Artikel 3.2.9 Verplichtingen

  • 1.

    De activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt op grond van artikel 3.2.4, onderdeel a, zijn uiterlijk 31 december 2027 gerealiseerd.

  • 2.

    Voor subsidies die zijn verstrekt op grond van grond artikel 3.2.4, onderdeel b, gelden de volgende verplichtingen:

    • a.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt op grond van de Specifieke Uitkering Programma Natuur, zijn uiterlijk 30 juni 2026 gerealiseerd;

    • b.

      de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt op grond van de Specifieke Uitkering Versnelling NPLG, zijn uiterlijk 31 december 2027 gerealiseerd;

    • c.

      de subsidieontvanger houdt na de uitvoering van de activiteit de herstelde of verbeterde natuur gedurende zes jaar in stand;

    • d.

      de subsidieontvanger levert de gegevens aan die de provincie nodig heeft voor monitoring, rapportage en verantwoording.

  • 3.

    De activiteiten waarvoor subsidie is verleend op grond van artikel 3.2.4, onderdeel c, zijn uiterlijk 31 december 2027 gerealiseerd.

DD.

 

In artikel 4.4.2, tweede lid, onderdeel d, wordt “Werkagenda” vervangen door: Uitvoeringsagenda.

 

EE.

 

Na artikel 4.4.9 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

 

Artikel 4.4.10 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor dezelfde activiteit subsidie is verstrekt op grond van paragraaf 4.14.

 

FF.

 

Artikel 4.8.4 komt te luiden:

 

Artikel 4.8.4 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt:

  • a.

    € 8.200 per buurtbus in 2024, € 8.500 per buurtbus in 2025 en € 8.900 per buurtbus in 2026;

  • b.

    € 550 per buurtbusvereniging als sprake is van een lustrum.

GG.

 

Na paragraaf 4.12 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

 

Paragraaf 4.13 Ondersteuning exploitatie veerdiensten

 

Artikel 4.13.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

oevergemeente: gemeente die in de provincie Gelderland ligt, een rivier, kanaal of meer binnen haar grenzen heeft en waar een veerdienst op aansluit;

veerdienst: personenvervoer per boot van de ene naar de andere oever.

 

Artikel 4.13.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor cofinanciering achteraf van het exploitatietekort van een veerdienst.

 

Artikel 4.13.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de veerdienst door de oevergemeente is aangewezen als dienst van algemeen economisch belang;

  • b.

    het exploitatietekort van de veerdienst hoger is dan € 50.000;

  • c.

    het exploitatietekort van de veerdienst is gedekt door de oevergemeenten; en

  • d.

    een gesprek tussen de oevergemeenten en de exploitant van de veerdienst heeft plaatsgevonden over het terugdringen van het exploitatietekort.

Artikel 4.13.4 Aanvrager

Per veerdienst kan slechts door één oevergemeente subsidie worden aangevraagd.

 

Artikel 4.13.5 Aanvraag

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat een aanvraag voor subsidie:

    • a.

      een bewijs van de aanwijzing door de oevergemeente van de veerdienst als dienst van algemeen economisch belang aan de veerexploitant;

    • b.

      de subsidiebeschikking of een ander document van de oevergemeenten waaruit het exploitatietekort van de veerdienst blijkt en dat de oevergemeente het tekort heeft gefinancierd; en

    • c.

      het gespreksverslag tussen de exploitant van de veerdienst en de oevergemeenten waarin het terugdringen van het exploitatietekort is besproken.

  • 2.

    Een aanvraag om subsidie kan van 1 september tot 15 oktober worden ingediend over het vaarseizoen van het vorige kalenderjaar.

Artikel 4.13.6 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van het exploitatietekort van de veerdienst boven € 50.000.

  • 2.

    Als de veerdienst tussen provincies vaart, bedraagt de hoogte van de subsidie maximaal 25% van het exploitatietekort van de veerdienst boven € 50.000.

  • 3.

    Als de exploitatietekorten van alle aanvragen tezamen het subsidieplafond overschrijden, dan worden de middelen in afwijking van artikel 1.3.1 naar rato van het totaalbedrag van de aanvragen over de aanvragers verdeeld.

Artikel 4.13.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen in aanmerking de dekkingskosten van het exploitatietekort van de veerdienst per kalenderjaar.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.4, onderdeel b, komen de kosten van het vorige kalenderjaar in aanmerking voor subsidie.

Artikel 4.13.8 Vaststelling

Subsidies worden vastgesteld op grond van artikel 25 van de AsG.

 

HH.

 

Na paragraaf 4.13 (nieuw) wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

 

Paragraaf 4.14 Deelmobiliteithubs Groene Metropoolregio

 

Artikel 4.14.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder

deelmobiliteithub: fysieke plek waar deelvoertuigen worden opgehaald, ingeleverd en, in het geval van elektrische auto’s, opgeladen.

 

Artikel 4.14.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het realiseren of uitbreiden van een deelmobiliteithub.

 

Artikel 4.14.3 Criteria

Subsidie kan alleen worden verstrekt als:

  • a.

    de deelmobiliteithub in de openbare ruimte ligt en toegankelijk is zonder kaartje of toegangscontrole;

  • b.

    de deelmobiliteithub wordt ontworpen met de nationale identiteit (Handboek en toolkit Mijksenaar);

  • c.

    de deelmobiliteithub minimaal een ondergrond, belijning en bebording bevat;

  • d.

    bij een deelmobiliteithub met elektrische auto’s: als de deelmobiliteithub laadinfrastructuur bevat; en

  • e.

    na realisatie of uitbreiding de deelmobiliteithub ruimte heeft voor minimaal vijf deelvoertuigen.

Artikel 4.14.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente die onderdeel is van de Groene Metropoolregio.

 

Artikel 4.14.5 Aanvraag

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat een aanvraag een ontwerp van de deelmobiliteithub.

  • 2.

    Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend tot en met 31 december 2025.

Artikel 4.14.6 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt:

  • a.

    50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 20.661 als de deelmobiliteithub minimaal vijf en maximaal negen plaatsen voor deelvoertuigen heeft;

  • b.

    50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 41.322 als de deelmobiliteithub minimaal tien en maximaal veertien plaatsen voor deelvoertuigen heeft;

  • c.

    50% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 61.983 als de deelmobiliteithub minimaal vijftien plaatsen voor deelvoertuigen heeft.

Artikel 4.14.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van derden voor het voorbereiden, realiseren of uitbreiden van de deelmobiliteithub.

  • 2.

    Interne kosten van de aanvrager, kosten voor het plaatsen van laadpalen en kosten van de exploitant van de deelmobiliteithub komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 4.14.8 Verplichting

De subsidieontvanger voert de subsidiabele activiteit uiterlijk 1 juli 2026 uit.

 

II.

 

Paragraaf 5.3 komt te luiden:

 

Paragraaf 5.3 Functioneel gebruik erfgoed

 

Artikel 5.3.1 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    restauratie van erfgoed;

  • b.

    onlosmakelijk met restauratie verbonden maatregelen ter vermindering van energieverbruik van erfgoed of onlosmakelijk met restauratie verbonden maatregelen die energiedistributie uit hernieuwbare energiebronnen mogelijk maken en die gericht zijn op behoud van monumentale waarden;

  • c.

    herbestemming van erfgoed;

  • d.

    een combinatie van de activiteiten onder a, b en c;

  • e.

    onderzoek of procesondersteuning ter voorbereiding van de activiteiten, genoemd in de onderdelen a, b, c, of d, waaronder onderzoek of procesondersteuning in gebieden met erfgoedwaarden of beeldbepalende panden.

Artikel 5.3.2 Vooroverleg en procedure

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, wordt alleen in behandeling genomen als bij de voorbereiding van de aanvraag de volgende stappen zijn gevolgd:

    • a.

      er is een verkennend gesprek gevoerd over de mogelijkheden om de activiteiten anders dan met een subsidie op grond van deze paragraaf te ondersteunen, waarbij in ieder geval aan de orde komen de mogelijkheden om de activiteiten met expertise, een lening of op een andere manier te ondersteunen;

    • b.

      als uit het verkennend gesprek blijkt dat een subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, aan de orde is, wordt een intakegesprek gevoerd aan de hand van het door de provincie beschikbaar gesteld intakeformulier.

  • 2.

    Aan de hand van het intakegesprek wordt een onderscheid gemaakt tussen categorie I en categorie II aanvragen:

    • a.

      in categorie I vallen aanvragen voor reguliere restauratiewerkzaamheden en energiemaatregelen aan één object;

    • b.

      in categorie II vallen complexe restauraties en energiemaatregelen in combinatie met herbestemming.

  • 3.

    Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder e, wordt alleen in behandeling genomen als bij de voorbereiding van de aanvraag een verkennend gesprek is gevoerd.

Artikel 5.3.3 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie voor categorie I-aanvragen bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 250.000 per aanvraag.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie voor categorie II-aanvragen bedraagt niet meer dan de bijdragen van de aan het project deelnemende partijen met een minimum van € 25.000 en een maximum van € 500.000 per aanvraag.

  • 3.

    De hoogte van de subsidie voor onderzoek en procesondersteuning bedraagt maximaal 50% van de kosten van de subsidiabele activiteit met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

Artikel 5.3.4 Criteria aanvragen categorie I en II

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verleend als:

    • a.

      met de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd het erfgoed haar bestendige functie en cultuurhistorische waarde houdt of krijgt;

    • b.

      de voor de activiteit noodzakelijke vergunningen onherroepelijk zijn;

    • c.

      de activiteit bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit;

    • d.

      het erfgoed beleefbaar is;

    • e.

      door de activiteit leegstand wordt voorkomen of opgeheven;

    • f.

      de activiteit met betrekking tot het erfgoed, bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, onderdeel uitmaakt van een integrale instandhoudingsvisie op en financiering van het erfgoed;

    • g.

      de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake is van achterstallig onderhoud ontstaan door aan de huidige eigenaar verwijtbare verwaarlozing;

    • h.

      de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat de activiteiten niet op een andere wijze bekostigd kunnen worden.

  • 2.

    Subsidie voor categorie II aanvragen wordt voorts alleen verleend als, in aanvulling op het eerste lid, in het intakegesprek aan de hand van een financiële onderbouwing door de aanvrager aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een tekort in de financiering van de voorgenomen activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en dat de te plegen investeringen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden terugverdiend.

Artikel 5.3.5 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, kan worden aangevraagd door de eigenaar van of de zakelijk gerechtigde tot het erfgoed waarvoor subsidie wordt gevraagd.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder e, kan worden aangevraagd door de partij die opdracht geeft tot het verrichten van onderzoek en procesondersteuning.

