Openstellingsbesluit 2024 Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van Europees Innovatie Partnerschap (EIP) Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg

Gedeputeerde Staten van Limburg stellen ter voldoening aan het bepaalde in de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg (laatst gewijzigd Pb. 2024, nr. 4880) in hun vergadering van 2 juli 2024 het volgende besluit vast:

 

Openstellingsbesluit 2024 Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van Europees Innovatie Partnerschap (EIP) Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg

 

Gelet op artikel 1.2 van Hoofdstuk 1 en paragraaf 5 van Hoofstuk 2 van de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg (laatst gewijzigd Pb. 2024, nr. 4880), hierna te noemen “Verordening”, besluiten Gedeputeerden Staten van Limburg “Openstellingsbesluit 2024 Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van Europees Innovatie Partnerschap (EIP) Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg", hierna te noemen “Openstellingsbesluit”, onder volgende nadere regels open te stellen:

  • I.

    Het subsidieplafond bedraagt € 2.567.038,00. Dit bedrag bestaat voor 43% uit middelen vanuit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en 57% uit provinciale middelen.

  • II.

    Aanvragen voor subsidie kunnen uitsluitend digitaal worden ingediend vanaf maandag 26 augustus 2024 vanaf 9.00 uur tot-en-met dinsdag 1 oktober 2024 tot 17:00 uur. Een subsidieaanvraag dient te worden ingediend bij Stimulus Programmamanagement via het daartoe bestemde webportal. De subsidieaanvraag wordt afgewezen indien deze buiten de openstellingsperiode wordt ingediend.

  • III.

    ln de BIJLAGE zijn de nadere regels opgenomen die voor dit Openstellingsbesluit gelden.

  • IV.

    Dit Openstellingsbesluit wordt in onderstaande nadere regels aangehaald als “Openstellingsbesluit 2024 Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van Europees Innovatie Partnerschap (EIP) Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg”.

  • V.

    Dit Openstellingsbesluit treedt in werking op 26 augustus 2024 tot einde GLB-NSP periode.

BIJLAGE : Openstellingsbesluit 2024 Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van Europees Innovatie Partnerschap (EIP) Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg

Artikel 1 Begripsomschrijving

In aanvulling op de artikelen 1.1 en 2.5.1 van de Verordening wordt in deze nadere regels verstaan onder:

  • 1.

    Verordening: Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg (laatst gewijzigd Pb. 2024, nr. 4880).

  • 2.

    Stimulus Programmamanagement: uitvoeringsorganisatie en onderdeel van de Provincie Noord-Brabant, gemandateerd door Gedeputeerde Staten van de Provincie Limburg om deze openstelling uit te voeren.

Artikel 2 Subsidiabele activiteiten

In aanvulling op artikel 2.5.2 van de Verordening draagt de activiteit bij aan het provinciaal beleid, met name aan het gestelde binnen de drie actielijnen van “Een gezonde Toekomst voor de land- en tuinbouw in Limburg (2024-2027)”:

  • a.

    Opgavegericht innoveren;

  • b.

    Strategisch verbinden;

  • c.

    Limburgse land- en tuinbouw in beeld.

Artikel 3 Aanvrager

De artikelen 1.3 en 2.5.3 van de Verordening zijn van toepassing.

Artikel 4 Aanvraagvereisten

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.6, eerste lid, van de Verordening geldt dat een subsidieaanvraag uitsluitend kan worden ingediend bij Stimulus Programmamanagement via het daartoe bestemde webportal.

  • 2.

    Artikel 2.5.4 van de Verordening is van toepassing.

Artikel 5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.5.5 van de Verordening komen kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen ook voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    Kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen kunnen enkel gemaakt worden door participerende landbouwers.

  • 3.

    De subsidiabele kosten worden berekend conform artikel 1.9a, 1.9b of 1.9c van de Verordening.

  • 4.

    Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9a, zijn de tarieven uit artikel 1.9a, eerste lid onder b niet van toepassing.

  • 5.

    Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9c, zijn de tarieven uit artikel 1.9c, eerste lid onder b niet van toepassing.

  • 6.

    Indien de aanvraag kosten voor investeringen voor bedrijfsmiddelen bevat, kunnen alle subsidiabele kosten enkel worden berekend conform artikel 1.9a of 1.9b van de Verordening.

Artikel 6 Niet-subsidiabele kosten

Artikel 2.5.6 van de Verordening is van toepassing.

