Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 30 mei 2023, nr. 2042494 /2042498 tot vaststelling van de Uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies Noord-Holland 2023-2027

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

 

Overwegende dat de Europese Commissie op 13 december 2022het Nederlands Nationaal Strategisch Plan in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2023-2027 heeft goedgekeurd;

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten bij de Uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 zijn aangewezen als intermediaire instantie als bedoeld in artikel 123, vierde lid, van verordening 2021/2115;

 

Besluiten vast te stellen:

 

Uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies Noord-Holland 2023-2027

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

 

  • Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • bruto jaarloon: bruto jaarsalaris, inclusief een niet-prestatiegebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

  • Elfpo: Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van verordening 2021/2116;

  • groep: groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • infrastructuur: wegen, vaarwegen of wandel- of fietspaden;

  • integrale kostensystematiek: door de Minister van Economische Zaken en Klimaat goedgekeurde integrale kostensystematiek als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

  • interventie: een steuninstrument met een reeks subsidiabiliteitsvoorwaarden die in deze regeling nader zijn omschreven op basis van een interventietype waarin verordening 2021/2115 voorziet;

  • kennisinstelling:

    • a.

      in onderdeel a, b, g of h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de bijlage behorende bij die wet;

    • b.

      andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

    • c.

      geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

      • 1°.

        openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel a;

      • 2°.

        onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

    • d.

      onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in onderdelen a tot en met c;

  • landbouwer: een natuurlijke of rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die landbouwproducten produceert als bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bijlage I, met uitzondering van visserijproducten, alsmede hakhout met korte omlooptijd of die landbouwareaal in een staat houdt die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines;

  • NSP: Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027;

  • penvoerder: partij bij een samenwerkingsovereenkomst, die door de partijen bij die overeenkomst is aangewezen als de penvoerder van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd en die zal optreden als indiener van de subsidieaanvraag en als rechtsgeldige vertegenwoordiger van de samenwerkende partijen in het samenwerkingsverband;

  • samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde een vennootschap, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;

  • verordening 2016/1012: Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (PbEU 2016, L 171);

  • verordening 2018/1046: Verordening (EU) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193);

  • verordening 2021/1060: Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);

  • verordening 2021/2115: Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);

  • verordening 2021/2116: Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);

  • verordening 2022/128: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, controles, zekerheden en transparantie;

  • verordening 2022/129: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/129 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor interventietypes voor oliehoudende zaden, katoen en bijproducten van de wijnbereiding krachtens Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad en voor de vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid aangaande steun van de Unie en de strategische GLB-plannen (PbEU 2022, L 20);

  • watersysteem: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

Artikel 1.2 Openstelling

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen een openstellingsbesluit vaststellen.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten stellen per openstellingsbesluit vast:

    • a.

      één of meerdere subsidieplafonds;

    • b.

      per plafond een periode waarbinnen een aanvraag om subsidie moet zijn ontvangen.

  • 3.

    In het openstellingsbesluit kunnen Gedeputeerde Staten tevens nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a.

      de categorieën van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • b.

      de thema's waarop een activiteit betrekking moet hebben;

    • c.

      de categorieën van aanvragers;

    • d.

      de geografische begrenzing van de openstelling;

    • e.

      een drempel met betrekking tot de subsidiabele kosten;

    • f.

      de kostensoorten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • g.

      de minimale of maximale hoogte van de subsidie;

    • h.

      vaste bedragen;

    • i.

      de verdelingswijze;

    • j.

      de gegevens of bescheiden die bij de aanvraag om subsidie, voorschot en deelbetaling, voortgangsverslag of vaststelling overgelegd moeten worden;

    • k.

      overige verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd.

Artikel 1.3 Samenwerkingsverbanden

  • 1.

    Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen in geval van samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid slechts voor subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden:

    • a.

      waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en

    • b.

      die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • 2.

    Indien een aanvraag namens de deelnemers aan een samenwerkingsverband wordt ingediend bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen, waaruit onder meer blijkt dat de penvoerder door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband is aangewezen om de aanvraag om subsidie in te dienen en bevoegd is de betaling te ontvangen;

    • b.

      de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen.

  • 3.

    Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband worden onverschuldigde betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Awb teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband voor wat betreft het door de deelnemer ontvangen deel van de onverschuldigde betaalde subsidiebedragen.

Artikel 1.4 Nationale cofinanciering

De in deze regeling genoemde subsidiepercentages zijn inclusief nationale overheidsfinanciering, tenzij in een openstellingsbesluit anders is bepaald.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden algemeen

Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25 en 4:35 van de Awb wordt subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

 

  • a.

    door aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde aanvraagperiode;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van deze regeling toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

  • c.

    de activiteiten niet overwegend plaatsvinden in provincie Noord-Holland tenzij de activiteiten of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komen aan ingezetenen van provincie Noord-Holland, of de activiteiten of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Noord-Holland dienen;

  • d.

    in het opstellingsbesluit de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

  • e.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in de relevante voorschriften inzake staatssteun van de Europese Unie;

  • f.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • g.

    de activiteiten een voorziene negatieve uitwerking hebben op het dierenwelzijn van landbouwhuisdieren, te weten dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren of in verband met het berijden van dieren;

  • h.

    de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening;

  • i.

    reeds gestart is met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Artikel 1.6 Subsidievereisten aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie:

    • a.

      wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten;

    • b.

      wordt ingediend met gebruikmaking van de meest recente versie van een door Gedeputeerde Staten beschikbaar gesteld formulier;

    • c.

      bevat voor een onderneming het btw- of fiscaal identificatienummer als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder b tot en met e, van verordening 2022/128, van de aanvrager dan wel iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband en, indien van toepassing, de naam van de moedermaatschappij of iedere dochteronderneming met het daarbij behorende btw- of fiscaal identificatienummer;

    • d.

      wordt voorzien van alle verplichte bijlagen.

  • 2.

    Onder verplichte bijlagen als bedoeld in het vorige lid worden in ieder geval verstaan:

    • a.

      een begroting van de kosten, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald;

    • b.

      een toelichting op de begroting;

    • c.

      een financieringsplan;

    • d.

      een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.

  • 3.

    In aanvulling op het tweede lid bevat een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onder b of c, een projectplan waarin tenminste is opgenomen:

    • a.

      een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

    • b.

      een beschrijving van de wijze van uitvoering van het project en de te ondernemen activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      de doelstellingen van het project;

    • d.

      de verwachte resultaten van het project;

    • e.

      de verwachte realisatietermijn van het project;

    • f.

      de wijze waarop de resultaten van het project worden getoetst.

  • 4.

    Indien de verwachte realisatietermijn van het project langer is dan één jaar bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een meerjarenbegroting met een declaratieplanning per jaar;

    • b.

      een overzicht in de tijd van de te onderscheiden fasen van het project.

Artikel 1.7 Subsidie-arrangementen

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken subsidies op basis van drie arrangementen:

    • a.

      arrangement 1: subsidies tot € 25.000;

    • b.

      arrangement 2: subsidies van € 25.000 tot € 125.000;

    • c.

      arrangement 3: subsidies van € 125.000 of meer.

  • 2.

    Subsidieverstrekking als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag.

  • 3.

    Subsidieverstrekking als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag of een vast bedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid.

  • 4.

    In het openstellingsbesluit kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, of dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder c.

  • 5.

    In het openstellingsbesluit kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a, of dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder c, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 6.

    Een vast bedrag als bedoeld in het tweede of derde lid wordt in het openstellingsbesluit vastgelegd.

Artikel 1.8 Subsidiabele kosten algemeen

Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteiten, komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

 

  • a.

    loonkosten inclusief overheadkosten;

  • b.

    de kosten van door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid inclusief overheadkosten;

  • c.

    bijdragen in natura in de vorm van door of namens de subsidieontvanger op geld te waarderen inbreng van producten of diensten, waar geen bonnen en betaalbewijzen voor beschikbaar zijn en die voldoen aan de criteria genoemd in artikel 67, eerste lid, van verordening 2021/1060;

  • d.

    afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060;

  • e.

    andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd.

Artikel 1.9 Berekening subsidiabele kosten

  • 1.

    De subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.8 worden berekend door:

    • a.

      berekening van de subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie, als bedoeld in artikel 1.9a;

    • b.

      berekening van de subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten, als bedoeld in artikel 1.9b;

    • c.

      berekening van de subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten, als bedoeld in artikel 1.9c.

  • 2.

    Indien een uurtarief wordt gehanteerd als bedoeld in artikel 1.9a, eerste lid, onder a, subonderdeel i), artikel 1.9a, eerste lid, onder b of artikel 1.9c, eerste lid, onder b, kan het totale aantal voor een bepaald jaar te subsidiëren uren:

    • a.

      in het geval van loonkosten per werknemer niet meer bedragen dan 1.372 uren bij een voltijd dienstverband of een evenredig deel daarvan bij een deeltijd dienstverband;

    • b.

      in het geval van eigen arbeid per werknemer niet meer bedragen dan 1.372 uren.

Artikel 1.9a Berekening subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie

  • 1.

    Voor de berekening van de loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, geven Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit één van de volgende berekeningswijzen aan:

    • a.

      de kosten worden berekend door:

      • i.

        in het geval van eigen arbeid, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een uurtarief van € 50;

      • ii.

        in het geval van loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig het tweede lid, te vermenigvuldigen met het aantal door de medewerker aan het project bestede uren, waarna dat bedrag met 15% wordt vermeerderd voor overhead; of

    • b.

      de kosten worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met de volgende uurtarieven:

      • i.

        € 44 voor de kosten van een projectmedewerker;

      • ii.

        € 50 voor de kosten van een landbouwer;

      • iii.

        € 78 voor de kosten van een adviseur;

      • iv.

        € 88 voor de kosten van een projectleider of expert.

  • 2.

    Het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, onder a, subonderdeel ii, wordt berekend door het bruto jaarloon, vermeerderd met 44,2% voor werkgeverslasten, te delen door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, of, in geval van een niet volledig gewerkt jaar of een medewerker die werkzaam is in deeltijd, een naar rato toegepast aantal uren.

  • 3.

    De overige subsidiabele kosten worden vastgesteld op basis van een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht.

Artikel 1.9b Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten

  • 1.

    De loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, worden berekend door de overige subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met 0,23.

  • 2.

    De overige subsidiabele kosten worden vastgesteld op basis van een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht.

Artikel 1.9c Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten

  • 1.

    Voor de berekening van de subsidiabele kosten geven Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit één van de volgende berekeningswijzen aan:

    • a.

      de kosten worden berekend door in het geval van loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met:

      • i.

        voor eigen arbeid, een uurtarief van € 43;

      • ii.

        voor loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig artikel 1.9a, tweede lid; en

      • iii.

        het totaal van de berekende kosten te vermenigvuldigen met 0,4 voor de overige kosten; of

    • b.

      de kosten worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met de volgende uurtarieven:

      • i.

        € 54 voor de arbeidskosten van een projectmedewerker;

      • ii.

        € 60 voor de arbeidskosten van een landbouwer;

      • iii.

        € 95 voor de arbeidskosten van een adviseur;

      • iv.

        € 107 voor de arbeidskosten van een projectleider of expert.

  • 2.

    Indien deelnemers aan een samenwerkingsverband de berekeningswijze als bedoeld in het eerste lid, onder a, toepassen, kunnen de overige kosten van een kennisinstelling die gebruik maakt van de integrale kostensystematiek niet worden toegerekend aan het project.

Artikel 1.9d Integrale kostensystematiek

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder a, kunnen kennisinstellingen gebruik maken van de integrale kostensystematiek.

  • 2.

    Indien op grond van het eerste lid wordt gekozen voor de integrale kostensystematiek, zijn artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV subsidies en artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.10 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

 

  • a.

    kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

  • b.

    kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties, fooien en geschenken. personeelsactiviteiten, overboekingen en annuleringen, gratificaties en bonussen, outplacementtrajecten en representatiekosten en -vergoedingen;

  • c.

    kosten van handelingen ter voorbereiding van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd;

  • d.

    vervangingsinvesteringen;

  • e.

    legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

  • f.

    verrekenbare of compensabele BTW;

  • g.

    kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2018/1046;

  • h.

    winstopslagen binnen een groep;

  • i.

    kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer van het samenwerkingsverband;

  • j.

    de aankoop van landbouwproductierechten;

  • k.

    de aankoop van betalingsrechten;

  • l.

    investeringen die leiden tot een verslechtering van het dierenwelzijn;

  • m.

    de aankoop van dieren;

  • n.

    de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan voor een ander doel dan:

    • i.

      herstel van het landbouw- of bospotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen,

    • ii.

      de bescherming van vee tegen grote roofdieren of van vee dat in de bosbouw in plaats van machines wordt gebruikt,

    • iii.

      het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen fokken van met uitsterven bedreigde rassen als omschreven in artikel 2, punt 24, van verordening 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad, of

    • iv.

      het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen in stand houden van plantenrassen die worden bedreigd door genetische erosie;

  • o.

    de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems tot een maximum van 30% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting;

  • p.

    investeringen in grootschalige infrastructuur die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van verordening 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen; investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing

  • q.

    kosten van investeringen die worden gedaan om te voldoen aan een wettelijke verplichting;

  • r.

    kosten van investeringen met een negatief effect op de omgeving.

