Gemeenschappelijke Regeling Regionale Uitvoeringsdienst Limburg Noord

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Beesel, Bergen (L), Echt-Susteren, Gennep, Horst aan de Maas, Leudal, Maasgouw, Mook en Middelaar, Nederweert, Peel en Maas, Roerdalen, Roermond, Venlo, Venray en Weert en het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg;

 

overwegende dat:

  • de Regionale Uitvoeringsdienst Limburg Noord met ingang van 1 december 2017 is opgericht

    als een Openbaar Lichaam zoals bedoeld in artikel 52 lid 1 jo. artikel 8, lid 1 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr);

    ontwikkelingen in de bestuurspraktijk, de wetgeving en jurisprudentie aanleiding hebben gegeven tot actualisering en aanpassing van de gemeenschappelijke regeling;

gelet op:

  • de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet;

    de van de gemeenteraden en provinciale staten verkregen toestemming;

besluiten vast te stellen de eerste wijziging van de gemeenschappelijke regeling Regionale Uitvoeringsdienst Limburg-Noord met ingang van 1 juli 2024, waardoor deze als volgt komt te luiden:

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Burgemeester en wethouders: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

    • b.

      Deelnemers: de aan deze regeling deelnemende gemeenten en de provincie Limburg;

    • c.

      Derde: organisatie niet zijnde een van de deelnemers;

    • d.

      Facultatieve taken: taken niet zijnde de taken uit het wettelijk basistakenpakket;

    • e.

      Gastorganisatie: één van de deelnemende gemeenten aan deze regeling die de uitvoeringsdienst faciliteert op het gebied van bedrijfsvoering, zoals “personeelsaangelegenheden, informatisering, organisatie, financiën, automatisering, communicatie en huisvesting/facilitaire zaken (PIOFACH)” en waartoe een afzonderlijke dienstverleningsovereenkomst tussen de uitvoeringsdienst en de gastorganisatie wordt gesloten;

    • f.

      Gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg;

    • g.

      Het wettelijk basistakenpakket: het takenpakket zoals bedoeld in artikel 13.12 van het Omgevingsbesluit;

    • h.

      Het takenpakket Limburg Noord (TPLN): het takenpakket van de GR RUD Limburg Noord bestaande uit het wettelijke basistakenpakket als bedoeld in artikel 13.12 van het Omgevingsbesluit, de milieutaken voor niet-RUD-inrichtingen en specialistische milieutaken zoals “ketentoezicht”, “sloop en asbest”, “afvalwater (indirecte lozingen)”, “bodem, water en bouwstoffen”, “externe veiligheid”, “geluid”, “groen en ecologie” en “luchtkwaliteit” zoals genoemd onder de punten 11 en 17 t/m 23 van de Kwaliteitscriteria 2.2: het op door VNG, IPO en het Rijk bestuurlijk vastgestelde document waarin criteria zijn opgenomen waaraan vergunningverlening, toezicht en handhaving in het omgevingsrecht moeten voldoen, alsmede de hierop volgende vastgestelde versies;

    • i.

      Lijnmanagersoverleg: overleg tussen de directeur van de GR RUD LN en de lijnmanagers van de deelnemers;

    • j.

      Minister: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties;

    • k.

      Openbaar lichaam: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

    • l.

      Provinciale staten: provinciale staten van de provincie Limburg;

    • m.

      Raden: de raden van de deelnemende gemeenten;

    • n.

      Regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • o.

      Secretarissen: de gemeentesecretarissen van de deelnemende gemeenten en de secretaris van de provincie Limburg;

    • p.

      Uitvoeringsdienst: de regionale uitvoeringsdienst Limburg-Noord die voor alle deelnemers belast is met tenminste het wettelijk basistakenpakket. De uitvoeringsdienst kan voor alle deelnemende gemeenten worden belast met de uitvoering van het takenpakket Limburg-Noord (TPLN) en de overige facultatieve taken;

    • q.

      Uitvoeringsprogramma: overzicht van de taken en per taak de hiervoor benodigde middelen (menskracht, geld) die door de deelnemer(s) voor het eerstvolgende jaar gepland worden;

    • r.

      Werkgebied: het grondgebied van de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten;

    • s.

      Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of de Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt -tenzij anders vermeld- in die artikelen voor de provincie, provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissaris van de koning, respectievelijk de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders, de burgemeester, gelezen: het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Artikel 2 Instelling, doel en beleid

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam welke rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld in artikel 52, eerste lid, juncto artikel 8, eerste lid van de Wet, genaamd Regionale Uitvoeringsdienst Limburg-Noord, verder te noemen de Uitvoeringsdienst.

  • 2.