Artikel 5.3.6 Aanvraag

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1 onder a tot en met d:

    • a.

      het ingevulde intakeformulier, bedoeld in artikel 5.3.2, eerste lid, onder b;

    • b.

      een projectplan, inclusief kaart van de locatie en toelichting, op de voorgenomen maatregelen in verhouding met de omgeving;

    • c.

      een financiële onderbouwing en toelichting, inclusief een overzicht van de kosten en opbrengsten en een exploitatiebegroting, voor de komende vijf jaren;

    • d.

      een onafhankelijk bouwkundig inspectierapport niet ouder dan vier jaar;

    • e.

      een restauratiebestek volgens de stabu-systematiek bij projecten waarvoor een subsidie van € 50.000 of meer gevraagd wordt; als de gevraagde subsidie minder dan € 50.000 bedraagt, of bij groen erfgoed of orgels, volstaat een werkbeschrijving;

    • f.

      een afschrift van de onherroepelijke omgevingsvergunning;

    • g.

      een instemmende verklaring van de eigenaar als de aanvraag door een zakelijk gerechtigde wordt ingediend;

    • h.

      in geval van energiemaatregelen, een energiescan of rapport van een bedrijf dat aantoonbare ervaring heeft met het opstellen van energiescans voor monumenten.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.3 en het eerste lid bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie voor categorie II-aanvragen bij herbestemming een onafhankelijk taxatierapport van het erfgoed.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1,

  • aanhef en onder e:

    • a.

      een onderzoeksplan waarin in ieder geval het doel en het resultaat van de activiteit is aangegeven;

    • b.

      offertes van de voor de subsidiabele activiteiten in te schakelen derden;

    • c.

      een instemmende verklaring van de eigenaar als de aanvraag door een ander wordt ingediend.

  • 4.

    In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor het verkrijgen van subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, voor monumenten die geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor particuliere bewoning, een onafhankelijke taxatie van zowel de waarde voor als na de restauratie, herbestemming of verduurzaming.

  • 5.

    Per monumentnummer kan maximaal één keer per kalenderjaar een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, worden ingediend.

Artikel 5.3.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van de artikelen 1.3.5 tot en met 1.3.9 wordt de subsidie voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, berekend op basis van bijlage 3 bij deze regeling.

  • 2.

    Voor subsidie komen in aanmerking alleen de kosten voor uitgevoerde werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het erfgoed, de functie ervan en het behoud van monumentale waarden.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor de kosten van regulier onderhoud en voor de kosten van exploitatie en beheer van het erfgoed.

  • 4.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken die in de financiële onderbouwing van het project zijn opgenomen en waarvan de waarde hoger is dan getaxeerd dan de actuele marktwaarde op basis van het huidige gebruik.

  • 5.

    Bij de berekening van het tekort, bedoeld in artikel 5.3.4, tweede lid, wordt geen rekening gehouden met bruto aanvangsrendementen en risicovoorzieningen hoger dan 5% bij de toedeling van een hoofdfunctie wonen of een commerciële functie en met een bruto aanvangsrendement van 8% bij de toedeling van een andere functie.

  • 6.

    Geen subsidie als bedoeld in artikel 5.3.1, onder e, wordt verstrekt voor onderzoek ten behoeve van het verkrijgen van de benodigde vergunningen en voor plankosten die nodig zijn om het project uitvoeringsgereed te maken.

  • 7.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor restauratie van een woonhuis.

Artikel 5.3.8 Verplichtingen

  • 1.

    De activiteiten gesubsidieerd op grond van de aanvraag, bedoeld in artikel 5.3.6, eerste lid, zijn binnen twee jaar na de subsidieverlening gerealiseerd.

  • 2.

    De activiteiten gesubsidieerd op grond van de aanvraag, bedoeld in artikel 5.3.6, tweede lid, zijn binnen drie jaar na de subsidieverlening gerealiseerd.

  • 3.

    De activiteiten, bedoeld in artikel 5.3.1, onder e, zijn binnen één jaar na de subsidieverlening verricht.

  • 4.

    In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten afwijken van de in het eerste, tweede en derde lid gestelde termijn.

  • 5.

    De activiteiten, bedoeld in artikel 5.3.1, onder a tot en met d, voldoen aan de in bijlage 4 opgenomen Provinciale Uitvoeringsvoorschriften Duurzame Instandhouding Cultuurhistorische Waarden.

  • 6.

    De werkzaamheden worden uitgevoerd door een erkend aannemer in de restauratiebouw, waarbij een inspanningsverplichting geldt om bij de uitvoering van de werkzaamheden één of meer leerwerkplekken te realiseren.

  • 7.

    Als de werkzaamheden betrekking hebben op groen erfgoed, dan worden deze uitgevoerd door een hovenier met aantoonbare ervaring met groen erfgoed.

  • 8.

    Als de werkzaamheden betrekking hebben op orgels, dan worden deze uitgevoerd door een bouwer met aantoonbare ervaring met de restauratie van monumentale orgels.

  • 9.

    De subsidieontvanger stelt het erfgoed meerdere dagen per jaar open voor een breed publiek. De exacte wijze van openstelling wordt in het vooroverleg, bedoeld in artikel 5.3.2, bepaald.

  • 10.

    Bij vervreemding van het erfgoed binnen drie jaar na de datum van subsidievaststelling doet de subsidieontvanger hiervan onverwijld melding aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 5.3.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt verstrekt onder toepassing van artikel 53 AGVV.

 

JJ.

 

Artikel 6.1.1 komt te luiden:

 

Artikel 6.1.1 Begripsomschrijving

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder Besluit Woningbouwimpuls 2020: besluit van onze minister van 11 mei 2020, met regels over verstrekking van een specifieke uitkering aan gemeenten bestemd voor het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in een kwalitatief goede leefomgeving.

 

KK.

 

In artikel 6.2 vervalt onderdeel c, onder vervanging van “; of” door een punt aan het slot van onderdeel b.

 

LL.

 

Artikel 6.2.3 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid wordt “In aanvulling op het eerste lid, wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.2.2, aanhef en onder a en b,” vervangen door: Subsidie wordt voorts.

  • 2.

    Het derde lid vervalt.

MM.

 

Artikel 6.2.5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het tweede lid vervalt "het aanvullen van het projectplan tot”.

  • 2.

    Het derde lid vervalt.

NN.

 

Artikel 6.2.7 komt te luiden:

 

Artikel 6.2.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie, bedoeld in artikel 6.2.2, bedraagt:

  • a.

    € 2.500 voor procesbegeleiding ter voorbereiding van de aanvraag en de formele oprichting van een collectief wooninitiatief;

  • b.

    € 15.000 voor het opstellen van een duurzaam projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject als het nieuwbouw betreft;

  • c.

    € 17.500 voor het opstellen van een duurzaam projectplan voor de realisatie van een woningbouwproject, als het bestaande bouw betreft of sloop van bestaande bouw met vervolgens nieuwbouw.

OO.

 

Artikel 6.2.8 komt te luiden:

 

Artikel 6.2.8 Verplichtingen

  • 1.

    Het projectplan, bedoeld in artikel 6.2.2, aanhef en onder b, wordt binnen één jaar na het verlenen van de subsidie voltooid en na voltooiing binnen een maand aan Gedeputeerde Staten overlegd.

  • 2.

    Op aanvraag kunnen deze termijnen worden verlengd.

PP.

 

De artikelen 6.2.9 en 6.2.10 vervallen.

 

QQ.

 

Paragraaf 6.3 komt te luiden:

 

Paragraaf 6.3 SteenGoed benutten – SteenGoed Realiseren

 

Artikel 6.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

BAR: in de vastgoedsector gehanteerde bruto aanvangsrendement waarmee de verhouding wordt weergegeven tussen huuropbrengsten in het eerste jaar en de stichtingskosten;

bebouwde kom: door de overheid aangewezen gebied dat door aaneengesloten bebouwing overwegend een woon- en verblijffunctie heeft en waarin veel mensen per oppervlakte-eenheid daadwerkelijk wonen of verblijven;

exploitatiegebied: gebied waarbinnen de activiteit wordt gerealiseerd;

exploitatietekort: negatief saldo op grond van de berekening van kosten en opbrengsten op basis van:

  • a.

    nominale waarden direct verband houdende met en noodzakelijk voor de ontwikkeling en realisatie van de activiteit;

  • b.

    een BAR van maximaal 5% bij geplande verhuur van woningen en een BAR van maximaal 8% bij geplande verhuur van niet-woningen; en

  • c.

    een Winst/Risicovoorziening van maximaal 5%.

footprint: totale oppervlakte van de begane grond van een gebouw aan de buitenzijde van de gevel gemeten;

gebouw: gebouw of meerdere aaneengesloten gebouwen;

herontwikkelen: na sloop realiseren van nieuwbouw op dezelfde locatie, al dan niet in combinatie met een herinrichting van de openbare ruimte;

leegstand: structurele leegstand van vastgoed dat om diverse redenen geen invulling of herinvullingheeft gekregen met uitzondering van tijdelijk gebruik zoals anti-kraak;

sloop: afbreken van een gebouw en eventueel saneren van de bodem ten behoeve van toekomstig gebruik;

niet-primaire grondstoffen: secundaire, hernieuwbare en hergebruikte grondstoffen;

nominale waarde: waarde in een exploitatie op basis van prijspeil heden, waarbij geen rekening wordt gehouden met toekomstige kosten- of opbrengstenstijging en toekomstige rentewinsten of renteverliezen;

ruimtelijke kwaliteitsimpuls: bij het gebruik en de functie passende verbetering van de fysieke inrichting van de ruimte;

transformeren gebied: door herontwikkeling gerealiseerde functiewijziging van grond, gebouwen en openbare ruimte binnen de bebouwde kom met als resultaat een andere functie;

transformeren gebouw: in verband met een functiewijziging noodzakelijke ingrijpende kwalitatieve aanpassingen aan een gebouw.

 

Artikel 6.3.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    een integrale gebiedsgerichte aanpak binnen de bebouwde kom, waarbij het gaat om het herontwikkelen of transformeren van een gebouw of gronden in een gebied, gecombineerd met een aanpak van de openbare ruimte;

  • b.

    het transformeren van een gebouw binnen de bebouwde kom; of

  • c.

    het herontwikkelen binnen de bebouwde kom van een gebouw dat door een combinatie van het ontbreken van architectonische kwaliteit en zijn plaats in de stedenbouwkundige structuur of door de slechte staat van onderhoud een negatieve bijdrage levert aan de kwaliteit van het stads- of dorpsbeeld.

Artikel 6.3.3 Criteria

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      na aftrek van de niet-subsidiabele kosten sprake is van een exploitatietekort;

    • b.

      minimaal een deel van het gebouw of de gronden door uitvoering van de activiteit een andere toekomstbestendige functie krijgt;

    • c.

      de activiteit uitvoeringsgereed is en in een aaneengesloten bouwstroom binnen 3 jaar opgeleverd kan worden;

    • d.

      de activiteit bijdraagt aan het voorkomen of het beperken van binnenstedelijke leegstand;

    • e.

      de activiteit leidt tot een ruimtelijke kwaliteitsimpuls van de bebouwde omgeving die de leefbaarheid bevordert of de lokale economie versterkt;

    • f.

      de activiteit niet leidt tot nieuwe leegstand op vrijkomende locaties binnen en buiten het exploitatiegebied;

    • g.

      de activiteit past binnen de regionale programmering wonen, werken en detailhandel; en

    • h.

      sprake is van een functiegericht programma met een duurzaam karakter, waarvoor marktvraag is.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder a, alleen verstrekt in geval van herontwikkeling als de noodzaak van sloop wordt aangetoond.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoel in artikel 6.3.2, aanhef en onder b, alleen verstrekt als:

    • a.

      minimaal 75% van de dragende constructie van het gebouw behouden blijft;

    • b.

      minimaal gedurende een periode van 5 jaar sprake is van leegstand van het gebouw;

    • c.

      het gebouw een footprint van minimaal 1.000 m2 heeft; en

    • d.

      de voorgevel van het gebouw minimaal 25 meter breed is.

