Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek

Artikel I

 

Gedeputeerde Staten van de provincie Flevoland en de provincie Noord-Holland en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk, Zeewolde, Blaricum, Gooise Meren, Hilversum, Huizen, Laren, en Wijdemeren, ieder voor zover bevoegd,

 

Overwegende dat

Het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten afspraken hebben gemaakt over de vorming van regionale uitvoeringsdiensten, het takenpakket dat deze diensten in ieder geval moeten gaan uitvoeren en de kwaliteitsnormering van vergunningverlening en handhaving;

 

De provincies Flevoland en Noord-Holland en de bovengenoemde deelnemende gemeenten hebben besloten tot oprichting van een Omgevingsdienst;

 

De Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek namens de provincies en de deelnemende gemeenten vergunningverlenende, toezichthoudende en handhavingstaken gaat uitvoeren op het gebied van het milieu-(en omgevingsdomein);

 

Dat de deelnemende colleges van burgemeester en wethouders en Gedeputeerde Staten zijn overeengekomen een gemeenschappelijke regeling te treffen voor het vormen van een Omgevingsdienst.

 

Dat de colleges van burgemeester en wethouders en Gedeputeerde Staten op voorstel van het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek besloten hebben om, naar aanleiding van de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen op 1 juli 2022, de gemeenschappelijke regeling te wijzigen;

 

Gelet op

de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Provinciewet, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht; de toestemmingen van Provinciale Staten van Flevoland en Noord-Holland; de toestemmingen van de gemeenteraden van de gemeenten.

 

BESLUITEN:

 

de Gemeenschappelijke Regeling Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek te wijzigen, zodat deze als volgt luidt:

 

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1. Algemene bepalingen

  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Colleges: colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten: Almere, Dronten, Noordoostpolder, Urk, Lelystad Zeewolde, Blaricum, Gooise Meren, Hilversum, Huizen, Laren en Wijdemeren.

    • b.

      Bestuursorgaan: een bevoegd orgaan van de gemeenten of provincies;

    • c.

      Gemeenten: de rechtspersonen waartoe de colleges overeenkomstig artikel 1:1, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht behoren;

    • d.

      Deelnemers: de gemeenten en de provincies.

    • e.

      Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincies Flevoland en Noord-Holland.

    • f.

      Omgevingsdienst: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 3 van de regeling.

    • g.

      Provinciale Staten: Provinciale Staten van de provincies Flevoland en Noord-Holland.

    • h.

      Provincies: de rechtspersonen waartoe gedeputeerde staten overeenkomstig artikel 1:1, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht behoren;

    • i.

      Raden: de raden van de gemeenten.

    • j.

      Regeling: de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek.

    • k.

      Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

    • l.

      Omgevingswet: Omgevingswet en bijbehorende uitvoeringsbesluiten.

  • 2.

    Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning, respectievelijk de gemeente, de raad, het college (van burgemeester en wethouders), de burgemeester, gelezen: het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Hoofdstuk 2: Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek

Artikel 2. Doelstelling

  • 1.

    De regeling wordt getroffen om te voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 18.21 van de Omgevingswet en anderszins om de deelnemers te ondersteunen bij taken in het kader van het omgevingsrecht.

  • 2.

    Deze regeling is opgezet door de deelnemers met als doel om een robuuste Omgevingsdienst te vormen ten behoeve van een adequate uitvoering van milieutaken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving voor de deelnemers, met inachtneming van artikel 3, derde lid.

  • 3.

    De deelnemers kiezen voor een verbetering van de fysieke leefomgeving door de uitvoering van de taken onder te brengen in deze regionale Omgevingsdienst. De uitvoering wordt bij de Omgevingsdienst ondergebracht met het behoud van de eigen bevoegdheden van alle deelnemers.

  • 4.

    Tevens kan de Omgevingsdienst taken verrichten voor zover de deelnemers hiertoe mandaten of anderszins opdracht verlenen.

Artikel 3. Instelling

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam, genaamd Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV).

  • 2.

    Het openbaar lichaam is gevestigd te Lelystad.

  • 3.

    Het werkgebied van het openbaar lichaam betreft het grondgebied van de deelnemers (voor de provincie Noord-Holland beperkt tot de het gebied van de gemeenten Blaricum, Gooise Meren, Hilversum, Huizen, Laren, en Wijdemeren), behoudens dienstverlening aan derden als bedoeld in artikel 4, achtste lid.

Artikel 4. Taken

  • 1.

    De Omgevingsdienst kan adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten op het gebied van milieu en verzorgt de uitvoering van programma’s en projecten voor de deelnemers, waaronder begrepen het ontwikkelen en handhaven van een gemeenschappelijk uitvoerend milieubeleid, het leveren van milieutechnische kennis, het uitvoeren van onderzoek en metingen en het leveren van een bijdrage aan beleidsontwikkeling.

  • 2.

    De Omgevingsdienst verricht werkzaamheden voor de colleges, voor zover daartoe opdracht of mandaat is verleend.

  • 3.

    De Omgevingsdienst verricht in elk geval werkzaamheden voor de colleges, met inachtneming van het door de diverse colleges vastgestelde beleid op het gebied van:

    • a.

      bij of krachtens de Omgevingswet vastgestelde regelingen of besluiten;

    • b.

      de taken, bedoeld in artikel 18.22 van de Omgevingswet;

    • c.

      het toezicht- en handhavingstaken bij of krachtens de onder a. en b genoemde regelgeving;

    • d.

      milieu-, toezichts- en handhavingstaken op grond van andere weten regelgeving dan genoemd onder a. en b.

  • 4.

    De Omgevingsdienst verricht werkzaamheden voor Gedeputeerde Staten, voor zover daartoe opdracht of mandaat is verleend en met inachtneming van het door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleid op het gebied van:

    • a.

      de in het derde lid, onder a. en b. genoemde wet- en regelgeving, voor zover Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn;

    • b.

      de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland onderscheidenlijk de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland;

    • c.

      de toezichts- en handhavingstaken bij of krachtens de onder a. en b. genoemde regelgeving;

    • d.

      milieu-, toezichts- en handhavingstaken op grond van andere weten regelgeving dan onder a. en b. genoemd.

  • 5.

    De Omgevingsdienst verricht werkzaamheden ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering zoals:

    • a.

      het opstellen en vaststellen van een bedrijfsplan en beleidsplannen van de Omgevingsdienst;

    • b.

      het jaarlijks vaststellen van een jaarverslag.

  • 6.

