Provinciaal blad van Limburg
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Limburg | Provinciaal blad 2023, 8997 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Limburg | Provinciaal blad 2023, 8997 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Nadere subsidieregels Landschapselementen en Voedselbossen 2023-2024
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Beschermde soorten: prioritaire soorten uit paragraaf 6.1.8 Actieve en passieve soortenbescherming van het Limburgs Natuurprogramma 2023 – 2030 dan wel soorten van de nationale Rode Lijst en de Europese Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten waarvoor geen gebieden zijn aangewezen en die binnen Nederland alleen of in belangrijke mate in de provincie Nederlands Limburg voorkomen.
Bufferzone bacterievuur: gebied waarbinnen volgens de NVWA bestrijding van aantastingen met bacterievuur verplicht is (aangetaste planten en struiken zo spoedig mogelijk volledig verwijderen en vernietigen). En er vindt geen aanplant plaats (van de binnen dit kader door de NVWA genoemde soorten) binnen een straal van 500 meter rond een boomkwekerij of laagstam-fruitboomgaard.
Herstel: Onder herstel van landschapselementen valt de aanplant van gaten van minimaal vijf meter lengte in de begroeiing bij een houtwal, houtsingel, graft, struweelhaag of knip- en scheerheg. Het herstel van het wallichaam bij een graft, holle weg of hoge houtwal geldt vanaf een onderbreking in het wallichaam vanaf vijf meter lengte. Herstel van lanen en knotbomenrijen betreft de aanplant van verloren gegane bomen volgens het aanwezige plantverband. Onder herstel landschapselementen valt geen regulier beheer zoals opgenomen in Bijlage 1 Beschrijving landschapselementen.
Poelen en klein historisch water: natuurlijke of gegraven laagtes, gemaakt om over water voor vee te kunnen beschikken. Andere al dan niet gegraven kleine wateren met een historische betekenis zijn bijvoorbeeld voorraadbassins voor bluswater, visvijvers, schapenwasplaatsen, pingoruïnes en veenputten.
Soorten: dier- en plantensoorten zoals genoemd in de tabel in paragraaf 6.1.8 van het Limburgs Natuurprogramma 2023 – 2030, dan wel soorten van de nationale Rode Lijst en de Europese Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten waarvoor geen gebieden zijn aangewezen en die binnen Nederland alleen of in belangrijke mate in de provincie Nederlands Limburg voorkomen.
Artikel 2 Doel van de regeling
Deze subsidieregeling heeft als doel het behoud en versterking van het Limburgse landschap (de groenblauwe dooradering), de biodiversiteit en het leveren van een bijdrage aan de transitie naar een meer duurzame landbouw.
De wijze van verdeling van het subsidieplafond kunt u raadplegen op Externe link: https://www.limburg.nl/loket/subsidies/subsidieplafonds.
Subsidieverlening is een manier waarop de Provincie Limburg de in artikel 2 genoemde activiteiten kan stimuleren en ondersteunen. Het is noodzakelijk dat vóór het indienen van een subsidieaanvraag een vooroverleg wordt gevoerd op basis van een door aanvrager te overleggen activiteitenplan (projectplan) en bijbehorende stukken, zoals beschreven in het subsidieaanvraagformulier.
Hoofdstuk 2 Landschapselementen
Voor subsidie op grond van dit hoofdstuk komen gemeenten, waterschap, stichtingen en verenigingen in de Nederlandse Provincie Limburg in aanmerking. Indien de aanvrager activiteiten uitvoert op gronden die niet in eigendom zijn, dan dient zij krachtens een zakelijk recht of publiekrechtelijke bevoegdheid volledige zeggenschap te hebben over de gronden waarop de subsidie wordt aangevraagd voor de aanleg van landschapselementen, of schriftelijke toestemming te hebben van de eigenaar van de grond/gronden. Deze toestemming strekt zich uit over het totaal aan activiteiten (aanleg en/of herstel en eventueel beheer) waarvoor subsidie wordt gevraagd.