  • 4.

    In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder c, alleen verstrekt als:

    • a.

      de noodzaak van sloop wordt aangetoond;

    • b.

      minimaal gedurende een periode van 5 jaar sprake is van leegstand van het gebouw;

    • c.

      het gebouw een footprint van minimaal 1.000 m2 heeft; en

    • d.

      de voorgevel van het gebouw minimaal 25 meter breed is.

  • 5.

    Op aanvraag kan ontheffing worden verleend van de in het eerste lid, onderdeel c, opgenomen termijn en de in het derde en vierde lid opgenomen afmetingen en perioden van leegstand.

Artikel 6.3.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door gemeenten.

 

Artikel 6.3.5 Vooroverleg

  • 1.

    Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt er vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2.

    Het vooroverleg wordt gepland binnen 8 weken na ontvangst van het vooroverlegformulier.

Artikel 6.3.6 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag:

  • a.

    een opgave van de financiële bijdragen van de aan de activiteit deelnemende partijen;

  • b.

    een onderbouwing van de manier waarop leegstand op vrijkomende locaties, zowel binnen als buiten het exploitatiegebied, wordt voorkomen;

  • c.

    een realistische planning die aantoont dat de uitvoering van de activiteit in een aaneengesloten bouwstroom kan worden gerealiseerd en opgeleverd;

  • d.

    een kaart waarop het exploitatiegebied is aangegeven;

  • e.

    grond- en opstalexploitaties, waarbij uitgegaan wordt van nominale waarden, inclusief verwachte en verleende subsidies, behorende bij het exploitatiegebied;

  • f.

    door onafhankelijke taxateurs opgestelde taxatierapporten van de gronden en opstallen die verband houden met de realisering van de activiteit;

  • g.

    documenten waaruit de afspraken tussen de aan de activiteit deelnemende partijen blijken ten aanzien van planning, uitvoering, financiën en regionale programmeringsafspraken; en

  • h.

    het ingevulde vooroverlegformulier en informatie die bij het vooroverleg is verzocht overeenkomstig artikel 6.3.5.

Artikel 6.3.7 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder a, wordt bepaald op basis van het grondexploitatietekort en bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan de activiteit deelnemende partijen, met een maximum van € 500.000.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder b, wordt bepaald op basis van het opstalexploitatietekort en bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan de activiteit deelnemende partijen, met een maximum van € 200.000.

  • 3.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder c, wordt bepaald op basis van het grondexploitatietekort en bedraagt niet meer dan de investeringen van de aan de activiteit deelnemende partijen, met een maximum van € 150.000.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1.3.4, onderdeel b, mogen bij de berekening van het exploitatietekort kosten van voor de datum waarop de aanvraag is ingediend worden meegenomen.

Artikel 6.3.8 Aanvullende subsidie

  • 1.

    Voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder a, kan een aanvullende subsidie van € 25.000 per gebouw worden verleend als de dragende constructie van het gebouw voor minimaal 75% behouden wordt.

  • 2.

    Voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder a en c, kan een aanvullende subsidie worden verleend van € 25.000 per gebouw als minimaal 25% van de toegevoegde bouwmaterialen uit niet-primaire grondstoffen bestaat of € 50.000 per gebouw als minimaal 40% van de toegevoegde bouwmaterialen uit niet primaire grondstoffen bestaat.

  • 3.

    Voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder b, kan een aanvullende subsidie worden verleend van € 25.000 per gebouw als minimaal 20% van de toegevoegde bouwmaterialen uit niet-primaire grondstoffen bestaat of € 50.000 per gebouw als minimaal 35% van de toegevoegde bouwmaterialen uit niet primaire grondstoffen bestaat.

  • 4.

    De hoogte van de aanvullende subsidie bedraagt maximaal:

    • a.

      € 100.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder a;

    • b.

      € 50.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder b; of

    • c.

      € 50.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 6.3.2, aanhef en onder c.

  • 5.

    De in het tweede en derde lid genoemde percentages worden berekend overeenkomstig de uitgangspunten van de uniforme meetmethode uit de leidraad van Platform CB’23.

Artikel 6.3.9 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als verlening ervan leidt tot lagere prijzen dan de actuele marktconforme prijzen van de grond en gebouwen in de omgeving van de activiteit.

 

Artikel 6.3.10 Niet-subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.3.4 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    kosten die worden gemaakt tot en met het definitief ontwerp;

  • b.

    kosten die buiten het exploitatiegebied van de activiteit vallen;

  • c.

    kosten voor kwalitatieve ingrepen in de openbare ruimte die uitstijgen boven hetgeen in de gemeente gangbaar is;

  • d.

    waardedaling van gronden of opstallen veroorzaakt door markt- of economische factoren;

  • e.

    in de exploitatie van de activiteit opgenomen verwervingen of inbrengwaarde van onroerende zaken met een hogere waarde dan de actuele getaxeerde marktwaarde op basis van het huidige gebruik of leegstand;

  • f.

    kosten van nadeelcompensatie; en

  • g.

    kosten van bovenwijkse voorzieningen.

Artikel 6.3.11 Verplichtingen

  • 1.

    De activiteit wordt binnen drie jaar na de datum van de verleningsbeschikking opgeleverd, tenzij in de verleningsbeschikking een andere termijn is opgenomen.

  • 2.

    Als sprake is van monumentale gebouwen, wordt voldaan aan de provinciale Uitvoeringsvoorschriften voor duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden.

  • 3.

    Als sprake is van monumentale gebouwen, worden eventuele werkzaamheden aan deze gebouwen uitgevoerd door een erkend aannemer of door een aannemer die voldoet aan de aan een erkend aannemer gestelde eisen.

Artikel 6.3.12 Vaststelling

In afwijking van artikel 26 van de AsG is artikel 27 van de AsG van toepassing op de vaststelling van de subsidie, waarbij voor subsidie tot € 125.000 in plaats van een accountantsverklaring kan worden volstaan met een verklaring als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de AsG.

 

RR.

 

In artikel 6.6.4, eerste lid, vervalt in de onderdelen c en d: , maar geen collectief als bedoeld in artikel 6.1.1, onderdeel b.

 

SS.

 

Na artikel 6.4.9 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

 

Artikel 6.4.10 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    geen vooroverleg heeft plaats gevonden;

  • b.

    voor dezelfde subsidiabele activiteit al subsidie is verstrekt voor hetzelfde gebouw, gebied of centrumgebied.

TT.

 

Artikel 7.2.5, eerste lid, komt te luiden:

  • 1.

    Subsidie kan worden aangevraagd door een MKB-onderneming met of zonder rechtspersoonlijkheid.

UU.

 

Artikel 7.4.2, onderdeel c, komt te luiden:

 

  • c.

    de planvorming van collectieve fysieke maatregelen op bedrijventerreinen die zich richt op het opzetten en uitvoeren van een gebiedsproces, het analyseren van knelpunten en kansen, het onderzoeken van de haalbaarheid of het uitwerken van plannen en businesscases over één of meerdere van de volgende thema’s:

    • i.

      herstructurering of intensivering;

    • ii.

      energietransitie inclusief gebiedsgerichte aanpak energiebesparing of netcongestie bij bedrijven;

    • iii.

      duurzaam watergebruik inclusief gebiedsgerichte aanpak waterbesparing bij bedrijven;

    • iv.

      circulariteit;

    • v.

      klimaatadaptatie;

    • vi.

      biodiversiteit;

    • vii.

      digitale ontsluiting;

    • viii.

      weerbaarheid tegen criminaliteit;

    • ix.

      buitenruimte die aanzet tot sporten en bewegen;

    • x.

      collectieve vormen van vervoer van en naar bedrijventerreinen;

    • xi.

      gedeelde (slimme) laadinfrastructuur of collectief aanbod van duurzame brandstoffen/energiedragers;

    • xii.

      slimme en schone vervoers- en transportconcepten;

    • xiii.

      gedeelde truck parkings;

    • xiv.

      fysieke voorzieningen voor onderwijs en ontmoeting.

VV.

 

Artikel 7.4.3 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      in onderdeel a wordt na ‘bedrijventerrein’ ingevoegd: in Gelderland;

    • b.

      in onderdeel c wordt ‘bedrijventerreinen’ vervangen door: bedrijventerrein.

  • 2.

    In het tweede lid wordt na ‘aanhef onder c’ vervangen door: aanhef en onder c, onderdeel i.

  • 3.

    In het derde lid vervalt de komma na ‘In aanvulling op het eerste lid’.

WW.

 

Artikel 7.4.4 komt te luiden:

 

Artikel 7.4.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door rechtsvormen met of zonder rechtspersoonlijkheid.

 

XX.

 

Artikel 7.4.7 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede lid vervalt.

  • 2.

    Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

YY.

 

Artikel 7.4.8 komt te luiden:

 

Artikel 7.4.8 Verplichtingen

 

  • 1.

    De subsidiabele activiteit is binnen 24 maanden na de startdatum van de activiteit afgerond. Deze termijn kan met maximaal 12 maanden worden verlengd.

  • 2.

    De subsidieontvanger overlegt de opgeleverde eindproducten, conclusies en resultaten van de gesubsidieerde activiteit bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie, of als een dergelijk verzoek niet vereist is, op verzoek van de provincie in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8.

  • 3.

    De subsidieontvanger communiceert tijdens de uitvoering van de activiteit over de voortgang, resultaten en leerervaringen van het project met als doelgroep bedrijven op bedrijventerreinen en gemeenten.

ZZ.

 

Artikel 7.4.9, derde lid, onder e, komt te luiden:

 

  • e.

    overige financieringsmogelijkheden;

AAA.

 

In artikel 7.5.1 vervalt de begripsomschrijving “circulaire herstructurering”.

 

BBB.

 

Artikel 7.5.2 komt te luiden:

 

Artikel 7.5.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de realisatie van fysieke collectieve maatregelen met inbegrip van de procesbegeleiding voor het toekomstbestendiger maken van bestaande bedrijventerreinen door:

  • a.

    (circulaire) herstructurering, intensivering of modernisering en noodzakelijke bedrijfsverplaatsingen of sloop voor verbetering van het bedrijventerrein;

  • b.

    de aanleg van duurzame warmte- en koelsystemen;

  • c.

    elektriciteitsopslag op een bedrijventerrein;

  • d.

    het vergroten van weerbaarheid tegen criminaliteit;

  • e.

    klimaatadaptatie;

  • f.

    het vergroten van de biodiversiteit;

  • g.

    de aanleg van buitenruimten die aanzet tot sporten en bewegen.

CCC.