    Het openbaar lichaam wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en is statutair gevestigd te Venlo. De vestigingsplaats van medewerkers kan afwijken van deze statutaire vestigingsplaats.

  • 3.

    Het openbaar lichaam is ingesteld ter behartiging van de individuele en gezamenlijke belangen van de deelnemers op het gebied van de uitvoering van taken van toezicht op en handhaving van de milieuvoorschriften krachtens de Omgevingswet en de daarop gebaseerde regelgeving, alsook voor de uitvoering van taken op het gebied van vergunningverlening krachtens deze wet- en regelgeving, zoals omschreven in Hoofdstuk 2 van deze regeling.

  • 4.

    Het openbaar lichaam is bevoegd tot het op verzoek en ten behoeve van één of meerdere deelnemers en/of derden verrichten van diensten.

  • 5.

    De regeling doet geen afbreuk aan regelgevende, besluitvormende en verordenende bevoegd-heden en verantwoordelijkheden van de afzonderlijke deelnemers.

  • 6.

    Deelnemers verlenen voor de uitvoering van het wettelijk basistakenpakket en voor zo ver van toepassing voor het takenpakket Limburg-Noord (TPLN) en de overige facultatieve taken, middels de daartoe benodigde besluiten mandaten, machtigingen en volmachten met inbegrip van de mogelijkheid tot ondermandaat, submachtiging en subvolmacht, aan de directeur van de RUD.

Hoofdstuk 2 Taken

Artikel 3 Takenpakket Limburg Noord

  • 1.

    De uitvoeringsdienst draagt zorg voor de uitvoering van tenminste de taken zoals opgenomen in het wettelijk basistakenpakket. Daarnaast draagt de uitvoeringsdienst op verzoek van een deelnemer zorg voor de uitvoering van het takenpakket Limburg-Noord (TPLN). Uitvoering vindt plaats in samenwerking tussen de deelnemers door uitwisseling van specialistische kennis en capaciteit en hiertoe wordt een dienstverleningsovereenkomst tussen deelnemers en openbaar lichaam afgesloten.

  • 2.

    Naast de taken op het gebied van vergunningverlening, handhaving en toezicht behoren tot het takenpakket van de uitvoeringsdienst ook coördinerende, afstemmende en adviserende taken die voor de deelnemers tezamen worden verricht.

  • 3.

    Voor het wettelijk basistakenpakket en het takenpakket Limburg-Noord (TPLN) stelt het algemeen bestuur de gezamenlijke uitvoerings- en handhavingsstrategie vast conform artikel 13.5 van het Omgevingsbesluit. In deze strategie zijn tevens de handhavingsarrangementen met het OM en de politie, de opdrachten van het algemeen bestuur en de vastgestelde landelijke prioriteiten verwerkt.

  • 4.

    De gemeentelijke deelnemers hanteren een in het algemeen bestuur overeengekomen uniforme methode voor probleemanalyse, risicoanalyse, prioriteitstelling en programmering van het wettelijk basistakenpakket en het takenpakket Limburg-Noord (TPLN) en leggen op basis hiervan een uniform uitvoeringsniveau vast.

Artikel 3a Uitvoering provinciale taken

  • 1.

    Taakinhoudelijk functioneren de hiertoe aangewezen medewerkers die de provinciale taken uitvoeren die zijn ondergebracht in de GR RUD LN onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de GR RUD Zuid-Limburg. De directeur van de GR RUD LN neemt, in overleg met de provincie, maatregelen indien de GR RUD ZL het betreffende deel van het uitvoeringsprogramma van de RUD LN niet kan realiseren.

  • 2.

    Artikel 3, lid 3, van de regeling is niet van toepassing voor de Provincie.

Artikel 4 Andere taken fysieke omgeving

  • 1.

    In aanvulling op de taken uit het wettelijk basistakenpakket en het takenpakket Limburg-Noord kan de uitvoeringsdienst, voor zover dit geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de taken uit het wettelijk basistakenpakket en het takenpakket Limburg-Noord, op verzoek van een deelnemer en na goedkeuring van het dagelijks bestuur, ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de zorg voor de omgeving verrichten.

  • 2.

    Voor de uitvoering van de andere taken worden aanvullende dienstverleningsovereenkomsten gesloten tussen de betreffende deelnemer(s) en het openbaar lichaam.

Artikel 5 Werkzaamheden voor derden

Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikelen 3 en 4 hiervoor vermelde taken, kan de uitvoeringsdienst op verzoek van derden adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van zorg voor de omgeving verrichten na goedkeuring van het algemeen bestuur.

Artikel 6 Volgorde inzet medewerkers

  • 1.