Om voor een subsidie in aanmerking te komen, dient aan alle onderstaande criteria te worden voldaan:
Het project is uitsluitend gericht op het aanleggen en/of herstellen van landschapselementen buiten de bebouwde kom, mogelijk gecombineerd met beheer voor maximaal vijf jaar te rekenen vanaf het moment van realisatie van de aanleg en/of het herstel, gelegen in de Nederlandse provincie Limburg, zoals limitatief beschreven en opgenomen in de Bijlagen 1 en 2.
Artikel 7 Verplichtingen subsidieontvanger
Subsidieontvanger is verplicht de landschapselementen ten minste voor een periode van tien jaar na afloop van de aanleg en/of het herstel van de landschapselementen duurzaam in stand te houden conform het activiteitenplan. Indien het project wordt uitgevoerd op gronden die niet in eigendom zijn, dient de aanvrager zodanige afspraken te maken met de grondeigenaar dat aan alle criteria en verplichtingen van deze regeling en de subsidiebeschikking kan worden voldaan.
In aanvulling op artikel 17 van de Algemene Subsidieverordening Provincie Limburg 2023 e.v., wordt de subsidieaanvraag afgewezen, indien:
Artikel 10 Subsidiabele kosten
De volgende kosten zijn subsidiabel:
Normkosten voor beheer van landschapselementen voor maximaal vijf jaar, te rekenen vanaf het moment van realisatie van de aanleg en/of het herstel, enkel indien de aanleg en/of het herstel van het landschapselement middels deze Nadere subsidieregels wordt gesubsidieerd en zoals limitatief opgenomen in Bijlagen 1 en 2 bij deze Nadere subsidieregels.
Voor subsidie komen uitsluitend rechtspersonen, eenmanszaken, maatschappen en vennootschappen onder firma (VOF) in aanmerking. De aanvrager in kwestie dient krachtens eigendom dan wel een ander zakelijk recht of publiekrechtelijke bevoegdheid volledige zeggenschap te hebben over de gronden waarop de subsidie wordt aangevraagd voor de aanleg van een voedselbos, of een schriftelijke verklaring te kunnen overleggen waarmee toestemming wordt gegeven door de eigenaar van de grond/gronden voor de realisatie en instandhouding van een voedselbos ten minste tot 1 maart 2035.
Om voor een subsidie in aanmerking te komen, dient aan alle volgende criteria te worden voldaan:
Een subsidieaanvraag kan uitsluitend worden ingediend bij Gedeputeerde Staten met gebruikmaking van het standaard (digitaal) aanvraagformulier dat geplaatst is op de website van de Provincie Limburg: Externe link: www.limburg.nl/subsidies > actuele subsidieregelingen.
Het standaard (digitaal) aanvraagformulier dient volledig ingevuld en rechtsgeldig ondertekend te worden en te zijn voorzien van alle bijlagen zoals aangegeven op het formulier en dient te worden verzonden naar het op het aanvraagformulier aangegeven adres (Gedeputeerde Staten van Limburg, Cluster Subsidies, Postbus 5700, 6202 MA Maastricht), dan wel digitaal middels eHerkenning (aanvragen van organisaties) te worden ingediend. Een aanvraag per e-mail is niet mogelijk.
Artikel 19 Inwerkingtreding, beëindiging en citeertitel
Aanvragen die zijn ingediend in het kader van de Nadere subsidieregels Landschapselementen en Voedselbossen 2022-2023 en waarop bij inwerkingtreding van deze Nadere subsidieregels Landschapselementen en Voedselbossen 2023-2024 nog niet is beslist, worden geacht te zijn ingediend op basis van de Nadere subsidieregels Landschapselementen en Voedselbossen 2022-2023 en dienovereenkomstig beoordeeld.
Deze Nadere subsidieregels treden in werking met ingang van 15 augustus 2023 en vervallen met ingang van 1 januari 2025, met dien verstande dat zij van toepassing blijven op subsidieaanvragen die vóór die datum zijn ontvangen door Gedeputeerde Staten en subsidiebesluiten die vóór die datum zijn genomen, ook voor de volgende stappen in het subsidietraject.