Artikel 7 Subsidiehoogte

In afwijking van artikel 2.5.7, eerste lid, van de Verordening bedraagt de subsidie minimaal € 50.000,00.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Artikel 2.5.8 van de Verordening is van toepassing.

Artikel 9 Rangschikking

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden overeenkomstig artikel 1.12, eerste lid, onder b, derde, vierde, zesde en zevende lid en artikel 2.5.9 van de Verordening gerangschikt op basis van de selectiecriteria zoals opgenomen in Bijlage A van dit openstellingsbesluit.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 1.12, derde lid, onder b, van de Verordening hebben de criteria, bedoeld in artikel 2.5.9, tweede lid, van de Verordening de volgende wegingsfactoren:

    Selectiecriterium

    Weging

    Te behalen punten

    Maximum per criterium

    a.

    Effectiviteit

    4

    0-5

    20

    b.

    Haalbaarheid/ kans op succes

    3

    0-5

    15

    c.

    lnnovativiteit

    3

    0-5

    15

    d.

    Efficiëntie

    2

    0-5

    10

    Maximumaantal te behalen punten

    60

  • 3.

    Overeenkomstig artikel 1.12, vierde lid, van de Verordening wordt een aanvraag die minder dan 36 punten scoort afgewezen.

  • 4.

    Elk afzonderlijk selectiecriterium dient minimaal 1 punt te scoren.

  • 5.

    Overeenkomstig artikel 1.13 van de Verordening wordt gebruik gemaakt van een door Stimulus aangestelde onafhankelijke adviescommissie.

Artikel 10 Verplichtingen

  • 1.

    In aanvulling op de artikelen 1.15, 2.5.10, 2.5.11 en 2.5.12 van de Verordening dienen activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt binnen 3 jaar na verzending van de subsidiebeschikking te zijn voltooid.

  • 2.

    Indien het project wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn van drie jaar en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen tot verlenging tot uiterlijk 31 december 2028.

Artikel 11 Subsidie-arrangement

Artikel 1.7, eerste lid, onderdelen b en c, van de Verordening zijn van toepassing.

Artikel 12 Voorschot en deelbetalingen

  • 1.

    Het voorschot, bedoeld in artikel 1.17 van de Verordening, bedraagt 50% van het verleende subsidiebedrag. Dit voorschot zal ambtshalve worden verstrekt.

  • 2.

    Bij verzoeken tot deelbetalingen gelden de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.5.11 en 2.5.12 van de Verordening.

  • 3.

    Een aanvraag tot deelbetaling kan maximaal twee keer vanaf het moment van de subsidiebeschikking ingediend worden.

Artikel 13 Publicatie en inwerkingtreding

Dit besluit wordt geplaatst in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van 26 augustus 2024.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit 2024 Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van Europees Innovatie Partnerschap (EIP) Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg.

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

dhr. E.G.M. Roemer

de secretaris,

dhr. D. Timmer

Bijlage A Selectiecriteria 2024 Samenwerking voor innovatie in het kader van Europees Innovatie Partnerschap (EIP) Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg

 

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle ontvankelijke ontvangen aanvragen door een onafhankelijke adviescommissie beoordeeld als bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening Europese landbouwsubsidies 2023-2027. Op basis van de in artikel 2.5.9 van de Verordening bedoelde selectiecriteria worden deze in rangorde op een lijst geplaatst. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek. Het toekennen van punten vindt per selectiecriterium als volgt plaats:

  • 0 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer gering is;

  • 1 punt wordt toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, gering is;

  • 2 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, matig is;

  • 3 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, voldoende is;

  • 4 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, goed is;

  • 5 punten worden toegekend indien de score op de bij het selectiecriterium genoemde aspecten in samenhang bezien, zeer goed is.

De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a.

Effectiviteit

4

0-5

20

b.

Haalbaarheid/ kans op succes

3

0-5

15

c.

lnnovativiteit

3

0-5

15

d.

Efficiëntie

2

0-5

10

Maximumaantal te behalen punten

60

 

Toetsing vindt plaats door een onafhankelijk adviescommissie die Gedeputeerde Staten adviseert.

De plaats in de rangorde wordt bepaald door het aantal punten dat de adviescommissie aan het project toekent. Er worden maximaal 5 punten toegekend per criterium. Aan elk selectiecriterium is een wegingsfactor toegekend. Het maximumaantal punten dat behaald kan worden is 60. Het project met het meest aantal punten krijgt de hoogste ranking. Een project dient op elk selectiecriterium minimaal 1 punt te scoren.

