Wijzigingsbesluit Omgevingsverordening Zuid-Holland module energietransitie

Besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 14 december 2022 met kenmerk PZH-2022-816314040 tot wijziging van de Omgevingsverordening Zuid-Holland in het kader van de energietransitie (Wijzigingsbesluit Omgevingsverordening Zuid-Holland module energietransitie)

 

Provinciale staten van Zuid-Holland,

 

Gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van [datum] over de wijziging van de Omgevingsverordening Zuid-Holland in het kader van de energietransitie naar aanleiding van de vaststelling van de 7 Regionale Energiestrategieën in Zuid-Holland op 16 juni 2021 en de borging van de Regionale Energiestrategieën in het omgevingsbeleid;

 

Gelet op artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening;

 

Besluiten:

Artikel I  

De Omgevingsverordening Zuid-Holland wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Artikel 6.28 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het tweede lid komt te luiden:

    • 2.

      In het bestemmingsplan kan de begrenzing van de in het eerste lid bedoelde locaties worden aangepast, waarbij rekening wordt gehouden met de lokale omstandigheden, ten behoeve van de ruimtelijke inpassing van de locatie in de omgeving, of ten behoeve van de uitbreiding van deze locatie mits de locatie een samenhangende eenheid vormt in het landschap. Daarbij geldt dat de locatie voor windenergie kan worden uitgebreid met een capaciteit van:

      • a.

        maximaal 5 MW; of

      • b.

        meer dan 5 MW in het geval gedeputeerde staten op grond van artikel 9f, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998 van oordeel zijn dat het project kan worden uitgevoerd door het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente, en dat bevoegde bestuursorgaan daarmee heeft ingestemd.

  • 2.

    Het vierde lid komt te luiden:

    • 4.

      Een bestemmingsplan dat plaatsing van windturbines en andere bouwwerken gericht op de opwekking van energie uit wind mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting de wijze waarop is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt.

B

Na artikel 6.28 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

 

Artikel 6.28a Zonnevelden

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op een nieuw zonneveld buiten bestaand stads- en dorpsgebied.

  • 2.

    Voor zover een bestemmingsplan van toepassing is op een nieuw zonneveld, laat het bestemmingsplan dit alleen toe op de volgende locaties:

    • a.

      agrarische bouwpercelen;

    • b.

      gronden met een functie verkeersinfrastructuur of ten dienste daarvan;

    • c.

      slibdepots, waterbassins, spaarbekkens, waterbergingsgebieden en voormalige stortplaatsen;

    • d.

      glastuinbouwgebied mits er sprake is van meervoudig ruimtegebruik en aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied;

    • e.

      gronden waar een stedelijke functie is toegekend, maar waar die functie nog niet is gerealiseerd;

    • f.

      een windpark.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid zijn in zoekgebieden voor zon uit de Regionale Energiestrategieën die door provinciale staten zijn vastgesteld ook buiten deze locaties zonnevelden mogelijk, mits het zoekgebied verder is uitgewerkt en regionaal is afgestemd.

  • 4.

    Een bestemmingsplan dat voorziet in het toelaten van een nieuw zonneveld als bedoeld in het tweede en derde lid bevat in aanvulling op artikel 6.9 een toelichting over:

    • a.

      de bijdrage die wordt geleverd aan het behouden en versterken van de biodiversiteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • b.

      het combineren met andere relevante opgaven.

  • 5.

    Een bestemmingsplan dat voorziet in het toelaten van een nieuw zonneveld als bedoeld in het tweede en derde lid, verzekert de realisatie en de instandhouding van de inrichtingsmaatregelen op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit, landschappelijke inpassing en het behouden en versterken van de biodiversiteit.

  • 6.

    In de toelichting van een bestemmingsplan dat voorziet in het plaatsen van een nieuwe zonneveld als bedoeld in het tweede en derde lid, wordt verantwoord op welke wijze wordt verzekerd dat het zonneveld en de bijbehorende andere bouwwerken na afloop van de opwekking van energie worden gesloopt.