Aldus besloten in de vergadering van Gedeputeerde Staten, gehouden op 11 juli 2023
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter,
dhr. E.G.M. Roemer
secretaris
dhr. mr. P.M. Díez
Artikel 1 – begripsbepaling ‘Voedselbos’
In het kader van deze regeling hebben alle initiatieven gemeenschappelijk dat er een professionele en systematische aanpak moet zijn en dat voldaan moet worden aan de voorwaarden uit deze regeling, de Bijlagen bij deze regeling en het subsidieaanvraagformulier. Deze regeling voorziet in het stimuleren van aanvragen voor voedselbossen, vooral met het oog op de overbrugging van de niet-productieve fase, de oprichting van een voedselbos, waar er geen economisch gewin te behalen valt uit het initiatief.
Artikel 1, artikel 6 en artikel 12 – bestemmingsplan en omgevingsafwijkingsvergunning
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 dienen de in deze regeling gebruikte termen “bestemmingsplan” en “omgevingsafwijkingsvergunning” te worden gelezen als “omgevingsplan” respectievelijk “omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit”.
De wijze van verdeling van het subsidieplafond kunt u raadplegen door te klikken op: www.limburg.nl -> subsidies -> actuele subsidieregelingen -> subsidieplafonds -> Subsidieplafonds 2023 voor diverse subsidieregels.
Artikel 5 en Artikel 11 Aanvrager
De ruimtelijke afweging voor eventuele (nieuwe) rode functies die bij een dergelijk initiatief aan de orde zijn staat los van het verkrijgen van een eventuele subsidie.
Artikel 6 en Artikel 12 - Subsidiecriteria
De landschapselementen worden aangelegd/hersteld op locaties buiten de locaties zoals aangewezen op de ‘Beheergebied’ kaartlaag van het vigerende Natuurbeheerplan, zoals opgenomen in de digitale Atlas Limburg. Te vinden via: (www.limburg.nl -> kopje ‘Over’ -> Kaarten en cijfers -> Atlas Limburg-> Atlas Limburg viewer -> Natuur -> Natuurbeheerplan (jaartal) -> Beheergebied en wijzigingsverzoeken -> Beheergebied (jaartal). Dat wil zeggen: landschapselementen worden alleen aangelegd op percelen waar geen (functie) natuur is gerealiseerd.
De voedselbossen worden aangelegd op locaties buiten de locaties zoals aangewezen op de ‘ambitiekaart – streefbeheertypen’ van het vigerende Natuurbeheerplan, zoals opgenomen in de digitale Atlas Limburg. Te vinden via: (www.limburg.nl -> kopje ‘Over’ -> Kaarten en cijfers -> Atlas Limburg-> Atlas Limburg viewer -> Natuur -> Natuurbeheerplan (jaartal) -> Beheergebied en wijzigingsverzoeken -> Beheergebied ambitie (streefbeheertypen).
Artikel 10 – Subsidiabele en niet subsidiabele kosten
De aan te vragen lengte van het te herstellen landschapselement betreft het te herstellen deel, niet het gehele landschapselement. Voor poelen en klein historisch water zijn geen herstelmaatregelen aan te vragen.
Artikel 10 en Artikel 15 – Subsidiabele kosten en subsidiebedrag
Indien kosten uit andere hoofde reeds zijn gedekt, komen ze niet in aanmerking voor subsidiëring vanuit de Nadere subsidieregels landschapselementen en voedselbossen 2023-2024. Te denken valt aan kosten die aanvragers middels externe middelen/subsidies hebben kunnen dekken.
Bijlage 1 Beschrijving landschapselementen
Voor de beschrijving van het voorkomen van landschapselementen, het beheer (let op extra of afwijkende beheereisen op agrarische grond) en de afbakening wordt voor het overgrote deel aangesloten bij de Index Natuur en landschap (www.bij12.nl). Extra sturing wordt gegeven door de Aanwijzingen, die zowel in Bijlage 1 als Bijlage 2 zijn opgenomen. Deze Regeling werkt met normbedragen voor aanleg, herstel en beheer (zie betreffende Bijlage).