Artikel 1.11 Cumulatie

Onverminderd artikel 63, negende lid, van verordening 2021/1060 en artikel 36 van verordening 2021/2116 wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke interventie is toegestaan.

Artikel 1.12 Verdelingswijze

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond:

    • a.

      op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, waarbij in aanvulling op artikel 1.2 in het openstellingsbesluit wordt bepaald welk minimumaantal punten de aanvraag moet halen;

    • b.

      op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van selectiecriteria;

    • c.

      op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van een investeringslijst.

  • 2.

    Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen:

    • a.

      komt de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking;

    • b.

      geldt, indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst;

    • c.

      vindt, indien het subsidieplafond op enige dag dreigt te worden overschreden en de volgorde van die aanvragen niet op grond van het tijdstip van binnenkomst kan worden vastgesteld, rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting, in aanwezigheid van een notaris;

    • d.

      wordt de trekking schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen worden gerangschikt in volgorde van trekking;

    • e.

      wordt de subsidie verdeeld over opeenvolgende aanvragen in de rangschikking die volledig gehonoreerd kunnen worden.

  • 3.

    Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van selectiecriteria:

    • a.

      wordt de rangschikking bepaald door het totaal aantal punten dat wordt behaald op basis van de selectiecriteria;

    • b.

      kan per selectiecriterium 0 tot en met 5 punten worden behaald, waarbij Gedeputeerde Staten in aanvulling op artikel 1.2 in een openstellingsbesluit per selectiecriterium een wegingsfactor van 1, 2, 3 of 4 vaststellen;

    • c.

      wordt het aantal punten van een aanvraag bepaald door per selectiecriterium de score te vermenigvuldigen met de aangegeven weging van het criterium en alle zo verkregen punten op te tellen.

  • 4.

    Tenzij in het openstellingsbesluit een hoger te behalen percentage is bepaald, wordt een aanvraag als bedoeld in het derde lid niet gehonoreerd indien de aanvraag minder dan 60% van het totaal aantal te behalen punten heeft behaald.

  • 5.

    Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van een investeringslijst:

    • a.

      stellen Gedeputeerde Staten per interventie in het openstellingsbesluit een investeringslijst vast met het aantal per investeringscategorie te behalen punten;

    • b.

      wordt de rangschikking bepaald door het aantal punten dat wordt behaald op basis van toepassing van de investeringslijst;

    • c.

      wordt bij een aanvraag bestaande uit twee of meer investeringen binnen één van de investeringscategorieën, bedoeld onder a, voor de rangschikking het aan de investeringen toegekende aantal punten opgeteld en vervolgens door het aantal investeringen gedeeld.

  • 6.

    Indien toepassing van het derde of vijfde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

  • 7.

    Indien sprake is van loting als bedoeld in het zesde lid geldt het volgende:

    • a.

      loting vindt plaats middels trekking in aanwezigheid van een notaris;

    • b.

      de trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris;

    • c.

      de eerst getrokken aanvraag wordt als hoogste gerangschikt;

    • d.

      de hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie;

    • e.

      subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 1.13 Adviescommissie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen één of meer adviescommissies instellen.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen worden voorgelegd aan een adviescommissie.

Artikel 1.14 Beslistermijn

Gedeputeerde Staten beslissen binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.

Artikel 1.15 Verplichtingen algemeen

  • 1.

    De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband op een deelnemer aan het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of tot verlening van surseance van betaling aan de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband aan een deelnemer in het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband van een deelnemer in het samenwerkingsverband.

  • 2.

    De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten zodra aannemelijk is dat:

    • a.

      de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b.

      niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 3.

    De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      het materiaal, bedoeld in bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129, op verzoek van Gedeputeerde Staten ter beschikking te stellen;

    • b.

      te voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in bijlage III, deel 2, van verordening 2022/129;

    • c.

      in geval van investeringen in roerende en onroerende zaken de investering op het moment van indiening van de aanvraag tot vaststelling ten minste gebruiksklaar te hebben;

    • d.

      indien sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering gedurende vijf jaar na de subsidievaststelling te voldoen aan de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 65 van verordening 2021/1060, tenzij sprake is van een investering door een mkb-onderneming of sprake is van een investering die leidt tot door een mkb-onderneming gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt;

    • e.

      zo spoedig als mogelijk, maar uiterlijk op de dag van daadwerkelijke vervreemding, bij Gedeputeerde Staten te melden:

      • i.

        vervreemding van de onderneming waaraan subsidie is verstrekt, of

      • ii.

        vervreemding van grond waarop activiteiten betrekking hebben waarvoor subsidie is verstrekt.

  • 4.

    De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder, voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a.

      de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b.

      dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in het derde lid, onder b, worden uitgevoerd;

    • c.

      welke kosten in het project zijn gemaakt en betaald; en

    • d.

      indien loonkosten of eigen arbeid subsidiabel zijn, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen.

  • 5.

    De administratie wordt ten minste vijf jaar na de subsidievaststelling bewaard.

  • 6.

    In geval van een gerechtelijke procedure wordt de administratie ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van de gerechtelijke procedure bewaard.

Artikel 1.16 Verplichting voortgangsverslag

  • 1.

    Tenzij in het openstellingsbesljuit anders is bepaald, leggen Gedeputeerde Staten bij het verlenen van subsidies van € 25.000 en hoger de verplichting op een voortgangsverslag te overleggen, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt.

  • 2.

    Tenzij in het openstellingsbesluit of in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald, bevat het voortgangsverslag tenminste een beschrijving van:

    • a.

      de uitgevoerde activiteiten;

    • b.

      de eventuele afwijkingen van het projectplan, alsmede de oorzaak daarvan;

    • c.

      de activiteiten die in het komende jaar uitgevoerd zullen worden;

    • d.

      de eventuele maatregelen die genomen worden om een eventuele achterstand in te lopen;

    • e.

      de financiële voortgang waarin tenminste is opgenomen:

      • i.

        een actueel kostenoverzicht in relatie tot de begroting;

      • ii.

        een financieringsoverzicht alsmede een overzicht van toegezegde financiering van derden;

      • iii.

        de financiële planning voor de resterende looptijd van de activiteiten.

Artikel 1.17 Bevoorschotting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten verstrekken ambtshalve een voorschot als bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116.

  • 2.

    Het voorschot bedraagt ten hoogste 50% van de verleende subsidie.

Artikel 1.18 Deelbetaling

  • 1.

    Indien sprake is van subsidieverlening van minimaal € 25.000 kunnen Gedeputeerde Staten op aanvraag deelbetalingen verstrekken.

  • 2.

    Een deelbetaling voor een subsidieverlening van € 25.000 tot € 125.000 wordt verstrekt op basis van de gerealiseerde activiteiten.

  • 3.

    Een deelbetaling voor een subsidieverlening van € 125.000 of meer wordt verstrekt op basis van gemaakte kosten en betalingen

  • 4.

    Tenzij in het openstellingsbesluit of de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald, heeft de aanvraag om een deelbetaling betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000 aan subsidie.

  • 5.

    Voorschotten als bedoeld in artikel 1.17 en deelbetalingen als bedoeld in het eerste lid bedragen tezamen niet meer dan 90% van de verleende subsidie.

  • 6.

    Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot deelbetaling.

Artikel 1.19 Vaststelling subsidies arrangement 1

  • 1.

    Een subsidie tot € 25.000 wordt door Gedeputeerde Staten ambtshalve vastgesteld.

  • 2.

    Voorafgaand aan het vaststellen van een subsidie als bedoeld in het eerste lid toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

    • c.

      Gedeputeerde Staten leggen in de interventie bedoeld in Hoofdstuk 2 vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het tweede lid, tenzij dit in het openstellingsbesluit of verleningsbeschikking is vastgelegd.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten stellen een subsidie als bedoeld in het eerste lid vast binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk verricht moeten zijn, welke datum in de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen.

Artikel 1.20 Vaststelling subsidies arrangement 2

  • 1.

    Voor een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend binnen 13 weken na afloop van de projectperiode.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek een afwijkende termijn geven voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling.

  • 4.

    Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, toont de subsidieontvanger middels een inhoudelijk verslag aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

    • c.

      Gedeputeerde Staten leggen in de interventie bedoeld in Hoofdstuk 2 vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het vierde lid, tenzij dit in het openstellingsbesluit of verleningsbeschikking is vastgelegd.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 1.21 Vaststelling subsidies arrangement 3

  • 1.

    Voor een subsidie van € 125.000 en hoger dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend binnen 13 weken na afloop van de projectperiode.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek een afwijkende termijn geven voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling.

  • 4.

    Bij de aanvraag tot vaststelling toont de subsidieontvanger middels een inhoudelijk en financieel verslag aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten leggen in de interventie bedoeld in Hoofdstuk 2 vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het vierde lid, tenzij dit in het openstellingsbesluit of verleningsbeschiking is vastgelegd.

  • 6.

    De aanvraag tot vaststelling bevat een schriftelijke verantwoording van het aantal uren gebruikt in de berekening, bedoeld in artikel 1.9a, eerste lid, en artikel 1.9c, eerste lid.

  • 7.

    De aanvraag tot vaststelling omvat een financieel verslag met - indien voorgeschreven - een rapport van feitelijke bevindingen van een (register)accountant of AA-consulent over de in artikel 4:45 van de Awb bedoelde voorschriften.

  • 8.

    Met betrekking tot het door de subsidieontvanger bij de verantwoording te overleggen rapport van bevindingen, bedoeld in het negende lid, kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen voor wat betreft de gewenste reikwijdte, het object en de diepgang van de controle.

  • 9.

    Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 1.22 Wijzigingsverzoeken

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de beschikking tot subsidieverlening wijzigen.

  • 2.

    Indien sprake is van een essentiële wijziging dient het verzoek bedoeld in het eerste lid te worden ingediend voordat gestart is met de uitvoering van de activiteiten waarvoor een wijziging wordt gevraagd.

  • 3.

    Een verzoek tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening wordt niet gehonoreerd indien de wijziging:

    • a.

      zou leiden tot een activiteit die op grond van het openstellingsbesluit niet subsidiabel is;

    • b.

      zou leiden tot een lager aantal punten dan het minimum aantal punten dat op grond van het openstellingsbesluit noodzakelijk was om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • c.

      zou leiden tot een lagere plaats op de rangschikking dan de plaats waarop het subsidieplafond werd bereikt; of

    • d.

      zou leiden tot een hoger subsidiebedrag dan verleend;

    • e.

      wordt ingediend na afloop van de projectperiode.

Artikel 1.23 Belastingdienst en gegevensverstrekking informatieverplichting openbaarmaking

  • 1.

    De Belastingdienst kan voor de uitvoering van deze regeling het btw-nummer van de aanvrager bekend maken aan Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Over de periode van 16 oktober (jaar t-1) tot en met 15 oktober (jaar t) worden de gegevens openbaar gemaakt over de subsidies van het Elfpo voor toepassing van artikel 98, tweede tot en met vierde lid, van verordening 2021/2116.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoelde gegevens worden ontleend aan de financiële administratie van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten behoeve van het Elfpo.

  • 4.

    De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden uiterlijk 31 mei (jaar t+1) openbaar gemaakt.

Hoofdstuk 2 Interventies

Paragraaf 1 Productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering

Artikel 2.1.1 Criteria Jonge landbouwer

  • 1.

    Een jonge landbouwer is iemand die:

    • a.

      jonger is dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      bedrijfshoofd is op het tijdstip van de aanvraag om subsidie, wat betekent dat hij:

      • i.

        als natuurlijk persoon een landbouwbedrijf uitoefent in eigen naam;

      • ii.

        mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering, en;

      • iii.

        als natuurlijk persoon langdurige blokkerende zeggenschap heeft als bestuurder van een rechtspersoon, beherende vennoot, maat in de maatschap of als bestuurder van een vereniging of stichting, en;

      • iv.

        een landbouwdiploma of bewijs van vakbekwaamheid heeft, bestaande uit:

        • 1º.

          een diploma of een getuigschrift van een basisopleiding landbouw, tuinbouw of aanverwant op mbo-, hbo- of wo-niveau, of

        • 2º.

          een bewijs van ten minste 2 jaar aantoonbare ervaring met land- en tuinbouwproductie op het tijdstip van de aanvraag om subsidie, aangevuld met een diploma of een getuigschrift van een cursus op het gebied van bedrijfsovername, agrarische bedrijfsvoering of aanverwant.

  • 2.

    Van langdurige blokkerende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid, onder b, subonderdeel iii, is sprake als de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000 euro.

  • 3.

    Van langdurige blokkerende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid, onder b, subonderdeel iii, is geen sprake als:

    • a.

      de jonge landbouwer een commanditaire vennoot van het betreffende landbouwbedrijf is; of

    • b.

      de door alle maten of vennoten ondertekende schriftelijke overeenkomst door elk der partijen eenzijdig kan worden gewijzigd of opgezegd.

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering.