C.

Kaart 16 in Bijlage II van de Omgevingsverordening Zuid-Holland wordt vervangen door kaart 16 zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij dit besluit.

Artikel II  

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal blad waarin dit besluit wordt geplaatst.

Artikel III  

Dit besluit wordt aangehaald als: Wijzigingsbesluit Omgevingsverordening Zuid-Holland Energietransitie.

Den Haag, [datum]

Provinciale Staten van Zuid-Holland

griffier

B. Sepers

voorzitter

drs. J. Smit

Bijlage 1 behorende bij artikel C van het Wijzigingsbesluit Omgevingsverordening Zuid-Holland energietransitie

 

 

Bijlage 2 Toelichting Aanpassing Omgevingsverordening Zuid Holland

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 6.28 lid 2 gaat over de uitbreidingsmogelijkheden voor windparken. Het betreft een specifieke instructieregel waarbij onder voorwaarden uitbreidingsmogelijkheden zijn.

De voorkeur wordt gegeven aan enkelvoudige lijnopstellingen en clusters, in samenhang met en evenwijdig aan de betreffende infrastructuur en scheidslijnen.

Bestaande opstellingen van grote windturbines kunnen ter plaatse worden vervangen en -binnen de in de verordening opgenomen voorwaarden- opgeschaald worden.

Het plaatsen van windturbines buiten de locaties voor windenergie via het omgevingsplan is uitgesloten voor windturbines met een as-hoogte vanaf 45 meter.

Lid 2 van artikel 6.28 wordt vervangen en gaat over de aanpassing van de begrenzing van een windenergielocatie. In het bestemmingsplan kan de begrenzing van de locaties worden aangepast. Dat wil zeggen verschuiven of vergroten ten opzichte van de geometrische begrenzing van de locatie.

Het kan een aanpassing betreffen voor de ruimtelijke inpassing of voor het mogelijk maken van een

uitbreiding voor windparken. Het betreft een specifieke instructieregel waarbij er onder voorwaarden inpassings- of uitbreidingsmogelijkheden zijn.

Daarnaast blijven de overige instructieregels uit de Omgevingsverordening van toepassing De generieke instructieregels over ruimtelijke kwaliteit artikel 6.9 e.v.(Ruimtelijke Kwaliteit) blijven eveneens van toepassing bij de uitbreiding van bestaande locaties.

In het tweede lid wordt als toevoeging daarop, aandacht gevraagd voor het windpark als samenhangende eenheid. Het gaat hierbij om herkenbaarheid van het park ten opzichte van andere windparken, maar ook om de visuele beleving van het windpark als geheel. Het gaat dan om zaken als herkenbaarheid als cluster óf als lijnopstelling, regelmatige afstanden tussen de turbines of eenzelfde draairichting. Tot slot is de keuze voor aanpassing of uitbreiding van een locatie van een windpark mede afhankelijk van de plek in het landschap en de relatie met zijn omgeving, waaronder de afstand en opstellingen ten opzichte van andere windparken. Het belang van visualisaties van de beoogde ontwikkeling is groot; deze maken de ruimtelijke effecten van windturbines op regionale schaal zichtbaar: in hoeverre is de gewenste samenhang met de grote lijnen in het landschap (bijvoorbeeld grootschalige infrastructuur, grootschalige overgangen land-water) zichtbaar en wat is de visuele interferentie tussen verschillende windparken. Daarbij moet over de grenzen van de RES-gebieden heen worden gekeken.