    In het uitvoeringsprogramma stelt het algemeen bestuur, op voorstel van de afzonderlijke gemeentelijke deelnemers, de formatie en de functies vast voor het uitvoeren van de taken in artikel 3 en 4 in het eerstvolgende jaar. De medewerkers met een duurzaam dienstverband bij de deelnemers, gericht op de uitvoering van het uitvoeringsprogramma worden als eerste ingezet. Hieronder vallen ook de medewerkers van de gemeenschappelijke regeling MER en de daartoe aangewezen medewerkers van de gemeenschappelijke regeling regionale uitvoeringsdienst Zuid Limburg alsmede medewerkers van andere gemeenschappelijke regelingen tussen deelnemers.

  • 2.

    Indien de gemeentelijke deelnemers in gezamenlijkheid voor de uitvoering van taken niet kunnen voldoen aan de eisen zoals bedoeld in artikel 3, lid 3 van deze regeling of indien er onvoldoende capaciteit beschikbaar is, sluit de gemeentelijke deelnemer, na melding aan de GR RUD LN dat inzet van extra capaciteit nodig is, voor deze taken overeenkomsten met externe dienstverleners. Van het sluiten van de overeenkomst tot inhuur wordt de GR RUD LN onverwijld op de hoogte gesteld.

Hoofdstuk 3 Het bestuur

§ 1 Het Algemeen Bestuur

Artikel 7 Samenstelling Algemeen Bestuur

  • 1.

    Het openbaar lichaam heeft een algemeen bestuur. De colleges van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten wijzen ieder uit hun midden één lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2.

    De colleges van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten wijzen gelijktijdig in ieder geval één vervangend lid van het algemeen bestuur aan die de door hen benoemde leden bij ontstentenis of verhindering vervangen.

  • 3.

    De directeur van de GR RUD LN neemt als secretaris en adviseur deel aan het overleg van het algemeen bestuur.

Artikel 8 Zittingsduur

  • 1.

    De leden en plaatsvervangende leden van het algemeen bestuur worden aangewezen en treden af op de dag waarop de zittingsperiode van de colleges van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten afloopt. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid of plaatsvervangend lid worden aangewezen.

  • 2.

    Wanneer een lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur geen lid meer is van een college van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten, houdt dit lid tevens op lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 3.

    Een lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Dit gebeurt door schriftelijke mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 4.

    Indien tussentijds de plaats van een lid of plaatsvervangend lid vacant komt, wijst het betrokken college van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten zo spoedig mogelijk een nieuw lid of plaatsvervangend lid aan.

  • 5.

    Een lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur dat zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld, blijft in functie totdat een nieuw lid of plaatsvervangend lid is aangewezen.

  • 6.

    Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.

  • 7.

    Wanneer iemand wordt aangewezen om een vacante plaats in het algemeen bestuur te vervullen, treedt hij af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 8.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het openbaar lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar wordt voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld zij die in dienst van één der deelnemers dan wel van het openbaar lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijke recht werkzaam zijn.

Artikel 9 Werkwijze

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2.

    Het algemeen bestuur vergadert in ieder geval tweemaal per jaar. Meerdere vergaderingen kunnen ingelast worden wanneer de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig acht, of wanneer twee of meer leden van het algemeen bestuur, onder opgave van redenen, dit schriftelijk verzoeken.

  • 3.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren zijn gesloten wanneer minimaal 1/5e van het aantal leden hierom verzoekt of de voorzitter dit nodig acht en het algemeen bestuur vervolgens als zodanig besluit.

  • 4.

    Artikel 15, eerste lid Gemeentewet, artikel 15, eerste lid Provinciewet, artikelen X7 en X8 Kieswet zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 10 Vergaderquorum

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan slechts vergaderen en besluiten nemen indien meer dan de helft van het aantal leden van het algemeen bestuur aanwezig is.

  • 2.

    Indien het vereiste aantal leden als bedoeld in lid 1 niet aanwezig is bij een vergadering, kan de voorzitter een nieuwe vergadering beleggen, welke binnen twee weken dient plaats te vinden.

  • 3.

    Op vergaderingen als bedoeld in lid 2 is het bepaalde van lid 1 niet van toepassing.

Artikel 11 Besluitvorming

  • 1.

    Een lid van het algemeen bestuur heeft één stem.

  • 2.

    Besluitvorming vindt plaats met een meerderheid van stemmen tenzij in de regeling anders is bepaald.

  • 3.

    Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter behoudens als het gaat om de functie van voorzitter.

  • 4.

    Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

  • 5.

    Besluiten van het bestuur worden alleen aan zienswijzen onderworpen indien de wet of deze regeling dat expliciet voorschrijft.

Artikel 12 Taken Algemeen Bestuur

  • a.