Lanen zijn wegen die aan beide zijde met een of meerdere rijen bomen zijn beplant. Lanen vormen sinds de 17e eeuw belangrijke dragers van landgoederen en buitenplaatsen. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen komen voor in heel Nederland, vaak op en rond landgoederen.
Lanen zijn belangrijke onderdelen van landgoederen en geven vaak de structuur aan. Zeker oudere lanen met markante bomen kunnen zeer indrukwekkende landschapselementen zijn. Lanen zijn van belang voor aan oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen. Verder zijn ze van belang voor op bomen groeiende mossen en korstmossen en oude lanen waar jaarlijks weinig strooisel blijft liggen zijn van groot belang voor zeldzame mycorhizapaddestoelen.
Een laan is een weg of pad, die aan beide zijden met een of meerdere rijen bomen is beplant en is bedoeld en aangelegd als laan.
Bij een laan gaat het om bomen van dezelfde soort en leeftijd en er is sprake van een herkenbaar en regelmatig plantverband.
Onder dit beheertype vallen ook dijken met een weg, bovenop de kruin van de dijk, die aan beide zijden met bomen is beplant.
Een laan is minimaal 50 meter lang.
De bomen worden periodiek gesnoeid;
Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element;
Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;
De bomen mogen niet beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;
Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode 1 augustus – 14 maart.
De diameter van de stammen wordt op 1,0 meter boven het maaiveld gemeten.
Aanwijzingen: Jaarlijks onderhoud berm behoort tot het beheer. Er wordt gewerkt met streekeigen en toekomstbestendige loofboomsoorten.
L01.02 Houtwal en houtsingel (ook graft en holle weg)
Houtwallen en houtsingels komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten zoals; graften, grubben, dykswâlen, schurvelingen of houtkaden. Houtwallen komen vooral voor in cultuurlandschappen in Limburg. Ook de begroeiing op graften en holle wegen in Zuid-Limburg valt onder dit type.
Deze lijnvormige landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Deze lijnvormige elementen vormen een belangrijk biotoop voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.
Een houtwal of houtsingel is een vrijliggend lijnvormig en aaneengesloten landschapselement, al dan niet groeiend op een aarden wal, met een opgaande begroeiing van inheemse bomen en/of struiken. De begroeiing wordt als hakhout beheerd.
De houtwal of houtsingel is minimaal 25 meter lang en maximaal 20 meter breed.
Elzensingels, Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.
Tenminste 75% van de oppervlakte van het element wordt als hakhout beheerd en periodiek afgezet;
Snoeihout mag op stapels of rillen in het element verwerkt worden voor zover het de ondergroei en/of de stoven niet schaadt;
Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element en als snoeihout versnipperd wordt mogen de snippers niet verwerkt worden in het element;
Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;
Het wallichaam wordt in stand gehouden als het element daarvan is voorzien;
Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;
Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
Het afzetten van het element wordt alleen verricht in de periode 1 augustus – 14 maart. Overhangende takken kunnen gedurende het gehele jaar worden teruggesnoeid.
L01.02.01 Houtsingel en houtwal; Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van eenmaal 6-15 jaar.
L01.02.02 Hoge houtwal; Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van éénmaal per 21-25 jaar. Tussentijds mogen overhangende takken gesnoeid worden;
Het wallichaam is minimaal 0,8 meter hoog en de kruidachtige vegetatie van de steile walkanten mag gemaaid worden; Aan de voet van het wallichaam ligt een greppel die in stand wordt gehouden.
L01.02.03 Holle weg en graft; Element is gelegen op talud van holle weg of graft in Zuid-Limburg. Het element wordt periodiek afgezet in een cyclus van minimaal eenmaal per 15 jaar.
In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse lijnvormige landschapselementen verschenen met houtige gewassen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie van dergelijke landschapselementen was perceelsscheiding en veekering. Door de komst van prikkeldraad en de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers van deze elementen verdwenen. Struweelhagen komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten. Deze landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Het verschil met een knip- of scheerheg is dat een struweelhaag minder frequent wordt gesnoeid en daardoor meer en breder uitgroeit. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals bij vlechtheggen. Struweelhagen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.