 

Tweede lid onder a

Gemeenten kunnen door middel van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a 3e onderdeel Wabo een windpark uitbreiden met een capaciteit tot en met 5 MW. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de lokale omstandigheden van deze mogelijkheid en mits de uitbreiding een samenhangend geheel vormt met het bestaande windpark en aan de overige regels uit de Omgevingsverordening wordt voldaan zoals hierboven is toegelicht. Een reguliere windturbine levert een vermogen tussen de 2 en 4 MW. Dat betekent dat onder deze voorwaarden uitbreidingen van één of twee windturbines mogelijk zijn. Opgemerkt wordt dat in het Besluit milieueffectrapportage een windturbinepark gedefinieerd wordt als een park dat bestaat uit ten minste drie windturbines. Eén of twee windturbines zijn blijkens deze definitie geen windturbinepark en vallen zodoende buiten de reikwijdte van de plan-Mer-plicht.

 

Tweede lid onder b

Het tweede lid is bedoeld voor situaties waar de provincie bevoegd gezag zou zijn geweest voor het mogelijk maken van een windpark. De Elektriciteitswet 1998 schrijft voor dat op grond van artikel 9 e 1998 bij een productie-installatie voor energie van 5 MW of meer de provincie verplicht is om een inpassingsplan/projectbesluit vast te stellen. Tegelijkertijd is er in artikel 9 f zesde lid van de Elektriciteitswet een flexibiliteitsbepaling opgenomen die de provincie de mogelijkheid geeft om de bevoegdheid over te dragen aan de gemeente om de planologische procedure te voeren. Voor de bestaande windlocaties is hier eerder gebruik van gemaakt. In Zuid-Holland leggen gedeputeerde staten de bevoegdheid bij de gemeente als voldoende verzekerd is dat de gemeente zich inzet voor de ontwikkeling van windenergie. Daarvoor worden overeenkomsten gesloten. Met name private partijen zijn aan zet voor initiatieven tot plaatsing van windturbines. Voor een wijziging van een bestemmingsplan t.b.v. van een windpark van meer dan 2 windturbines geldt sowieso een planMER-plicht. Dat betekent dat bij de concrete uitwerking van een uitbreidingslocatie alsnog de benodigde planMER dient te worden uitgevoerd.

Om die reden heeft de provincie voor deze specifieke situatie een instructieregel opgenomen zodat in concrete zin ook grotere uitbreidingen van 5 MW (1 à 2 windturbines) worden toegelaten. Uiteraard zijn het inpasbaarheidscriterium, samenhangend geheel, en overige regels over ruimtelijke kwaliteit zoals hierboven beschreven eveneens van toepassing Tevens wordt verwezen naar de uitzondering in het Omgevingsprogramma waarin gelet op de ligging van windpark Spui ten opzichte van de bestaande woonkernen (de lokale omstandigheden) de provincie geen ruimte ziet voor uitbreiding voor dit windpark.

 

Op kaart 16 in de Omgevingsverordening wordt windlocatie Avelingen gelegen in de gemeente Gorinchem toegevoegd. Deze locatie komt voort uit de RES Alblasserwaard.

 

Bij de plaatsing van windturbines dienen op projectniveau effecten ten aanzien van onder meer cumulatieve effecten, natuur, flora en fauna, bescherming van waardevol cultureel erfgoed, geluid, externe veiligheid, radar, slagschaduw, lichtschittering, vaarwegen en waterstaatswerken, landschappelijke inpassing, netinfrastructuur en archeologie te worden onderzocht. Tevens dient een watertoets te worden gedaan. Het voorgaande dient in een MER en/of een ruimtelijke onderbouwing te worden vastgelegd.

 

Naast de grote windturbines is er in de provincie ruimte voor kleinere windturbines. Turbines met een as-hoogte tot 15 meter mogen binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied worden geplaatst, mits rekening gehouden wordt met het omringende landschap en de cultuurhistorische, ecologische en recreatieve kwaliteiten. Voor windturbines met een as-hoogte tot 45 meter kan de gemeente daarin haar afwegingen maken vanuit het lokale effect op de energieopwekking en ruimtelijke impact. Indien daarbij provinciale belangen rond landschap, cultuurhistorie, kroonjuwelen, ecologie en recreatie in het geding komen, zal de provincie daarover een zienswijze kunnen indienen. Vooroverleg hierover is daarom aan te bevelen.