 

Artikel 7.5.3 komt te luiden:

 

Artikel 7.5.3 Criteria

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      aantoonbaar sprake is van een financieel tekort;

    • b.

      de activiteit betrekking heeft op minimaal één bedrijventerrein in de provincie Gelderland;

    • c.

      er draagvlak voor de activiteiten is bij een of meer gemeenten en het bedrijfsleven, dat onder meer bestaat uit op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven, betrokken ondernemersverenigingen of brancheorganisaties;

    • d.

      de activiteit de toekomstbestendigheid van het bedrijventerrein vergroot;

    • e.

      het organiserend vermogen van het bedrijfsleven op dit bedrijventerrein toereikend is of er een plan wordt voorgelegd waaruit blijkt dat er stappen worden gezet om dit in orde te maken;

    • f.

      de uitvoering van het project kan starten binnen 6 maanden na indienen van de aanvraag; en

    • g.

      de aanvrager aannemelijk heeft kunnen maken dat voor de financiering van de activiteiten geen of onvoldoende aanspraak kan worden gemaakt op financiering van Oost NL, het Perspectieffonds Gelderland of de Ontwikkelings- en Herstructureringsmaatschappij Gelderland.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder a, alleen verstrekt als maatregelen zijn genomen voor het vergroten van de biodiversiteit en voor klimaatadaptatie.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder c, alleen verstrekt als sprake is van een gecombineerd project voor hernieuwbare energie en opslag ‘achter de meter’, waarbij de opslag op jaarbasis in ieder geval 75% van de energie ontvangt uit rechtstreeks aangesloten installaties voor opwekking van hernieuwbare energie, en:

    • a.

      de hernieuwbare energie en de opslag deel uitmaken van één investering; of

    • b.

      wanneer de opslag wordt gekoppeld aan een bestaande installatie voor opwekking van hernieuwbare energie.

  • 4.

    In aanvulling op het eerste lid wordt subsidie als bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder c, alleen verstrekt als de aanvrager aannemelijk maakt dat de aan het project deelnemende partijen bij de start van de exploitatie beschikken over een passende overeenkomst met de netbeheerder voor toegang tot het elektriciteitsnetwerk.

DDD.

 

Artikel 7.5.4 komt te luiden:

 

Artikel 7.5.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door rechtsvormen met of zonder rechtspersoonlijkheid.

 

EEE.

 

Artikel 7.5.5, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel d komt te luiden:

    • d.

      de onderbouwing en de berekeningswijze van het financiële tekort;

  • 2.

    Aan het slot van onderdeel e wordt een puntkomma ingevoegd.

  • Onderdeel f komt te luiden:

    • f.

      overige financieringsmogelijkheden;.

FFF.

 

Artikel 7.5.7 komt te luiden:

 

Artikel 7.5.7 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal € 500.000 en nooit meer dan het financieel tekort.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid bedraagt de subsidie niet meer dan 50% van de subsidiabele kosten.

  • 3.

    Als kosten zijn gemaakt voor circulair hergebruik van bouwmateriaal, industrieel, flexibel en demontabel bouwen of circulaire sloop, kan de subsidie verhoogd worden met een bedrag ter hoogte van 5% van de voormelde kosten, waarbij de subsidie in afwijking van het eerste lid maximaal € 525.000 kan bedragen.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder a, niet meer dan de investeringen van de aan het project deelnemende partijen.

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder b, maximaal 30% van de subsidiabele kosten voor zover de subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen.

  • 6.

    In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder c, maximaal 30% van de subsidiabele kosten.

  • 7.

    In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie, bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder e, maximaal 40% van de subsidiabele kosten voor zover de subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen.

  • 8.

    De subsidie, bedoeld in artikel 7.5.2, aanhef en onder e, bedraagt voor:

    • a.

      de aanleg van een extensief groen dak maximaal € 30 per m2 tot een maximum van € 10.000 per pand;

    • b.

      de aanleg van een intensief groen dak maximaal € 50 per m2 tot een maximum van € 20.000 per pand;

    • c.

      de aanleg van een groene gevel maximaal € 30 per m2 tot een maximum van € 10.000 per pand.

  • 9.

    Van de in het tweede, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid genoemde subsidiepercentages en maximale bedragen kan worden afgeweken als de AGVV ruimte biedt voor een hoger percentage of bedrag.

GGG.

 

In artikel 7.5.8, derde lid, wordt “activiteit, genoemd in artikel 7.5.2, aanhef en onder d,” vervangen door: activiteiten, genoemd in artikel 7.5.2, aanhef en onder e,.

 

HHH.

 

Artikel 7.5.10 komt te luiden:

 

Artikel 7.5.10 Verplichtingen

 

  • 1.

    De subsidiabele activiteit is binnen drie jaar na startdatum van de activiteit afgerond. Deze termijn kan met maximaal 18 maanden worden verlengd.

  • 2.

    De subsidieontvanger communiceert tijdens de uitvoering van de activiteit over de voortgang, resultaten en leerervaringen van het project met als doelgroep bedrijventerreinen en gemeenten.

  • 3.

    De subsidieontvanger legt bij het verzoek tot vaststelling foto’s over van voor en na afronding van het project.

III.

 

Artikel 7.5.11 komt te luiden:

 

Artikel 7.5.11 Communautair toetsingskader

Als subsidie wordt verstrekt aan een onderneming geldt dat:

 

  • a.

    subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder a, alleen wordt verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 56 van de AGVV.

  • b.

    subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder b, alleen wordt verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 46 van de AGVV.

  • c.

    subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder c, wordt alleen verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 41 van de AGVV.

  • d.

    subsidie als bedoeld in artikel 7.5.1, aanhef en onder e, alleen wordt verstrekt voor zover de verstrekking niet in strijd is met artikel 36 van de AGVV.

  • e.

    de aanvullende subsidie voor circulair hergebruik van bouwmateriaal, industrieel, flexibel en demontabel bouwen of circulaire sloop, bedoeld in artikel 7.5.7, derde lid, alleen wordt verstrekt voor zover dit niet in strijd is met de De-minimisverordening.

JJJ.

 

In artikel 8.8.6 wordt “€ 8.000” vervangen door: € 10.000.

 

KKK.

 

In artikel 8.10.2, tweede lid, vervalt “circulair bouwen,”.

 

LLL.

 

In artikel 8.10.5, eerste lid, onderdeel b, vervalt “circulair bouwen,”.

 

MMM.

 

In artikel 8.10.6, tweede lid, vervalt “circulair bouwen,”.

 

NNN.

 

In artikel 8.10.7, eerste lid, vervalt “circulair bouwen,”.

 

OOO.

 

Artikel 8.10.9 komt te luiden:

 

Artikel 8.10.9 Vaststelling

In afwijking van de artikelen 26 en 27 van de AsG is artikel 25 van de AsG van toepassing op de vaststelling van subsidies op grond van deze paragraaf.

 

PPP.

 

Na artikel 8.10.9 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:

 

Artikel 8.10.10 Verplichtingen

Artikel 1.4.4 is niet van toepassing op deze paragraaf.

 

QQQ.

 

In artikel 9.3.4, tweede lid, wordt 18 mei 2024 vervangen door: 31 december 2024.

 

RRR.

 

Artikel 9.6.7 vervalt.

 

SSS.

 

Na paragraaf 9.6 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

 

Paragraaf 9.7 Provinciale cofinanciering Regio Deals

 

Artikel 9.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

 

kassier: publieke regiopartner die op grond van de Regio Deal ten behoeve van de uitvoering van de Regio Deal de taak van kassier vervult;

 

Regio Deal: convenant dat door de Minister en één of meer regiopartners in of na 2023 is gesloten om de kwaliteit van leven, wonen en werken van inwoners en ondernemers in een regio te verbeteren waarbij de provincie Gelderland partij is of middelen voor heeft gereserveerd;

 

rijksbijdrage: door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekte uitkering ter uitvoering van het doel, de aanpak of de beoogde resultaten in een Regio Deal.

 

Artikel 9.7.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    cofinanciering van een Regio Deal; of

  • b.

    cofinanciering van activiteiten die in aanmerking komen voor een rijksbijdrage.

Artikel 9.7.3 Criteria

Subsidie als genoemd in artikel 9.7.2, onder b, wordt alleen verleend als de aanvrager aannemelijk kan maken dat:

  • a.

    hij in aanmerking komt voor een rijksbijdrage; en

  • b.

    de te subsidiëren activiteiten voldoende bijdragen aan één of meerdere provinciale doelen uit de vigerende omgevingsvisie.

Artikel 9.7.4 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie, genoemd in artikel 9.7.2, onder a, bedraagt maximaal:

    • a.

      voor de Regio Achterhoek: € 2.000.000;

    • b.

      voor de Regio Stedendriehoek: € 2.000.000.

  • 2.

    De subsidie, genoemd in artikel 9.7.2, onder b, bedraagt maximaal 50% van de totale subsidiabele kosten, tenzij op basis van het communautair kader een lager percentage van de subsidiabele kosten is voorgeschreven.

  • 3.

    Van het percentage uit het tweede lid kan in overleg met de kassier worden afgeweken.

Artikel 9.7.5 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie voor cofinanciering als genoemd in artikel 9.7.2, onder a, kan worden aangevraagd door de kassier van de betreffende Regio Deal.

  • 2.

    Subsidie voor cofinanciering als genoemd in artikel 9.7.2, onder b, kan worden aangevraagd door rechtspersonen of een penvoerder namens een samenwerkingsverband.

Artikel 9.7.6 Aanvraag

In afwijking van artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 9.7.2, onder b:

  • a.

    Een kopie van de aanvraag die aan de kassier van de betreffende Regio Deal is of wordt verzonden.

  • b.

    Een begroting die onderscheid maakt tussen de bijdrage die aan de kassier van de betreffende Regio Deal wordt gevraagd en de gevraagde bijdrage op grond van deze paragraaf.

  • c.

    Een onderbouwing van de beoogde staatssteunoplossing als de aanvraag betrekking heeft op een economische activiteit.

Artikel 9.7.7 Opschortende voorwaarde

De subsidie, bedoeld in artikel 9.7.2, onder b, wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de aanvrager binnen zes maanden na de subsidieverlening aantoont dat de kassier de bij de betreffende Regio Deal aangevraagde rijksbijdrage heeft verstrekt.

 

Artikel 9.7.8 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als subsidieverstrekking op grond van de overige paragrafen in deze regeling, met uitzondering van paragraaf 9.6, mogelijk is.

 

Artikel 9.7.9 Communautair kader

  • 1.

    Voor subsidie als genoemd in artikel 9.7.2, onderdeel a, is de kassier verantwoordelijk voor de toepassing van de staatssteunkaders.

  • 2.

    Voor subsidie als genoemd in artikel 9.7.2, onderdeel b, geldt dat sprake is van maatwerk, waarbij de staatssteunoplossing per aanvraag wordt beoordeeld.

  • 3.

    Als subsidie als genoemd in artikel 9.7.2, onderdeel b, wordt gevraagd voor activiteiten die vallen onder de Regio Deal Arnhem Nijmegen is artikel 9.6.11 van overeenkomstige toepassing.

TTT.