Een struweelhaag is een vrijliggend lijnvormig landschapselement met een aaneengesloten opgaande begroeiing van inheemse, overwegend doornachtige, struiken.
Snoei vindt alleen plaats in de periode 1 augustus – 14 maart
Een struweelhaag is minimaal 25 meter lang.
Hagen die minimaal eenmaal per 3 jaar worden gesnoeid horen tot het beheertype L01.05 Knip- of scheerheg.
Aanwijzingen: Een struweelhaag is een lijnvormig landschapselement bestaande uit streekeigen, inheemse en overwegend doornachtige struiken. Er is sprake van extensief beheer waardoor de haag vrij uit kan groeien. Er ontstaat een weelderige haag met meerdere soorten die elkaar afwisselen in bloeiperiode. Voor de aanplant van een struweelhaag wordt gebruik gemaakt van bosplantsoen. Aanplant: Optie 1: Plantverband: 2 rijen 0,5m uit elkaar, planten 4 stuks per meter in driehoeksverband. Optie 2: Plantverband: 1 rij 0,5m uit elkaar, planten 2 stuks per meter in driehoeksverband.
In het kader van deze regeling gaat het over jaarlijks beheer plus groot onderhoud dat plaatsvindt om de 5-7 jaar (cyclus). De minimale afmeting na snoeien van een struweelhaag is 1,5 meter breed en 1,5 meter hoog. Zorg dat er bij oude heggen minimaal 10 tot 20 cm boven de verdichte bovenzijde (de kop) van de struiken gesnoeid wordt. Laat aan de zijkant voldoende takken zitten door niet vlak bij de stam te snoeien. Na circa 15 jaar (indien de heg in slechte staat verkeerd) kan de struweelhaag tot net boven de grond (10 tot 15 cm) worden teruggezet. Voor het terugzetten van de struweelhaag dient gebruik te worden gemaakt van een hydraulische vingerbalk, cirkelzaag of motorzaag. Het gebruik van een klepelmaaier is ongewenst, deze beschadigt struweelheggen ernstig. Het snoeihout dient te worden afgevoerd.
Heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Waar in natte delen van Nederland sloten als eigendoms- of perceelscheiding dienden, werden in drogere delen veelal heggen gebruikt. De doornige meidoorn kon daarnaast ook nog een vee-kerende functie hebben. Ook op landgoederen en forten is het gebruik van meidoornhagen bekend. De introductie van het prikkeldraad rond 1900 heeft gezorgd voor het verdwijnen van veel heggen. Heggen komen in heel Limburg voor, maar zijn vooral te vinden rondom dorpen en boerderijen. In Zuid-Limburg is de knip- en scheerheg ook een karakteristiek landschapselement in het landelijke gebied.
Heggen zijn van belang als leefgebied en migratieroute. Daarnaast bieden heggen schuilmogelijkheden voor de fauna in het cultuurlandschap.
Een knip- of scheerheg is een vrijliggend lijnvormig landschapselement, met een aaneengesloten begroeiing van inheemse bomen en/of struiken, dat wordt geknipt of geschoren.
Een knip- of scheerheg is minimaal 25 meter lang.
Een knip- of scheerheg kan periodiek gevlochten worden.
Windsingels om boomgaarden en kwekerijen horen niet tot dit beheertype.
Afhankelijk van regionale omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om het beheer aan te passen voor de instandhouding van het beheertype of het ecologisch waardevoller te maken.
Snoeimateriaal mag blijven liggen voor zover dat het element of de ondergroei niet schaadt;
Er mag geen snoeihout verbrand worden in of in de directe omgeving van het element;
Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen, behalve bij bestrijding van ongewenste houtsoorten (Amerikaanse vogelkers, Amerikaanse eik, Robinia en Ratelpopulier) middels een stobbenbehandeling, en meststoffen in het element gebruikt worden;
Het element mag niet betreden en/of beschadigd worden door vee. Indien het element is uitgerasterd moet het raster op een zodanige afstand staan dat vraat aan stammen wordt voorkomen;
Snoeiwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode 1 augustus – 14 maart.