 

Vierde lid

Het vierde lid wordt vervangen door: Een bestemmingsplan dat plaatsing van windturbines en andere bouwwerken gericht op de opwekking van energie uit wind mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting de wijze waarop is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt.

 

Een nieuw artikel 6.28a Zonnevelden wordt toegevoegd.

 

In algemene zin kan aangegeven worden dat de voorkeur uit gaat naar het plaatsen van zonnepanelen op daken of binnen bestaand stads- en dorpsgebied. De verwachting is, en dat blijkt ook uit de Regionale energiestrategieën, dat er daarnaast aanvullend behoefte is aan locaties waar duurzame elektriciteit opgewekt kan worden met behulp van zonnepanelen ook buiten het bestaand stads- en dorpsgebied.

 

Zonnevelden buiten bestaand stads- en dorpsgebied zijn toegestaan als duidelijk is gemaakt dat de capaciteit voor het opwekken van duurzame energie op daken en in stedelijk gebied onvoldoende is en de gemeenten aangeven hoe zij het benutten van zon op dak voldoende stimuleren. Echter is het niet mogelijk om dit te verplichten via provinciale regels.

 

Zonnevelden buiten bestaand stads en dorpsgebied zijn in de volgende situatie mogelijk:

  • 1.

    Buiten de zoekgebieden zon uit de RES’en zoals die zijn vastgesteld door Provinciale Staten zijn zonnevelden uitsluitend mogelijk op locaties die passen binnen de provinciale uitwerking van de zonneladder.

  • 2.

    In de zoekgebieden zon uit de RES’en zoals die zijn vastgesteld door Provinciale Staten is, aanvullend op de locaties uit de provinciale uitwerking van de zonneladder, meer mogelijk, mits er een integrale nadere verkenning en uitwerking van de zoekgebieden is uitgevoerd waarbij onder andere opgaven rond de landbouw (vanwege bodemdaling, waterkwaliteit, stikstof en biodiversiteit) maar ook mogelijk andere ruimtelijke opgaven die spelen in het betreffende gebied worden meegenomen.

Eerste lid

Dit artikel is alleen van toepassing op nieuwe zonnevelden buiten het bestaande stads- en dorpsgebied.

 

Tweede lid

In de hele provincie zijn zonnevelden buiten het bestaand stads- en dorpsgebied in beginsel mogelijk op de volgende locaties (de provinciale uitwerking van de zonneladder) binnen en buiten de zoekgebieden:

Locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied - meervoudig ruimtegebruik

  • -

    Agrarische bouwpercelen. Op deze percelen kan bebouwing worden toegelaten. Het is derhalve logisch om naast benutting van daken ook ruimte te bieden voor zonnepanelen op het - nog voor bebouwing onbenutte deel van het bouwperceel. Installaties met zonnepanelen passen bij de agrarische bijgebouwen, stallen, schuren en kassen. Bij zonnevelden op het agrarische bouwperceel zal het gaan om relatief kleine velden (< 2,5 ha) waarbij de energie opgewekt wordt waar deze (deels) wordt gebruikt.

  • -

    Locaties die vallen onder de bestemming verkeersinfrastructuur. Het betreft hier bermen en taluds van rijks- en provinciale wegen, spoorwegen en parkeerplaatsen. Zonnepanelen en infrastructuur sluiten door hun ‘technische’ uitstraling goed op elkaar aan, zeker bij geluidschermen, waarbij wel voldaan moet worden aan de regels voor verkeersveiligheid. In een stedelijke omgeving kan de plaatsing van zonnepanelen logisch zijn. Daar waar infrastructuur een open landschap doorsnijdt is een zorgvuldige afweging nodig. Op parkeerplaatsen kan een dak van zonnepanelen worden gerealiseerd, met aandacht voor en afhankelijk van het omliggende gebied. Een overkapping van een parkeerterrein mag geen afbreuk doen aan aanwezige landschappelijke openheid.