    Bepalen van de strategische koers van de uitvoeringsdienst;

  • b.

    Beoordelen en vaststellen van de uitvoerings- en handhavingsstrategie, zoals bedoeld in artikel 3, lid 3 van deze regeling;

  • c.

    Beoordelen van en vooraf instemmen met de dienstverleningsovereenkomst tussen deelnemers;

  • d.

    Beoordelen en vaststellen van het inhoudelijk jaarverslag, de begroting en de jaarrekening;

  • e.

    Het onderzoeken van de mogelijkheden tot afstemming en stroomlijning van de beleidsuitgangspunten van de deelnemers;

  • f.

    Bewaken van afspraken over de bestuurlijke vertegenwoordiging vanuit de regio in overleggen en bijeenkomsten (provinciaal, landelijk);

  • g.

    Uitvoering van de geschillenregeling, zoals bedoeld in artikel 40 van deze regeling;

  • h.

    Vaststellen van het regionaal uitvoeringsprogramma.

§ 2 Het Dagelijks Bestuur

Artikel 13 Samenstelling Dagelijks Bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en vier andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen.

  • 2.

    De leden worden gekozen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur, waarin het algemeen bestuur in een nieuwe samenstelling bijeenkomt.

  • 3.

    De directeur van de GR RUD LN neemt als secretaris en adviseur deel aan het overleg van het dagelijks bestuur.

Artikel 14 Zittingsduur

  • 1.

    Het (plaatsvervangend) lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer het lid van het dagelijks bestuur als zodanig ontslag neemt.

  • 2.

    De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds zijn opengevallen vindt plaats binnen twee maanden na het tijdstip waarop de vacature is ontstaan. Een tussentijds tot lid van het dagelijks bestuur benoemd lid treedt af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd zou aftreden.

  • 3.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan één of meer leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten.

Artikel 15 Werkwijze

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig oordelen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen. Dit reglement wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    De voorzitter en elk lid hebben één stem. In het geval de stemmen staken, heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

  • 4.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, tenzij in de regeling anders is bepaald of het dagelijks bestuur anders bepaalt.

  • 5.

    In de vergaderingen van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is.

  • 6.

    Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering welke binnen één week dient plaats te vinden.

  • 7.

    Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

 

§ 3 De voorzitter

Artikel 16 De voorzitter

  • 1.

    De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2.

    De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de plaatsvervangende voorzitter. Deze wordt aangewezen tijdens de eerste vergadering van het algemeen bestuur.

  • 4.

    De stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend.

  • 5.

    De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

 

§ 4 De adviesraad

Artikel 17 De adviesraad

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt een adviesraad in, waarin qualitate qua de secretarissen van de deelnemende gemeenten en de directeur van de Provincie of bij ontstentenis hun plaatsvervangers alsmede de directeur van de uitvoeringsdienst zitting hebben.

  • 2.

    De adviesraad adviseert aan het dagelijks bestuur en de directeur van de uitvoeringsdienst.

  • 3.

    De directeur van de uitvoeringsdienst is voorzitter van de adviesraad.

Artikel 18 Zittingsduur

  • 1.

    De leden van de adviesraad hebben zitting voor onbepaalde tijd en treden af op de dag waarop zij hun functie van gemeentesecretaris of directeur van de provincie niet meer vervullen.

  • 2.

    Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende leden van de adviesraad bevoegd besluiten te nemen.

Artikel 19 Werkwijze adviesraad

  • 1.

    De adviesraad kan slechts vergaderen indien meer dan de helft van het aantal leden van de adviesraad aanwezig is. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is bij een vergadering, kan de voorzitter een nieuwe vergadering beleggen, welke binnen twee weken dient plaats te vinden. Op deze nieuwe vergadering behoeft niet meer dan de helft van het aantal leden van de adviesraad aanwezig te zijn.

  • 2.

    De adviesraad stemt op basis van meerderheid over zijn uit te brengen adviezen.

  • 3.

    Indien de stemmen met betrekking tot een voorstel staken, wordt het betrokken voorstel aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van de adviesraad. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

Artikel 20 Taken adviesraad

De taak van de adviesraad omvat tenminste:

  • a.

    Het adviseren van dagelijks bestuur en directeur over de programmering en de evaluatie en de bijbehorende maatregelen;

  • b.

    Het adviseren over strategische thema’s zoals (niet limitatief) de bedrijfsvoering, de doorontwikkeling van de organisatie en financiën.

  • c.

    Het adviseren op verzoek van directeur en dagelijks bestuur.

§ 5 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht en participatie

Artikel 21 Inlichtingenplichten

  • 1.