    Voor zover bij de mandaatverlening niet anders is bepaald kan ten aanzien van de aan de Omgevingsdienst in mandaat opgedragen taken en bevoegdheden ondermandaat worden verleend. Dit lid is van overeenkomstige toepassing op de machtiging ter verrichting van (andere) taken.

  • 7.

    Indien ten gevolge van wijziging van wettelijke regelingen ter bescherming van het milieu, de uitvoering van werkzaamheden als bedoeld in het tweede tot en met zesde lid, ter uitvoering strekken van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het van kracht worden van deze regeling strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door hun wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken die in de genoemde artikelleden aan de Omgevingsdienst zijn gemandateerd en waartoe de Omgevingsdienst gemachtigd is.

  • 8.

    De Omgevingsdienst kan op hun verzoek aan deelnemers en derden, zijnde niet deelnemers aan deze regeling, adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten tegen vergoeding. Hieronder valt in elk geval ook het organiseren en verzorgen van opleidingen gerelateerd aan het takenpakket van de Omgevingsdienst.

  • 9.

    De totale omvang op jaarbasis van werkzaamheden als bedoeld in het achtste lid mag niet meer bedragen dan de grenzen bedoeld in artikel 2.24b, eerste lid, van de Aanbestedingswet 2012.

  • 10.

    De deelnemende gemeenten kunnen er voor kiezen om voor de ondersteuning van de rampenbestrijding en crisisbeheersing, aanvullende onderdelen onder te brengen bij de Omgevingsdienst, voor zover deze taken niet op grond van de wet reeds aan het bestuur van de Veiligheidsregio Flevoland onderscheidenlijk de Veiligheidsregio Gooi en Vechtstreek dan wel de GGD Flevoland of de GGD Gooi en Vechtstreek toekomen.

Hoofdstuk 3: Inrichting en samenstelling van het bestuur

Artikel 5. Het bestuur

Het bestuur van de Omgevingsdienst bestaat in ieder geval uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

 

Paragraaf 1 Algemeen bestuur

Artikel 6. Samenstelling algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit zoveel leden als dat er deelnemers zijn, met inachtneming van het tweede en derde lid.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten wijzen uit hun midden ieder één lid in het algemeen bestuur aan. Indien een provincie meer dan 20% van de financiële bijdrage als bedoeld in artikel 7, eerste lid, voor zijn rekening neemt, dan wijzen Gedeputeerde Staten van deze provincie twee leden in het algemeen bestuur aan. Deze leden hebben ieder de helft van het aantal stemmen van de betreffende deelnemer, als bedoeld in artikel 7, eerste lid.

  • 3.

    De colleges wijzen uit hun midden ieder één lid in het algemeen bestuur aan. Indien een gemeente meer dan 20% van de financiële bijdrage als bedoeld in artikel 7, eerste lid, voor zijn rekening neemt, dan wijst het college van deze gemeente twee leden in het algemeen bestuur aan. Deze leden hebben ieder de helft van de stemmen van de betreffende deelnemers, als bedoeld in artikel 7, eerste lid.

  • 4.

    De colleges en Gedeputeerde Staten wijzen voor de door hen benoemde leden van het algemeen bestuur plaatsvervangende leden aan, die de door hen benoemde leden bij ontstentenis of verhindering vervangen. Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur is op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur zoals bedoeld in het tweede, derde en vierde lid geschiedt voor dezelfde periode als waarvoor het betreffende college of Gedeputeerde Staten worden benoemd en vindt zo spoedig mogelijk plaats na vorming van het betreffende college of Gedeputeerde Staten in nieuwe samenstelling.

  • 6.

    De leden van het algemeen bestuur treden af op de dag waarop de nieuw aangewezen leden van het algemeen bestuur in functie treden.

  • 7.

    Wanneer een lid van het algemeen bestuur ophoudt lid te zijn van het college of Gedeputeerde Staten dat hem heeft benoemd, dan houdt hij tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur. Het college of Gedeputeerde Staten dat hem heeft benoemd, voorziet zo spoedig mogelijk in de vervulling van de vacature.

  • 8.

    De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen.

  • 9.

    Bij tussentijds ontslag voorziet het betreffende college of Gedeputeerde Staten zo spoedig mogelijk in de aanwijzing van een nieuw lid van het algemeen bestuur.

  • 10.

    Leden van het algemeen bestuur, die ontslag hebben genomen, blijven hun functie waarnemen totdat onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.

Artikel 7. Stemverdeling en quorum

  • 1.

    De verdeling van de stemmen geschiedt naar rato van de totale financiële bijdrage per deelnemer van het voorgaande kalenderjaar aan de gemeenschappelijke regeling, met dien verstande dat een deelnemer niet meer dan 49% van het totaal aantal stemmen kan hebben.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt op basis van het bepaalde in het eerste lid uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor deze geldt de stemverdeling vast.

  • 3.

    Een stemming is alleen geldig als meer dan de helft van het aantal stemmen én meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft, en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden overeenkomstig artikel 28, eerste lid Provinciewet, daaraan heeft deelgenomen.

  • 4.

    Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt én de volstrekte meerderheid vereist van het aantal uitgebrachte stemmen én de instemming met het besluit van tenminste drie leden van het algemeen bestuur.

Artikel 8. Onverenigbaarheden

Onverminderd het bepaalde in de artikel 52 juncto artikel 20 van de Wet is het lidmaatschap van het algemeen bestuur onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één van de deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van de Omgevingsdienst aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met een ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld zij die in dienst van één van de deelnemers dan wel de Omgevingsdienst op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

Artikel 9. Vergaderingen algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2.

    Het algemeen bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt, dan wel ten minste een vijfde van het aantal leden dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoekt.

  • 3.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. Indien de voorzitter dan wel een vijfde gedeelte van de aanwezige leden het nodig oordeelt, dient het algemeen bestuur te besluiten of zal worden vergaderd met gesloten deuren.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 10. Bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1.

    Alle bevoegdheden in het kader van de regeling, die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen, behoren aan het algemeen bestuur toe, tenzij bij wet of regeling anders is bepaald.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan besluiten tot het oprichten van of deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties, en onderlinge waarborgmaatschappijen, onverminderd het bepaalde in artikel 55a van de Wet.

Artikel 11. Zienswijze bij voorgenomen besluiten

Tenzij het algemeen bestuur anders bepaald, worden er buiten de in deze regeling of bij of krachtens de wet bepaalde gevallen geen besluiten van het algemeen bestuur aan de raden van de deelnemende gemeenten of provinciale staten van de deelnemende provincies voorgelegd voor een zienswijze, als bedoeld in artikel 52, eerste lid, juncto artikel 10, vijfde lid, van de Wet.