 

Artikel 10.1.1 komt te luiden:

 

Artikel 10.1.1 Algemene begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

 

wijken- en dorpendeal: set van samenwerkingsafspraken om de sociale cohesie van een wijk of dorp te versterken die voldoen aan de volgende criteria:

  • a.

    het initiatief voor de afspraken is mede afkomstig van de lokale gemeenschap en de afspraken hebben een breed draagvlak bij die lokale gemeenschap;

  • b.

    de gemeente is partner bij de wijken- en dorpendeal;

  • c.

    de belangen van de bij de wijken- en dorpendeal betrokken partijen zijn beschreven;

  • d.

    de wijze waarop wordt geborgd dat iedereen mee kan doen en iedereen wordt betrokken, die betrokken wil of kan worden, is beschreven;

  • e.

    er zijn afspraken opgenomen over de activiteiten en minimale inbreng van partijen; en

  • f.

    de wijze waarop de kennis en bevindingen worden gedeeld, is beschreven.

UUU.

 

  • 1.

    Artikel 10.2.1 tot en met 10.2.6 worden genummerd 10.2.2 tot en met 10.2.7.

  • 2.

    Er wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

 

aanpassen: aanpassen of verbouwen;

duurzaamheidsmaatregel: maatregel die een of meer van de activiteiten binnen de volgende categorieën bevat:

  • a.

    besparing van energie door het aanbrengen van isolatie of energiezuinige installaties in een gemeenschapsvoorziening voor zover deze maatregelen niet verplicht zijn op grond van vigerende wet- en regelgeving;

  • b.

    opwekking van duurzame energie door onder andere het plaatsen van zonnepanelen;

  • c.

    bijdrage aan circulariteit door het gebruik van herbruikbare, natuurlijke of losmaakbare materialen in gebouwen of het hergebruik van materiaal bij de inrichting van de openbare ruimte;

  • d.

    bijdrage aan klimaatadaptie door onder andere:

    • i.

      het plaatsen van zonwering aan de buitenzijde;

    • ii.

      het aanleggen van een groen dak;

    • iii.

      het aanbrengen van verticaal groen of geveltuinen;

    • iv.

      het realiseren van een opvangmogelijkheid voor hemelwater op eigen terrein; of

    • v.

      het realiseren van zoveel mogelijk waterdoorlatende verharding of groen binnen de buitenruimte.

  • e.

    bijdrage aan biodiversiteit door het aanbrengen van faunavoorzieningen of een diversiteit aan inheemse beplanting op of aan gebouwen of in de buitenruimte, zodanig dat die beplanting is afgestemd op de omliggende groenstructuren en de diersoorten die voorkomen in de omgeving.

energiescan: onderbouwd overzicht van de bouwkundige en technische maatregelen die genomen worden om maximale energiebesparing of -opwekking te bewerkstelligen, met een schatting van de kosten van de maatregelen en het effect van de uit te voeren maatregelen op de energierekening van de aanvrager en een verklaring dat de energiescan is opgesteld door een adviseur in het bezit van een geldig Fedec-, EPA-U-, BREEAM- of GPR-certificaat, dan wel een daarmee vergelijkbaar certificaat;

 

gemeenschapsvoorziening: gebouw, gedeelte of buitenruimte van een gebouw of een openbaar gebied dat voldoet aan de volgende criteria:

 

  • a.

    er vinden in een gebouw en daarbuiten respectievelijk minimaal drie en minimaal twee verschillende activiteiten plaats op het gebied van zorg, welzijn, cultuur, educatie en sport voor gebruikers;

  • b.

    het gebouw, de buitenruimte of het openbaar gebied is bestemd voor brede en meerdere gebruikersgroepen;

  • c.

    de gebruikers zijn op niet-commerciële basis betrokken bij de activiteiten in de gemeenschapsvoorziening;

  • d.

    de gebruikers die op structurele basis gebruikmaken van de gemeenschapsvoorziening zijn in meerderheid non-profitorganisaties; en

  • e.

    het gebouw, de buitenruimte of het openbaar gebied staat minimaal zes dagen per week ter beschikking van de gebruikers.

VVV.

 

Artikel 10.2.3 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    “artikel 10.2.1” wordt telkens vervangen door: artikel 10.2.2.

  • 2.

    Het vierde lid, tweede volzin, komt te luiden:

  • Als sprake is van besparing van energie of van opwekking van duurzame energie als bedoeld in de definitie van duurzaamheidsmaatregel uit artikel 10.2.1, onder a en b, dan bevat het projectplan duurzaamheid ook een energiescan van maximaal een jaar oud.

WWW.

 

In artikel 10.2.5 (nieuw) wordt telkens “artikel 10.2.1” vervangen door: artikel 10.2.2.

 

XXX.

 

In artikel 10.2.6, tweede lid, (nieuw) wordt “artikel 10.2.1” vervangen door: artikel 10.2.2.

 

YYY.

 

In artikel 10.2.7 , derde lid, (nieuw) wordt “artikel 10.2.1” vervangen door: artikel 10.2.2.

 

ZZZ.

 

Het opschrift van paragraaf 10.3 komt te luiden:

Paragraaf 10.3 Wijken- en dorpendeal

 

AAAA.

 

Artikel 10.3.1 vervalt.

 

BBBB.

 

In artikel 10.3.2 wordt “dorpendeal” vervangen door: wijken- en dorpendeal.

 

CCCC.

 

In artikel 10.3.4 wordt “dorpendeal” vervangen door: wijken- en dorpendeal.

 

DDDD.

 

Paragraaf 10.4 vervalt.

 

EEEE.

 

Na paragraaf 10.4 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

 

Paragraaf 10.5 Procesregeling wijken- en dorpendeals

 

Artikel 10.5.1 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het uitvoeren van een onderzoek naar de ruimtelijke en financiële haalbaarheid van herbestemming, transformatie of nieuwbouw van een gemeenschapsvoorziening die onderdeel uitmaakt van een voorgenomen wijken- en dorpendeal;

  • b.

    het opstellen van een plan van aanpak voor de realisatie van herbestemming, transformatie of nieuwbouw van een gemeenschapsvoorziening die onderdeel uitmaakt van een voorgenomen wijken- en dorpendeal;

  • c.

    de procesbegeleiding of advisering in het kader van herbestemming, transformatie of nieuwbouw van een gemeenschapsvoorziening die onderdeel uitmaakt van een voorgenomen wijken- en dorpendeal.

Artikel 10.5.2 Criteria

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verstrekt als de eigenaar van het onder de herbestemming of transformatie vallende vastgoed of de grond waarop de nieuwbouw wordt gebouwd medewerking verleent aan de subsidiabele activiteiten en de voorgenomen wijken- en dorpendeal.

  • 2.

    Subsidie wordt alleen verstrekt als de subsidieontvanger de activiteiten binnen twaalf maanden na het verlenen van de subsidie voltooit.

Artikel 10.5.3 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente.

 

Artikel 10.5.4 Vooroverleg

  • 1.

    Voordat een aanvraag kan worden ingediend, vindt er vooroverleg plaats aan de hand van het door de provincie beschikbaar gestelde vooroverlegformulier.

  • 2.

    Tijdens het vooroverleg wordt een schriftelijke verklaring verstrekt van de eigenaar van het onder de herbestemming of transformatie vallende vastgoed of grond waarop de nieuwbouw wordt gebouwd, waaruit blijkt dat hij medewerking verleent aan de subsidiabele activiteiten en de voorgenomen wijken- en dorpendeal.

Artikel 10.5.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag om subsidie in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    de offertes van de voor de subsidiabele activiteiten in te schakelen derden;

  • b.

    een beschrijving van de herbestemming, transformatie of nieuwbouw van de gemeenschapsvoorziening in het kader waarvan de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd;

  • c.

    een onderbouwing hoe en in welke mate de herbestemming, transformatie of nieuwbouw bijdraagt aan versterking van de sociale verbondenheid;

  • d.

    als de aanvrager niet de eigenaar is van het onder de herbestemming of transformatie vallende vastgoed of van de grond waarop de nieuwbouw wordt gebouwd: een schriftelijke verklaring van de eigenaar waaruit blijkt dat hij medewerking verleent aan de subsidiabele activiteiten en de voorgenomen wijken- en dorpendeal.

Artikel 10.5.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 5.000 en een maximum van € 50.000.

 

Artikel 10.5.7 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de subsidiabele activiteiten uitgevoerd door externe deskundigen.

 

Artikel 10.5.8 Weigeringsgronden

Subsidie wordt niet verstrekt:

  • a.

    voor de buitenruimte van een gebouw of openbaar gebied; of

  • b.

    als er geen vooroverleg heeft plaatsgevonden.

Artikel 10.5.9 Verplichtingen

De subsidieontvanger overlegt de opgeleverde eindproducten, conclusies en resultaten van de gesubsidieerde activiteit bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie of, op verzoek van de provincie, in het kader van een evaluatieonderzoek als bedoeld in artikel 1.4.8.

 

FFFF.

 

Artikel 11.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    De begripsomschrijvingen ‘economische spin-off’, ‘kernsport’, ‘kernsportbond’ en ‘multi-sportevenement’ vervallen.

  • 2.

    In de alfabetische volgorde worden ingevoegd:

  • lijst topsport- en internationale wedstrijdsportdisciplines: door NOC*NSF gehanteerde lijst met de wedstrijdsportdisciplines die gedurende een periode van 4 jaar als olympische of paralympische sport zijn aangemerkt;

  • sportbond: overkoepelende organisatie van sportverenigingen die op nationaal niveau representatief is voor een of meer takken van sport en aangesloten is bij een internationale sportbond;.

GGGG.

 

Artikel 11.2.2 komt te luiden:

 

Artikel 11.2.2 Subsidiabele activiteiten

 

Subsidie kan worden verstrekt voor de voorbereiding en uitvoering van:

  • a.

    een sportevenement dat minder dan 7.500 deelnames en bezoeken trekt;

  • b.

    een sportevenement dat 7.500 of meer deelnames en bezoeken trekt; of

  • c.

    een programma van side events bij een sportevenement.

HHHH.

 

Artikel 11.2.3 komt te luiden:

 

Artikel 11.2.3 Criteria

Voor een sportevenement of bijbehorend programma van side events wordt subsidie verstrekt als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    het sportevenement en het programma van side events worden hoofdzakelijk in Gelderland uitgevoerd;

  • b.

    het sportevenement heeft betrekking op een of meerdere olympische of paralympische sporten die zijn opgenomen op de lijst topsport- en internationale wedstrijdsportdisciplines;

  • c.

    het sportevenement is een Nederlands kampioenschap op nationaal topniveau onder auspiciën van een sportbond of een wedstrijd met een internationaal deelnemersveld met een sportief niveau dat minimaal vergelijkbaar is met nationaal topniveau;

  • d.

    het sportevenement past in de evenementenstrategie van de betreffende sportbond;

  • e.

    het programma van side events omvat minimaal twee side events, die in minimaal drie thema’s van het Uitvoeringsbeleid Gelderland Sport passen;

  • f.

    het programma van side events omvat activiteiten die gericht zijn op breedtesport of sporten door mensen met een beperking;

  • g.

    de uitvoering van het programma van side events start minimaal zes weken voor het sportevenement;

  • h.

    bij de organisatie en uitvoering van het programma van side events worden ten minste twee sportorganisaties of andere maatschappelijke organisaties uit de regio betrokken;

  • i.

    de aanvrager verklaart dat de gemeente of gemeenten, waarin het sportevenement plaatsvindt, dit ondersteunen door beschikbaarstelling van subsidie of inzet van andere middelen;

  • j.

    het sportevenement vindt voor 1 maart 2025 plaats.

