Provinciaal blad van Flevoland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Flevoland | Provinciaal blad 2024, 1030 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Flevoland | Provinciaal blad 2024, 1030 | beleidsregel |
Beleidsregels financiële zekerheid Omgevingswet
Beleidsregels van het college van gedeputeerde staten van de provincie Flevoland inzake de toepassing van de in artikel 13.5 van de Omgevingswet en artikel 4.5 van de Omgevingswet juncto artikel 2.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving opgenomen bevoegdheden (Beleidsregels financiële zekerheid Omgevingswet)
Gedeputeerde Staten van Flevoland,
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Gedeputeerde Staten gelet op het bepaalde in artikel 13.5 en artikel 4.5 van de Omgevingswet in de in artikel 8.5 en 8.6 van het Omgevingsbesluit aangewezen gevallen, voor zover zij ten aanzien van de daar genoemde activiteiten bevoegd gezag zijn, het voorschrift aan een omgevingsvergunning kunnen verbinden, dat degene die een activiteit verricht financiële zekerheid stelt dan wel de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid bij maatwerkvoorschrift kunnen opleggen;
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat met toepassing van de in artikel 13.5 van de Omgevingswet en artikel 4.5 van de Omgevingswet juncto artikel 2.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving opgenomen bevoegdheden de verplichting tot stellen van een financiële verplichting kan opleggen, met inbegrip van de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort;
geboden beschermingsniveau: een beschermingsniveau voor de leefomgeving geboden door de maatregelen conform de best beschikbare technieken als beschreven in de BBT-conclusies of de maatregelen die het bevoegd gezag met toepassing van artikel 8.30, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving aan de omgevingsvergunning heeft verbonden of gaat verbinden;
Artikel 3. Toets aan het drempelbedrag (uitgangspunt 1)
Indien sprake is van een geval als bedoeld in artikel 8.5 van het Omgevingsbesluit, maakt het bevoegd gezag in ieder geval van de in artikel 13.5, eerste lid, of artikel 4.5 van de Omgevingswet opgenomen bevoegdheid gebruik, indien de som van de kosten van afvoer en verwerking van de stoffen die op grond van de omgevingsvergunning of op grond van een rechtstreeks werkende bepaling bij of krachtens de Omgevingswet aanwezig mogen zijn, groter of gelijk is aan € 100.000.
Artikel 4. De methodiek Berenschot (uitgangspunt 2)
Indien geen sprake is van een geval als bedoeld in artikel 8.10, tweede lid aanhef en onder b tot en met d, en lid 3, van het Omgevingsbesluit, een ontgrondingsactiviteit of een wateractiviteit, bepaalt het bevoegd gezag de hoogte van de stellen financiële zekerheid bepaald aan de hand met een berekening met de methodiek Berenschot en door op de bij uitgangspunt 3 beschreven wijze rekening te houden met de in artikel 8.8 van het Omgevingsbesluit opgenomen criteria.
Artikel 5. Invulling van de in artikel 8.8 van de Omgevingswet genoemde criteria (uitgangspunt 3)
Ten aanzien van het in artikel 8.8, aanhef en onder a, van het Omgevingsbesluit genoemde criterium (draagkracht) gaat het bevoegd gezag overeenkomstig de in hoofdstuk 4 van de handreiking daarvoor beschreven werkwijze na, of degene die de activiteit verricht gedurende tenminste de eerste vijf jaar waarin het te stellen voorschrift over financiële zekerheid van kracht kan zijn, in staat is om zelf de nalevingskosten en de herstelkosten te dragen of deze aan het bevoegd gezag te vergoeden.
Het bevoegd gezag houdt met het in artikel 8.8, aanhef en onder e, van het Omgevingsbesluit genoemde criterium (verhouding tussen het risico op schade aan de leefomgeving en de kosten van het stellen van de financiële zekerheid) rekening door:
door na te gaan of de kosten van het stellen van een financiële zekerheid hoger zijn dan 5 % van het berekende bedrag, voor zover degene die de activiteit verricht voldoende maatregelen heeft getroffen om de kans op schade aan de leefomgeving zo gering mogelijk te houden. Van voldoende maatregelen is in ieder geval geen sprake indien een lager beschermingsniveau voor de leefomgeving geboden wordt dan het geboden beschermingsniveau.