Artikel 12. Participatie

  • 1.

    Ingezetenen van de gemeenten en belanghebbenden worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid op grond van deze regeling al dan niet langs elektronische weg betrokken, voor zover dat bij of krachtens wet is vereist, of voor zover door het algemeen bestuur bepaald.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan, in afwijking van artikel 52, eerste lid, juncto artikel 10, zevende lid, van de Wet, een ander proces van participatie bepalen;

  • 3.

    Het algemeen bestuur betrekt de reacties in haar besluitvorming en maakt kenbaar wat het met deze reacties heeft gedaan.

     

Paragraaf 2 Dagelijks bestuur

Artikel 13. Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat, de voorzitter inbegrepen, uit vijf leden die door en uit het algemeen bestuur worden aangewezen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit één lid aangewezen uit de door Gedeputeerde Staten aangewezen leden, twee leden uit de door de Noord-Hollandse colleges aangewezen leden en twee leden uit de door de Flevolandse colleges aangewezen leden.

  • 3.

    De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 4.

    De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag waarop zij ophouden lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 5.

    De leden van het dagelijks bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen.

  • 6.

    Bij tussentijds ontslag voorziet het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk in de aanwijzing van een nieuw lid van het dagelijks bestuur

  • 7.

    Leden van het dagelijks bestuur, die ontslag hebben genomen, blijven hun functie waarnemen tot onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.

Artikel 14. Vergaderingen dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, voor zover het dagelijks bestuur niet anders heeft bepaald.

Artikel 15. Bevoegdheden dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur is belast met:

  • a.

    het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter overweging en beslissing wordt voorgelegd;

  • b.

    het uitvoeren van besluiten van het algemeen bestuur;

  • c.

    het beheer van de financiële administratie;

  • d.

    de zorg, voor zover niet aan anderen opgedragen, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

  • e.

    het stimuleren en coördineren van overleg tussen de deelnemers;

  • f.

    het behartigen van de belangen van de Omgevingsdienst bij andere overheden, instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor de Omgevingsdienst van belang is;

  • g.

    het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles, wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit;

  • h.

    het houden van toezicht op al hetgeen de Omgevingsdienst aangaat;

  • i.

    het procederen in eerste aanleg in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen;

  • j.

    spoedshalve beroep instellen of bezwaar maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, schorsing van de aangevochten beslissing of een voorlopige voorziening ter zake verzoeken, indien ingevolge een wettelijk voorschrift aan de Omgevingsdienst het recht van bezwaar en beroep toekomt;

  • k.

    besluiten namens de Omgevingsdienst, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist; en

  • l.

    te beslissen tot privaatrechtelijke rechtshandelingen, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid.

Artikel 16. Zienswijzen bij voorgenomen besluiten

Buiten de in deze regeling of bij of krachtens wet bepaalde gevallen zijn er geen besluiten van het dagelijks bestuur, waarvoor aan de raden vooraf zienswijze, als bedoeld in artikel 52, eerste lid, juncto 10, vijfde en zesde lid van de Wet, wordt gevraagd.

 

Paragraaf 3 Voorzitter

Artikel 17. Voorzitter

  • 1.

    De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen. Het algemeen bestuur beslist niet dan nadat het dagelijks bestuur in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen naar voren te brengen.

  • 2.

    De voorzitter is voorzitter van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

Artikel 18. Bevoegdheden voorzitter

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door een door het dagelijks bestuur uit zijn midden aan te wijzen lid van dit bestuur.

  • 3.

    De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4.

    De voorzitter vertegenwoordigt de Omgevingsdienst in en buiten rechte.

  • 5.

    De voorzitter kan de in het vorige lid genoemde vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

Artikel 19. Zienswijzen bij voorgenomen besluiten

Buiten de in deze regeling of bij of krachtens wet bepaalde gevallen zijn er geen besluiten van de voorzitter, waarvoor aan de raden vooraf zienswijze, als bedoeld in artikel 52, eerste lid, juncto artikel 10, vijfde en zesde lid van de Wet, wordt gevraagd.

Hoofdstuk 4: Informatie en Verantwoording

Artikel 20. Informatie van het bestuur aan raad of Provinciale Staten

  • 1.

    Het algemeen bestuur, dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken de raden en Provinciale Staten gevraagd of ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur van de Omgevingsdienst gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 2.

    Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de raden en Provinciale Staten alle inlichtingen die door één of meer leden van die organen worden verlangd.

  • 3.

    Het reglement van orde voor het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het in de vorige leden bepaalde.

Artikel 21. Informatie en verantwoording van leden van het algemeen bestuur aan college of Gedeputeerde Staten

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur geeft aan het college of Gedeputeerde Staten, dat hem heeft aangewezen, alle inlichtingen die door het betreffende college of Gedeputeerde Staten, of één of meer leden daarvan, worden verlangd op de binnen die gemeente of de provincie gebruikelijke wijze.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur kan door het college of Gedeputeerde Staten, dat hem heeft aangewezen, ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid op de binnen die gemeente of de provincie gebruikelijke wijze.

  • 3.

    Het bestuursorgaan dat een vertegenwoordiger in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan deze vertegenwoordiger ontslaan, indien deze het vertrouwen van dit bestuursorgaan niet meer bezit.

Artikel 22. Informatie en verantwoording van leden van het dagelijks bestuur aan algemeen bestuur

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur, tezamen en ieder afzonderlijk, zijn aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur. De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter geven mondeling of schriftelijk de door het algemeen bestuur dan wel door één of meer leden van het algemeen bestuur gevraagde inlichtingen.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit, onverminderd het bepaalde in artikel 50a, eerste lid, juncto 19a, derde lid, van de Wet.

Artikel 23. Verantwoording uitvoeringsprogramma

  • 1.

    Het dagelijks bestuur stelt periodiek een of meerdere uitvoeringsprogramma’s voor bij de OFGV belegde taken vast.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur legt periodiek verantwoording af over de vorderingen in het uitvoeringsprogramma aan de colleges respectievelijk de gedeputeerde staten die bij het betreffende uitvoeringsprogramma betrokken zijn.

Hoofdstuk 5: Commissies

Artikel 24. Adviescommissies

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan commissies van advies instellen. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden en de samenstelling.

  • 2.

    De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of de voorzitter en de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter.

  • 3.

    Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of de voorzitter worden door het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter ingesteld.