  • -

    Slibdepots en waterbassins (bijvoorbeeld bij kassen), spaarbekkens, waterbergingsgebieden en (voormalige) stortplaatsen. Zij bieden kansen voor meervoudig ruimtegebruik in combinatie met (drijvende) zonnepanelen, afhankelijk van de omgeving en mits deze goed worden ingepast.

Overige locaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied

  • -

    Locaties in glastuinbouwgebied. Realisering van een zonneveld is mogelijk, mits er sprake is van meervoudig ruimtegebruik en aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied. Dit sluit tevens aan bij de provinciale ambitie om de energiehuishouding in de glastuinbouwgebieden in grote mate verder te verduurzamen. Qua uitstraling sluiten zonnevelden goed aan bij glastuinbouw, maar er moet behoedzaam omgegaan worden met de groene ruimtes in de vaak dichtbebouwde kassengebieden.

  • -

    Locaties waar uiteindelijk een andere functie is toegedeeld (bijvoorbeeld bedrijventerrein, haven, woningbouw), vastgesteld in een bestemmingsplan maar waar die functie om diverse redenen vooralsnog niet wordt gerealiseerd (pauzelandschap).

  • -

    Locaties in combinatie met een windpark. Een zonneveld in combinatie met een windturbinepark kan technisch en economisch gunstig zijn vanuit energieopwekking, -opslag en –distributie vanwege het aanvullende productieprofiel. Windparken en zonnevelden hebben verschillende ruimtelijke effecten en verschillend grondgebruik. De windturbines staan vaak met minimale verharding in open landschappen, indien hier een zonneveld wordt toegevoegd kan door de toevoeging van deze meer stedelijke voorziening het landschappelijk beeld en grondgebruik aanzienlijk veranderen. De plaatsing en omvang van het zonneveld in relatie tot die van het (agrarisch)landschap is bepalend voor de aanvaardbaarheid van het zonneveld. Uitgangspunt is het zorgvuldig omgaan met de bestaande functies en kwaliteiten van het gebied en is derhalve locatiespecifiek.

Naast deze locaties zijn er buiten de zoekgebieden voor zon in principe geen mogelijkheden voor zonnevelden. Het is wel mogelijk om een ontheffing aan te vragen. Dit is uitsluitend mogelijk als het gaat om een in de omgeving passende ontwikkeling, van een lokaal initiatief dat tot stand is gekomen na een zorgvuldig doorlopen participatieproces en kan rekenen op maatschappelijk draagvlak.

 

Derde lid

In de Regionale Energiestrategieën zijn zoekgebieden voor wind en/of zon opgenomen. In aanvulling op de locaties in het tweede lid is in de zoekgebieden meer ruimte voor zonnevelden, nadat deze verder zijn uitgewerkt en afgestemd in de regio’s. De provincie is, als partner in de RES, betrokken bij de verdere uitwerking. De inzet van de provincie daarbij is opgenomen in het omgevingsprogramma bij de maatregel “RES-zoekgebieden zon en wind”. Het gaat hier om zoekgebieden zon die door Provinciale Staten zijn vastgesteld bij de besluitvorming over de Regionale Energiestrategieën.

 

Vierde lid

Met dit lid beoogt de provincie dat in de ruimtelijke onderbouwing bij een wijziging van een omgevingsplan die een nieuw zonneveld mogelijk maakt nadrukkelijk wordt ingegaan op de wijze waarop dit zonneveld de biodiversiteit behoudt, liefst versterkt. Bovendien is er bij de ontwikkeling van het zonneveld gezocht naar relevante meekoppelkansen en de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven in het ontwerp.