IIII.

 

Onder vernummering van de artikelen 11.2.4 tot en met 11.2.7 tot 11.2.5 tot en met 11.2.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 11.2.4 Weigeringsgronden

 

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    het sportevenement een Europees kampioenschap of een wereldkampioenschap betreft;

  • b.

    het sportevenement uitsluitend wedstrijden voor junioren, veteranen of amateurs betreft;

  • c.

    het sportevenement een of meer wedstrijden voor clubteams betreft;

  • d.

    op voorhand vaststaat dat geen Nederlandse deelnemers in actie komen bij het sportevenement.

JJJJ.

 

In artikel 11.2.5 (nieuw) wordt “een regulier sportevenement” vervangen door: een sportevenement.

 

KKKK.

 

Artikel 11.2.6 (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

  • 2.

    In het eerste lid (nieuw) wordt “een regulier sportevenement” vervangen door: een sportevenement.

  • 3.

    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 2.

      De aanvraag voor een subsidie voor een sportevenement of bijbehorend programma van side events bevat een verklaring van de kernsportbond waaruit blijkt of het sportevenement past in zijn evenementenstrategie.

LLLL.

 

Artikel 11.2.7 (nieuw) komt te luiden:

 

Artikel 11.2.7 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor een sportevenement als bedoeld in artikel 11.2.2, aanhef en onder a, bedraagt € 10.000.

  • 2.

    De subsidie voor een sportevenement als bedoeld in artikel 11.2.2, aanhef en onder b, bedraagt € 30.000.

  • 3.

    De subsidie voor een programma van side events bij een sportevenement bedraagt € 6.000 per side event en wordt voor minimaal twee en ten hoogste vier side events verstrekt.

MMMM.

 

In artikel 11.2.8, eerste lid, (nieuw) wordt “het reguliere sportevenement” vervangen door: het sportevenement.

 

NNNN.

 

Na paragraaf 13.1 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

 

Paragraaf 13.2 Bovenregionale samenwerking arbeidsmarktregio’s

 

Artikel 13.2.1 Begripsomschrijving

In deze paragraaf wordt verstaan onder arbeidsmarktregio: regionaal samenwerkingsverband dat tenminste bestaat uit alle gemeenten en het UWV binnen de desbetreffende regio.

 

Artikel 13.2.2 Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verleend voor activiteiten binnen één of meerdere bovenregionale projecten.

  • 2.

    Aanvullend op de subsidie, bedoeld in het eerste lid, kan subsidie worden verleend voor:

    • a.

      activiteiten binnen één of meerdere regionale projecten.

    • b.

      activiteiten gericht op het versterken van de samenwerking tussen de arbeidsmarktregio’s en het stimuleren van praktische samenwerking tussen een arbeidsmarktregio en een Economic Board mede gericht op de uitvoering van de Human Capital Agenda’s.

Artikel 13.2.3 Criteria

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verleend als alle activiteiten van kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen zijn voorzien.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2, eerste of tweede lid, onder a, wordt alleen verleend als de activiteiten bijdragen aan:

    • a.

      het aanpakken van de mismatch op de arbeidsmarkt; of

    • b.

      het ontwikkelen van een aanpak voor het activeren van onbenut arbeidspotentieel.

  • 3.

    Subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2, eerste lid, wordt voorts alleen verleend als in ieder geval vier van de in artikel 13.2.4 benoemde arbeidsmarktregio’s deelnemen aan een bovenregionaal project.

  • 4.

    Subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2, tweede lid, wordt alleen verleend aan de arbeidsmarktregio als aan die arbeidsmarktregio ook een subsidie wordt verleend voor activiteiten als bedoeld in artikel 13.2.2, eerste lid.

Artikel 13.2.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door de centrumgemeente van:

  • a.

    arbeidsmarktregio Achterhoek;

  • b.

    arbeidsmarktregio FoodValley;

  • c.

    arbeidsmarktregio Midden-Gelderland;

  • d.

    arbeidsmarktregio Rijk van Nijmegen;

  • e.

    arbeidsmarktregio Rivierenland;

  • f.

    arbeidsmarktregio Veluwe Stedendriehoek.

Artikel 13.2.5 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij de aanvraag een schriftelijke onderbouwing verstrekt volgens het door de provincie beschikbaar gestelde formatprojectplan, waaruit blijkt hoe aan de criteria, genoemd in artikel 13.2.3, wordt voldaan.

 

Artikel 13.2.6 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2, eerste lid, bedraagt per aanvrager per jaar maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 84.000.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2, tweede lid, onder a, bedraagt per aanvrager per jaar maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € € 46.000.

  • 3.

    Subsidie als bedoeld in artikel 13.2.2, tweede lid, onder b, bedraagt per aanvrager per jaar maximaal 70% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 7.000.

Artikel 13.2.7 Niet-subsidiabele kosten

Geen subsidie wordt verstrekt voor:

  • a.

    kosten waarvoor al eerder subsidie is verstrekt;

  • b.

    kosten die worden gemaakt voor activiteiten die buiten het werkgebied vallen van de arbeidsmarktregio’s, genoemd in artikel 13.2.4.

Artikel II  

 

De toelichting op de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

De algemene toelichting over staatssteun komt te luiden:

 

Staatssteun

Bij het verstrekken van subsidie moeten de regels over staatssteun in acht worden genomen. Europeesrechtelijk is vastgelegd dat staatssteun alleen is toegestaan als een uitzondering op het staatssteunverbod geldt (artikel 107, eerste lid, van het Verdrag over de werking van de Europese Unie). Voor de toets aan het staatssteunverbod en eventuele uitzonderingen moet eerst worden vastgesteld of er sprake is van staatssteun. Daarvoor gelden de volgende cumulatieve eisen:

  • a.

    er is sprake van een steunmaatregel die een selectief voordeel verschaft, in welke vorm dan ook;

  • b.

    dit voordeel wordt direct of indirect bekostigd met overheidsmiddelen;

  • c.

    hierdoor worden één of meer ondernemingen begunstigd;

  • d.

    dit vervalst de mededinging of dreigt dat te doen; en

  • e.

    hierdoor kan de handel tussen de Europese lidstaten ongunstig worden beïnvloed.

Om te kunnen spreken van staatssteun moet aan al deze criteria zijn voldaan. Is dat niet het geval dan is er geen sprake van staatssteun.

 

Dit is het geval bij de paragrafen 2.2 (voor wat betreft 2.2.1 onderdeel a, b (als steun aan gemeenten), c en d), 2.5, 2.9, 2.12, 2.13 (als steun aan particulieren), 2.14, 2.15.3, 2.15.5, 2.15.7, 2.20, 2.22, 3.4, 4.7, 4.8, 4.13, 5.4, 5.5, 5.7, 5.10, 6.2, 6.4, 6.8, 6.9, 7.4, 8.4, 8.5, 8.6, 8.7, 9.4, 9.6 (voor wat betreft artikel 9.6.3, onderdeel b, sub i tot en met vii), 9.7 (voor wat betreft artikel 9.7.2, onderdeel a), 10.2, 10.3, 10.5, 11.2 (voor wat betreft de programma’s van side events), 11.3, 11.4 en 12.2.

 

De activiteiten die plaatsvinden ter uitvoering van een wettelijke taak door overheden of door aan de overheid gelieerde instanties zijn aan te merken als overheidstaken en hebben derhalve geen economisch karakter. Gelet hierop vallen deze subsidies buiten de werking van het staatssteunrecht. Dit betreft paragrafen 3.2, 3.3, 6.6 en 6.7.

 

De aanleg van openbare infrastructuur, zoals wegen, fietspaden, straatverlichting en aansluiting op openbare nutsvoorzieningen, vormt een belangrijk deel van overheidsinvesteringen bij gebiedsontwikkeling. Zolang deze infrastructuur algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers is er geen sprake van staatssteun. Voor wat betreft de aanleg of verbetering van infrastructuur ter verbetering van de sociale veiligheid geldt dat geen staatssteun optreedt zolang de infrastructuur niet commercieel wordt geëxploiteerd en algemeen toegankelijk blijft voor alle potentiële eindgebruikers. Het betreft de paragrafen 4.2, 4.5, 4.6, 4.9, 4.10, 4.11 en 4.14.

 

In het bijzonder bij subsidieverstrekking aan gemeenten kan de situatie zich voordoen dat de subsidieverstrekking op zichzelf geen staatssteun oplevert, maar dat de subsidie wordt gebruikt voor het ondersteunen van activiteiten van derden. In die gevallen zal de gemeente de verhouding met genoemde derden zo moeten vormgeven dat de staatssteunregels niet worden overtreden.

 

Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellings- en de-minimisverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de AGVV, de LVV en de Landbouw de-minimisverordening. Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b (als de onderneming actief is in primaire landbouwproductie) en e), 2.4, 2.6, 2.7 (voor wat betreft artikel 2.7.1, onderdeel e), 2.10, 2.11, 2.13 (als onderneming actief is in primaire landbouwproductie), 2.15.2, onderdeel b voor zover uitgevoerd op landbouwgronden en onderdeel c, 2.15.4, 2.16, 2.17, 2.18, 2.19, 2.21, 2.25, 2.27, 2.28, 5.3 (voor wat betreft artikel 5.3.1, onderdelen a tot en met d), 5.6, 5.8, 7.2a, 7.5 (voor wat betreft artikel 7.5.1, onderdelen a, b, c en e), 8.3, 8.8, 8.9, 9.3 en 9.6 (voor wat betreft artikel 9.6.3, onderdeel b, sub x en xi).

 

In een enkel geval worden aanvragen getoetst aan andere regels over staatssteun, of zijn voorwaarden die zijn opgenomen in een goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie als voorwaarden in de regels overgenomen. Op die manier wordt verzekerd dat geen ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Het betreft de paragrafen 2.2.1, onderdeel f, 2.3, 2.7, 2.8, 2.15.2, onderdeel a en onderdeel b voor zover niet uitgevoerd op landbouwgronden, 2.15.6 en (onder voorbehoud van een goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie) 2.29.

 

Voor aanvragen onder de paragrafen 1.7, 4.4, 6.3, 7.3, 7.6, 9.2, 9.6 (voor wat betreft artikel 9.6.3, onderdeel b, sub xii), 9.7 (voor wat betreft artikel 9.7.2, onderdeel b), 11.2 (voor wat betreft de sportevenementen) en 13.2 geldt maatwerk. Voor de verschillende typen aanvragen gelden andere staatssteunoplossingen. Dit wordt per aanvraag beoordeeld.