Hoofdstuk 6: Ambtelijke organisatie

Artikel 25. Secretaris

  • 1.

    Het dagelijks bestuur besluit omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris. Het dagelijks bestuur gaat niet over tot benoeming dan nadat het algemeen bestuur in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen kenbaar te maken aan het dagelijks bestuur.

  • 2.

    De secretaris is tevens de directeur van de Omgevingsdienst.

  • 3.

    De secretaris is het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter behulpzaam bij de vervulling van hun taak.

  • 4.

    De secretaris is bij de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 5.

    De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden door de secretaris meeondertekend.

  • 6.

    De secretaris is belast met de leiding van het ambtelijk apparaat.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de secretaris.

Artikel 26. Overige medewerkers

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is, binnen het raam van de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie, belast met de benoeming, schorsing, het ontslag dan wel de tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht van medewerkers in dienst van de Omgevingsdienst.

  • 2.

    Op de medewerkers in dienst van het openbaar lichaam is de rechtspositieregeling CAR-UWO van toepassing, tenzij overeenkomstig het bepaalde in de Ambtenarenwet het dagelijks bestuur op enig moment zelf voorziet in de rechtspositie.

  • 3.

    Waar in de in het tweede lid bedoelde rechtspositieregeling wordt gesproken van “gemeenteraad”, “college” dan wel “hoofd van de dienst” wordt voor de toepassing in het kader van deze regeling respectievelijk gelezen: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de secretaris.

Hoofdstuk 7: Financiën en beheer van de Omgevingsdienst

Artikel 27. Begrotingsjaar

Het begrotingsjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 28. Begroting

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden en aan Provinciale Staten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt met inachtneming van artikel 190 Provinciewet jaarlijks een ontwerpbegroting op overeenkomstig de wettelijke vormvereisten.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de raden en Provinciale Staten.

  • 4.

    De raden en Provinciale Staten kunnen binnen twaalf weken hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur stelt de raden en Provinciale Staten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast op uiterlijk 1 september in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 6.

    Het algemeen bestuur zendt de vastgestelde begroting toe aan de raden en Provinciale Staten.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 8.

    Het bepaalde in het derde, vierde en vijfde lid is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten onderscheidenlijk de provincies.

  • 9.

    Het algemeen bestuur past jaarlijks bij het vaststellen van de begroting van enig jaar voor 80% van de begroting een indexering gebaseerd op de Loonvoet sector overheid en voor 20% van de begroting een indexering gebaseerd op de Prijs overheidsconsumptie, netto materieel uit de “Septembercirculaire gemeentefonds” van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toe, die betrekking heeft op het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat en voor het desbetreffende begrotingsjaar is geprognosticeerd.

  • 10.

    Het algemeen bestuur kan besluiten voor enig jaar een hoger indexpercentage dan de genoemde percentages in het negende lid toe te passen. Dit besluit van het algemeen bestuur wordt genomen bij twee derde meerderheid van het aantal stemmen in het algemeen bestuur.

Artikel 29. Jaarrekening

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt vóór 30 april de voorlopige jaarrekening aan de raden en aan provinciale staten.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening met inachtneming van artikel 190 van de Provinciewet vast op uiterlijk 1 juli in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde jaarrekening ter kennisneming aan de raden en Provinciale Staten.

  • 4.

    De vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur zendt een voorstel voor een definitieve resultaatsbestemming met betrekking tot een resultaat als bedoeld in het tweede lid toe aan de raden en Provinciale staten voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 7.

    De raden en Provinciale Staten kunnen tot 1 oktober van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, hun zienswijze over het voorstel voor een definitieve resultaatsbestemming naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij het voorstel voor een definitieve resultaatsbestemming, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden. Het algemeen bestuur stelt de definitieve resultaatsbestemming zo spoedig mogelijk vast na de in de eerste volzin van dit lid genoemde datum.

Artikel 30. Vaststellen vergoeding voor dienstverlening

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan bij reglement regels stellen omtrent de verdeling van de kosten. Een dergelijk reglement wordt eens in de drie jaar aangepast. In de begroting is, met inachtneming van het reglement, opgenomen welke diensten de deelnemers afnemen en welke vergoeding elke deelnemer hiervoor aan de Omgevingsdienst is verschuldigd. Het tarief voor de diensten is gebaseerd op de kostprijs, verhoogd met een opslag voor onvoorzien en reservevorming.

  • 2.

    De deelnemers betalen bij wijze van voorschot jaarlijks voor 15 januari, 15 april, 15 juli en 15 oktober telkens een vierde van de in het eerste lid bedoelde vergoeding.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding als bedoeld in het eerste lid is gebaseerd op de omvang van het door de Omgevingsdienst voor elke deelnemer uit te voeren takenpakket.

Artikel 31. Financiële voorschriften

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt bij reglement regels vast met betrekking tot de uitgangspunten voor het financiële beleid, de regels voor het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie en het beheer van de geldmiddelen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor een verzekering van de risico’s verbonden aan het optreden van de Omgevingsdienst, het in dienst hebben van (tijdelijk) personeel en het beheer van eigendommen en gelden.

  • 3.

    De directeur van de Omgevingsdienst zorgt namens het dagelijks bestuur ervoor dat de in het tweede lid bedoelde verzekering bij voortduring in overeenstemming wordt gehouden met de samenstelling van het personeel, de individuele omstandigheden van de personeelsleden en het algemene loonpeil.

Artikel 32. Reserves en voorzieningen

Het algemeen bestuur stelt een financieel reglement vast met betrekking tot de reserves en voorzieningen van de Omgevingsdienst en benoemt daarbij een aan te houden noodzakelijk niveau van de algemene reserve, passend bij het risicoprofiel van de Omgevingsdienst.

Artikel 33. Financiering

Het algemeen bestuur stelt een treasurystatuut vast waarin onder meer geregeld is het aangaan van geldleningen en rekeningcourantovereenkomsten en het uitlenen van geld en het doen van garantstellingen, met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.

Hoofdstuk 8 Archiefbescheiden

Artikel 34. Archief

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de organen ingesteld bij de gemeenschappelijke regeling overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten van Flevoland oefenen toezicht uit op de aan het dagelijks bestuur opgedragen zorg voor de archiefbescheiden.

  • 3.

    De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats van het Flevolands Archief.

  • 4.

    De archivaris van het Flevolands Archief oefent toezicht uit op het onder het derde lid genoemde beheer.

  • 5.

    Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde organen is aangewezen de archiefbewaarplaats van het Flevolands Archief.