Artikel 2.1.3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan landbouwers of een samenwerkingsverband van landbouwers.

Artikel 2.1.4 Aanvraagvereisten

  • 1.

    Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer met een biologische bedrijfsvoering wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk waaruit dit blijkt.

  • 2.

    Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van het inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie ter onderbouwing dat de bedrijfsomschakeling is gestart.

Artikel 2.1.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder e, voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit bepalen dat ook kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2.1.6 Openstellingsbesluit

In aanvulling op artikel 1.2:

 

  • a.

    kunnen Gedeputeerde Staten een apart subsidieplafond vaststellen voor jonge landbouwers;

  • b.

    stellen Gedeputeerde Staten een minimum subsidiebedrag vast; en

  • c.

    bepalen Gedeputeerde Staten dat geen extra punt wordt toegekend als bedoeld in artikel 2.1.8, onder 3, als biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.

Artikel 2.1.7 Subsidiepercentage

  • 1.

    De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    Indien Gedeputeerde Staten een apart subsidieplafond vaststellen voor jonge landbouwers, bedraagt de subsidie 55% van de subsidiabele kosten als de subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer.

Artikel 2.1.8 Rangschikking

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, kunnen worden gerangschikt op basis van selectiecriteria of op basis van een investeringslijst.

  • 2.

    Als in het openstellingsbesluit is bepaald dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van innovatie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 3.

    Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt toegekend, tenzij dit in het openstellingsbesluit anders is bepaald omdat biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.

  • 4.

    Alleen door middel van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk kan een landbouwer aantonen dat hij over een biologische bedrijfsvoering beschikt.

  • 5.

    Een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw kan dit aantonen door een inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie te overleggen waaruit blijkt dat hij is gestart met de bedrijfsomschakeling.

 

Paragraaf 2 Productieve investeringen groen- blauw en dierenwelzijn

Artikel 2.2.1 Criteria Jonge landbouwer

Een jonge landbouwer is iemand die voldoet aan de criteria opgenomen in artikel 2.1.1.

Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor productieve investeringen groen- blauw of dierenwelzijn.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen;

    • d.

      verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 2.2.3 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan landbouwers of een samenwerkingsverband van landbouwers.

Artikel 2.2.4 Aanvraagvereisten

  • 1.

    Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer met een biologische bedrijfsvoering of landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk waaruit dit blijkt.

  • 2.

    Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van het inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie ter onderbouwing dat de bedrijfsomschakeling is gestart.

Artikel 2.2.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder e, voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit bepalen dat ook kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2.2.6 Openstellingsbesluit

In aanvulling op artikel 1.2:

 

  • a.

    kunnen Gedeputeerde Staten een apart subsidieplafond vaststellen voor jonge landbouwers;

  • b.

    stellen Gedeputeerde Staten een minimum subsidiebedrag vast; en

  • c.

    bepalen Gedeputeerde Staten dat geen extra punt wordt toegekend als bedoeld in artikel 2.2.8, onder 3, als biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.

Artikel 2.2.7 Subsidiepercentage

  • 1.

    De subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    Indien Gedeputeerde Staten een apart subsidieplafond vaststellen voor jonge landbouwers, bedraagt de subsidie 55% van de subsidiabele kosten als de subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer.

Artikel 2.2.8 Rangschikking

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, kunnen worden gerangschikt op basis van selectiecriteria of op basis van een investeringslijst.

  • 2.

    Als in het openstellingsbesluit is bepaald dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • e.

      mate van effectiviteit;

    • f.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • g.

      de mate van innovatie;

    • h.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 3.

    Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt toegekend, tenzij dit in het openstellingsbesluit anders is bepaald omdat biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.

  • 4.

    Alleen door middel van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk kan een landbouwer aantonen dat hij over een biologische bedrijfsvoering beschikt.

  • 5.

    Een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw kan dit aantonen door een inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie te overleggen waaruit blijkt dat hij is gestart met de bedrijfsomschakeling.

 

Paragraaf 3 niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven

Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen.

Artikel 2.3.2 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan landbouwers of een samenwerkingsverband van landbouwers.

Artikel 2.3.3 Aanvraagvereisten

  • 1.

    Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer met een biologische bedrijfsvoering of landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk waaruit dit blijkt.

  • 2.

    Als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van het inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie ter onderbouwing dat de bedrijfsomschakeling is gestart.

Artikel 2.3.4 Openstellingsbesluit

In aanvulling op artikel 1.2 bepalen Gedeputeerde Staten dat geen extra punt wordt toegekend als bedoeld in artikel 2.3.8, onder 3, als biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.

Artikel 2.3.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder e, voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit bepalen dat ook kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2.3.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 komen investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.3.7 Subsidiepercentage

  • 1.

    De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen in het watersysteem.

Artikel 2.3.8 Rangschikking

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, kunnen worden gerangschikt op basis van selectiecriteria of op basis van een investeringslijst.

  • 2.

    Als in het openstellingsbesluit is bepaald dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van urgentie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 3.

    Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt toegekend, tenzij dit in het openstellingsbesluit anders is bepaald omdat biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.

  • 4.

    Alleen door middel van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk kan een landbouwer aantonen dat hij over een biologische bedrijfsvoering beschikt.

  • 5.

    Een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw kan dit aantonen door een inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie te overleggen waaruit blijkt dat hij is gestart met de bedrijfsomschakeling.

 

Paragraaf 4 Niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor niet- productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen.

Artikel 2.4.2 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

 

  • a.

    natuurlijke en rechtspersonen;

  • b.

    samenwerkingsverbanden van natuurlijke en rechtspersonen.

Artikel 2.4.3 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder e, voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit bepalen dat ook kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2.4.4 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 komen investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.4.5 Subsidiepercentage

  • 1.

    De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen die gericht zijn op de waterkwantiteit.

Artikel 2.4.6 Rangschikking

  • 1.

    Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, kunnen worden gerangschikt op basis van selectiecriteria of op basis van een investeringslijst.

  • 2.

    Als in het openstellingsbesluit is bepaald dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt worden op basis van selectiecriteria, worden de aanvragen gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van urgentie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

 

  • a.

    duurzame toegevoegde waardeketen: duurzame keten van activiteiten waarbij waarde aan de producten wordt toegevoegd op het moment dat deze een volgende activiteit in een keten passeren en waarbij de keten als geheel het product toegevoegde waarde geeft;

  • b.

    EIP: een Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115;

  • c.

    GVE: grootvee-eenheden;

  • d.

    ketenpartij: instelling of dienstverlener waarmee de eigen activiteiten worden afgestemd omdat deze een rol speelt in het gezamenlijk te doorlopen traject;

  • e.

    operationele groepen: samenwerkingsverbanden die deel uit maken van een EIP, die bestaan uit minimaal twee actoren, waarvan minimaal één landbouwer deel uitmaakt en is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties;

  • f.

    verdienmodel: manier waarop geld verdiend kan worden met een bepaalde activiteit.

Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatief samenwerkingsproject dat zich richt op het ontwikkelen, doorontwikkelen of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten die bijdragen aan de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling van kennis hierover.

  • 2.

    Het innovatieve samenwerkingsproject dient betrekking te hebben op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).

  • 3.

    Het innovatieve samenwerkingsproject heeft betrekking op één of meerdere van de volgende thema’s:

    • a.

      het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • g.

      inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Artikel 2.5.3 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2, eerste lid, kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband.

  • 2.

    Aan het samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid neemt minimaal één landbouwer deel.

  • 3.

    In aanvulling op het tweede lid en op artikel 1.2 kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit nadere regels stellen omtrent:

    • a.

      de deelnemende partijen in het samenwerkingsverband;

    • b.

      het minimale aantal bij het samenwerkingsverband betrokken partijen.

Artikel 2.5.4 Aanvraagvereisten

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3 en 1.6 bevat de aanvraag om subsidie:

 

  • a.

    een aantoonbare oriëntatie op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie;

  • b.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken, waaronder het nationale en Europese EIP-netwerk;

  • c.

    een toelichting op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen binnen het project;

  • d.

    het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • e.

    het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 2.5.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen uitsluitend de kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e voor zover deze betrekking hebben op de operationele kosten van het samenwerkingsverband in aanmerking, tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten in het openstellingsbesluit bepalen dat investeringen voor bedrijfsmiddelen voor subsidie in aanmerking komen.

  • 3.

    Indien Gedeputeerde Staten bepalen dat investeringen voor bedrijfsmiddelen voor subsidie in aanmerking komen, kan voor de berekening van de subsidiabele kosten geen gebruik worden gemaakt van de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten als bedoeld in artikel 1.9c.

Artikel 2.5.6 Niet subsidiabele kosten

In aanvulling op artikel 1.10 komen kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.5.7 Hoogte subsidie

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 25.000 en maximaal € 500.000.

  • 2.

    De hoogte van de subsidie bedraagt:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

Artikel 2.5.8 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.

Artikel 2.5.9 Selectie en rangschikking

Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:

 

  • a.

    mate van effectiviteit;

  • b.

    de haalbaarheid van de activiteit;

  • c.

    de mate van innovatie;

  • d.

    de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

Artikel 2.5.10 Verplichting

In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger verplicht de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het Nationale en Europese EIP-netwerk en andere geëigende netwerken.

Artikel 2.5.11 Voortgangsverslag en deelbetaling

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek de volgende gegevens:

 

  • a.

    Het gerealiseerde en nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd/zal profiteren om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    Het gerealiseerde en nog te verwachten aandeel GVE’s vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 2.5.12 Inhoudelijk verslag

In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 bevat een inhoudelijk verslag de volgende gegevens:

 

  • a.

    Het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    Het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Paragraaf 6 Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling

gereserveerd

 

Paragraaf 7 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Uitvoering projecten LOS

Artikel 2.7.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

 

  • LAG: lokale actiegroep als bedoeld in artikel 33 van verordening 2021/1060;

  • LEADER: vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060;

  • LOS: strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel c, en artikel 32 van verordening 2021/1060.

Artikel 2.7.2 Openstellingsbesluit

Gedeputeerde Staten kunnen in het openstellingsbesluit afwijken van artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 2.7.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van projecten die passen binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en zijn geselecteerd door de LAG.

Artikel 2.7.4 Aanvrager

Subsidie kan worden verstrekt aan:

 

  • a.

    natuurlijke personen;

  • b.

    rechtspersonen; en

  • c.

    samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 2.7.5 Subsidiabele kosten

Indien de subsidie wordt aangevraagd door een onderneming bevat de aanvraag in aanvulling op artikel 1.6 gegevens waarmee de subsidieaanvrager kan aantonen dat de onderneming een mkb onderneming is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

Artikel 2.7.6 Subsidiabele kosten

Alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8 die direct verband houden met het uitvoeren van projecten die passen binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en zijn geselecteerd door de LAG komen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.7.7 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie wordt gebaseerd op de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS, waarbij rekening wordt gehouden met eventueel van toepassing zijnde staatssteunbepalingen op grond van de staatssteunregels.

Artikel 2.7.8 Selectie van aanvragen

In afwijking van artikel 1.12 vindt selectie van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen plaats door de LAG, op basis van selectiecriteria als opgenomen in de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

 

Paragraaf 8 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – kosten voor het beheer, de monitoring en de evaluatie van de LOS en de dynamisering ervan

Artikel 2.8.1 openstellingsbesluit

In afwijking van artikel 1.2 kunnen Gedeputeerde Staten geen nadere regels stellen met betrekking tot:

 

  • a.

    de categorieën van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

  • b.

    de thema’s waarop een activiteit betrekking moet hebben;

  • c.

    de categorieën van aanvragers;

  • d.

    de geografische begrenzing van de openstelling.

Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt activiteiten als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onder c, van verordening 2021/1060.

Artikel 2.8.3 Aanvrager

Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2 kan worden verstrekt aan:

 

  • a.

    een LAG;

  • b.

    rechtspersonen;

  • c.

    ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.8.4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8 die direct verband houden met de subsidiabele activiteit komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.5, onder i, wordt subsidie niet geweigerd indien reeds is gestart met de uitvoering van de activiteiten voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • 3.

    Kosten als bedoeld in het eerste lid kunnen subsidiabel zijn vanaf de datum dat Gedeputeerde Staten de LOS hebben goedgekeurd.

Artikel 2.8.5 Subsidiehoogte

De subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2 bedraagt maximaal 25% van de totale overheidsbijdrage aan de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

Artikel 2.8.6 Verdelingswijze

In afwijking van artikel 1.12, eerste lid, onderdeel a, wordt het subsidieplafond verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

 

Paragraaf 9 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Voorbereiding LOS GLB 2028-2034

gereserveerd

 

Paragraaf 10 Kennis en informatie

gereserveerd

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3.2 Intrekkingen

Het Openstellingbesluit LEADER-projecten Noord-Holland oktober 2022 wordt ingetrokken.

Artikel 3.3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies Noord-Holland 2023-2027

Haarlem, 30 mei 2023

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

A.Th.H. van Dijk,

voorzitter.

H.J. Schartman,

plaatsvervangend provinciesecretaris.