    Het bestuur geeft de raden van de gemeenten en provinciale staten schriftelijk alle inlichtingen die de raden onderscheidenlijk provinciale staten nodig hebben voor de uitoefening van hun taken.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur geeft, ieder tezamen en afzonderlijk, uit eigen beweging dan wel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 3.

    Het bestuur geeft de raden van de gemeenten, respectievelijk provinciale staten op verzoek van de raden, respectievelijk provinciale staten of één of meer leden daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk de door hen gevraagde inlichtingen.

  • 4.

    Een lid van het algemeen bestuur verschaft het college respectievelijk gedeputeerde staten dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door het college, respectievelijk gedeputeerde staten of een of meer leden daarvan worden verlangd, op de wijze die door dit bestuursorgaan is bepaald.

  • 5.

    Ieder college, respectievelijk gedeputeerde staten is bevoegd een door hem aangewezen lid in het algemeen bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van de raad, respectievelijk provinciale staten niet meer bezit. In dat geval zijn de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet, respectievelijk de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Verantwoordingsplichten

  • 1.

    De colleges, raden, gedeputeerde staten en provinciale staten kunnen een lid van het algemeen bestuur dat zij hebben aangewezen ter verantwoording roepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door dat bestuursorgaan is bepaald.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid. Het reglement van orde van het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze bepaling.

  • 3.

    De aflegging van verantwoording als bedoeld in het tweede lid geschiedt op de wijze zoals is aangegeven in het reglement van orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur.

Artikel 23 Inspraak

  • 1.

    Ingezetenen van de provincie en de gemeenten en belanghebbenden kunnen via de reguliere procedures bij gedeputeerde staten en provinciale staten respectievelijk de raden en de colleges van burgemeester en wethouders betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het dagelijks bestuur besluiten dat bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid met ingrijpende gevolgen een apart participatietraject wordt doorlopen.

  • 3.

    Het tweede lid vindt ook toepassing wanneer ten minste een vijfde van de gemeenteraden, provinciale staten inbegrepen, het dagelijks bestuur hierom verzoeken.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur informeert de deelnemers zo spoedig mogelijk omtrent zijn voornemen tot het mogelijk maken van inspraak als bedoeld in het tweede of het derde lid en de wijze waarop deze inspraak voor ingezetenen van de provincie en de gemeenten en belanghebbenden zal worden vormgegeven.

Hoofdstuk 4 Bevoegdheden

Artikel 24 Bevoegdheden Algemeen Bestuur

  • 1.

    De bevoegdheden die bij de regeling worden overgedragen, berusten bij het algemeen bestuur, tenzij bij wet of in de regeling anders is bepaald.

  • 2.

    Het algemeen bestuur kan besluiten tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden en provinciale staten een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het algemeen bestuur te brengen.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan in ieder geval niet overdragen de bevoegdheid tot:

    • a.

      het vaststellen van de begroting of van de jaarrekening, bedoeld in artikel 58 Wgr;

    • b.

      het heffen van rechten, bedoeld in artikel 54, eerste lid onder a Wgr.

    • c.

      het vaststellen van verordeningen door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven.

  • 5.

    In afwijking van artikel 10:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het algemeen bestuur beperkingen stellen aan de uitoefening van de overgedragen bevoegdheid.

  • 6.

    Ten aanzien van de bevoegdheden die met toepassing van het eerste lid zijn overgedragen, zijn de regels die bij of krachtens de wet zijn gesteld met betrekking tot de uitoefening daarvan en het toezicht daarop van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25 Bevoegdheden Dagelijks Bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd:

    • a.

      het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of de regeling het algemeen bestuur hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam;

    • d.

      medewerkers van het openbaar lichaam te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

    • e.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het openbaar lichaam te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 55a Wgr;

    • f.

      te besluiten namens het openbaar lichaam, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur, voor zover dit het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

Artikel 26 Zienswijze

  • 1.

    Het algemeen bestuur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur besluit niet tot het vaststellen van meerjarige strategische plannen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten onderscheidenlijk provinciale staten van Limburg gedurende twaalf weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk op het concept hun zienswijzen ter kennis van het dagelijks bestuur te brengen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur beslist niet over een voorstel alvorens de raden van de deelnemende gemeenten onderscheidenlijk provinciale staten om zienswijzen zijn gevraagd, wanneer ten minste een vijfde van de gemeenteraden, provinciale staten inbegrepen, het dagelijks bestuur hierom verzoekt. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden en provinciale staten hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.

  • 3.

    Indien het tweede lid wordt toegepast, dan hebben de raden en provinciale staten twaalf weken de tijd hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur naar voren te brengen. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijzen gegeven zijn, stelt het dagelijks bestuur de raden, provinciale staten en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Hoofdstuk 5 Organisatiebepalingen

Artikel 27 De directeur

  • 1.