  • 6.

    Na opheffing van de gemeenschappelijke regeling worden de onder het derde lid bedoelde archiefbescheiden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van het Flevolands Archief.

  • 7.

    De onder het vijfde en zesde lid bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de archivaris van het Flevolands Archief.

Hoofdstuk 9 Toe- en uittreding

Artikel 35. Toetreding

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan naar aanleiding van een verzoek tot toetreding een voorstel tot toetreding doen.

  • 2.

    Toetreding vindt plaats bij daartoe strekkende besluiten van de bevoegde bestuursorganen van tenminste twee derde van de deelnemers, alsmede van het toetredende bestuursorgaan zelf, onverminderd het bepaalde in artikel 51, tweede tot en met het vierde lid van de Wet.

  • 3.

    Toetreding is mogelijk gedurende het gehele kalenderjaar.

  • 4.

    Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de toetreding en kan hieraan voorwaarden verbinden.

Artikel 36. Uittreding

  • 1.

    Het algemeen bestuur doet naar aanleiding van een verzoek tot uittreding van een van de deelnemers een voorstel tot regeling van de gevolgen van de uittreding aan de colleges en Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Uittreding vindt plaats na een daartoe strekkend besluit van het uittredende bestuursorgaan, onverminderd het bepaalde in artikel 51, tweede tot en met vierde lid van de Wet. Het uittredende bestuursorgaan zendt het besluit aan het algemeen bestuur. De procedure vangt aan de dag nadat het algemeen bestuur het besluit heeft ontvangen.

  • 3.

    De feitelijke uittreding kan eerst plaatsvinden per 1 januari van het tweede jaar volgend op het jaar waarin het besluit tot uittreding, als bedoeld in het tweede lid, is genomen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur inventariseert binnen zes maanden de gevolgen van uittreding na overleg met de deelnemers in een uittredingsplan waartoe in ieder geval behoren:

    • a.

      de gevolgen voor het personeel zoals de toewijzing, terugname of overname van medewerkers;

    • b.

      de financiële gevolgen zoals het schema voor afbouw van de bijdrage; alsmede juridische en organisatorische consequenties en de kosten daarvan die direct het gevolg zijn van de uittreding.

  • Onverminderd het bepaalde in dit artikel zijn de laatstelijk door het algemeen bestuur vastgestelde en geldende spelregels inzake het toevoegen of terugtrekken van taken of diensten, zoals deze luiden op het moment van de start van de procedure als bedoeld in het tweede lid, van overeenkomstige toepassing op de gevolgen van uittreding als bedoeld in de vorige volzin.

  • 5.

    De financiële gevolgen van de uittreding worden door het uittredende bestuursorgaan gedragen.

  • 6.

    Het algemeen bestuur stelt binnen 12 maanden na ontvangst van het besluit tot uittreding het uittredingsplan definitief vast.

  • 7.

    Het algemeen bestuur stelt overeenkomstig het vierde lid de gevolgen vast voor het beëindigen of verminderen van een bepaalde taak of dienst van de Omgevingsdienst.

  • 8.

    Het algemeen bestuur kan algemene regels stellen met betrekking tot vijfde lid.

  • 9.

    Het dagelijks bestuur draagt er zorg voor dat de kosten van uittreding zo beperkt mogelijk blijven.

Artikel 37. Wijziging of opheffing

  • 1.

    De colleges en Gedeputeerde Staten, het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur kunnen voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2.

    Deze regeling kan worden gewijzigd indien de bevoegde bestuursorganen van tenminste twee derde van het aantal deelnemers daarmee hebben ingestemd, onverminderd het bepaalde in artikel 51, tweede tot en met vierde lid, van de Wet.

  • 3.

    De artikelen 2, 4, 6, eerste tot en met vierde lid, 7, 13, eerste en tweede lid, 33, 35 en 36 van deze regeling kunnen alleen worden gewijzigd indien alle deelnemers daarmee instemmen.

  • 4.

    De regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van tenminste twee derde van alle deelnemers, onverminderd het bepaalde in artikel 51, tweede tot en met het vierde lid, van de Wet.

  • 5.

    Ingeval van opheffing, stelt het algemeen bestuur, de deelnemers gehoord, een liquidatieplan vast en regelt de vereffening van het vermogen.

Hoofdstuk 11: Slotbepalingen

Artikel 38. Geschillenregeling

  • 1.

    Voordat over geschillen, omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van een regeling tussen besturen van de deelnemers of tussen besturen van een of meer deelnemers en het bestuur van de Omgevingsdienst, de beslissing van de burgerlijke rechter wordt ingeroepen, legt het algemeen bestuur het geschil voor aan een daartoe door deelnemers in te stellen geschillencommissie of een door de deelnemers aan te wijzen mediator.

  • 2.

    De geschillencommissie bestaat uit vertegenwoordigers, aangewezen door elk der bij het geschil betrokken partij, alsmede een door deze vertegenwoordigers aangewezen onafhankelijke voorzitter.

  • 3.

    De geschillencommissie of de aangewezen mediator hoort de bij het geschil betrokken besturen.

  • 4.

    De geschillencommissie brengt aan het algemeen bestuur advies uit en de mediator rapporteert over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

Artikel 39 Evaluatie

  • 1.

    Het algemeen bestuur draagt minimaal een keer in de bestuursperiode van vier jaar zorg voor een evaluatie van de regeling.

  • 2.

    De evaluatie heeft onder meer, doch niet uitsluitend, tot doel na te gaan:

    • a.

      of, en zo ja in welke mate, de met deze regeling beoogde samenwerking is gerealiseerd;

    • b.

      of, en zo ja in welke mate, de bij deze regeling opgedragen taken, in het licht van de beoogde samenwerking, aanpassing behoeven.

Artikel 40. Slotbepaling

  • 1.

    Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

  • 2.

    De regeling wordt overeenkomstig artikel 26 van de Wet bekend gemaakt en treedt op de derde dag na bekendmaking in werking met dien verstande dat de leden 10 en 11 van artikel 23 in werking treden per 1 januari 2019.

  • 3.

    De Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek voegt de gegevens toe in het landelijk register overeenkomstig artikel 26, tweede lid, van de Wet.

Artikel 41. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als “Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek".

Artikel II.  

Deze wijziging treedt in werking de dag na bekendmaking.