Bijlage 1 behorende bij artikel 2.6.3 van de Uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies Noord-Holland 2023-2027

 

Om in aanmerking te komen voor steun ten behoeve van de uitvoering van een integraal gebiedsplan en het functioneren van het samenwerkingsverband, dient de aanvraag een integraal gebiedsplan te bevatten.

 

Het integrale gebiedsplan dient de volgende elementen te bevatten:

 

  • ·

    de samenwerkingsovereenkomst, die in aanvulling op hoofdstuk 1, artikel 1.3 van deze Regeling tenminste bevat:

    • de vastlegging van de rolverdeling en juridische verantwoordelijkheden tussen de gebiedspartners;

    • de vastlegging welke gebiedspartner namens alle partijen zal optreden als aanvrager (penvoerder). De penvoerder treedt op als contactorganisatie richting de subsidieverstrekker en de bevoegde controleautoriteiten. De penvoerder is tevens verantwoordelijk voor de inrichting van de projectadministratie en het rapporteren over de voortgang van het project conform de voorwaarden zoals gesteld door subsidieverstrekker. Controle van deze projectadministratie zal worden uitgevoerd door de bevoegde controleautoriteiten.

  • ·

    een beschrijving van het gebied zoals afbakening, analyse en de uitdagingen. Uit de analyse moet in ieder geval blijken dat de samenwerking op gebiedsniveau en het integraal oppakken van de gebiedsuitdagingen meerwaarde biedt ten opzichte van losstaande projecten;

  • ·

    een beschrijving van de beoogde activiteiten die in het gebied worden uitgevoerd en hoe die bijdragen aan de doelen als bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid en aan de in het plan beschreven uitdagingen in het gebied;

  • ·

    een beschrijving van de wijze waarop het project bijdraagt aan provinciale doelen (bijvoorbeeld uit het NPLG of Gebiedsgerichte aanpak) en waterschapsdoelen van het gebied;

  • ·

    de begroting en financiering van de activiteiten, waaronder de kosten die verband houden met alle aspecten van de samenwerking;

  • ·

    aangetoond draagvlak uit het gebied (bijvoorbeeld door een financiële bijdrage);

  • ·

    een beschrijving van de governance van het samenwerkingsverband, of samenwerkingsverband in oprichting, dat borgt dat het samenwerkingsverband hieraan effectief uitvoering kan geven, met elementen zoals taken, interne procedures en de inbreng van de deelnemers met hun kwaliteiten. Het samenwerkingsverband is zo samengesteld dat de verschillende belangen uit het gebied goed zijn vertegenwoordigd;

  • ·

    een beschrijving van de stakeholders en de relatie met in ieder geval de provincie en waterschappen;

  • ·

    een beschrijving van de wijze waarop monitoring en evaluatie over de voortgang plaatsvindt gedurende het project;

  • ·

    een beschrijving van de wijze waarop over de resultaten wordt gerapporteerd;

  • ·

    een opgave van het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep zal profiteren om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren.

Bijlage 2 behorende bij artikel 2.6.6 van de Uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies Noord-Holland 2023-2027

 

[volgt]

 

Toelichting behorende bij de Uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies Noord-Holland 2023-2027

I. Algemeen

Op grond van verordening 2021/2115 heeft Nederland op 30 september 2022 haar Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027 bij de Europese Commissie ingediend. Dit programma is op 13 december 2022 door de Commissie goedgekeurd. Het NSP is primair gebaseerd op voorgenoemde verordening, maar naast deze verordeningen zijn ook enkele andere verordeningen relevant voor het NSP programma. Het gaat daarbij met name om verordening 2021/2116 en verordening 2021/1060. Hoewel genoemde verordeningen rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde, kunnen subsidies op grond van het goedgekeurde NSP slechts worden verstrekt op basis van een op nationaal of provinciaal niveau vastgestelde subsidieregeling. De onderhavige provinciale regeling vormt, samen met nog vast te stellen openstellingsbesluiten, de wettelijke basis voor het door provincies verstrekken van NSP subsidies (anders dan subsidies voor agromilieu- en klimaatdiensten).

 

In deze regeling worden in hoofdstuk 1 de in de regeling gehanteerde begrippen gedefinieerd. Daarbij is uitgangspunt dat waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit EU-verordeningen en de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021. Indien een begrip niet gedefinieerd is, wordt er vanuit gegaan dat de betekenis in het normale spraakgebruik voldoende duidelijk is. In hoofdstuk 2 worden per door het bestuursorgaan open te stellen interventie de subsidiabiliteitsvoorwaarden weergegeven. In hoofdstuk 3 volgen de slotbepalingen.

 

Het NSP kent een gelaagde structuur. Op basis van genoemde EU-verordeningen en het goedgekeurde NSP is deze regeling ontwikkeld. Dit betekent dat de EU-verordeningen én de afspraken die bestaan tussen lidstaat Nederland en de Europese Commissie over de uitvoering van NSP in Nederland (het goedgekeurde NSP), bij eventuele strijdigheid van deze Regeling met een EU-verordening of het NSP, voor gaan.

 

NSP

De volgende voor de onderhavige regeling relevante provinciale activiteiten zijn in het NSP opgenomen:

 

  • investeringen (artikel 73 verordening 2021/2115)

  • samenwerking (artikel 77 verordening 2021/2115)

  • LEADER (artikel 77 verordening 2021/2115)

  • kennisverspreiding en informatie (artikel 78 verordening 2021/2115)

GS stellen voor bovengenoemde onderdelen regels op in de interventies in hoofdstuk 2 van deze regeling.

 

Het resterende deel van de activiteiten genoemd in het NSP betreft de agromilieu- en klimaatmaatregelen. Daarvoor is een separate provinciale regeling ontwikkeld, of geldt een regeling van de minister van Economische Zaken en Klimaat.

 

II. Artikelsgewijs

 

Artikel 1.2 Openstellingsbesluit

 

De interventies kunnen door een provincie opengesteld worden door middel van een openstellingsbesluit. In een openstellingsbesluit zal - naast het aanwijzen van onder meer de activiteit(en) waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, het vaststellen van subsidieplafond(s), het bepalen van de aanvraagperiode en het aangeven voor welke kostensoorten subsidie kan worden verleend –aangegeven worden welke wegingsfactoren op de selectiecriteria van toepassing zullen zijn.

 

In deze regeling wordt de term ‘activiteiten’ gebruikt. Daarmee wordt aangesloten bij artikel 4:21 van de Awb. In artikelen waarin de term ‘activiteit’ staat (1.2 en 1.22), is deze term gekozen om duidelijk te maken dat het gaat over de specifieke categorie activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt (bijvoorbeeld investeringen in bedrijfsmiddelen ten behoeve van verduurzaming van het landbouwbedrijf). Zo’n activiteit kan ook worden gelezen conform artikel 4:21 van de Awb (aanspraak op financiële middelen met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, te weten het aanvragen van subsidie en het uitvoeren van een project).

 

Daarnaast kunnen ook de in (hoofdstuk 2 van) deze regeling genoemde onderdelen, zoals bijvoorbeeld de doelgroep, de subsidiabele activiteiten of thema’s en de subsidiabele kosten, nader ingevuld worden. Daardoor is bij openstelling duidelijk waarvoor in het kader van de openstelling precies subsidie aangevraagd kan worden en hoe aanvragen beoordeeld zullen worden. Zo wordt in deze regeling bijvoorbeeld aangegeven dat ‘landbouwers’ de begunstigden kunnen zijn. In een openstellingsbesluit kan dit nader gespecificeerd worden tot ‘varkenshouders’, ‘biologische boeren’ of ‘landbouwers waarvan het bedrijf tenminste grootte x heeft’.

 

De activiteit kan in deze regeling zijn omschreven als ‘kennisoverdracht’. Deze kan in een openstellingsbesluit nader ingevuld worden als bijvoorbeeld ‘kennisoverdracht inzake klimaatadaptatie’. Ook kan een provincie ervoor kiezen om, vanwege beleidsmatige overwegingen, bepaalde kostensoorten of kostentypen die op grond van deze regeling subsidiabel gesteld zouden kunnen worden, in een specifiek geval toch niet subsidiabel te stellen. Een voorbeeld: provincies kunnen ervoor kiezen om afschrijvingskosten, bijvoorbeeld vanwege de hoge uitvoeringslasten die gemoeid zijn met het berekenen en beoordelen van die kosten, niet subsidiabel te stellen.

 

Voor de selectiecriteria geldt dat de criteria genoemd in deze regeling algemene criteria zijn, die nader uitgewerkt zullen worden in een openstellingsbesluit. Neem bijvoorbeeld een selectiecriterium over de mate waarin de subsidie bijdraagt aan het realiseren van (beleids)doelstellingen. Voorbeeld: als er sprake is van een project dat onderdeel is van een groter programma of samenhangt met enkele andere (niet door de overheid of niet vanuit het NSP te subsidiëren) projecten, kan – kijkend naar de opbrengst van het programma of de opbrengst van het project in samenhang met die andere projecten (= spin-off van het te subsidiëren project) - sprake zijn van een relatief kleine subsidie die, door de spin off, grote (beleids)effecten sorteert. Zo zal een project van 100.000 euro dat een noodzakelijk onderdeel oplevert voor een programma dat in zijn totaliteit voor 1 miljoen euro aan ‘opbrengst’ voor een bepaald beleidsdoel genereert naar verwachting hoger scoren dan een verder vergelijkbaar project met 100.000 euro aan subsidiabele kosten, waarbij er geen sprake is van een spin-offeffect.

 

Artikel 1.3 Samenwerkingsverbanden

 

In sommige gevallen kan een subsidie worden verstrekt aan een samenwerkingsverband. Indien een samenwerkingsverband, niet zijnde een formeel samenwerkingsverband in de vorm van een rechtspersoon, subsidie wenst aan te vragen, zijn er aan het samenwerkingsverband eisen gesteld die in dit artikel worden benoemd. Bij de aanvraag moeten stukken worden overlegd waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de andere deelnemers van het samenwerkingsverband de subsidie te ontvangen en namens hen administratieve handelingen uit te voeren (tweede lid). De penvoerder verdeelt vervolgens de subsidie over de deelnemers. Daarnaast regelt het derde lid dat in geval van terugvordering van onverschuldigde betaling de deelnemers aansprakelijk zijn voor hun eigen deel.

 

Artikel 1.4 Nationale cofinanciering

 

Voor een project waarvoor een bijdrage vanuit het Elfpo wordt verkregen, moet daarnaast een bedrag aan nationaal overheidsgeld (‘nationale cofinanciering’) beschikbaar gesteld worden.

 

Provincies kunnen in een openstellingsbesluit uitsluitend Elfpo-budget beschikbaar stellen, kunnen Elfpo-budget plus (een deel van) de benodigde nationale cofinanciering beschikbaar stellen, of ze kunnen (indien daar in het NSP voor de betreffende activiteiten in is voorzien) alleen nationale overheidsmiddelen beschikbaar stellen (‘aanvullende nationale financiering’). De nationale overheidsmiddelen kunnen afkomstig zijn van de provincie zelf, maar kunnen - als daarover bestuurlijke afspraken gemaakt zijn - ook door een ander bestuursorgaan (zoals een waterschap of een gemeente) beschikbaar gesteld worden.

 

Indien een provincie slechts Elfpo-middelen beschikbaar stelt, of naast Elfpo-middelen slechts een deel van de noodzakelijke nationale cofinanciering beschikbaar stelt, dient een aanvrager de verplicht voorgeschreven nationale overheidsfinanciering op een andere manier te verkrijgen. In die gevallen zal een aanvraag slechts voor subsidie in aanmerking kunnen komen indien bij de subsidieaanvraag een bewijs wordt overgelegd waaruit blijkt dat de nationale financiering die benodigd is voor het project beschikbaar is of zal komen. Dit omdat er anders geen sprake is van een sluitende begroting. Het te overleggen bewijs kan bijvoorbeeld een reeds gedane subsidietoezegging of bijdrageverklaring zijn.

 

Artikel 1.5 Weigeringsgronden algemeen

 

In bepaalde gevallen zal een subsidieaanvraag (geheel of gedeeltelijk) afgewezen worden.

 

onder a

 

Indien er gewerkt wordt met een tendersysteem is het onwenselijk dat aanvrager(s) voor dezelfde activiteiten meerdere aanvragen indienen (om zo de kans bij een eventuele loting te vergroten). Indien voor dezelfde activiteiten door dezelfde aanvrager(s) meerdere aanvragen worden gedaan, zal – tenzij een eerder ingediende aanvraag ingetrokken zou worden - alleen de eerst ingediende aanvraag meegenomen worden in de tenderprocedure. De overige versies van dezelfde aanvraag voor dezelfde activiteiten en door dezelfde aanvrager(s) zullen afgewezen worden.

 

onder b

 

Een provincie verstrekt niet meer subsidie dan op grond van deze regeling is toegestaan. Dit geldt zowel voor het maximale subsidiepercentage als het maximale subsidiebedrag. De provincie houdt daarbij rekening met andere subsidies die voor hetzelfde project zijn verstrekt. Het aanvraagformulier bevat daarom een vraag over dit onderwerp. Stel dat een aanvrager een subsidie wil van € 100.000, terwijl dat op grond van de interventie het maximale subsidiebedrag is. Als een aanvrager dan op basis van enige regeling reeds € 100.000 gesubsidieerd heeft gekregen voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten, weigert de provincie de aanvraag.