 

Voor elk project geldt dat een minimumaantal punten dient te worden behaald om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen (60% van 60 punten = minimaal 36 punten). Indien een aanvraag minder dan 36 punten behaalt wordt de aanvraag afgewezen. Het doel van deze systematiek is om alle projecten onderling te vergelijken en de beste projecten uit het totaalaanbod te kunnen selecteren.

 

Aanvragen worden op volgorde van de rangschikking gehonoreerd. Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben gekregen en de som van de aangevraagde bedragen dusdanig is dat het subsidieplafond wordt overschreden, dan vindt tussen hen een prioritering plaats op de afzonderlijke scores in de volgorde: 1. effectiviteit, 2. innovativiteit, 3. haalbaarheid/ kans op succes en 4. efficiëntie. Indien de aanvragen een gelijk aantal punten hebben behaald, wordt de rangschikking van de aanvragen bepaald door loting. Het toekennen van de punten en de rangschikking vindt plaats door een adviescommissie zoals bedoeld in artikel 1.13 van de Verordening.

Het bepalen van de punten van de selectiecriteria vindt als volgt plaats. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:

 

a. Effectiviteit (maximaal 5 punten, weging 4, totaal te behalen punten is 20)

 

De mate van de effectiviteit van de innovatie is een beoordeling op de toegevoegde waarde van een verbeterd product, dienst, methode of procedé voor het benaderen van de thematiek binnen deze openstelling. Nadrukkelijk wordt hierbij gekeken naar het doel van deze openstelling: uitvoering van innovatieprojecten in relatie tot het provinciaal landbouwbeleid, met name de bijdrage aan het gestelde binnen de drie actielijnen van “Een gezonde toekomst voor de Land- en Tuinbouw in Limburg”: (1) Opgavegericht innoveren, (2) Strategisch verbinden en (3) Limburgse land- en tuinbouw in beeld.

 

De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    Meerwaarde van de beoogde innovatie voor de gestelde doelen binnen de thema’s van de openstelling: hieronder wordt bedoeld het (potentiële) effect van een geslaagde innovatie (nieuw of verbeterd product, dienst, methode of procedé) op de van toepassing zijnde thema’s. Het gaat dan vooral om het meetbare effect in technische zin in termen van bijvoorbeeld minder nutriënten uitspoeling, uitstoot van broeikasgassen of minder bodemdaling. Indien een project betrekking heeft op meerdere thema’s scoort dit hoger.

  • ii.

    Voorbeeldwerking van het innovatieproject in breder verband; bij samenwerkingsprojecten gaat het niet alleen om het (potentiële) effect van de innovatie zelf maar ook om de meerwaarde van het samenwerkingsproces op regionaal, nationaal of eventueel mondiaal niveau. Naast de reikwijdte van dergelijke verbanden wordt ook het ontstaan van nieuwe innovatie-verbindingen (zoals cross-overs tussen meerdere sectoren) en nieuw samenspel tussen ketenpartijen positief beoordeeld.

  • iii.

    De mate waarin de innovatie breed toepasbaar is: onder brede toepasbaarheid wordt verstaan dat er een goede motivatie beschikbaar is wie potentieel de innovatie adopteert. Het is van belang om daarbij de doelgroep goed voor ogen te hebben. Het kan gaan om een selectieve groep van early adaptors of een brede groep (early majority). Tevens is de mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid of uitrol in de provincie of bepaald gebied van belang om duidelijk in beeld te brengen. Dit omdat sommige nieuwe verdienmodellen zich bijvoorbeeld kunnen richten op een bepaald gebied (zoals hoge zandgronden) of op een bepaald marktsegment (korte keten of specifieke groep consumenten).

  • iv.