Gedeputeerde Staten van Flevoland,

de secretaris

de voorzitter

Toelichting bij Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Flevoland en Gooi en Vechtstreek

Algemeen

In deze gemeenschappelijke regeling zijn de meest essentiële zaken opgenomen, waarmee wordt voldaan aan de wens om een ‘lichte’ regeling. De regeling is zo flexibel mogelijk geformuleerd, in die zin dat de regeling op onderdelen met nadere regels of beleidsregels verder concreet kan worden aan- of ingevuld. In het vervolg op de gemeenschappelijke regeling zullen andere besluiten, zoals mandaatbesluiten e.d. worden vastgesteld.

 

De regeling geeft de basis voor een taakgerichte uitvoeringsorganisatie waar nadrukkelijk geen sprake is van bevoegdheidsoverdracht. Taken worden uitgevoerd op basis van mandaatverlening door de bevoegde gezagen.

 

Een aantal bepalingen in deze gemeenschappelijke regeling behoeft strikt genomen niet in de regeling te worden opgenomen omdat deze bepalingen al in bijv. de Wet gemeenschappelijke regelingen staan. Het betreft o.m. de bepalingen met betrekking tot het instellen van commissies van advies (artikel 24) en het naar voren brengen van zienswijzen op de ontwerpbegroting (artikel 28).

Dergelijke bepalingen zijn opgenomen met het oog op de leesbaarheid van de regeling in de praktijk van alle dag.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Art. 2. Doelstelling

De Omgevingsdienst Flevoland Gooi en Vechtstreek moet groeien tot een robuuste en toekomst vaste organisatie, waardoor een adequate taakuitoefening voor het gebied van de provincie Flevoland en van de gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek wordt gewaarborgd. De eenduidigheid in de aanpak van vergunningverlening en handhaving wordt vergroot. Door het bundelen van kennis en taken worden synergievoordelen behaald. De effectiviteit van beleid en uitvoering wordt versterkt doordat de uitvoeringsdienst zorg draagt samen met de deelnemende partijen voor het rond maken van de Plan Do Check Act cyclus. Vanuit zijn uitvoeringsgerichtheid adviseert de dienst bij beleidsontwikkeling.

De uitvoeringsdienst heeft een belangrijke opgave in de bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving keten, zowel door het afspreken van handhaving arrangementen als het uitwisselen van informatie met ketenpartners.

Het toekomstperspectief van de dienst is een groeiende organisatie, zowel met andere partijen als met andere taken. Binnen dit perspectief is ruimte voor individuele wensen van betrokken partijen. De basis van het bestaansrecht van de dienst is dat zij een gebiedsautoriteit is op het gebied van milieu, wellicht op termijn uitgebreid naar het gehele omgevingsrecht.

Aan artikel 2 is ook toegevoegd het belang waarvoor de gemeenschappelijke regeling is getroffen (vgl. art 51 Wgr), dat ook in de gemeenschappelijke regeling moet zijn opgenomen (art. 52 jo. art. 10 lid 1 Wgr).

 

Art. 3 Instelling

Artikel 3, eerste lid bepaalt dat er een openbaar lichaam wordt ingesteld krachtens artikel 52, eerste lid juncto artikel 8 eerste lid van de Wgr. Het openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid (artikel 52 juncto artikel 8 eerste lid Wgr jo. Artikel 2:1 tweede lid Burgerlijk Wetboek) en kan zodoende ook privaatrechtelijke rechtshandelingen verrichten (artikel 2:1, derde lid jo. Art. 2:5 jo. Art. 3:32 van het Burgerlijk Wetboek). Hierdoor kunnen samenwerkingsverbanden ten behoeve van de bedrijfsvoering dan wel samenwerkingsverbanden met de deelnemende partijen en/of andere Omgevingsdiensten worden aangegaan.

 

Het werkgebied van het openbaar lichaam betreft het grondgebied van de deelnemers (voor de provincie Noord-Holland beperkt tot de het gebied van de gemeenten Blaricum, Gooise Meren, Hilversum, Huizen, Laren, en Wijdemeren).

Op basis van artikel 4, achtste lid is het voor OFGV ook mogelijk om opleidingen (taken) te verrichten voor andere gemeenten die niet binnen voorgenoemd werkgebied vallen. Door de extra zinsnede ‘behoudens dienstverlening aan derden als bedoeld in artikel 4, achtste lid’, kan er geen verwarring ontstaan over het werkgebied.

 

Art. 4 Taken.

In artikel 4 is een globale weergave van de taken van de Omgevingsdienst opgenomen. Tot die taken behoren in ieder geval de taken zoals bedoeld in artikel 18.22 van de Omgevingswet en de daarbij behorende bij of krachtens dat artikel de Omgevingswet vastgestelde regelgeving (basistakenpakket). De taakbeschrijving kan verder worden verfijnd. Tevens dienen de mandaatverhoudingen te worden geregeld. In principe zal een en ander door middel van uitvoeringsregels worden vastgesteld. De bevoegdheid daarvoor ligt bij de colleges van GS en de

colleges van de gemeenten. Op deze wijze kan een grote mate van flexibiliteit ontstaan.

 

In artikel 4, derde en vierde lid, wordt met het ‘door de colleges vastgestelde beleid’ respectievelijk het ‘door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleid’ bedoeld het ‘lokaal vastgestelde uniforme VTH-beleidskader’.

 

In artikel 4 lid 8 is geregeld dat de uitvoeringsdienst voor derden, niet deelnemers, werkzaamheden kan verrichten. Lid 10 zegt dat de omvang van deze werkzaamheden per jaar niet meer mag zijn dan 20% van de jaaromzet van de dienst. Deze eis staat vermeld om vast te leggen dat de Omgevingsdienst het merendeel van zijn activiteiten verricht voor de deelnemers, zoals artikel 2.24b lid 1 aanhef en onder b Aanbestedingswet 2012 ook eist. Dit om problemen met het aanbestedingsrecht te voorkomen. Gelet op de bestaande jurisprudentie wordt hiermee voldoende feitelijk onderscheid tussen “overheid” en “markt” gerealiseerd.

 

Het tiende lid van artikel 4 gaat uitsluitend over aanvullende ondersteuning, voor zover dit niet reeds om taken van de veiligheidsregio’s of regionale gezondheidsdiensten gaat.