Artikel 6. Weging van de in artikel 8.8 van de Omgevingswet genoemde criteria (uitgangspunt 3, vervolg)
Indien het bevoegd gezag bij het gebruik van de in artikel 13.5, eerste lid, of artikel 4.5 van de Omgevingswet opgenomen bevoegdheid rekening houdt met de in artikel 8.8 van het Omgevingsbesluit genoemde criteria, kan dit overeenkomstig het bepaalde in de volgende leden aanleiding geven tot een matiging van in totaal maximaal 25 % van het berekende bedrag.
De in het eerste lid bedoelde matiging bedraagt ten hoogste:
25 % van het berekende bedrag indien degene die de activiteit verricht, gelet op het bepaalde in artikel 5, eerste lid, gedurende de eerste vijf jaar waarin het te stellen voorschrift over financiële zekerheid van kracht kan zijn, redelijkerwijs in staat kan worden geacht om zelf de nalevingskosten en de herstelkosten te dragen of deze aan het bevoegd gezag te vergoeden;
Artikel 7. Randvoorwaarden ten aanzien van de te stellen financiële zekerheid (uitgangspunt 4)
De rechtspersoon waartoe het bevoegd gezag behoort kan de kosten als bedoeld in artikel 13.5, vierde lid, van de Omgevingswet in verband waarmee de financiële zekerheid is gesteld, op zijn eerste schriftelijke aanzegging en zonder vertraging verhalen rechtstreeks op de financiële zekerheid. Enig doen of nalaten door degene die de activiteit verricht, beperkt de feitelijke en juridische mogelijkheden voor dit kostenverhaal niet.
Het in het vorige lid bedoelde kostenverhaal blijft nog tenminste twee jaar mogelijk vanaf het moment waarop degene die de financiële zekerheid stelt, de daarmee gemoeide kosten niet meer betaalt. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing als het bepaalde in artikel 8.11, derde of vierde lid, van het Omgevingsbesluit van toepassing is.
Artikel 8. De jaren 2024 en 2025
In het verlengde van hetgeen bepaald in artikel 8.8 van het Omgevingsbesluit en artikel 3, eerste lid van deze beleidsregel maakt het bevoegd gezag in de jaren 2024 en 2025 gebruik van de in dit artikel neergelegde bepalingen om vast te stellen of financiële zekerheid zal worden opgelegd aan een bedrijf. Daarbij worden de criteria zowel toegepast op bedrijven die in artikel 8.5 Omgevingsbesluit, als in artikel 8.6 Omgevingsbesluit worden benoemd.
Voor de bepaling van de hoogte van de te stellen financiële zekerheid in de jaren 2024 en 2025 wordt aangesloten bij het vastgestelde ‘Model Berenschot’ zoals benoemd in artikel 3, 4 en 7 van deze beleidsregel. Voor bedrijven benoemd in artikel 8.5 Omgevingsbesluit geldt een ondergrens van € 50.000. Voor bedrijven benoemd in artikel 8.6 Omgevingsbesluit geldt een ondergrens van € 100.000.
Ter vaststelling van de verplichting tot het opleggen van de financiële zekerheid aan een bedrijf wordt gebruik gemaakt van de navolgende beoordelingscriteria. Voor wat betreft de vaststelling van de verplichting tot het opleggen van financiële zekerheid bestaat geen volgordelijkheid tussen de hieronder genoemde mogelijkheden. Het is aan de beoordeling van het bevoegd gezag zelf om een afweging te maken aan welke bedrijven in de pilotfase de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid wordt opgelegd:
Indien een bedrijf dat op grond van artikel 8.5 Omgevingsbesluit verplicht is om financiële zekerheid te stellen, zich vrijwillig meldt bij het bevoegd gezag of een aanvraag voor (het wijzigen van) een omgevingsvergunning doet dan wordt, in overleg tussen het bevoegd gezag en het bedrijf, aan dit bedrijf de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid opgelegd.
Indien meer bedrijven zich melden dan het bevoegd gezag behandelt in de jaren 2024 en 2025, dan wordt met toepassing van de criteria zoals neergelegd in lid 4 van dit artikel een beoordeling, afweging en keuze gemaakt ten aanzien van het bedrijf waaraan de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid zal worden opgelegd.
Ten aanzien van de criteria zoals benoemd in het vierde lid, wordt de volgende weging toegepast:
* Afhankelijk van de ernst van de overtreding kan het bevoegd gezag oordelen dat er sprake is van slecht naleefgedrag. Voor de vaststelling van het naleefgedrag wordt aangesloten bij de systematiek uit de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2024-1030.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.