    De uitvoeringsdienst heeft een directeur die onder verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur belast is met de leiding van de uitvoeringsdienst en met de zorg voor een juiste taakvervulling door de uitvoeringsdienst.

  • 2.

    De directeur van de uitvoeringsdienst fungeert als secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur, is voorzitter van het lijnmanagersoverleg en is leiding-gevende van de medewerkers van de ambtelijke organisatie. Het dagelijks bestuur legt de instructie van de directeur vast in een directiestatuut.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat de directeur.

  • 4.

    Voor een adequate taakuitoefening beschikt de directeur over voldoende bevoegdheden overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 lid 6 van deze regeling.

Artikel 28 De ambtelijke organisatie van de uitvoeringsdienst

Het dagelijks bestuur bepaalt de hoofdstructuur van de organisatie, de taken, de bevoegdheden en

de werkwijze van de ambtelijke organisatie van de uitvoeringsdienst.

Artikel 29 Gastorganisatie

Om ervoor te zorgen dat de directeur en de medewerkers van de ambtelijke organisatie van de uitvoeringsdienst hun werkzaamheden kunnen uitvoeren, wordt gebruik gemaakt van een gastorganisatie.

Hoofdstuk 6 Financiën

Artikel 30 Begroting

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting en bijbehorende stukken ten minste twaalf weken voordat deze aan het algemeen bestuur worden aangeboden, doch uiterlijk 30 april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de ontwerpbegroting geldt, toe aan de colleges en raden onderscheidenlijk aan gedeputeerde staten en provinciale staten.

  • 2.

    De ontwerpbegroting wordt door de colleges voor eenieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, ook algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 3.

    De raden en provinciale staten kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur ter vaststelling wordt aangeboden.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur stelt de raden van de gemeenten en provinciale staten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt jaarlijks de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 6.

    Binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór de in artikel 58, tweede lid, van de Wet genoemde datum zendt het dagelijks bestuur de begroting aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 7.

    Nadat de begroting is vastgesteld zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden van de gemeenten en aan provinciale staten, die ter zake bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8.

    Het bepaalde in het eerste, derde, vierde, zesde en zevende lid van dit artikel is, met uitzondering van de in het derde en het zesde lid genoemde termijnen, van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting.

  • 9.

    Het achtste lid is niet van toepassing op wijzigingen van de begroting, die niet leiden tot een overschrijding van de jaarlijkse bijdragen van de deelnemers.

Artikel 31 Jaarrekening en jaarverslag

  • 1.

    Van de baten en lasten van het openbaar lichaam wordt door het dagelijks bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording afgelegd aan het algemeen bestuur, onder overlegging van de conceptjaarrekening, het jaarverslag met daarbij behorende bescheiden, zoals vermeld in artikel 217 van de Provinciewet. Na de eigen oordeelsvorming zendt het dagelijks bestuur de voorlopige jaarrekening jaarlijks vóór de in artikel 58b van de Wet genoemde datum toe aan de raden en provinciale staten.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór de in artikel 58, vierde lid, van de Wet genoemde datum het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voorts aan de raden en provinciale staten.

  • 3.

    Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast de vaststelling van de jaarrekening de leden van het dagelijks bestuur ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

Artikel 32 Doorberekening van kosten

  • 1.

    De benodigde middelen voor de uitvoering van de taken van de ambtelijke organisatie van de uitvoeringsdienst, zoals bedoeld in artikel 28 van deze regeling, worden in een programma-begroting door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 2.

    Het algemeen bestuur legt de verdeling van deze kosten over de deelnemers vast met behulp van een verdeelsleutel.

  • 3.

    ledere deelnemer betaalt bij wijze van voorschot de benodigde middelen voor uitvoering van de taken van de ambtelijke organisatie van de uitvoeringsdienst, zoals bedoeld in artikel 28 van deze regeling.

  • 4.

    Een deelnemer betaalt bij wijze van voorschot de benodigde middelen voor de uitvoering van de taken conform het regionaal uitvoeringsprogramma waarvoor capaciteit van andere deelnemers wordt ingezet. De bevoorschotting van de uitvoering geschiedt op basis van de eisen, zoals bedoeld in artikel 3 lid 3 en artikel 4 van deze regeling, of een nader door de deelnemer gedefinieerd hoger kwaliteitsniveau. De tarifering voor deze producten en diensten is gebaseerd op voorcalculatorische integrale kostprijs. Alvorens het rekeningresultaat te bepalen, vindt een controle plaats op de opbrengsten en kosten in het kader van de vennootschapsbelasting. Een saldo op deze activiteiten zal worden verrekend met de betreffende opdrachtgevers zodat aan hen de nacalculatorische kostprijs in rekening wordt gebracht.