 

onder d

 

Bij een openstelling kan sprake zijn van een subsidieplafond dat slechts bestaat uit Elfpo-budget en geen of ontoereikende middelen voor de nationale overheidscofinanciering. Omdat een subsidie waarbij Elfpo wordt toegekend vrijwel altijd alleen verleend wordt indien er ook (in het algemeen) eenzelfde bedrag aan nationale overheidsfinanciering voor het project beschikbaar gesteld wordt, is als specifieke weigeringsgrond vermeld het feit dat een aanvraag – op het moment van beschikken - niet is voorzien van een bijdrageverklaring dan wel een subsidie-beschikking voor de benodigde nationale overheidsfinanciering.

 

onder i

 

Als een aanvrager op het moment dat deze de subsidieaanvraag indient al is gestart met de uitvoering van de activiteiten, wordt de aanvraag afgewezen. Als start van de uitvoering geldt hetzij de aanvang van de werkzaamheden, hetzij de eerste, juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt.

 

Gedeputeerde Staten kijken naar het tijdstip waarop de aanvrager de koop heeft gesloten dan wel de bestelling heeft geplaatst. Dat is namelijk het moment waarop de verplichtingen, die over en weer uit de overeenkomst tot aankoop voortvloeien, voor beide partijen juridisch bindend werden. Voorbereidende werkzaamheden, zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies, worden niet als start van de uitvoering beschouwd. Deze kosten zijn daarentegen niet subsidiabel (zie artikel 1.10, onder c).

 

Artikel 1.6 Subsidievereisten aanvraag

 

Een subsidieaanvraag kan slechts worden ingediend door gebruik te maken van het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde aanvraagformulier (eerste lid, onder b). Alleen een volledig ingevuld aanvraagformulier, voorzien van alle voorgeschreven bijlagen, zal in behandeling genomen worden. Aanvragen waarbij de voorgeschreven informatie niet of niet volledig voor de sluitingsdatum van de aanvraagperiode is aangeleverd (zoals ‘pro forma aanvragen’), worden afgewezen. Het indienen van ‘pro forma’ aanvragen zonder de aanvraag voor de gestelde sluitingsdatum inhoudelijk aan te vullen, is in het kader van deze regeling dan ook niet zinvol. De aanvraag dient in ieder geval een projectplan te bevatten, waarin bijvoorbeeld wordt aangegeven wat de doelstelling van het project is en hoe de resultaten van het project worden getoetst. Met de ‘doelstelling’ wordt bedoeld: het (beleids)doel wat nagestreefd wordt (bijvoorbeeld: kennisuitwisseling tussen ondernemers). De doelstelling is in het algemeen van een hoger abstractieniveau dan het projectresultaat (bijvoorbeeld: projectresultaat zal zijn dat er 3 demonstratieactiviteiten zijn georganiseerd). Aanvragers worden geacht in het projectplan aan te geven hoe bezien/bepaald wordt of de doelstelling (kennisuitwisseling) is bereikt.

 

In het aanvraagformulier kunnen de verplichte bijlagen, zoals genoemd in lid 2, worden geïntegreerd.

 

Gegevens en bijlagen die weliswaar wel aanwezig dienen te zijn bij een aanvraag voor subsidietoekenning, maar die niet zijn genoemd in artikel 1.6, zouden ook later aangeleverd kunnen worden. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een Kamer van Koophandel nummer. Een subsidieaanvrager kan derhalve de mogelijkheid worden geboden dergelijke gegevens ook na sluiting van de aanvraagperiode, maar binnen een door Gedeputeerde Staten te stellen termijn, aan te vullen.

 

Artikel 1.7 Subsidie-arrangementen

 

eerste tot en met derde lid

 

Bij subsidies tot € 125.000 wordt uitgegaan van prestatiesubsidiëring in plaats van subsidiëring van de input op basis van werkelijke kosten. Dit betekent dat er een vast bedrag (lumpsum) of een vast bedrag per prestatie-eenheid (p*q) wordt verstrekt ten behoeve van een voorafgaand aan de verlening bepaalde activiteit of prestatie. Hiermee komen bij deze subsidies gedetailleerde financiële verantwoordingen te vervallen. De verantwoording geschiedt uitsluitend over de uitgevoerde activiteiten of over een vooraf bepaalde meetbare prestatie-eenheid. Voor deze subsidies wordt dus niet aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om een door een accountant opgesteld stuk, zoals een controleverklaring, te overleggen.

 

Bij subsidies van € 125.000 en hoger wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van prestaties en financiële verantwoording (gerealiseerde kosten).

 

vierde en vijfde lid

 

Uit deze leden volgt dat in een interventie kan worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een lichter arrangement wordt toegepast om op die manier de lasten te beperken. Het zal daarbij gaan om subsidies waarbij sprake is van geringe risico’s (blijkend uit een risicoanalyse), bijvoorbeeld vanwege de bekendheid van of ervaring met de subsidieontvanger in het verleden. Omgekeerd is ook voorzien in de mogelijkheid om een ‘zwaarder’ arrangement toe te passen. Deze mogelijkheid kan zo nodig dienen om de financiële belangen van de Unie beter te kunnen waarborgen.

 

Artikel 1.8 Subsidiabele kosten algemeen

 

In artikel 1.8, aanhef en onderdeel a, is bepaald dat loonkosten voor subsidie in aanmerking komen. De indirecte kosten (‘overhead’) worden meegenomen in de berekeningsmethoden van de loonkosten en zijn subsidiabel. Het gaat hierbij om algemene kosten die een organisatie wel heeft maar die niet aan het project zijn te relateren. Voorbeelden hiervan zijn kosten voor kantoorinrichting en kantoorautomatisering, energie, verzekeringen en onderhoud. Omdat voor deze kosten reeds een opslag is begrepen in het tarief, kunnen deze kosten niet afzonderlijk gedeclareerd worden.

 

In artikel 1.8, aanhef en onderdeel b, is bepaald dat de door de subsidieontvanger verrichte eigen arbeid in aanmerking komt voor subsidie. Er is sprake van eigen arbeid als een dienstverband ontbreekt (en daarmee dus ook geen sprake is van verloning), en er dus geen sprake is van loonkosten maar er wel werkzaamheden worden verricht.

 

Op grond van artikel 67, eerste en tweede lid, van verordening 2021/1060 kan in de nationale regelgeving worden opgenomen dat bijdragen in natura en afschrijvingskosten subsidiabel zijn. Artikel 1.8, aanhef en onderdelen c en e, bepaalt dat bijdragen in natura en afschrijvingskosten inderdaad subsidiabel zijn. De specifieke voorschriften van artikel 67 van verordening 2021/1060 gelden hierbij onverkort. Bij bijdragen in natura gaat het om zaken die een subsidieontvanger in zijn bezit heeft en inbrengt in het project, zoals een machine waarover geen afschrijvingskosten kunnen worden berekend. Een (recente) factuur en betalingsbewijs om de kosten te kunnen onderbouwen, zijn vaak niet beschikbaar. Daarom moet de waarde op andere wijze bepaald worden. De bijdragen in natura zijn slechts subsidiabel voor zover zij zijn toe te rekenen aan de subsidiabele activiteiten. Toerekening geschiedt naar evenredigheid van de tijd gedurende welke het object wordt gebruikt voor het project, gerelateerd aan de normale bezetting. Met ‘normale bezetting’ wordt bedoeld het aantal prestatie-eenheden dat het betreffende object volgens een realistische inschatting van de subsidieontvanger over de totale levensduur van dat object jaarlijks levert.

 

Afschrijvingskosten betreffen zaken die in het bezit zijn van de subsidieontvanger en die ten behoeve van het project worden gebruikt. Voor de onderbouwing van die kosten moet van de gangbare afschrijvingsperiode en van de gangbare bedrijfseconomisch aanvaarde uitgangspunten worden uitgegaan; ook voor afschrijvingskosten geldt de eis van toerekening, zoals hiervoor bij bijdragen in natura is beschreven en gelden de voorwaarden zoals genoemd in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060.

 

In onderdeel f gaat het om een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht, zoals een WOZ-beschikking of een catalogus waarin de marktprijzen van een product zijn opgenomen.

 

Artikel 1.9 Berekening subsidiabele kosten

 

eerste lid

 

In het eerste lid staat beschreven dat er drie manieren zijn om de subsidiabele kosten van een subsidieaanvraag te berekenen. De berekening gebeurt op basis van de kosten die de aanvrager in zijn aanvraag opvoert als kosten die gemaakt moeten worden om het doel van het project, of de resultaten van de activiteiten te bereiken. De subsidiabele kosten bestaan meestal uit directe kosten voor arbeid (loonkosten en/of eigen arbeid), directe overige kosten (afschrijvingen, kosten derden of bijdragen in natura) en indirecte kosten zoals overhead.

 

onder a

 

De eerste manier van berekenen is beschreven in artikel 1.9a, eerste lid, onder a. Deze bevat de berekening op basis van aangeleverde bewijsstukken.

 

onder b

 

In het eerste lid, onder b, staat de tweede manier van berekenen genoemd. In deze rekenmethode wordt gebruik gemaakt van de vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van arbeidskosten. Deze berekeningsmethode staat verder uitgewerkt in artikel 1.9b. Bij toepassing van een vereenvoudigde kostenoptie (ook wel: ‘VKO’) zijn niet de werkelijk gemaakte en betaalde kosten in subsidieaanvragen het uitgangspunt voor de subsidiegever, maar worden de subsidiabele kosten berekend volgens een vooraf bepaalde methode.

 

onder c

 

In het eerste lid, onder c, staat de derde berekeningswijze. Hierbij worden de overige kosten berekend met de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten. Deze berekeningsmethode is verder uitgewerkt in artikel 1.9c.

 

1.9a Berekening subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie

 

eerste lid

 

In dit artikel is de berekeningsmethode uit artikel 1.9, eerste lid onder a, verder uitgewerkt.

 

onder a

 

Bij deze berekeningswijze is een splitsing is gemaakt tussen de kosten voor eigen arbeid van een ondernemer of zelfstandige zonder personeel (ZZP) en de loonkosten voor personeel. Voor de eigen arbeid geldt een uurtarief van € 50. In dit tarief is een vergoeding voor overhead (15%) opgenomen. De loonkosten worden in deze optie berekend met de ‘loonkosten plus vaste opslag’-methode, waar de kosten voor overhead (15%) bij opgeteld mogen worden.

 

onder b

 

Bij deze berekeningswijze is geen splitsing gemaakt tussen eigen arbeid en loonkosten. Er zijn vier verschillende uurtarieven voor arbeidskosten opgenomen voor vier verschillende soorten deelnemers van een subsidiabele activiteit. In elk tarief is ook een vergoeding voor overhead opgenomen.

  • a.

    de werkzaamheden van de projectmedewerker hebben een uitvoerend karakter. Het gaat om bewerking, interpretatie, vastlegging, analyse en deling van gegevens en informatie in een bepaald vakgebied. Ook is er sprake van een vertaling naar de praktijk en vindt er overleg en afstemming plaats met samenwerkingspartners op uitvoeringsniveau.

  • b.

    de werkzaamheden van de landbouwer bevatten handenarbeid, maar ook leidinggevende en toezichthoudende arbeid.

  • c.

    de werkzaamheden van de adviseur bestaan uit het leveren van adviesproducten in een bepaald vakgebied, coördinatie en uitvoering van integrale werkzaamheden, behandeling van klantvragen en het in samenhang met in- en externe aandachtsgebieden ontwikkelen en uitvoeren van strategische plannen. Daarnaast heeft de adviseur contact met stakeholders en samenwerkingspartners op expertniveau en ambtelijk niveau, gericht op afstemming, verkrijgen van medewerking en het informeren en adviseren bij tegengestelde belangen.

  • d.

    de werkzaamheden van de projectleider en/of expert bestaan uit de ontwikkeling, realisatie, aansturing en ondersteuning van meerjarige programma’s en projecten met meerdere samenhangende projecten en activiteiten. Er is sprake van het verwerven van extern draagvlak, het uitoefenen van invloed op (bestuurlijke) besluitvormingsprocessen en het tot stand brengen van meerjarige samenwerkingsverbanden.

tweede lid

 

Dit beschrijft de manier waarop de loonkosten worden berekend met de ‘loonkosten-plus-vaste-opslag’-methode. Dit gebeurt door een uurtarief per deelnemer te bepalen, gebaseerd op het bruto jaarloon. Bovenop dit jaarloon komt een opslag voor werkgeverslasten, bestaande uit vakantiegeld, pensioenpremies en sociale verzekeringspremies (WW, ZFW/ZVW, WAO/WIA). Kosten die niet vallen onder de aanvullende werkgeverslasten zijn de kosten voor overhead, dat wil zeggen lasten die ontstaan door de sturing en ondersteuning van de werknemer, zoals kosten voor huisvesting, werkplaatsinrichting, management en directe of indirecte ondersteuning. Dit loon plus de opslag moet vervolgens gedeeld worden door 1720 uren per jaar op basis van een 40-urige werkweek of een naar rato berekend aantal uren per jaar.