In alle gevallen is het provinciaal ruimtelijk kwaliteitsbeleid (de kwaliteit van de plek blijft tenminste behouden, wordt liefst verbeterd) van toepassing. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van de gebiedsprofielen, en de handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie. Bij de kwaliteitskaart is een richtpunt voor zonne-energie opgenomen, de Handreiking ‘ruimtelijke kwaliteit zonne-energie Zuid-Holland’ bevat praktische handvaten en ideeën voor het uitwerken van een zonneveld.

 

De provincie heeft een handreiking ruimtelijke kwaliteit zonne-energie. In deze handreiking staan adviezen/ideeën voor ontwikkelen van een zonne-veld met meerwaarde voor de omgeving en worden voorbeelden opgenomen van inrichtings- en beheersmaatregelen waarmee de biodiversiteit kan worden verbeterd. De werkwijze die in de handreiking wordt gepresenteerd voorziet nadrukkelijk ook in het inventariseren van andere relevante meekoppelkansen en het leveren van een bijdrage daaraan met de realisatie van een zonneveld. Gedacht kan worden aan meekoppelkansen op het gebied van recreatie, bodemdaling, waterberging, ecologische verbindingen.

 

Het zoeken naar een geschikte locatie voor een zonneveld is altijd afhankelijk van de locatiespecifieke omstandigheden. Op basis van ons ruimtelijk kwaliteitsbeleid kan tot de conclusie worden gekomen dat een zonneveld op een specifieke plek niet wenselijk is, ook al gaat het om een voorkeurslocatie uit het beleid.

 

Vijfde lid

Lid 5 beoogt dat inrichtingsmaatregelen ter versterking van het landschap, biodiversiteit of de realisatie van meekoppelkansen die onderdeel zijn van de motivering om een zonneveld toe te laten ook daadwerkelijk worden aangelegd en in stand gehouden. Vaak zal er voor een zonneveld een omgevingsvergunningplicht zijn. Het is van belang dat er aan het verstrekken van zo’n vergunning ook daadwerkelijk is gekoppeld dat de inrichtingsmaatregelen uitgevoerd worden. De formulering is zo gekozen dat het onafhankelijk van de manier waarop de gemeenten het regelt in het omgevingsplan de borging van de inrichtingsmaatregelen geregeld moeten worden. Daarbij kan de provincie zich voorstellen dat hierbij ook afspraken worden gemaakt over de instandhouding van deze maatregelen nadat het zonneveld is verwijderd.

 

Zesde lid

Lid 6 beoogt dat het zonneveld na gebruik wordt verwijderd. Op dit moment hebben zonneparken een beoogde levensduur van zo’n 25 à 30 jaar. Het is goed om aan het einde van de gebruikstermijn te heroverwegen of continuering van de bestemming logisch is of dat er nieuwe inzichten zijn waardoor continuering niet langer gewenst is. Gemeenten kunnen deze gebruikstermijn opnemen via een omgevingsvergunning.

 

Zonnevelden nemen relatief veel ruimte in beslag. De technologische ontwikkelingen rond zonne-energie blijven doorgaan (steeds meer opbrengst per ha en steeds meer toepassingsmogelijkheden), ook kan er over 25 à 30 jaar een ander inzicht bestaan rond de gewenste mix aan CO2 vrij opgewekte elektriciteit waardoor een zonneveld op de vergunde plek niet meer gewenst of nodig is en kan worden verwijderd. In het bestemmingsplan wordt voorzien in een opruimplicht na het beëindigen van de opwekking van energie uit zon. Inrichtingsmaatregelen ter versterking van de biodiversiteit en de landschappelijke kwaliteit zouden na verwijdering behouden moeten blijven.

 

Den Haag, 4 oktober 2022

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

 

plv. secretaris,

ir. J.C. van Ginkel MCM

 

plv. voorzitter

drs. J.N. Baljeu

Naar boven