    Kwaliteit communicatieplan ten behoeve van kennisdeling tijdens het innovatieproject en ten behoeve van verspreiding van resultaten. Is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis en bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling? Op het gebied van innovatie-ontwikkeling is in Europees verband een proces gestart dat EIP-Agri heet. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat zij/hij zich op gelijksoortige projecten als het projectidee oriënteert, die in Nederland (zie Externe link: https://projecten.netwerkplatteland.nl/nl) en in de EU (zie: https://eu-cap-network.ec.europa.eu/projects/search_en) zijn gestart. Ook wordt verwacht dat aangetoond wordt dat in het projectplan de kennis is gebruikt, die is ontwikkeld in de EIP Focus Groups (zie Externe link: https://eu-cap-network.ec.europa.eu/operational-groups_en).

b. Haalbaarheid / Kans op succes (maximaal 5 punten, weging 3, totaal te behalen punten is 15)

 

De mate waarin het project haalbaar is vanuit organisatorisch oogpunt en haalbaar vanuit de context van de innovatie. Hierbij gaat het om het vooraf kunnen beoordelen of de partijen er ook in geslaagd zijn een innovatie-idee goed uitgewerkt te hebben om te kunnen testen of te beproeven. Het gaat bijvoorbeeld om een uitwerking naar (installatie)technische specificaties, bouwkundig ontwerp, businessmodel of proefopstelling. Ook het procesmatige aspect van de samenwerking zoals onderlinge taakverdeling, planning en inzet van menskracht wordt hierbij beoordeeld. Haalbaarheid wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of projectplan voor de ontwikkeling van de beoogde innovatie: de kwaliteit van een project- en/of procesplan wordt beoordeeld aan de hand van de beschrijving van het probleem en onderbouwing van de aanpak van activiteiten. Daarnaast dient een proces/projectplan een heldere omschrijving van de beheersmatige aspecten zoals tijdsplanning, kosten, menskracht, organisatie, en risico’s te bevatten.

  • ii.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid op basis van de kennis die voor handen ligt: hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd of gaat oriënteren op bestaande kennis, bestaande praktijken, aanbevelingen en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel.

  • iii.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel: hieruit moet blijken of het samenwerkingsverband zich in voldoende mate heeft georiënteerd op het businessmodel achter de innovatie. Daarin spelen de aspecten die bepalen of de toekomstige aanbieder of leverancier een business case heeft voor de innovatie. Het gaat daarbij om zaken zoals het beoogde marktsegment, klantenrelaties, waarde propositie, kostenstructuur en marktprijs.

  • iv.

    Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau: de kwaliteit van het samenwerkingsverband, moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het ambitieniveau van de innovatie.

  • v.

    Bereidheid tot kennisdeling: in hoeverre zegt het samenwerkingsverband toe kennis uit te wisselen met het EIP-netwerk en is er blijk van een actieve opstelling hierbij, bijvoorbeeld is er de bereidheid een buitenlandse presentatie te verzorgen of een buitenlandse groep belangstellenden te ontvangen?

c. Innovativiteit (maximaal 5 punten, weging 3, totaal te behalen punten is 15)

 

Met innovativiteit wordt zowel - het samenwerkingsproces (samenwerkingsverband) als - het vernieuwende karakter van het onderwerp van de samenwerking (het idee dat in de praktijk gebracht wordt) beoordeeld. Het gaat bij dit laatste om de mate waarin verbeteringen of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés worden ontwikkeld. Hoe groter de verbetering hoe hoger de score. Als referentie voor het beoordelen van het innovatieve karakter van het beoogde product, dienst, methode of procedé hanteren wij de gangbare praktijk binnen de provincie. Innovaties scoren hoger naarmate die ook op nationaal dan wel Europees of mondiaal niveau als vernieuwend mogen worden beschouwd. Innovatie wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van de innovatie: dit is de beoordeling op het feitelijke vernieuwende van het idee dat tot ontwikkeling wordt gebracht. Behalve, de puur landbouwtechnische kanten van het idee kan het daarbij ook gaan om de sociale en financiële aspecten daarbij. Daarbij kan gedacht worden aan meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen of betere arbeidsomstandigheden.

  • ii.

    Transitiekarakter van de innovatie: met dit aspect beoordelen we de innovatie naar de bijdrage die het kan leveren aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige “duurzame landbouw”. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd.

  • iii.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband: op basis van dit aspect wordt gekeken naar de partijen in het samenwerkingsverband. Partijen die nog niet eerder hebben samengewerkt, of partijen die uit andere sectoren (niet landbouw) deelnemen aan de samenwerking maken dat het verband op zich al vernieuwend kan zijn.

  • iv.

    Toepassingsgerichtheid van de innovatie: indien de innovatie al in concept is uitgewerkt, er is bijvoorbeeld al een prototype of model ontwikkeld, maar die wordt nog niet toegepast, dan wordt de innovatie beoordeeld op het oplossend vermogen van het samenwerkingsproject en of men in staat is belemmeringen voor verdere uitrol of marktintroductie weg te nemen.