  • 5.

    Het jaarlijks saldo wordt verdeeld over de deelnemers conform de verdeelsleutels zoals opgenomen in lid 2 van dit artikel.

  • 6.

    In afwijking van het onder lid 5 bepaalde kan het Algemeen Bestuur incidenteel besluiten om saldo toe te voegen aan een nader te benoemen reserve of weerstandsvermogen.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 33 Archief

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is verplicht de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

  • 2.

    Overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld, draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van het bestuur van het samenwerkingsverband.

  • 3.

    De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde zorg, komen ten laste van het samenwerkingsverband.

  • 4.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995, over te brengen archiefbescheiden van het bestuur van het samenwerkingsverband wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats van een van de deelnemers aan.

  • 5.

    Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur van het samenwerkingsverband, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het algemeen bestuur een verordening vast, welke aan gedeputeerde staten wordt medegedeeld.

  • 6.

    De archivaris wordt door het dagelijks bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 7.

    In afwijking van het vorige lid kan het dagelijks bestuur ook de archivaris van de deelnemer als bedoeld in het vierde lid aanwijzen als archivaris van het samenwerkingsverband.

Artikel 34 Toetreding

  • 1.

    Het betreffende bestuursorgaan dat wil toetreden, dient hiertoe een verzoek in bij het dagelijks bestuur. Het betreffende bestuursorgaan voegt hierbij het besluit tot toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur brengt het verzoek ter kennis van het algemeen bestuur en geeft daarbij een advies over de toetreding.

  • 3.

    Toetreding kan geschieden nadat het algemeen bestuur hiertoe bij unanimiteit heeft besloten.

  • 4.

    Een lid van het algemeen bestuur kan slechts voor toetreding stemmen, nadat hij hiervoor de instemming van het bestuursorgaan van de deelnemer die hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit bestuursorgaan kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan.

Artikel 35 Uittreding

  • 1.

    Een College van burgemeester en wethouders van een van de deelnemende gemeenten of het college van gedeputeerde staten kan besluiten tot uittreding uit de regeling, onverminderd het bepaalde in artikel 51 van de wet en bij of krachtens artikel 18.21 van de omgevingswet.

  • 2.

    Een college zendt het besluit tot uittreding aangetekend aan het algemeen bestuur. Daarbij wordt een opzegtermijn van twee jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, in acht genomen, tenzij de colleges unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen of de wet tot een andere datum dwingt.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding, welke nadien worden vastgesteld in een door het algemeen bestuur vast te stellen uittredingsplan.

  • 4.

    Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan vast. De daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

  • 5.

    Nadat het uittredingsplan is vastgesteld, is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan de regeling te voldoen.

Artikel 36 Procedure voor opstellen en vaststellen uittredingsplan

  • 1.

    Het in artikel 35, lid 3 vermelde uittredingsplan bevat de financiële, juridische, personele en organisatorische gevolgen die gedurende een termijn van vijf jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.

  • 2.

    Voor het opstellen van het uittredingsplan wijst het algemeen bestuur een onafhankelijke adviseur aan die in opdracht van het algemeen bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De kosten voor het uittredingsplan komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 3.

    Het algemeen bestuur wijst de onafhankelijke adviseur aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en de directeur/voorzitter. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het algemeen bestuur de onafhankelijke adviseur aan op basis van een bindende voordracht van een selectiecommissie bestaande uit drie leden van het algemeen bestuur, waaronder in ieder geval een vertegenwoordiger in het algemeen bestuur van de uittredende deelnemer.

  • 4.

    De onafhankelijke adviseur neemt bij het bepalen van de uittreedsom het bepaalde in dit artikel en in artikel 35 in acht en baseert zich daarbij op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding. Tevens past de onafhankelijke adviseur bij de berekening van de uittreedsom een risico-opslag van 10% op de uittreedsom toe om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen. Deze opslag vrijwaart de uittredende deelnemer van alle toekomstige onvoorzienbare kosten.

  • 5.

    Het algemeen bestuur is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittreedsom zo laag mogelijk te houden. Het algemeen bestuur onderzoekt in dat kader met de uittredende deelnemer de mogelijkheid tot overname van personeel, activa en contracten. Het voorgaande behoeft echter niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het algemeen bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

Artikel 37 Opheffing en liquidatie

  • 1.

    Deze regeling kan worden opgeheven met instemming van alle deelnemers minus één, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 18.21 van de Omgevingswet. Het besluit tot opheffing wordt niet genomen voordat de raden onderscheidenlijk provinciale staten van de deelnemers gedurende 12 weken in de gelegenheid zijn gesteld om schriftelijk op de voorgestelde opheffing hun zienswijze ter kennis van het college te brengen.