 

Art. 6 Samenstelling algemeen bestuur

In het algemeen bestuur zal namens alle deelnemers een vertegenwoordiger (gedeputeerde, wethouder) zitting hebben. Het aantal Dagelijks Bestuursleden is gemaximeerd op vijf. Sinds 2015 schrijft artikel 14 lid 3 Wgr voor dat het dagelijks bestuur niet langer een meerderheid mag hebben in het algemeen bestuur. Dit kan op drie manieren worden opgelost: door een verkleining van het dagelijks bestuur, door een andere zetelverdeling in het dagelijks bestuur (meer “kleinere partijen” i.p.v. “grotere partijen” of door een vergroting van het algemeen bestuur. Om de huidige structuur zoveel mogelijk in tact te laten en toch aan de nieuwe Wgr te voldoen wordt voorgesteld een kleine, cosmetische ingreep te doen. De grootste partijen, die meer dan 20% van de stemmen in het algemeen bestuur hebben, krijgen twee leden in het algemeen bestuur. Die twee leden hebben dan ieder 10% van de stemmen (of althans ieder de helft van het totaal aantal van de deelnemer). Op die manier kan, met de huidige spreiding in het dagelijks bestuur, het dagelijks bestuur nimmer een meerderheid in het algemeen bestuur krijgen. Thans betekent dit dat gedeputeerde staten van Flevoland twee leden mogen aanwijzen in het algemeen bestuur. Zij krijgen daardoor in totaal niet meer stemmen. Door deze cosmetische ingreep wordt ook meer bestuurlijke drukte vermeden, zoals wanneer bijvoorbeeld per deelnemer twee leden zouden worden aangewezen. Voor de mate van zeggenschap zou dat immers niks uitmaken, maar de kans dat quorum niet bereikt wordt, wordt wel groter met zoveel leden.

 

Kortom; een deelnemer krijg een stempercentage aan de hand van zijn aandeel in de kosten (artikel 7). Indien een deelnemer meer dan 20% van de kosten draagt krijgt hij niet één maar twee leden in het algemeen bestuur. Deze leden hebben dan ieder de helft van het totaal aantal stemmen van die deelnemer krijgt, zoals bepaald in artikel 7. De betreffende partij krijgt door het hebben van twee leden dus niet meer stemmen. Het betekent wél dat beide leden van het algemeen bestuur (of hun plaatsvervangers) aanwezig moeten zijn om ook het totale stemaantal uit te kunnen brengen. Zij kunnen elkaar niet onderling vervangen.

 

Art. 7 Stemverdeling

De totale financiële inbreng is bepalend voor de stemverdeling in het bestuur. Het stemmenaantal wordt bepaald naar rato van de financiële inbreng, met dien verstande dat één partij nooit meer dan 49% van de stemmen krijgt. Dit voorkomt een vetopositie van een van de partijen.

 

In het vervolg wordt straks maar één keer per jaar de stemverhouding vastgesteld. Tussentijdse aanpassing is dus niet meer mogelijk. Er is niet gekozen voor koppeling aan de begroting, omdat de begroting gedurende het jaar nog kan wijzigen. Dit zou anders betekenen dat de stemverhouding weer aangepast moet worden. De primaire begroting is alleen gebaseerd op de structurele taken. Meerwerkoffertes komen pas in de loop van het jaar en staan dus niet in de begroting. Neemt een deelnemer dus veel meerwerk af (in het voorafgaande jaar), dan krijgt deze meer stemrecht dan op basis van de begroting mag worden verwacht.

 

De jaarlijkse vaststelling gebeurt op basis van de totale bijdrage aan OFGV op peildatum 31/12 van het jaar voorafgaand. Het stemrecht wordt dus bepaald op basis van de financiële bijdrage van dat voorafgaande jaar. Door het stempercentage naar rato van de financiële bijdrage van de deelnemer van het voorafgaande jaar te bepalen, wordt er geen onderscheid gemaakt tussen het inbrengen van een structurele of incidentele taak. Het stempercentage zal dus niet naar rato van de ingebrachte taken worden bepaald. Dit leidt er ook toe dat bij wijziging van de tussentijdse taken, het niet noodzakelijk is om de begroting aan te passen. Het is dan niet nodig om bij elke wijziging de procedure van een zienswijze te doorlopen, waarbij het verplicht is de raad en Staten te betrekken. Vindt er een structurele wijziging plaats, dan dient de begroting te worden aangepast. Pas dan start men een zienswijzeprocedure.

 

Om te voorkomen dat twee grote partijen in het AB de andere 15 deelnemers kunnen overrulen wordt voor het tot stand komen van een besluit bij stemming én de volstrekte meerderheid vereist van het aantal uitgebrachte stemmen én de instemming met het besluit van tenminste drie leden van het algemeen bestuur.

 

Art. 10 Bevoegdheden algemeen bestuur

In dit artikel staat vermeld dat alle bevoegdheden die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen toekomen aan het algemeen bestuur. Ontstaat er op enig moment onduidelijkheid over de vraag welk bestuursorgaan bevoegd is dan is op grond van het bepaalde in dit artikel het algemeen bestuur het bevoegde bestuursorgaan. Daarmee is het systeem van bevoegdheidstoedeling sluitend.

 

Art. 13 Samenstelling dagelijks bestuur

Er is gekozen voor een dagelijks bestuur van vijf leden om de betrokkenheid bij de dagelijkse gang van zaken in de Omgevingsdienst vanuit de gemeenten in Flevoland en in Gooi en Vechtstreek invulling te geven.

 

Art. 14 Vergaderingen dagelijks bestuur Gesloten deuren betekent dat de vergaderingen niet openbaar zijn. De woordkeuze ‘gesloten deuren’ sluit aan bij de wet.

 

Art. 15 onder j. en k. Bevoegdheden dagelijks bestuur

Het betreft hier bevoegdheden inzake de eigen huishouding van de Omgevingsdienst.

 

Art. 17 Voorzitter

Het alternerend voorzitterschap wordt met de voorgestelde wijziging niet vastgelegd, omdat dit in feite zou betekenen dat het voorzitterschap telkens wisselt. Echter, een gedeputeerde is dan 3 jaar voorzitter en een wethouder slechts 1 jaar (in 2018 waren er immers gemeenteraadsverkiezingen en in 2019 alweer Statenverkiezingen). Dit komt niet ten goede van de continuïteit. Daarom is aan het lid toegevoegd dat het algemeen bestuur bevoegd is de voorzitter aan te wijzen, maar daartoe niet mag beslissen dan dat het dagelijks bestuur daartoe in de gelegenheid is gesteld daarover advies uit te brengen. Deze formuleringen voor wensen en bedenkingen komen vaker voor (zie bijvoorbeeld art. 160 lid 2 en art. 169 lid 4 Gemeentewet of art. 55a Wgr). Het dagelijks bestuur kan binnen dit proces een voorstel doen om enigszins het roulatiebeleid te hanteren, zodat er toch enige invloed overblijft.