  • v.

    Innovatie-infrastructuur: hierbij wordt gelet op waar de innovatie feitelijk wordt ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie. In hoeverre zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet en beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

d. Efficiëntie (maximaal 5 punten, weging 2, totaal te behalen punten is 10)

 

Met de efficiëntie wordt gekeken naar de verhouding tussen de kosten en de geplande resultaten of prestatie(s) van het innovatieproject. Efficiëntie wordt beoordeeld aan de hand van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    De verhouding tussen de begrote kosten en de beoogde projectresultaten (prestaties): hiermee wordt de redelijkheid van de kosten beoordeeld. De projectprestatie bestaat uit duidelijk omschreven projectresultaten. Het kan bijvoorbeeld gaan om een marktonderzoek, productontwerp, procesomschrijving van een productieproces of een tastbaar product of prototype. Ook een dataset met monitoringsgegevens kan als deelresultaat in een innovatieproces omschreven worden. Deze elementen worden afgewogen tegen de kosten die in de begroting staan. Daarbij wordt ook gekeken naar uurtarieven en het aantal geplande uren. Het totaal wordt ook bezien in relatie tot het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector en het beoogde effect binnen het beleidsthema. Met deze aspecten in ogenschouw willen we voorkomen dat er veel kosten worden gemaakt voor een innovatie met een geringe impact.

  • ii.

    Relevantie van de voorziene kosten voor het realiseren van de beoogde innovatie: dit aspect richt zich op de vraag of alle begrote kosten wel strikt noodzakelijk zijn voor het project.

  • iii.

    Mate van efficiënt gebruik van (bestaande) kennis en arbeid: dit aspect is een maat voor het beoordelen of bestaande kennis en arbeid binnen het samenwerkingsverband goed wordt benut. Ook het aandeel overhead in relatie tot de andere projectactiviteiten wordt bezien en die afgezet tegen de prestatie(s) van het project.

 

TOELICHTING Openstellingsbesluit 2024 Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van Europees Innovatie Partnerschap (EIP) Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg

Leeswijzer

 

Met dit Openstellingsbesluit wordt “Paragraaf 5 Samenwerking in het kader van Europees Innovatie Partnerschap (EIP)” uit Hoofdstuk 2 van de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg (laatst gewijzigd Pb 2024, nr. 4880) opengesteld.

De artikelen 2.5.1 t/m 2.5.12 van deze Verordening moeten tezamen gelezen worden met de artikelen in voorliggend Openstellingsbesluit. Voor zaken die niet specifiek benoemd zijn in voorliggend Openstellingsbesluit zijn de bepalingen uit de Verordening dus onverkort van toepassing.

Daarnaast zijn de algemene en slotbepalingen uit de Verordening ook van toepassing op een aanvraag. Voorliggend Openstellingsbesluit bevat derhalve uitsluitend nadere regels ten opzichte van de Verordening.

 

GLB/NSP

 

Met het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) werkt Nederland aan toekomstbestendige landbouw, het versterken van de natuur en een leefbaar platteland. Voor Nederland is dit beleid gezamenlijk opgesteld door het Rijk, de Provincies en de Unie van Waterschappen, het zogenaamde Nationaal Strategisch Plan (NSP-2023 t/m 2027). Het GLB-NSP omvat subsidies en instrumenten voor boeren en actoren waarmee zij kunnen bijdragen aan een toekomstbestendige landbouw. De Provincie Limburg heeft hiervoor de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg opgesteld.

 

Provinciaal land- en tuinbouwbeleid

 

De Limburgse land- en tuinbouw krijgt via diverse provinciale invalshoeken (beleidskaders en programma’s) aandacht:

  • Hoofdstuk 6 “Een gezonde toekomst voor de land- en tuinbouw in Limburg” van het beleidskader Werken aan een toekomstbestendige economie (2024-2027);

  • Beleidskader Perspectief van het Landelijk Gebied;

  • Limburgs Programma Landelijke Gebied (LPLG);

  • Provinciale Energiestrategie (PES).