  • 2.

    Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan opgesteld. Het bepaalde in de artikelen 35 en 36 is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 4.

    Toewijzing van personeel aan de deelnemers vindt plaats bij besluit van het algemeen bestuur.

  • 5.

    Bij de ontbinding van het openbaar lichaam in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft het openbaar lichaam voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Artikel 38 Beëindiging taken

  • 1.

    Een deelnemer kan het afnemen van taken als genoemd in de artikelen 3 en 4 lid 1 van deze regeling beëindigen, behoudens het wettelijk basistakenpakket. Dit geschiedt wanneer meer dan de helft van de leden van het algemeen bestuur instemt met de afwikkeling van de financiële en organisatorische gevolgen hiervan.

  • 2.

    Indien een deelnemer taken niet meer wil afnemen, zal in het kader van de in het eerste lid bedoelde afwikkeling van de financiële gevolgen daarvan een toewijzing van personeel aan deze deelnemer plaatsvinden en zal er een compensatie verschuldigd zijn voor de overige rechten en verplichtingen als de uitvoeringsdienst voor die taken personeel en/of daarvoor verplichtingen heeft aangegaan. De hoogte van compensatie wordt nader bepaald door het algemeen bestuur.

  • 3.

    De hoeveelheid toe te wijzen personeel wordt bepaald op basis van de begroting over het jaar voorafgaand aan het jaar van de beëindiging van de taken.

  • 4.

    Beëindiging van het afnemen van taken als bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 januari van het jaar, volgende op dat waarin het algemeen bestuur met de beëindiging instemt.

  • 5.

    Na ontvangst van het in het eerste lid vermelde besluit tot beëindiging van het afnemen van taken, wordt aan een in overleg met de betreffende deelnemer aan te wijzen onafhankelijke registeraccountant opdracht verleend een plan op te stellen dat ten minste inzicht geeft in alle kosten, die direct of indirect samenhangen met de beëindiging. Het plan wordt vastgesteld door het algemeen bestuur en de daarin voor de beëindigende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

Artikel 39 Wijziging

  • 1.

    Wijziging van de regeling kan plaatsvinden bij daartoe strekkende instemmende besluiten van alle deelnemers minus één.

  • 2.

    Zowel het dagelijks bestuur, als de bestuursorganen van de deelnemers kunnen voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 3.

    Een besluit tot wijziging dat conform het gestelde in het eerste lid tot stand is gekomen, treedt in werking op de in het wijzigingsbesluit genoemde datum, maar niet eerder dan nadat het wijzigingsbesluit is bekendgemaakt.

Artikel 40 Geschillen

  • 1.

    Indien een deelnemer de afspraken en contracten die vallen onder de reikwijdte van deze regeling niet nakomt, dan wel er anderszins een conflict ontstaat tussen een of meerdere deelnemers met de ambtelijke organisatie van de uitvoeringsdienst of directeur, wordt de kwestie voorgelegd aan het algemeen bestuur.

  • 2.

    Het algemeen bestuur doet een bindende uitspraak.

  • 3.

    lndien (een) deelnemer(s) zich niet kan/kunnen vinden in de uitspraak van het algemeen bestuur zal het geschil worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.

  • 4.

    lndien een conflict niet wordt opgelost en de deelnemers het risico lopen dat contracten niet worden nagekomen, kan het algemeen bestuur besluiten om de directeur de bevoegdheid te geven om de taakuitvoering (waar sprake is van contractrisico) over te nemen van de betreffende deelnemer en op kosten van die betreffende deelnemer uit te laten voeren.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 41 Slotbepalingen

  • 1.

    Het algemeen bestuur beslist in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

  • 2.

    Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur is belast met de registratie van de regeling overeenkomstig artikel 26, tweede lid, en artikel 136 van de wet.

  • 4.

    De werking van de regeling zal om de vijf jaar geëvalueerd worden, voor het eerst in 2030. Het dagelijks bestuur zal daartoe een onderzoeksvoorstel en de daarmee gepaard gaande financiële consequenties aan de deelnemers voorleggen.

Artikel 42 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling regionale uitvoeringsdienst Limburg-Noord.

Aldus vastgesteld door de Colleges van Burgemeester en Wethouders van de gemeenten Beesel, Bergen (L), Echt-Susteren, Gennep, Horst aan de Maas, Leudal, Maasgouw, Mook en Middelaar, Nederweert, Peel en Maas, Roerdalen, Roermond, Venlo, Venray en Weert en het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg.

Naar boven