 

Voor alle overige paragrafen geldt dat als de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal € 300.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b (als steun aan bos- en landgoedeigenaren)), 2.18, 2.26.2, onderdeel b, 4.12, 5.2, 5.3 (voor wat betreft artikel 5.3.1 onder e en f), 7.2, 7.5 (artikel 7.5.7, derde lid), 8.2, 8.10, artikel 9.6.3 onderdeel b, sub viii tot en met x, voor zover sprake is van consultancyadviesdiensten aan grote ondernemingen, en 13.1 geldt, volgens de vangnetbepaling van artikel 1.3.2, eerste lid, dat de subsidie alleen wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.

 

B.

 

Na de toelichting op artikel 1.4.8 wordt een toelichting op paragraaf 2.1 ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.1 Algemene bepalingen

 

Artikel 2.1.1

Bij de definities van ‘landelijk gebied’ en ‘stedelijk gebied' werd voorheen gesproken van een gebied buiten of buiten de grenzen van de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

 

C.

Na de toelichting op paragraaf 2.1 wordt een toelichting op paragraaf 2.2 ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.2 Biodiversiteit en landschap

 

Paragraaf 2.2a

Een gemeente kan subsidie krijgen voor het (laten) opstellen van een biodiversiteitsplan. Is het oude plan verlopen, dan kan opnieuw subsidie worden aangevraagd om een nieuw plan te (laten) maken. In het biodiversiteitsplan moet ook een aanpak worden beschreven om tot 10% groenblauwe dooradering (GBDA) te komen in het landelijk gebied, in 2050. De ambitie van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) om toe te werken naar 10% groenblauwe dooradering is overgenomen uit het Aanvalsplan Landschap van september 2022. Daarom kiest Gelderland ervoor om voor GBDA de definitie van het Aanvalsplan Landschap te hanteren. GBDA wordt hier als volgt omschreven: onder groenblauwe dooradering (GBDA) verstaan we de ‘kleine’ natuurelementen die ons landschap in belangrijke mate vormgeven. Deze kunnen als punten, lijnen of vlakken aanwezig zijn. Naast houtige elementen zoals singels, bomenrijen, houtwallen, heggen, hagen, knotbomen, graften, griendjes en hoogstam-boomgaarden, gaat het om elementen met een begroeiing van kruiden en ruigten en natte elementen zoals slootkanten, natuurvriendelijke oevers en poelen. Ecologisch beheerde sloten kunnen ook tot landschapselementen gerekend worden evenals elementen als keverbanken of kruidenrijke akkerranden. Deze hebben een meer dynamisch karakter dat past bij de kenmerken van akkerbouwlandschappen. Bekijk de webpagina over het Vitaal landelijk gebied Gelderland voor meer informatie.

 

Paragraaf 2.2b

Voor de subsidiabele activiteiten van deze paragraaf wordt de aanvrager gevraagd een projectplan op te stellen. In het projectplan dient te worden onderbouwd hoe de activiteiten bijdragen aan het herstellen of vergroten van de lokale biodiversiteit. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat alleen landschapselementen worden gesubsidieerd die van nature of cultuurhistorisch voorkomen in het gebied. Er moet worden aangegeven hoe de activiteiten passen in het omliggende landschap en de al aanwezige of gewenste plant- en diersoorten die hiermee gebaat zijn. Bijvoorbeeld: “de aan te leggen houtwal en houtsingel zijn lijnvormige landschapselementen waarmee een bestaande onderbreking in het landschap wordt gevuld. Hierdoor wordt een aaneengesloten ecologische verbindingszone gecreëerd voor de lokaal aanwezige das en gewone dwergvleermuis”.

 

Indien een maatregel voor een specifieke soort(groep) wordt genomen, dient in het projectplan te zijn aangegeven dat alle vier V’s aanwezig zijn of daarmee juist worden gecreëerd. De vier V’s staan voor voedsel, voortplanting, veiligheid en verplaatsing. Dieren stellen aan hun leefomgeving eisen voor voedsel, voortplanting, veiligheid en verplaatsing (zie voor toelichting de website Natuurkennis ontwikkeld door OBN Natuurkennis). Aan alle vier de V’s dient te worden voldaan om het gebied voor een diersoort geschikt te maken of te houden. Zo is bijvoorbeeld het ophangen van een nestkast voor de huismus zonder voldoende schuilplaatsen en voedsel in de nabije omgeving een ineffectieve maatregel. Daarom verlenen Gedeputeerde Staten pas subsidie voor het uitvoeren van dergelijke fysieke maatregelen wanneer uit het projectplan blijkt dat deze elementen aanwezig zijn of daarmee juist worden gecreëerd.

 

Subsidie wordt niet verstrekt voor de aanleg van alle landschapselementen, maar alleen van groenblauwe landschapselementen. Een overzicht, omschrijving en maatvoering van deze landschapselementen is de vinden in bijlage 1 van de Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016. Belangrijk: voor een aantal landschapselementen staat dat deze vervallen zijn. Deze landschapselementen zijn echter onder paragraaf 2.2 wél subsidiabel.

 

Subsidie voor realisatie van kruidenrijke akker- en struweelranden en bermen door het inzaaien van zaadmengsels is toegestaan. Uit de praktijk blijkt bovendien dat aanpassingen in maaibeheer kostenneutraal kunnen worden doorgevoerd. Informatievoorziening aan omwonenden door bijvoorbeeld informatiebijeenkomsten te organiseren of informatiemateriaal te ontwikkelen is subsidiabel onder artikel 2.2d.

Subsidie wordt geweigerd voor zover de activiteit wordt uitgevoerd op terreinen waar al via Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer Gelderland (SNL) subsidie voor wordt verleend of wanneer het binnen een rijksmonument valt. De reden hiervoor is hiervoor al op grond van andere regelingen subsidie beschikbaar is. Zie voor rijksmonumenten paragraaf 5.3 functioneel gebruik erfgoed en voor SNL (Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer Gelderland 2016).

 

Het is mogelijk om zowel subsidie aan te vragen voor het aanleggen of herstellen van groenblauwe landschapselementen én overige fysieke maatregelen die bijdragen aan de biodiversiteit in een subsidieaanvraag.

 

Paragraaf 2.2c

Subsidiabele activiteiten bestaan uit het aanleggen, herstellen of omvormen van groen en water in het stedelijk gebied op gemeentelijke grond en particuliere gronden, zoals – maar niet beperkt tot – schoolpleinen, tuinen, begraafplaatsen, parkeerplaatsen, sportparken, trottoirs, winkelcentra, parken en speelplekken. Bij water kan gedacht worden aan het aanleggen of herstellen van natuurlijke oevers, beekjes, poelen of vijvers die een bijdrage leveren aan de lokale inheemse flora en fauna. Projecten die in aanmerking komen voor subsidie zijn bijvoorbeeld initiatieven voor het vergroenen van straten, parken, sportvelden en schoolpleinen, wat door middel van paragraaf 2.2d ook aan te vragen, ook samen in samenwerking met inwoners kan.

 

Voor het vergroenen van steden zien we twee sporen: het aanleggen van groen en water en de ecologische waarde van het bestaande groen verbeteren. In dat eerste geval is er vaak sprake van de noodzaak om eerst te onttegelen of verharding weg te halen met bijgaande kosten. De kosten voor onttegelen en ontharden dekt deze regeling niet. Binnen de bebouwde kom zien we kansen om dit in de nabije toekomst op te pakken met middelen en doelstellingen voor klimaatadaptatie. Het onttegelen draagt in eerste instantie bij aan verbeterde wateropvang. Pas als je vervolgens groen aanlegt van ecologische waarde, draagt het bij aan de biodiversiteit.

 

Subsidie wordt geweigerd voor het vergroenen van een nieuw of bestaand bedrijventerrein. Gemeenten en ondernemers kunnen hiervoor een beroep doen op de subsidieregeling Toekomstbestendige bedrijventerreinen (Regels Subsidieverlening Gelderland 2023, Paragraaf 7.4 en 7.5).

Subsidie wordt ook geweigerd op woningbouwlocaties. Inrichting van de openbare ruimte in een woonomgeving maakt onderdeel uit van het integrale ontwikkelplan voor wonen.

 

Paragraaf 2.2d

Subsidie kan aangevraagd worden voor allerlei ondersteunende communicatie- en organisatie activiteiten om inwoners te werven en enthousiasmeren deel te nemen aan activiteiten. Deze paragraaf is alleen aan te vragen indien onderdelen b en/of c ook aangevraagd worden. Dit is zodat de inwonerparticipatie ondersteunend is aan de subsidiabele activiteiten onder 2.2b en c.

Een voorbeeld van de organisatie van een participatief ontwerptraject is wanneer een partij wordt ingehuurd om inwoners samen te brengen om gezamenlijk een inrichtingsplan van bijvoorbeeld een schoolplein of buurttuin te maken.

 

Paragraaf 2.e

Subsidie voor het uitvoeren van niet-productieve herstel- of inrichtingsmaatregelen is bedoeld om het agrarisch natuurbeheer (Anlb) effectiever te maken. Dit natuurbeheer is gericht op het creëren, verbeteren en in stand houden van een leefgebied voor een soort of groep van soorten die vergelijkbaar beheer vraagt. Het gaat hierbij vaak om akker- of weidevogels. De kosten zullen vooral betrekking hebben op het wijzigen van de oppervlaktewaterstand, grondverzet, verwijderen van begroeiing en beplanting, verwerven van een plasdraspomp of uitrasteren van gebieden met het oog op het beperken van predatie.

 

Paragraaf 2.2f

Deze regeling valt qua staatssteun onder de Catalogus Groenblauwe Diensten. Subsidie voor het landschapselement Poel en klein historisch water valt onder cluster Natte begroeiing van de Catalogus Groenblauwe Diensten. Houtwal, struweelrand en bosje vallen onder het cluster Opgaande begroeiing. Struweelhaag valt onder het cluster Ruigte en randen. In artikel 2.2f.3 wordt gesproken van een samenwerkingsverband bestaande uit een agrarisch collectief en meerdere grondeigenaren. Dit betekent dat de aanvrager formeel moet bestaan uit deze partijen. In de praktijk zal het agrarisch collectief optreden als penvoerder en zal de subsidie voor de functieverandering terecht komen bij de betreffende grondeigenaar.

 

D.

 

In de toelichting op paragraaf 2.17 wordt na de toelichting op artikel 2.17a.2 de volgende toelichting toegevoegd:

 

Onderdeel g

Onderdeel g bepaalt dat een innovatieproject ook gericht is op reductie van methaanemissie. Hiermee wordt bedoeld dat een innovatieproject naast de minimaal te verwachte reductiepercentages voor stikstofemissie, ook enige reductie van methaanemissie verwezenlijkt. Reductie van methaanemissie is dus niet het hoofddoel van een innovatieproject. De regeling is hoofdzakelijk gericht op het reduceren van stikstofemissie. In artikel 2.17a2 eerste lid onder d zijn om die reden minimaal te verwachten reductiepercentages voor stikstofemissie opgenomen.

 

E.