Meer informatie: www.limburg.nl

 

Het vigerende economisch landbouwbeleid “Een gezonde toekomst voor de land- en tuinbouw in Limburg” stimuleert ontwikkelingen die bijdragen aan: - een beter verdienvermogen van de Limburgse agrofoodketen, - economisch perspectief in balans met ecologische doelen, - lagere uitstoot van emissies naar lucht, water en bodem én vergroten van biodiversiteit en - grotere kennisverspreiding, onderwijsaanbod en gedragsverandering, via drie actielijnen: 1) opgave gericht innoveren, 2) strategisch verbinden en 3) Limburgse land- en tuinbouw in beeld.

Het provinciaal beleid sluit aan op de beweging die via het GLB/NSP gemaakt wordt naar een toekomstbestendige manier van ondernemen. De nu voorliggende openstelling hanteert derhalve de volgende zeven thema’s:

  • a.

    het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt;

  • b.

    vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

  • c.

    tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

  • d.

    bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

  • e.

    bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

  • f.

    bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

  • g.

    inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

In de aanvraag dient duidelijk gemotiveerd beschreven te worden hoe het project bijdraagt aan de voor het project relevante thema’s (a-g), alsmede waar en hoe dit aansluit bij het provinciale beleid, met name de drie actielijnen van “Een gezonde Toekomst voor de land- en tuinbouw in Limburg (2024-2027)”: (1) Opgavegericht innoveren, (2) Strategisch verbinden en (3) Limburgse land- en tuinbouw in beeld. Ook eventuele linken/aansluiting met andere relevante provinciale beleidskaders /programma’s dienen vermeld te worden. Meer informatie: www.Limburg.nl

 

Europees Innovatie Partnerschap

 

Doel van EIP is het moderniseren en versterken van de innovatieve kracht van de landbouw door zich te richten op het (door)ontwikkelen, praktijkrijp maken en communiceren voor grootschalige toepassing van innovaties in de praktijk. Het gaat daarbij om het ontwikkelen van nieuwe, op bredere schaal te gebruiken initiatieven die bijdragen aan de transitie naar een duurzame, toekomstbestendige landbouw.

Samenwerking tussen ondernemers onderling en partijen daaromheen (zoals ketenpartners, onderzoek, onderwijs e.d.) is cruciaal om dergelijke innovaties en hiermee GLB-doelen te realiseren.

 

Aanvrager (artikel 3)

 

Het samenwerkingsverband dat een projectaanvraag indient wordt een operationele groep genoemd. Alle deelnemers binnen deze operationele groep buigen zich over het vraagstuk waar het project zich op richt en werken gezamenlijk aan een innovatieve oplossing. Het is derhalve belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de betreffende innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als voor de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis.

Samenwerkingsverbanden (operationele groepen) worden verplicht verbonden aan Europese en nationale kennisnetten, zodat kennis gedeeld wordt en breed toegepast kan worden en hiermee verschillende projecten van elkaars kennis en ervaring kunnen profiteren (zie ook artikel 10).

Het is raadzaam om zich voor aanvraag te oriënteren op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende beoogde innovatie (o.a. EIP-AGRI, Groen Kennisnet, Netwerk Platteland en Farmbook).

 

Subsidiabele kosten (artikel 5)

 

Subsidiabele kosten kunnen bestaan uit - operationele kosten van het samenwerkingsverband en - uit investeringen in bedrijfsmiddelen.

 

Operationele kosten zijn kosten die te maken hebben met het uitvoeren van het project. Bijvoorbeeld: onderzoek, verbruikskosten gedurende de projectperiode (zoals brandstof), ontwikkelen prototypes/modellen, arbeidskosten besteed aan uitvoering van het project en het verspreiden van opgedane kennis, maar ook kosten voor periodiek overleg en de inzet van een projectcoördinator.

 

Investeringen in bedrijfsmiddelen zijn vaste activa die voor de bedrijfsvoering worden gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het landbouwbedrijf gebonden zijn, bijvoorbeeld machines, inventaris, software e.d. Het gaat in deze openstelling om bedrijfsmiddelen die de participerende landbouwer aanschaft. Bij aanvraag dient als onderbouwing van de begroting vermeld te worden voor welk percentage een investering expliciet voor het EIP-project danwel voor de reguliere bedrijfsvoering wordt ingezet. Zie ook artikel 7.

 

Kosten zijn enkel subsidiabel als deze zijn gemaakt nádat de subsidie-aanvraag is ingediend. Eventuele opdrachten kunnen (dus) pas verstrekt worden nadat de subsidie is aangevraagd (dit op eigen risico).