Aanwijzingen: Diversiteit aan soorten in de heg is belangrijk voor ecologische meerwaarde. Vul bijvoorbeeld een gat in de heg op met inheemse soorten zoals hondsroos, egelantier, hazelaar, rode kornoelje, veldesdoorn. Laat in ieder geval delen van de heg een jaar doorgroeien met oog op de ecologische functie. Met oog op de ecologische functie is de heg na snoeien minimaal 120 cm. hoog en 100 cm. breed. Snoei de zijkanten enigszins schuin. De onderkant van de heg moet iets breder zijn dan de bovenkant. Hierdoor krijgt de onderkant meer licht waardoor deze gesloten blijft. Snoei iedere keer iets voorbij de laatste snoeibeurt. De heg wordt zo telkens iets breder en hoger. Deze methode wordt ‘snoei-op-groei’ genoemd. Zo ontstaat er een fijn vertakte, dichte en gezonde heg, die elk jaar enkele centimeters hoger en breder wordt.
De heg kan jaarlijks worden geknipt of geschoren, maar bij voorkeur eens per 2 of 3 jaar. In het geval van jaarlijkse snoei krijgen alsnog delen van de heg de mogelijkheid om door te groeien. De heg wordt niet geklepeld. Bij aanplant; 4 stuks bosplantsoen per strekkende meter.
L01.08 Knotboom (knotbomenrij)
Normbedragen in deze regeling gaan over een knotbomenrij.
Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij periodiek de boven op die stam groeiende takken (of pruik) worden geoogst. Door die oogst ontstaat er op deze hoogte een vergroeiing van de stam: de knot. De knotboom levert gemakkelijk oogstbaar hout op dat op een plaats groeit waar het vee er niet bij kan. Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot. Bij knotessen gebeurde dat eens in de vijf tot zes jaar en knotwilgen en knotpopulieren worden meestal eens in de vier jaar geknot.
Het silhouet van knotbomen is uit veel regio’s bekend. Per gebied verschillen echter wel de boomsoorten die ervoor worden gebruikt. In het oosten van het land staan knoteiken, essen en wilgen in houtwallen en als overstaanders in heggen. Maar ze zijn daar en in het zuiden ook te vinden in graften, langs holle wegen en terras- en bosranden. Ze komen zelfs midden in bossen voor als markering van vroegere hakhoutpercelen. Knotelzen staan vaak op armere gronden, ze zijn vooral kenmerkend voor akkerranden in landschappen met kampontginningen, slagenlandschappen en esdorpenlandschappen. Knotbomen bieden broedgelegenheid aan diverse vogels, waaronder de Steenuil en Wilde eend. Vooral oude knotbomen kunnen zeldzame hierop groeiende mossen en korstmossen herbergen.
Een knotboom is een inheemse loofboom, waarvan de stam periodiek op een hoogte van minimaal 1,0 meter boven maaiveld wordt afgezet (geknot).
Afhankelijk van regionale omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om het beheer aan te passen voor de instandhouding van het beheertype.
Knotwilgen, -elzen, -essen en -populieren –worden in een cyclus van éénmaal per 3-8 jaar geknot. Knoteiken en -haagbeuken worden geknot in een cyclus van minimaal eenmaal per 15 jaar;
Er mag geen snoeihout verbrandt worden in de directe omgeving van de knotboom;
De boom mag niet beschadigd worden door vee.
Knotwerkzaamheden worden alleen verricht in de periode 1 augustus – 14 maart.
Aanwijzingen: aanplant van (wilgen-)staken (250-300 centimeter) met een onderlinge plantafstand van ca. 5 meter. Dit resulteert in de aanplant van ca. 200 stuks per kilometer. Bij aanplant wordt de onderkant van de bast gedeeltelijk geschild en worden eventuele takken aan de zijkant van de staak gesnoeid.