 

derde lid

 

In deze rekenmethode worden de loonkosten, kosten eigen arbeid en overige kosten berekend op basis van aangeleverde bewijsstukken. Voor de overige kosten is het van belang dat op basis van bewijsstukken aangetoond wordt dat de kosten passend en redelijk (marktconform) zijn. Bij de verleningsaanvraag gaat het om offertes en taxatierapporten, bij de vaststellingsaanvraag kunnen de bewijsstukken bestaan uit facturen en betaalbewijzen.

 

Artikel 1.9b Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten

 

Om de administratieve lastendruk te verlagen, bestaat de mogelijkheid om een vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van de arbeidskosten te gebruiken. Dit volgt uit Europese regelgeving, genoemd in artikel 83 van verordening 2021/2115 en de artikelen 54 en 55 van verordening 2021/1060.

 

Artikel 1.9c Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten

 

eerste lid

 

Deze berekeningswijze bevat een vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van de subsidiabele overige kosten. Deze optie volgt uit toepassing van artikel 56 van verordening 2021/1060. In deze werkwijze worden eerst de loonkosten en kosten eigen arbeid bepaald. Vervolgens worden de overige kosten berekend door 40% van deze arbeidskosten te nemen. Hiervoor bestaan twee opties:

 

  • 1.

    Een eerste optie met loonkosten en kosten eigen arbeid. Het uurtarief voor eigen arbeid bedraagt hier € 43. Dit wijkt af van de € 50, genoemd in artikel 1.9a, eerste lid. Dit omdat de overhead uit het tarief is gehaald om dubbele financiering van overhead te voorkomen. Overhead maakt namelijk ook onderdeel uit van de 40% voor overige kosten. De loonkosten worden berekend met de ‘loonkosten-plus-vaste-opslag’-methode zoals genoemd in artikel 1.9a, tweede lid. Dit is uiteraard zonder het optellen van 15% overhead zoals in artikel 1.9a, eerste lid. Ook hier geldt namelijk dat dubbele financiering van overhead voorkomen moet worden.

  • 2.

    In de tweede optie worden de totale subsidiabele kosten berekend met speciale ‘all-in’-uurtarieven per soort deelnemer of subsidieontvanger. In deze hogere tarieven is de vergoeding van de overige kosten (40%) al verwerkt. Het ‘all-in’-uurtarief bestaat uit een optelsom van het bruto salaris, werkgeverslasten en de 40% voor overige kosten.

tweede lid

 

Indien een subsidieaanvrager gebruik maakt van de integrale kostensystematiek (IKS), kan deze (kennis)instelling geen subsidie krijgen voor overige kosten indien gebruik gemaakt wordt van de berekeningswijze uit het eerste lid, onder a (de eerste optie). Dat komt omdat hierin een vergoeding is opgenomen voor indirecte kosten zoals overhead. Dit kan een risico opleveren voor dubbele financiering omdat er in het IKS-tarief ook een vergoeding voor overhead is opgenomen.

 

Artikel 1.9d Integrale kostensystematiek

 

eerste lid

 

Kennisinstellingen kunnen op grond van het eerste lid kiezen voor IKS, zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. IKS is een manier om directe en indirecte kosten toe te rekenen aan kostendragers, zoals arbeidsuren of machine-uren. Deze methodiek wordt ook voor nationale subsidies toegepast en voldoet aan artikel 53, derde lid, onderdeel d, van verordening 2021/1060. De uitvoering van IKS is belegd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Subsidieontvangers van wie de IKS reeds is goedgekeurd kunnen deze voortaan ook in het kader van Europese subsidies toepassen. Subsidieontvangers die gebruik willen maken van IKS zullen zich, voor zover deze nog niet is goedgekeurd, eerst tot RVO moeten wenden.

 

Voor de meeste organisaties volstaan de in artikel 1.3a opgenomen methoden voor het berekenen van de loonkosten en eigen arbeid. Maar kennisinstellingen moeten, om kostenneutraal te kunnen opereren, de indirecte kosten in voldoende mate mee kunnen nemen in de berekening van uurtarieven. Om die reden is ervoor gekozen om voor kennisinstellingen de mogelijkheid te bieden om IKS als berekeningsmethode te kunnen gebruiken.

 

tweede lid

 

In het tweede lid is bepaald dat indien voor de IKS wordt gekozen, artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) van overeenkomstige toepassing zijn. Deze artikelen hebben betrekking op het rapport van feitelijke bevindingen. In geval van een subsidie van € 125.000 of meer dient de subsidieontvanger uiterlijk bij het aanvragen van de subsidievaststelling een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen over het toepassen van het IKS-tarief in. Het rapport van feitelijke bevindingen wordt opgesteld overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in bijlage 1.1 van de RNES. Dit volgt uit artikel 1.2, eerste lid, van de RNES.

 

Artikel 1.10 Niet subsidiabele kosten

 

Bepaalde kostenposten zullen, bijvoorbeeld op grond van EU-regelgeving of op basis van provinciale beleidsafwegingen, nooit subsidiabel gesteld worden. In dit artikel worden deze kosten benoemd.

 

De kosten voor voorbereidende werkzaamheden, zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies, zijn niet subsidiabel (zie artikel 1.10, onder c). Dat andere kosten die voor de indiening van de aanvraag worden gemaakt niet subsidiabel zijn, staat niet in dit artikel. In zo’n geval wordt de aanvraag immers geweigerd.

 

Een van de kosten die worden genoemd zijn kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de eisen van goed financieel beheer (onder g). Onder goed financieel beheer wordt in ieder geval verstaan dat opgevoerde kosten niet bovenmatig mogen zijn. Dat wil zeggen dat de opgevoerde kosten redelijk moeten zijn en dus in verhouding moeten staan tot het doel wat moet worden bereikt. Zo moeten materialen die worden aangekocht qua specificatie passend zijn bij het doel waarvoor het materiaal wordt aangekocht. Of moet het aantal uren dat aan uitvoering van een project wordt besteedt passend zijn.

 

Artikel 1.11 Cumulatie

 

Dit artikel bepaalt dat als door een bestuursorgaan of de Europese Commissie al subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie wordt verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is. Deze cumulatiebepaling is opgenomen om te voorkomen dat, als er al voor bepaalde activiteiten subsidie is verleend, met een nieuwe subsidieverstrekking vastgestelde drempels niet meer worden nageleefd. Een bestuursorgaan is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Het gaat dus bij het begrip bestuursorgaan om Nederlandse bestuursorganen.

 

Artikel 1.12 Verdelingswijze en artikel 1.13 adviescommissie

 

De selectie van projecten zal –vrijwel altijd - plaats vinden via een zogenaamde ‘tender-methode’: alle binnen de in het openstellingsbesluit genoemde tijdvak ingediende projecten worden, indien ze voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, inhoudelijk beoordeeld en van een score voorzien. Subsidiabiliteitsvoorwaarden (‘instapeisen’) zijn de voorwaarden waaraan een aanvraag altijd moet voldoen, bijvoorbeeld: als alleen agrarisch ondernemers aan kunnen vragen, wordt een aanvraag die niet van een agrarisch ondernemer afkomstig is, direct op grond van het niet voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde ‘aanvrager is agrarisch ondernemer’ afgewezen. Aanvragen die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, worden gescoord op basis van de selectiecriteria en de weging van die criteria als aangegeven in hoofdstuk 2 van deze regeling. Ten behoeve van de uitvoering van deze procedure kan een selectiecommissie ingesteld worden. Subsidieaanvragen zullen worden geselecteerd op grond van een tendersysteem aan de hand van tevoren vastgelegde selectiecriteria. Indien de selectiecriteria daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld omdat de criteria niet eenvoudig objectiveerbaar zijn, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten ten behoeve van de beoordeling van ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen, een adviescommissie in het leven te roepen, conform artikel 82 Provinciewet. Deze adviescommissie bestaat uit deskundigen die apart worden benoemd. Daarnaast kan ook sprake zijn van een ambtelijke adviescommissie of een combinatie van beide.

 

Op basis van de procedure ontstaat er een lijst met alle ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen, voorzien van een score (cijfer). Projecten die meer dan het minimaal voorschreven aantal punten behalen, kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Indien de kosten voor de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen hoger zijn dan het beschikbare subsidieplafond, wordt subsidie toegekend op basis van de behaalde scores (projecten met hogere scores gaan voor). Indien er meerdere projecten met hetzelfde puntenaantal zijn en niet al die projecten kunnen gehonoreerd worden omdat het subsidieplafond dan overschreden zou worden, dan kan door middel van loting bepaald worden welke projecten uit die groep voor subsidie in aanmerking komen.

 

Artikel 1.15 Verplichtingen algemeen

 

Aan een subsidieontvanger worden verschillende verplichtingen opgelegd. In dit artikel staan de algemeen van toepassing zijnde verplichtingen genoemd.

 

eerste lid

 

De mededeling die op grond van het eerste lid worden gedaan, indien met betrekking tot de subsidieontvanger, of indien er sprake is van een samenwerkingsverband met betrekking tot een deelnemer aan het samenwerkingsverband, bijvoorbeeld een verzoek tot faillietverklaring loopt, kan gevolgen hebben voor de subsidie. Een dreigende faillietverklaring van de subsidieontvanger of een deelnemer aan een samenwerkingsverband kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, niet of niet tijdig zullen plaatsvinden. In dat geval kan de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, en kunnen eventuele voorschotten worden teruggevorderd. De mededeling wordt schriftelijk gedaan. Dit is wenselijk gegeven de bewijsvorming.

 

derde lid

 

onder a en b

 

Op grond van bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129 moet worden gewaarborgd dat alle materiaal op het vlak van communicatie en zichtbaarheid ook op het niveau van de begunstigde beschikbaar wordt gesteld aan, kort gezegd, de Europese Unie. Ook geldt dat de Europese Unie een niet-exclusief, onherroepelijk, recht met vrijstelling van royalty’s wordt verleend om dat materiaal en de bijhorende reeds bestaande rechten erop te gebruiken. Om aan deze eis te kunnen voldoen moet de subsidieontvanger het materiaal ten behoeve van communicatieactiviteiten op verzoek ter beschikking te stellen aan GS.

 

Artikel 5 van verordening 2022/129 verplicht ervoor te zorgen dat begunstigden bij hun activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie het EU-logo overeenkomstig bijlage II van verordening 2022/129 gebruiken. Aangezien deze verplichting niet rechtstreeks geldt, is het nodig om deze bepaling als een algemene verplichting voor de subsidieontvanger op te nemen in deze regeling.

 

onder c en d

 

In geval van investeringen is het niet alleen van belang dat aangetoond wordt dat een investering daadwerkelijk gedaan is (‘de machine is gekocht’), maar is ook van belang dat de investering daadwerkelijk gebruikt kan worden en dus gebruiksklaar is (‘de machine is aangesloten’). Dat de investering vervolgens ook daadwerkelijk gebruik wordt is geen vereiste. Wel wordt vereist dat de investering gedurende drie of 5 jaar gebruiksklaar in stand gehouden wordt en dus ook drie of vijf jaar aantoonbaar bruikbaar blijft.

 

onder e

 

De subsidieontvanger dient een voorgenomen overdracht van het eigendom van een onderneming waaraan subsidie is verleend, of zeggenschap over gronden waarop subsidie is verleend, te melden bij de subsidieverlener. Melding moet dus worden gedaan voor daadwerkelijke overdracht, op het moment dat zekerheid bestaat over de overdracht. Mocht een voorgenomen overdracht uiteindelijk toch niet doorgaan, dan dient ook daar wederom melding van te worden gemaakt. Dit omdat voor de subsidieverstrekker te allen tijde duidelijk moet zijn wie zeggenschap heeft over een onderneming / de grond waarop een subsidie is verleend.

 

vierde tot en met zesde lid

 

De verplichtingen uit dit artikel zien op de administratie die de subsidieontvanger dient te voeren. Deze verplichting vloeit ook voort uit de Europese verordeningen.

 

 

Artikel 1.16 Verplichting voortgangsverslag

 

Indien GS ervoor kiezen deze verplichting op te leggen, kunnen zij deze invullen in het openstellingsbesluit (zie artikel 1.2, derde lid, onderdeel h). GS kunnen opnemen wat zij willen zien in het verslag over de voortgang van de activiteiten of de financiële voortgang.

 

Artikel 1.17 en 1.18 Bevoorschotting en deelbetaling

 

Artikel 44 van verordening 2021/2116 bepaalt voor welke interventies voorschotten betaald kunnen worden. Bij een voorschot in de zin van artikel 1.17 is sprake van voorfinanciering vóór het uitvoeren van het project of voordat concrete activiteiten zijn verricht. Deelbetalingen gaan daarentegen over het betalen van gedeclareerde kosten of geleverde (deel)prestaties.

 

GS kunnen op verzoek een voorschot verstrekken. Dit voorschot kan niet worden omgezet in een deelbetaling. Vanaf het moment waarop een deelbetaling plaatsvindt kunnen geen voorschotten meer worden verstrekt. De som van het voorschot en de deelbetaling is gezamenlijk ten hoogste 90% van de verleende subsidie. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten en deelbetalingen), uitgekeerd aan de subsidieontvanger.