Kosten die vóór de aanvraag zijn gemaakt komen niet voor subsidie in aanmerking. Uitdrukkelijk zij vermeld dat het ondertekenen van een offerte - voor de datum van indiening van de aanvraag - uitgelegd wordt als start met de uitvoering van de activiteit.

Ervaring wijst uit dat veel initiatiefnemers met de start van hun project wachten totdat de beschikking ontvangen is. Dat hoeft niet. Kosten zijn subsidiabel vanaf het moment dat de aanvraag is ingediend. De beschikking geeft echter pas zekerheid over de subsidiabiliteit van de kosten. Kosten maken na het indienen van de aanvraag en voor ontvangst van de beschikking betekent dus een zeker risico nemen.

 

Subsidiehoogte (artikel 7)

 

Het subsidiebedrag bedraagt minimaal € 50.000,00 en maximaal € 500.000,00.

 

Voor operationele kosten betreft het subsidiepercentage 100%.

 

In het kader van dit Openstellingsbesluit zijn ook de kosten van investeringen in bedrijfsmiddelen subsidiabel voor de duur van het project. Voorwaarde is dat deze bedrijfsmiddelen enkel mogen zijn aangeschaft door de participerende landbouwer(s). Het exacte subsidiabele bedrag is afhankelijk van: - de afschrijving (toegerekend naar projectduur) alsook van - eventuele inzet van het bedrijfsmiddel ten behoeve van de reguliere bedrijfsvoering. In de aanvraag moet gemeld worden óf en voor welk deel het bedrijfsmiddel ingezet wordt voor het project danwel de reguliere bedrijfsvoering. Rekening houdend met deze aspecten kan 40% van de investeringen in bedrijfsmiddelen worden gesubsidieerd.

 

Zie ook subsidiearrangement (artikel 11).

 

Rangschikking (artikel 9)

 

Deze subsidieverlening verloopt via een tendersysteem. Dat wil zeggen dat gedurende een beperkte periode (26 augustus 2024 t/m 1 oktober 2024) subsidie-aanvragen kunnen worden ingediend. Op de sluitingsdatum van de tender moet alle informatie (inclusief alle verplichte alsmede van toepassing zijnde bijlagen) die bij de aanvraag horen ontvangen zijn. Deze sluitingsdatum van 1 oktober 2024 17:00 uur wordt strikt gehanteerd. Na de sluiting is aanvullen van de aanvraag niet meer mogelijk.

De aanvragen die tijdig binnen zijn worden eerst getoetst op ontvankelijk- en compleetheid. Alle ontvankelijke complete aanvragen worden vervolgens door een adviescommissie beoordeeld op de selectiecriteria en vervolgens gerangschikt op basis van het toegekende aantal punten. Zie Bijlage A.

 

Verplichtingen (artikel 10)

 

Naast de algemene verplichtingen (artikel 1.15) schrijven de artikelen 2.5.10, 2.5.11 en 2.5.12 van de Verordening een aantal specifieke verplichtingen voor.

 

Kennisverspreiding (artikel 2.5.10 Verordening)

 

In de aanvraag moeten expliciet de beoogde activiteiten voor de kennisverspreiding vermeld worden. Voor projecten ondersteund door EIP bestaat de verplichting om de kennis in elk geval te verspreiden via:

Doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het verduurzamen van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen er via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende samenwerkingsverbanden (operationele groepen) zodat deze elkaar kunnen versterken.

 

Indicatoren (artikel 2.5.11 en artikel 2.5.12 Verordening)

 

Om te monitoren wat innovatieprojecten kunnen opleveren zijn indicatoren bepaald. In de aanvraag moeten derhalve de volgende aspecten (met onderbouwing) worden vermeld:

  • het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie;

  • het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn:

    • ◼︎︎

      runderen van meer dan twee jaar oud à 1,0 GVE;

    • ◼︎︎

      runderen van zes maanden tot twee jaar oud à 0,6 GVE;

    • ◼︎︎

      schapen en geiten vanaf zes maanden à 0,15 GVE.

Bij voorgangsverslagen, verzoeken tot deelbetaling en vaststelling moet over de (tussentijdse) realisatie van deze indicatoren gerapporteerd worden. Dit wordt opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn dergelijke gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie.

 

Subsidie-arrangement (artikel 11)

 

In deze openstelling worden subsidies verstrekt op basis van arrangement 2 waar het gaat om subsidiebedragen tot-en-met € 124.999,00. Voor subsidieaanvragen van € 125.000,00 of meer geldt arrangement 3.