L01.01 Poel en klein historisch water
Poelen zijn natuurlijke of gegraven laagtes. Poelen en kleine wateren in het landschap kunnen al eeuwen oud zijn, alhoewel sommige van zeer recente datum zijn, denk aan nieuw gegraven amfibieënpoelen. In het kader van deze Nadere subsidieregels zal het veelal gaan om amfibieënpoelen. Openheid rondom (een deel van) de poel kan de zichtbaarheid en beleefbaarheid vergroten en is van belang om een goed voortplantingsbiotoop voor amfibieën te behouden. In het verleden was zeker bij veedrinkpoelen het element bereikbaar voor vee en dus in ieder geval deels onbegroeid. Vaak stonden er wel enkele bomen bij een poel voor schaduw voor de dieren en tegen verdamping. Soms kennen poelen gemetselde randen, zoals uit Zuid-Limburg bekend is. Poelen zijn van groot belang als voortplantingsbiotoop voor amfibieën en libellen in het cultuurlandschap.
Zowel een poel als een klein historisch water is doorgaans een geïsoleerd stilstaand water dat gevoed wordt door grond- en/of regenwater.
Vijvers die een onderdeel zijn van een park- of tuinaanleg vallen niet onder dit beheertype.
Sloten behoren niet tot dit beheertype.
Afhankelijk van regionale omstandigheden kan het noodzakelijk zijn om het beheer aan te passen voor de instandhouding van het beheertype.
Ook zeer kleine poelen (kunstmatig), onder andere ten behoeve van de Geelbuikvuurpad, zijn in deze regeling opgenomen. Opgemerkt wordt dat deze poelen, indien kleiner dan 0,2 are, buiten het kader van de Index Natuur en landschap vallen.
Minimaal de helft van het natte oppervlakte van de poel bestaat in de lente uit open water. Voor behoud van voldoende open water wordt het element periodiek opgeschoond. Incidenteel mag het element in de zomerperiode droogvallen;
Vertrapping van de oevers bij het gebruik van het element als veedrinkpoel wordt voorkomen. Bij het gebruik als veedrinkpoel is minimaal de helft van de oeverlengte uitgerasterd;
Maximaal 25% van de oeverlengte is begroeid met inheemse bomen en/of struiken;
Er mogen geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen in het element gebruikt worden;
Er mogen geen vissen of andere dieren (zoals eenden en ganzen) worden uitgezet of gekweekt;
Slootmaaisel of bagger mag niet verwerkt worden in het element;
Maai- en schoningswerkzaamheden worden verricht in de periode tussen 1 september en 15 oktober.
Aanwijzingen: De poelen worden aangelegd ten behoeve van wettelijk beschermde soorten, en op locaties waarvan de aanwezigheid van die soorten in de nabije omgeving is aangetoond. Het element heeft een oppervlakte van minimaal 0,5 are en hebben minimaal één flauw talud (in ieder geval noordzijde) met een verhouding van 1:8 tot 1:10. Uitgezonderd zijn de kleine (kunstmatige) poelen voor Geelbuikvuurpad in Zuid-Limburg die inclusief landbiotoop minimaal 0,05 are zijn.
Eigenschappen (bijvoorbeeld omvang) en inrichting van de poel (inclusief landbiotoop) hangen samen met de doelsoorten waarvoor de poel wordt aangelegd en de locatie waar de poel komt. Een goed plan voor het ontwerp en gebruikte (kunstmatige en natuurlijke) materialen is belangrijk.
Enkele richtinggevende principes en aandachtspunten specifiek voor poelen voor de Kamsalamander zijn:
Bijlage 2 Normkosten aanleg, herstel en beheer landschapselementen
Indien de subsidieaanvrager jaarlijks beheer aanvraagt plus periodieke werkzaamheden, dan dienen de periodieke werkzaamheden daadwerkelijk in de subsidieperiode (binnen 5 beheerjaren na aanleg, aanplant) plaats te vinden.
De maatregelcodes corresponderen met het Gegevensleveringsprotocol en het Begrotingsformat voor landschapselementen.