 

In de toelichting op paragraaf 2.25 wordt na de toelichting op artikel 2.25.7 de volgende toelichting toegevoegd:

 

Bij de wijziging van de regeling in 2024 is de standaardvergoeding in Bijlage 6 Verminderen van eiwit in het rantsoen (artikel 2.25.2, onder a) door een onafhankelijk adviesbureau (Boerenverstand) aangepast. Uit wetenschappelijke literatuur volgt op welke wijze tankmelkureum gecorreleerd is aan het eiwitgehalte van het rantsoen. Op basis hiervan is een effect bepaald van 2,8 mg/dL van het tankmelkureum per 10 g/kg RE-daling.

 

F.

 

Na de toelichting op paragraaf 2.28 wordt een toelichting op paragraaf 2.29 ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.29 Gebiedsgerichte beëindiging veehouderijen

 

Deze regeling is enerzijds gericht op het realiseren van een structurele, blijvende reductie van de stikstofbelasting en stikstofemissie vanuit veehouderijlocaties en anderzijds om via het sluiten van veehouderijlocaties een bijdrage te leveren aan gebiedsprocessen die gericht zijn op het realiseren van opgaven voor stikstof, water, klimaat en natuur.

 

Via deze regeling wordt het budget ingezet dat van het Rijk is verkregen voor de beëindiging van veehouderijen. Omdat voor beëindiging geen afdoende staatssteunkader is, heeft het Rijk mede op ons verzoek de SPUK Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging opgesteld en voor notificatie aan de Europese Commissie aangeboden. Op grond van deze provinciale regeling zullen we het geld uit deze SPUK besteden, maar ook het resterende deel van het budget dat we eind 2022 van het Rijk hebben gekregen in het kader van de Versnellingsgelden Transitie Landelijk gebied.

 

Veehouders die hun veehouderijlocatie volledig of gedeeltelijk willen sluiten, kunnen middels deze regeling een subsidie hiervoor aanvragen. Een veehouderijlocatie moet om in aanmerking te komen voldoen aan een drempelwaarde en in een specifiek aangewezen gebied van de provincie liggen, namelijk in of nabij Natura 2000-gebieden in Gelderland die stikstofgevoelig zijn. Het gaat daarbij om de gebieden Veluwe, Bruuk, St.-Jansberg, Stelkampsveld, Willinks Weust, Wooldse Veen, Korenburgerveen, Bekendelle, Binnenveld of Landgoed Brummen of de bijbehorende overgangsgebieden van 2,5 kilometer. De subsidie is met name gebaseerd op de getaxeerde waarde van het vastgoed van de onderneming. De aanvraag kan worden ingediend nadat een vooroverleg met de provincie heeft plaatsgevonden en de provincie op grond daarvan een taxatie heeft laten uitvoeren.

 

De regeling kent een lage drempel voor toetreding om zoveel mogelijk bedrijven in de gelegenheid te stellen om van deze regeling gebruik te maken. De regeling zal na elke openstelling worden geëvalueerd en zo nodig worden aangepast.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 2.29.3 Vooroverleg

Het doel van het vooroverleg is een beeld te krijgen van de omvang van de aanvraag. Op grond van het vooroverleg laat Gedeputeerde Staten een taxatie uitvoeren.

 

Artikel 2.29.5 Bepaling drempelwaarde stikstofemissie

Derde lid

Dit lid maakt het mogelijk rekening te houden met bijzondere omstandigheden in de bedrijfsvoering twee jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, zoals een lager gemiddeld aantal vanwege een dierziektenuitbraak.

 

Artikel 2.29.8 Subsidiabele kosten

Veehouders zonder productierechten, komen niet in aanmerking voor vergoeding van de kosten in het eerste lid, onder a.

 

Eerste lid, onder d

Het gaat hier om vergoeding voor advieskosten en proceskosten die samenhangen met sloop, afvoer en waardeverlies.

 

Artikel 2.29.10 Hoogte van de subsidie

Vijfde lid

Deze peildatum is opgenomen zodat de waarde van het productierecht en/of de productiecapaciteit wordt gewaardeerd op de meest actuele marktwaarde.

 

Artikel 2.29.11 Weigeringsgronden

Onder c

Met Unienormen wordt hier bedoeld: norm van de Unie als bedoeld in randnummer 33, onder 64, van het landbouwsteunkader;

 

Onder e

De activiteiten moeten bijdragen aan de volgende doelstellingen: stikstof, water, klimaat of natuur.

 

Artikel 2.29.12 Verplichtingen volledige sluiting veehouderijlocatie

Derde lid

Voor de berekening van de omvang van het minimaal door te halen productierecht wordt het referentiejaar gebruikt. Het te vervallen varkens- of pluimveerecht bedraagt minimaal 80% van dat varkens- of pluimveerecht. Het te vervallen fosfaatrecht bedraagt minimaal 95% van dat fosfaatrecht.

 

Zevende lid

Het Rijk heeft in het kader van de SPUK Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging een modelovereenkomst hiervoor opgesteld.

 

Artikel 2.29.13 Verplichtingen gedeeltelijke sluiting veehouderijlocatie

Zevende lid

Het Rijk heeft in het kader van de SPUK Maatregel Gebiedsgerichte Beëindiging een modelovereenkomst hiervoor opgesteld.

 

G.

 

Na de toelichting op paragraaf 4.10 wordt een toelichting op paragraaf 4.13 ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 4.13 Ondersteuning exploitatie veerdiensten

 

Artikel 4.13.3 Criteria

 

Diensten van algemeen economisch belang (DAEB) zijn economische activiteiten die een publiek belang dienen. Het exploiteren van een veerdienst is een voorbeeld van zo’n DAEB. Exploitanten van veren kunnen door middel van een DAEB-toewijzing door een gemeente worden belast met de uitvoering van een DAEB.

Door het toewijzen van een veerdienst als DAEB aan de veerexploitant kan een oevergemeente op basis van de DAEB De-minimisverordening of, als aan alle voorwaarden uit het Altmark-arrest is voldaan, subsidie verlenen in overeenstemming met de staatssteunregels.

De DAEB-toewijzing moet gelden vanaf het kalenderjaar waarover subsidie wordt aangevraagd.

 

Artikel 4.13.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door één van de twee oevergemeenten per veerdienst.

 

Artikel 4.13.5 Aanvraag

Aanvragen voor subsidie kunnen ieder jaar van 1 september tot 15 oktober worden ingediend. Daarna worden alle aanvragen in samenhang bekeken in verband met de hoogte van het subsidieplafond.

 

Artikel 4.13.6 Hoogte van de subsidie

Als de tekorten van de Gelderse veren in een vaarseizoen hoger zijn dan het plafond, dan wijken wij af van de standaardverdeling van de middelen uit artikel 1.3.1 van de RSG (verlening op volgorde van binnenkomst). Dit om te voorkomen dat één veerdienst met een omvangrijk exploitatietekort alle middelen krijgt.

 

Artikel 4.13.8 Vaststelling

Alle subsidies op grond van deze regeling worden direct vastgesteld, aangezien het definitieve tekort ten tijde van de aanvraag al bekend is.

 

H.

 

Na de toelichting op paragraaf 8.10 wordt een toelichting op paragraaf 9.7 toegevoegd, luidende:

 

Paragraaf 9.7

 

Gelderland is aangesloten bij verschillende Regio Deals. Voor de uitvoering van verschillende Regio Deals heeft de provincie generieke middelen beschikbaar gesteld. Naast deze generieke middelen bestaat de mogelijkheid dat ook programmatische middelen kunnen worden gebruikt om activiteiten ter uitvoering van de Regio Deals te subsidiëren. Deze middelen worden ingezet als cofinanciering. Om dit voor alle Regio Deals op eenzelfde wijze te organiseren is ervoor gekozen om deze cofinancieringsregeling op te stellen.

 

Artikel 9.7.2

Deze regeling kent twee soorten subsidiabele activiteiten. Allereerst is er de cofinanciering op Regio Deal-niveau, wat betekent dat de betreffende kassier subsidie krijgt ter cofinanciering van de rijksmiddelen. Deze middelen zullen door de kassier worden doorgezet naar de partijen die de projecten uitvoeren ten behoeve van de betreffende Regio Deal.

 

Als tweede is er de cofinanciering op projectniveau. In dat geval zal aan de aanvrager die subsidiabele activiteiten uitvoert cofinanciering krijgen op die activiteiten.

 

Artikel 9.7.4

Afhankelijk van de Regio Deal wordt gestuurd op 50% cofinanciering op projectniveau of op Regio deal niveau. Is het laatste aan de orde, dan kan het voorkomen dat het rijksdeel lager is dan 50%. In dergelijke gevallen kan in overleg het maximale subsidiepercentage worden verhoogd. Het is ook mogelijk dat de Rijksbijdrage onvoldoende is om 50% te financieren, maar dat de partijen in de regio en de provincie toch van mening zijn dat een project moeten kunnen worden gerealiseerd. Ook dan kan in overleg gekozen worden voor een hoger percentage.

 

I.

 

Na de toelichting op paragraaf 8.10 wordt een toelichting op paragraaf 10.2 toegevoegd, luidende:

 

Paragraaf 10.2

 

Artikel 10.2.1

 

De definitie van duurzaamheidsmaatregel, onderdeel e, gaat over een bijdrage aan de biodiversiteit door het aanbrengen van onder meer faunavoorzieningen. Een faunavoorziening is een voorziening die het dieren mogelijk maakt bij openbare infrastructuur veiliger over te steken.

 

Artikel 10.2.3

 

Een projectplan duurzaamheid is een onderbouwd overzicht van een duurzaamheidsmaatregel die genomen wordt om de gemeenschapsvoorziening te verduurzamen en een opgave van de kosten van de maatregel.

Artikel III  

De bijlagen op de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 worden als volgt gewijzigd:

 

A.

 

De titel van Bijlage 4 komt te luiden:

 

Bijlage 4 Uitvoeringsvoorschriften duurzame instandhouding cultuurhistorische waarden behorende bij artikel 5.3.9, vierde lid, artikel 5.4.7, tweede lid en artikel 10.2.7, derde lid

 

B.

 

Bijlage 6 komt te luiden:

 

Bijlage 6 Subsidiebedragen paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij

 

Subsidiebedragen per maatregel behorend bij paragraaf 2.25 Managementmaatregelen melkveehouderij, artikel 2.25.7, eerste en tweede lid, van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023.

 

Verminderen van eiwit in het rantsoen (artikel 2.25.2, onder a)

Gemiddeld ureumgehalte tankmelk (mg/dL)

Vergoeding per hectare:

Maximum subsidie melkveehouder per jaar (max 75 ha)

≥19,5

€ 0

€ 0

19 ,0- 19,4

€ 35

€ 2.625

18,5 - 18,9

€ 69

€ 5.175

18,0 - 18,4

€ 104

€ 7.800

17,5 - 17,9

€ 138

€ 10.350

<17,5

€ 173

€ 12.975

 

Artikel IV  

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op 2 september 2024.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdelen K tot en met O, Q tot en met Z, BB, CC, II, SS, TT, JJJ tot en met PPP, TTT tot en met YYY, FFFF tot en met MMMM, artikel II, onderdelen E en I en artikel III in werking op 17 juli 2024.

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Henri Lenferink

Commissaris van de Koning

Frederik van Ardenne

Secretaris

Naar boven