 

Voor de aanvrager bestaan meerdere manieren om een begroting op te stellen, de zogenaamde vereenvoudigde kostenopties (VKOs). Hieruit dient bij aanvraag een keuze gemaakt te worden (deze kan niet meer worden gewijzigd).

 

Vereenvoudigde kostenopties (VKOs)

De begroting van het betreffende project kan op verschillende manieren tot stand komen. Hiervoor zijn voorwaarden opgenomen in artikel 1.9a tot en met 1.9c van de Verordening.

Een innovatieproject in het kader van deze openstelling kan in twee verschijningsvormen voorkomen

[A] of [B]:

 

Soort project

Opties berekening subsidiabele kosten

[A] Project met operationele kosten én investeringen

  • 1.

    Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Verordening)

  • 2.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Verordening)

[B] Project met enkel operationele kosten

  • 1.

    Werkelijke kosten (cf. artikel 1.9a van de Verordening)

  • 2.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten (cf. artikel 1.9b van de Verordening)

  • 3.

    Vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten (cf. artikel 1.9c van de Verordening)

 

Op basis van onderstaand rekenvoorbeeld wordt in beeld gebracht hoe de begroting van een innovatieproject kan worden opgesteld.

 

  • 1.

    In geval van het begroten van de werkelijke kosten conform artikel 1.9a van de Verordening, in dit geval moeten alle kosten worden verantwoord:

    Arbeidskosten

    Overige kosten

    Totale kosten

    Financiering

    Totaal

    € 200.000

    € 300.000

     

    Waarvan € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen en € 250.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

    € 500.000

    100% subsidie over € 200.000

     

    =

     

    € 200.000

    40% subsidie over € 50.000

    = € 20.000

     

    en

     

    100% subsidie over € 250.000

    = € 250.000

    € 470.000 subsidie

     

    en

     

    € 30.000 eigen bijdrage

  • 2.

    In geval van het begroten van de kosten met gebruikmaking van de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten conform artikel 1.9b van de Verordening, in dit geval hoeven alleen de overige kosten te worden verantwoord op basis van facturen en betaalbewijzen:

    Arbeidskosten

    Overige kosten

    Totale kosten

    Financiering

    Totaal

    € 69.000

     

    Percentage, 23%, van de overige kosten: € 300.000

    € 300.000

     

    Waarvan € 50.000 investeringen in bedrijfsmiddelen en € 250.000 geen investeringen in bedrijfsmiddelen

    € 369.000

    100% subsidie over € 69.000

     

    =

     

    € 69.000

    40% subsidie over € 50.000

    = € 20.000

     

    e

     

    100% subsidie over € 250.000

    = € 250.000

    € 339.000 subsidie

     

    en

     

    € 30.000 eigen bijdrage

  • 3.

    Wanneer uw project geen investeringen in bedrijfsmiddelen bevat, kan gebruik gemaakt worden van:

    • a.

      begroten op basis van werkelijke kosten, conform artikel 1.9a van de Verordening;

    • b.

      begroten met de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten, conform artikel 1.9b van de Verordening (enkel verantwoording van de overige kosten nodig op basis van facturen en betaalbewijzen;

    • c.

      begroten met de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten, conform artikel 1.9c van de Verordening (enkel verantwoording van de arbeidskosten nodig op basis van uurtariefberekeningen en urenregistraties).

Een rekenvoorbeeld voor 3a is hierboven gegeven onder 1. Hieronder rekenvoorbeelden voor 3b en 3c.

 

Rekenvoorbeeld 3b

Arbeidskosten

Overige kosten

Totale kosten

Financiering

Totaal

€ 57.500

 

Percentage, 23%, van de overige kosten; € 250.000

€ 250.000

€ 307.500

100% subsidie over € 307.500

 

=

 

€ 307.500.

€ 307.500

 

geen eigen bijdrage nodig omdat de subsidie 100% bedraagt.

 

Rekenvoorbeeld 3c

Arbeidskosten

Overige kosten

Totale kosten

Financiering

Totaal

€ 200.000

€ 80.000

 

Percentage, 40% van de arbeidskosten; € 200.000

€ 280.000

100% subsidie over € 280.000

 

=

 

€ 280.000

€ 280.000

 

geen eigen bijdrage nodig omdat de subsidie 100% bedraagt.

 

Naar boven