Bijlage 3 Vereisten aan het voedselbos en de subsidieaanvraag
Sub A: definitie en nadere eisen aan het voedselbos;
Sub B: definitie en nadere eisen aan kroonbomen en kroonlaag;
Sub C: verplichte onderdelen voedselbossen die in het kader van deze subsidieregeling worden aangevraagd en gerealiseerd.
Sub A – definitie en nadere eisen aan het voedselbos
Voedselbos: een door mensen ontworpen productief en aaneengesloten bos met een hoge diversiteit aan meerjarige planten dat zichzelf op termijn in stand kan houden. In het kader van deze subsidieregeling wordt in de eerste 5 jaar minimaal de basis van het voedselbos ontwikkeld bestaande uit kroonbomen, lagere bomen, struiken/heesters, windhagen, ecologische hagen en pioniersbomen. Voorts heeft het voedselbos in het kader van deze regeling de volgende kenmerken:
* exclusief de windhaag, (overige) inheemse hagen, pioniersbomen en andere vegetatielagen en omzomingen.
** exclusief hagen en omzomingen en andere vegetatielagen. De verplichting voor pioniersbomen is opgenomen, omdat de praktijk uitwijst dat voedselbossen met grote aanplant van inheemse pioniersbomen een veel grotere slagingskans hebben, onder andere door een betere bodemontwikkeling en een positieve uitwerking op de groei van de permanente planten in het bos. 250/ha pioniersbomen is als minimum gekozen, wat bij elk type voedselbos zou moeten passen. Afhankelijk van het ontwerp kan het aan te bevelen zijn om meer pioniersbomen aan te planten, om de ontwikkeling van een voedselbos en de bodem te versterken en versnellen.
Sub B – definitie en nadere eisen aan kroonbomen en kroonlaag
Eisen aan kroonbomen en kroonlaag:
De kroonbomen betreffen de bomen die hun hele leven in het bos blijven staan en niet hoeven wijken. Kroonbomen worden altijd direct vergezeld van minimaal 1 pioniersboom (zie de handreiking in tabel B3 keuzelijst pioniersbomen) die helpen de groei te bespoedigen en welke na 10 jaar gefaseerd verwijderd kunnen worden. De kroonbomen betreffen geen fruitbomen (enkele uitzonderingen daargelaten). De kroonbomen zijn bedoeld om langdurig de kroon van het bos te vormen. Ze worden niet kort gehouden ten behoeve van de oogst van vruchten of onderdelen van de boom. Winterlinde, Paulownia en Chinese mahonie (Toona sinensis/uiensoepboom) gelden niet als kroonboom, omdat deze normaliter kort gehouden worden voor de oogst.
Vanwege de diversiteit aan ontwerpen en veelheid aan soorten kroonbomen, lagere bomen en pioniersbomen kan het voorkomen dat er aanvullende wensen zijn op de opgenomen handreikingen. In principe zijn de handreikingen leidend. Deze zaken worden in een vooroverleg tussen aanvrager en de provincie besproken en de keuzes die volgen worden altijd in het definitieve ontwerp zichtbaar gemaakt en in het activiteitenplan onderbouwd.
Tabel B2 Handreiking Keuzelijst kroonbomen
Tabel B3 Handreiking Keuzelijst pioniersbomen
Sub C – Verplichte onderdelen aanvraag voedselbossen
NB - Zie het Subsidieaanvraagformulier voor o.a. het activiteitenplan en kaderstellende bepalingen
Bijlage 4 Forfaitair subsidiebedrag nieuwe voedselbossen
Het gaat om een forfaitair bedrag per hectare plus eenmalig een forfaitair bedrag per aanvraag.
Forfaitaire bedragen voor nieuwe initiatieven, die qua ontwerp en realisatie vanaf het begin moeten starten, mits aan alle voorwaarden uit deze regeling is voldaan, inclusief de voorwaarden in Bijlage 3. Deze regeling voorziet niet in het bijplanten aan een bestaand voedselbos of een voedselbos dat reeds in aanleg is.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2023-8997.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.