 

Art. 23 Verantwoording uitvoeringsprogramma

De basis van het uitvoeringsprogramma en de verantwoording daarover is in algemene zin in de GR geregeld. Er is daarbij gekozen om geen datum, frequenties of termijnen te noemen. In de uitvoeringsprogramma’s wordt opgenomen hoe de rapportage daarover verloopt. Naast over het uitvoeringsprogramma, wordt over meer zaken gerapporteerd, zoals financiën, meerwerk etc. Het opnemen van termijnen en frequenties in de GR zou in die combinatie eerder beperkend dan verruimend werken. Het uitvoeringsprogramma voor de bij de OFGV belegde taken is een onderdeel en/of hoofdstuk van het uitvoeringsprogramma dat bevoegde gezagen op basis de kwaliteitscriteria maken.

 

Art. 25 Secretaris

In dit artikel wordt bepaald dat de directeur van de Omgevingsdienst tevens de functie van secretaris vervult. Het betreft derhalve één functionaris.

 

Art. 26 Overige medewerkers

Uitgangspunt is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de landelijke CARUWO-lijn. Om die reden is gekozen voor een gemeentelijke rechtspositieregeling. Daarbij wordt uitgegaan van het ontwikkelen van een eigen regeling voor de Omgevingsdienst Flevoland. Uitgangspunt is de ambtelijke aanstelling. Indien dit wenselijk wordt geoordeeld biedt dit artikel ook de mogelijkheid medewerkers aan te stellen op grond van een arbeidsovereenkomst.

 

Art. 28 Begroting en zienswijzen

Door de termijn van het naar voren brengen van zienswijzen te stellen op twaalf weken wordt aan de raden en staten een redelijke termijn gegeven om binnen deze termijn een weloverwogen zienswijze naar voren te brengen.

 

Art. 28, lid 8 Begrotingswijziging

Het is voor gemeenschappelijke regelingen niet gebruikelijk elke begrotingswijziging voor te leggen aan raden en Provinciale Staten zodat zij zienswijzen naar voren kunnen brengen, omdat dit voor technische wijzigingen een te grote administratieve druk op de partners legt. De meeste Omgevingsdiensten stellen gedurende het jaar zelfs helemaal geen begrotingswijzigingen voor, maar verzoeken hun algemeen bestuur in december van het boekjaar de uitgaven te accorderen. Daarmee is het afwijken van de Wet nog steeds onrechtmatig, maar hoeft de accountant de begrotingsonrechtmatigheid niet mee te wegen in haar oordeel over de jaarrekening.

 

Artikel 59, lid 5 Wgr geeft de mogelijkheid zowel rechtmatig te handelen als de raden en Provinciale staten niet onnodig te belasten: in de eigen GR mag benoemd worden welke begrotingswijzigingen niet aan raden en Provinciale Staten worden voorgelegd. De OFGV kiest voor deze vorm waarin begrotingswijzigingen omtrent de bijdragen van de partners en mutaties in reserves aan het algemeen bestuur worden voorgelegd. Deze wijzigingen zullen aan raden en Provinciale Staten worden verzonden zodat zij zienswijzen naar voren kunnen brengen. Alle andere begrotingswijzigingen die binnen het bestaande beleid en de financiële kaders per programma passen, worden ter vaststelling aan het dagelijks bestuur aangeboden. Dit vereenvoudigt de financiële beheersing en komt overeen met het gebruikelijke autorisatieniveau bij de partners.

 

Art. 28 leden 9 en 10 Indexering

Het algemeen bestuur past jaarlijks bij het vaststellen van de begroting van enig jaar voor 80% van de begroting (het deel salarissen) een indexering gebaseerd op de Loonvoet sector overheid en voor 20% van de begroting (het deel materiele overhead) een indexering gebaseerd op de Prijs overheidsconsumptie, netto materieel uit de “Septembercirculaire gemeentefonds” van het ministerie van BZK toe. De daarin opgenomen cijfers zijn ontleend aan de meest recente publicaties van het CPB. Daarvoor wordt de septembercirculaire die betrekking heeft op het jaar dat aan het begrotingsjaar voorafgaat, voor het desbetreffende begrotingsjaar gehanteerd. Hiermee worden de fluctuaties in de prijsontwikkeling van jaar tot jaar verdisconteerd in de vergoedingen die van de deelnemers zijn verschuldigd voor de diensten die de deelnemers afnemen van de Omgevingsdienst.

 

Het algemeen bestuur kan er voor kiezen om voor enig jaar een hoger indexpercentage toe te passen dan maximaal. Vanwege het uitzonderlijke karakter van een dergelijk besluit is hiertoe een twee - derde meerderheid vereist.

 

Art. 29 Jaarrekening

In de procedure tot vaststelling van de jaarrekening is niet, zoals bij de begroting, voorzien in een zienwijzenprocedure. Belangrijke redenen zijn dat de krappe termijnen zich moeilijk verdragen met de inbouw van een dergelijke procedure en voorts dat hieraan naar verwachting geen behoefte zal bestaan.

 

Art. 30 Vergoeding voor dienstverlening

In het eerste lid is de mogelijkheid opgenomen dat het algemeen bestuur bij reglement algemene regels stelt omtrent de kostenverdeelsleutel, die vervolgens in de begroting gevolgd moeten worden. Dit overeenkomstig het thans bestaande gebruik.

Overwegingen met betrekking tot de bedrijfsvoering kunnen volgens artikel 30 lid 3 aanleiding zijn om af te wijken van de hoofdregel voor de bevoorschotting vastgelegd in lid 2.

 

Art. 32 Reserves en voorzieningen

Het Algemeen Bestuur stelt een Nota Reserves en Voorzieningen vast, waarin nadere regels zijn opgenomen over nut, noodzaak en hoogte van de aan te houden middelen.

 

Art. 34 Archief

Het archief van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek wordt ondergebracht bij het Flevolands archief.

 

De deelnemers blijven als zorgdrager verantwoordelijk voor de zorg van hun archieven. Echter het beheer van de archieven kan wel aan de Omgevingsdienst gemandateerd worden.

 

Een en ander zal uitgewerkt worden in een archiefverordening.

 

Art. 35 en 36 Toe- en uittreding

In principe is er sprake van een vrije toe- en uittreding. Gezien het belang van toetreding van zoveel mogelijk relevante partijen, worden hier geen belemmeringen opgelegd. Tegelijkertijd worden wel een aantal spelregels gehanteerd zoals in deze artikelen en door het AB zijn geformuleerd.

Naar boven