 

Artikel 1.19 Vaststelling arrangement 1

 

Bij dit arrangement zijn de administratieve lasten en de uitvoeringslasten het laagst. Het subsidiebedrag is een vast bedrag (lumpsum) voor een vooraf bepaalde activiteit of prestatie. Kenmerkend is dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen. Overigens geldt op grond van artikel 1.15, vierde lid, wel dat de subsidieontvanger de administratie dient bij te houden. Binnen dit arrangement wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld. Dit houdt in dat de subsidie eerst wordt verleend en na afloop van de prestatie ambtshalve, dat wil zeggen zonder aanvraag tot vaststelling van de subsidieontvanger, wordt vastgesteld. De subsidie wordt vervolgens binnen 13 weken na afloop van de activiteiten ambtshalve vastgesteld. Binnen deze termijn vraagt de provincie steekproefsgewijs aan de subsidieontvanger verantwoording af te leggen. Daarbij is het mogelijk de subsidieontvanger fysiek of administratief te controleren of aan de verplichtingen is voldaan. Deze steekproef is gebaseerd op een risicogeoriënteerde benadering, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang, samenstelling en achtergrond van de doelgroep. Vooraf wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht en welke bewijsstukken de subsidieontvanger in de eigen administratie moet bewaren.

 

Als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteiten niet, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, moet hij dit verplicht melden bij Gedeputeerde Staten. Door het ontbreken van een standaard verantwoording is deze meldingsplicht essentieel. Als bij de desgevraagde verantwoording of controle blijkt dat niet aan de meldingsplicht is voldaan, kan dit leiden tot een vaststelling op nihil en volledige terugvordering van het voorschot inclusief wettelijke rente.

 

tweede en derde lid

 

Indien een subsidieontvanger in de 13 weken beslistermijn binnen de steekproef wordt gevraagd om verantwoording af te leggen, regelen het tweede en derde lid hoe dat gebeurt en welke stukken daarvoor nodig zijn.

 

Artikel 1.20 Vaststelling arrangement 2

 

Bij dit arrangement is de hoofdregel dat het subsidiebedrag een vast bedrag is voor een vooraf bepaalde prestatie of prestatie-eenheid. In tegenstelling tot bij arrangement 1 wordt wel standaard verantwoording afgelegd.

 

derde lid

 

Voor de subsidieontvanger is in het tweede lid een maximale termijn van 13 weken opgenomen voor het aanvragen van een vaststellingsbeschikking. Er kan echter voorzien worden in een afwijkende termijn. Daardoor is het mogelijk om, indien het noodzakelijk is, een langere termijn vast te stellen.

 

vierde en vijfde lid

 

De verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een investering) of een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid (bijvoorbeeld het stuks dat aangekocht wordt of het aantal hectares dat wordt aangelegd). Bij de prestatieverantwoording kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten op in hoofdstuk 2 van deze regeling. Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.

 

Artikel 1.21 Vaststelling arrangement 3

 

Dit arrangement sluit aan bij de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt dus plaats op basis van prestaties en financiële verantwoording.

 

vijfde lid

 

De verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een investering) of over een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid (bijvoorbeeld het stuks dat aangekocht wordt of het aantal hectares dat wordt aangelegd). Bij de verantwoording over de prestatie kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten op in hoofdstuk 2 van deze regeling of in het openstellingsbesluit. Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.

 

Artikel 1.22 Wijzigingsverzoeken

 

De ervaring leert dat projecten gedurende de looptijd vaak op één of meerdere punten gaan afwijken van hetgeen in het oorspronkelijke projectplan werd vermeld. Een subsidieontvanger kan bij Gedeputeerde Staten in dat geval een wijzigingsverzoek indienen.

 

Bij het inhoudelijk beoordelen van wijzigingen wordt onderscheid gemaakt in essentiële wijzigingen en niet-essentiële wijzigingen:

 

  • Essentiële wijzigingen zijn bijvoorbeeld wijzigingen waarbij nieuwe activiteiten worden opgevoerd, die niet eerder vermeld zijn in de aanvraag/projectplan en waarvoor dus geen subsidie is verleend, of waarbij een nieuwe projectpartner wordt opgevoerd.

  • Niet-essentiële wijzigingen zijn wijzigingen die in lijn zijn met de aanvraag/projectplan en waarvan het evident is, dat ze vallen binnen de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

Een essentiële wijziging kan slechts worden goedgekeurd als het verzoek voorafgaand aan de wijziging is ingediend.

 

Bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek zal GS in ieder geval beoordelen in hoeverre de voorgestelde aanpassing zou leiden tot een project dat, indien het project in die aangepaste versie oorspronkelijk zou zijn ingediend, niet voor subsidie in aanmerking gekomen zou zijn.

 

Indien nodig kunnen Gedeputeerde Staten zich hierbij laten adviseren door de adviescommissie als bedoeld in 1.13. Aanpassingen die doorgevoerd worden voor een wijzigingsverzoek is goedgekeurd, voert de subsidieontvanger voor eigen rekening en risico door. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot het afkeuren van kosten of het intrekken van de subsidieverlening.

 

Artikel 1.23 Informatieverplichting openbaarmaking subsidiegegevens

 

Vanaf 2005 zijn jaarlijks alle subsidiegegevens van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) openbaar gemaakt. Nederland is verplicht deze gegevens openbaar te maken, op basis van artikel 98 van verordening 2021/2116. De gehanteerde term jaar t-1 slaat op het voorafgaande jaar, jaar t op het lopende jaar, en jaar t+1 op het volgende jaar.

 

Hoofdstuk 2 Interventies

 

Paragraaf 1 Investeringen voor bedrijfsmodernisering op landbouwbedrijven

 

Algemeen

 

Om de Nederlandse landbouwsector ook in de toekomst zeker te stellen is het nodig dat landbouwers een zodanig inkomen kunnen verwerven dat de productie van landbouwproducten (alsmede de handel erin) voor hen lonend blijft. Naast verbreding, multifunctionaliteit of het zich richten op nichemarkten, hebben veel landbouwers zich vooral staande gehouden door efficiëntieverbetering, waardoor de kostprijs in verhouding laag kon blijven. Trefwoorden hierbij zijn samenwerking, mechanisatie/automatisering, schaalvergroting, intensivering en productiviteitsverhoging. De maatschappelijke uitdagingen op het gebied van klimaat en milieu, zoals verwoord in de Green Deal en Farm to Fork-strategie, vragen van de landbouwers extra inspanningen, die met een focus op het voortdurend verlagen van de kostprijs van producten niet haalbaar zal zijn. Specifieke investeringen zijn daarom nodig om een omslag te maken naar kringlooplandbouw waardoor (i) minder gebruik hoeft te worden gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en (ii) schadelijke externe effecten voor het klimaat, biodiversiteit en milieu worden teruggedrongen. Indachtig het rapport van de taskforce verdienvermogen kringlooplandbouw (“Je kunt niet groen doen als je rood staat”) zal de weg naar kringlooplandbouw en een versterkt verdienvermogen alleen slagen als de landbouwer de nodige investeringen kan opbrengen en terugverdienen.

 

Landbouwbedrijven die optimaal en duurzaam willen produceren om zo op de lange termijn rendabel en solvabel te zijn, zullen periodiek hun gebouwen en uitrusting moeten vernieuwen en aanpassen. Op deze manier kan optimaal gebruik worden gemaakt van innovaties en kan hun bedrijf zich ontwikkelen in een richting die past bij veranderende maatschappelijke wensen en eisen (‘license to produce’). Met investeringen op het gebied van onder andere robotisering en energiebesparing kan hiermee op een verantwoorde wijze invulling worden gegeven. Het gaat dus om investeringen op het landbouwbedrijf, waarmee primair het verdienvermogen van de ondernemer wordt vergroot of verstevigd: investeringsmogelijkheden gericht op een veerkrachtige toekomstgerichte landbouw waarmee eerst en vooral een rendabele(r) bedrijfsvoering mogelijk wordt.

 

Artikel 2.1.1 Criteria Jonge landbouwer

 

derde lid

 

Als dus geen sprake is van één van de situaties genoemd in dit lid is sprake van langdurig zeggenschap als bedoeld in lid 1 sub b onder iii. Ook bijvoorbeeld een proefperiode voor een landbouwer in de maatschap valt onder eenzijdig opzeggen. Zit een landbouwer dus in een proefperiode dan is geen sprake van langdurige zeggenschap en hiermee ook niet voldaan aan alle voorwaarden om als jonge landbouwer te worden aangemerkt.

 

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteit

 

Onder investeringen in bedrijfsmiddelen valt zowel aanschaf als financial lease van bedrijfsmiddelen.

 

Wanneer sprake is van financial lease dient subsidieontvanger wel eigenaar te zijn voordat de instandhoudingstermijn als bedoeld in artikel 1.15 is afgelopen. Dat betekent dat hij voor die tijd alle termijnen moet hebben voldaan.

 

Adviezen over het verkrijgen van andere subsidies (bijvoorbeeld SDE-subsidies) of financieringsmogelijkheden valt niet onder investeringen in bedrijfsmiddelen. Het gebruiksklaar maken van een bedrijfsmiddel valt er wel onder.

 

Bedrijfsmiddelen zijn vaste activa die een landbouwer voor de bedrijfsvoering gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het landbouwbedrijf gebonden zijn die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering. Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines en inventaris. Ook software is een bedrijfsmiddel.

 

Alleen investeringen in bedrijfsmiddelen ten behoeve van bedrijfsmodernisering zijn subsidiabel. Hieronder valt uitdrukkelijk niet de vervanging van ‘versleten’ goederen door identieke goederen. Dit zijn reguliere vervangingsinvesteringen die niet subsidiabel zijn op grond van artikel 1.10 sub d.

 

Artikel 2.1.4 Aanvraagvereisten

 

eerste lid

 

Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.

 

Artikel 2.1.7 Subsidiepercentage

 

tweede lid

 

Voor jonge landbouwers geldt een verhoogd subsidiepercentage als apart subsidieplafond voor jonge landbouwers is vastgesteld. Het is van belang deze jonge landbouwer extra te ondersteunen met een top-up (verhoogd subsidiepercentage) om deze doelgroep toekomstperspectief te bieden in de landbouw en daarmee de gehele landbouwsector. De extra investeringssteun voor jonge landbouwers biedt extra financiële ondersteuning voor investeringen in de periode dat een jonge landbouwer weinig financiële ruimte heeft om te investeren vanwege de hoge kosten die gepaard gaan met het starten van een bedrijf of met een bedrijfsovername.

 

Artikel 2.1.8 Rangschikking

 

derde lid

 

Het extra punt wordt toegekend nadat de behaalde punten zijn vermenigvuldigd met de wegingsfactor.

 

vijfde lid

 

Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.

 

Paragraaf 2 Investeringen voor bedrijfsverduurzaming op landbouwbedrijven

 

Algemeen

 

De maatschappelijke uitdagingen op het gebied van klimaat en milieu, zoals verwoord in de Green Deal en Farm to Fork-strategie, vragen van de landbouwers extra inspanningen, die met een focus op het voortdurend verlagen van de kostprijs van producten niet haalbaar zal zijn. Specifieke investeringen zijn daarom nodig om een omslag te maken naar kringlooplandbouw. waardoor (i) minder gebruik hoeft te worden gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en (ii) schadelijke externe effecten voor het klimaat, biodiversiteit en milieu worden teruggedrongen.

 

Landbouwbedrijven zullen moeten verduurzamen om op de lange termijn rendabel en solvabel te zijn, die past bij veranderende maatschappelijke opdracht en internationale afspraken ten aanzien van milieu en klimaat. Met investeringen op het gebied van klimaatverandering (klimaatadaptatie) en vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (klimaatmitigatie) waaronder investeringen voor energiebesparing; agroforestry (inclusief voedselbossen); verhoging van de biodiversiteit; bodembeheer; koolstofvastlegging en verhoging van dierenwelzijn (waar dierengezondheid deel van uitmaakt) kan hiermee op een verantwoorde wijze invulling worden gegeven.

 

De investeringen dragen vaak bij aan lagere emissies, betere rendementen (voerconversie) en aan beter dierenwelzijn (en dierengezondheid en minder antibioticagebruik) zoals emissiearme en tevens diervriendelijke stalvloeren, technieken om stallen beter te reinigen en het stalklimaat te verbeteren.

 

Het gaat hierbij om investeringen waarbij rekening wordt gehouden met klimaat en milieu en dierenwelzijnsdoelen: investeringsmogelijkheden gericht op verduurzaming op en van landbouwbedrijven (denk aan klimaatadaptatie en -mitigatie, precisielandbouw, waterhuishouding en natuur-inclusieve landbouw), waarmee eerst en vooral een rendabele(r) bedrijfsvoering mogelijk wordt.

 

Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteit

 

Voorbeelden van investeringen in bedrijfsmiddelen ten behoeve van verduurzaming van het landbouwbedrijf zijn:

 

  • Investeringen in beslissingsondersteunende systemen voor beregening of

  • gewasbeschermingsmiddelen;

  • Investeringen in spuittechnieken die drift vergaand reduceren;

  • Investeringen voor precisiebemesting (GPS, taakkaarten, rijenbemesting);

  • Aanplant van meerjarige houtige gewassen ten behoeve van agroforestry; zoals windsingels ter bescherming van het gewas, fruitbomen/struiken ten behoeve van de productie van het bedrijf;

  • Investeringen ten behoeve van het verbeteren van het dierenwelzijn zoals diervriendelijke stalsystemen.

Paragraaf 3 Inrichting en herinrichting van landbouwgronden

 

Algemeen

 

Deze paragraaf is van toepassing op het gehele platteland en gericht op inrichting en herinrichting van landbouwgronden. De basisdoelen zijn de opgaven voortvloeiend uit de Green Deal, de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn en het Klimaatakkoord. De opgaven bestaan uit het herstellen en verhogen van biodiversiteit, in 2027 te voldoen aan de KRW-doelen en de CO2-uitstoot met 55% terug te brengen. Om dit te bereiken wordt binnen de Nederlandse landbouwsector ingezet op een omschakeling naar kringlooplandbouw om daarmee de maatschappelijke uitdagingen rond klimaat, milieu, biodiversiteit en stikstofreductie te realiseren. Met deze paragraaf wordt ingezet op het ontwikkelen, benutten en beschermen van de natuur en biodiversiteit. Hierbij worden de natuurdoelen zoveel mogelijk gekoppeld aan de uitvoering van andere doelen, zoals water en landbouw, maar ook klimaat. Daarnaast wordt ingezet op het mitigeren van de effecten van de emissies van nitraat, fosfaat, gewasbeschermingsmiddelen en stikstof door een efficiënter gebruik van (natuurlijke) grondstoffen, herstel van verschillende habitats en cultuurlandschap.

 

Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteit

 

Voorbeelden van investeringen die voor steun in aanmerking kunnen komen zijn:

 

  • Herstel en aanleg singels, houtwallen, heggen, hagen, bosjes, solitaire bomen, pingo’s, dobben en drenkpoelen;

  • Minimaal aanleg aantal bomen per hectare (landschapselementen);

  • Waterlopen, (op)vaarten en cultuurlandschappelijk slotenpatroon;

  • Herstel en aanleg akkerranden, struweelranden, vogelakkers;

  • Herstel en aanleg natuurvriendelijke oevers;

  • Herstel beplanting agrarische erven;

  • Herstel cultuurlandschappelijke begreppeling of bolle graslandakkers;

  • Herstel terpen/wierden of kruinige percelen inclusief herstel sloten of greppels rond terpen/wierden en kruinige percelen;

  • Herstel historische dijkbiotoop: dijklichaam, grenssloot, struweel, kolken, dijkcoupures.

Deze investeringen dienen wel plaats te vinden op landbouwgronden. Voor deze investeringen op andere gronden dan landbouwgronden kan paragraaf 2.4 worden gebruikt.

 

Artikel 2.3.3 Aanvraagvereisten

 

eerste lid

 

Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.

 

Artikel 2.3.6 Niet subsidiabele kosten

 

Een watersysteem is een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Investeringen in het watersysteem komen alleen voor subsidie in aanmerking wanneer het effect van de investering groter is dan alleen voor landbouwbedrijven. Een investering zoals een stuw of dam waardoor water alleen wordt vastgehouden voor een bedrijf of een investering in drainagepoelen, komt dus niet voor subsidie in aanmerking. Dit zijn investeringen als bedoeld in paragraaf 2. Investeringen in het watersysteem die wel onder deze paragraaf voor subsidie in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld investeringen voor het vasthouden van water in natte periodes, zodat in droge periodes het watersysteem in het gehele gebied (dus ook dat wat buiten het landbouwbedrijf zelf valt) over voldoende water beschikt om daarmee jaarrond van goede waterkwaliteit blijft.

 

Artikel 2.3.7 Subsidiepercentage

 

tweede lid

 

Doordat de investeringen op landbouwgrond moeten worden uitgevoerd, heeft bij investeringen in het watersysteem de landbouwer profijt van een betere beschikbaarheid van water. Hierom wordt de investering niet voor 100% gesubsidieerd, maar voor 70% van de subsidiabele kosten.

 

Artikel 2.3.8 Rangschikking

 

derde lid

 

Het extra punt wordt toegekend nadat de behaalde punten zijn vermenigvuldigd met de wegingsfactor.

 

vierde lid

 

Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw

 

Paragraaf 4 Inrichting en herinrichting van het landelijk gebied

 

Algemeen

 

Deze paragraaf is van toepassing op het gehele platteland en gericht op inrichting en herinrichting van het landelijk gebied. Op basis van de opgave voortvloeiend uit het Klimaatakkoord, de Kaderrichtlijn Water en de Biodiversiteitstrategie ligt er een opgave om de uitstoot van broeikasgassen te beperken, de waterkwaliteit te verbeteren en de biodiversiteit te verhogen. Daarnaast is in de aanpak Landbouwbodems afgesproken de bodemkwaliteit te verbeteren en speelt de adaptatie aan klimaatverandering een belangrijke rol. Met deze paragraaf wordt ingezet op investeringen in het landelijk gebied die hieraan bijdragen.

 

Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit

 

eerste lid

 

Voorbeelden van investeringen die voor steun in aanmerking kunnen komen zijn:

 

  • investeringen ten behoeve van het uitvoeren van herstelmaatregelen en (grootschalige) inrichting van gebieden, die bijdragen aan verbetering van de waterhuishouding, natuur, klimaatmitigatie en -adaptatie en biodiversiteit;

  • investeringen in waterlopen, (op)vaarten en cultuurlandschappelijk slotenpatroon;

  • herstel en aanleg natuurvriendelijke oevers;

  • aanleg en herstel beplanting of omgrachting van terreinen van (oorspronkelijke) kastelen,

  • buitenplaatsen, staten of kloosters;

  • herstel historische dijkbiotoop: dijklichaam, grenssloot, struweel, kolken, dijkcoupures.

De investeringen kunnen ook (deels) op gronden van landbouwers worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld een investering door een landschapsorganisatie of waterschap in retentiegebieden of waterbergingen die (deels) op gronden van landbouwers zijn gelegen.

 

Artikel 2.4.2 Aanvrager

 

Aanvragers kunnen bijvoorbeeld zijn:

 

  • grondeigenaren;

  • pachters;

  • natuur- en landschapsorganisaties;

  • provincies, waterschappen en gemeenten;

  • overige (natuurlijke en rechtspersonen) die bijdragen aan de doelen van de aanvraag;

  • samenwerkingsverbanden van bovengenoemde partijen en landbouwers.

Artikel 2.4.4 Niet subsidiabele kosten

 

Investeringen in het watersysteem komen alleen voor subsidie in aanmerking wanneer het effect van de investering groter is dan alleen voor landbouwbedrijven. Een investering zoals een stuw of dam waardoor water alleen wordt vastgehouden voor een bedrijf of een investering in drainagepoelen, komt dus niet voor subsidie in aanmerking. Dit zijn investeringen als bedoeld in paragraaf 2. Investeringen in het watersysteem die wel onder deze paragraaf voor subsidie in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld investeringen voor het vasthouden van water in natte periodes, zodat in droge periodes het watersysteem in het gehele gebied (dus ook dat wat buiten het landbouwbedrijf zelf valt) over voldoende water beschikt om daarmee jaarrond van goede waterkwaliteit blijft.

 

Artikel 2.4.5 Subsidiepercentage

 

tweede lid

 

Voorbeelden van investeringen gericht op de waterkwantiteit zijn het verbreden van watergangen zonder dat de waterkwaliteit of biodiversiteit wordt verbeterd, de aanleg van drainage systemen anders dan onderwaterdrainage om bodemdaling tegen te gaan en de aanleg van drainagepoelen.

 

Paragraaf 5 Samenwerking EIP Operationele groepen

 

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen

 

Dit artikel bevat enkele omschrijvingen van begrippen die in de interventie worden gebruikt.

 

Duurzame toegevoegde waardeketen

 

Om de economische veerkracht van de sector en de ketens te versterken hebben landbouwers ondersteuning nodig om in samenwerking met andere ketenpartners duurzame concepten te ontwikkelen. Het gaat hier om bestaande, nieuwe en/of korte voedselketens van lokaal, regionaal of bovenregionaal belang waarbij landbouwer(s) samen met een of meerdere marktpartij(en), een keten ontwikkelt. Het gaat daarbij om de fase van idee tot aan het marktrijp maken van een concept.

 

EIP

 

EIP is het Europees Innovatie Partnerschap. Dit netwerk dient voor internationale kennisuitwisseling over innovaties. Daarmee kunnen de verschillende projecten van elkaars kennis en ervaring profiteren voor versnelling van het innovatieproces. Het maakt de vorming van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers mogelijk.

 

Operationele groepen

 

Het samenwerkingsverband dat een projectaanvraag indient wordt een operationele groep genoemd. Alle deelnemers binnen deze operationele groep buigen zich over het vraagstuk waar het project zich op richt en werken gezamenlijk aan een innovatieve oplossing. Een operationele groep moet zo samengesteld zijn dat de deelnemers beschikken over de juiste/vereiste expertise voor het welslagen van het samenwerkingsverband.

 

Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteiten

 

Innovaties zijn cruciaal voor de Nederlandse landbouw om te verduurzamen, om de GLB-doelen te behalen en om in te kunnen spelen op de meeste geprioriteerde behoeften van onderwerpen die in de komende jaren aanpak behoeven. Daarbij dienen de technische en sociale aspecten van innovaties vaak hand in hand te gaan om effectief steun te verlenen aan het gewenste veranderingsproces in de landbouw. Zo hebben innovaties die enkel zijn gericht op efficiëntieverhoging en kostenbesparing minder duurzaamheidseffect als ze niet tevens bijdragen aan bijvoorbeeld een sterkere positie van de primaire producent in de voedselketen. De voorkeur ligt daarom op innovaties die landbouwers prikkelen om te verduurzamen vanuit de markt of die het ontstaan van nieuwe verdienmodellen stimuleert. De gedachte is dat daarmee tevens de afhankelijkheid van de landbouw van grote hoeveelheden publieke middelen om te verduurzamen op de langere termijn geleidelijk afneemt.

 

De innovatiethema’s zijn gekozen omdat deze naar verwachting het meest kunnen bijdragen aan de doelen van deze interventie. De landbouw heeft voor haar verduurzamingsopgave spelers uit andere sectoren nodig zoals die uit de hele voedselketen, de directe omgeving en de hightechindustrie, om samen op te trekken en gebruik te maken van innovatieve ontwikkelingen die daar plaatsvinden zoals op het vlak van waarde creatie, precisielandbouw, dataficatie, robotisering en nieuwe ketens. Op de langere termijn is dat voor een voedselsysteem waar investeringen van de landbouw in de productie van duurzamer voedsel en voor een gezond eetpatroon, zich op termijn meer gaan terugverdienen in de markt en samenleving. Dat wil zeggen met ketenpartijen en consumenten die bereid zijn een meerprijs te betalen voor aantoonbaar duurzamere en gezondere producten.

 

De samenwerkingsverbanden werken op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband. Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat die uiteindelijk deel uit gaan maken van een groter ontwikkelingsproces dat gericht is op grootschalige toepassing ervan in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze maatregel. Waar wanneer het gaat om het doelgericht communiceren over en demonstreren van reeds praktijkrijpe (geheel beproefde) innovaties vallen ze onder de interventie kennis, uitgewerkt in paragraaf 8.

 

Artikel 2.5.3 Aanvrager

 

Om innovaties met succes te ontwikkelen en die aansluiten op de landbouwpraktijk is het belangrijk dat deze in een open innovatieproces tot stand komen met een diversiteit aan deelnemers die samen hiervoor de nodige kwaliteiten inbrengen. Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis.

 

De subsidie wordt daarom enkel verstrekt aan samenwerkingsverbanden (operationele groep genaamd) zoals omschreven in artikel 1.3. Deze bestaat tenminste uit twee actoren die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevat tenminste één landbouwer.

 

Artikel 2.5.4 Aanvraagvereisten

 

Om de subsidie effectief in te zetten is het van belang dat iedere aanvrager zich heeft georiënteerd op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie. Dit onderzoek kan binnen het EIP netwerk zelf plaatsvinden, maar tevens daarbuiten. Denk hierbij onder andere aan het EIP-AGRI, Groen Kennisnet, Netwerk Platteland en Farmbook,

 

Omdat het doel van deze interventie is dat er een kennisnetwerk ontstaat dat voor iedereen toegankelijk is, moet de aanvrager in zijn aanvraag onderbouwen hoe deze de kennis die binnen zijn eigen project wordt opgedaan gaat verspreiden. Welke activiteiten worden hiervoor uitgevoerd?

 

Om de hoogte van de subsidie waar de aanvrager aanspraak op kan maken juist te berekenen, is het van belang dat in de aanvraag een toelichting wordt gegeven op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen die binnen het project plaats zullen vinden.

 

Artikel 2.5.5 Subsidiabele kosten

 

Operationele kosten van het samenwerkingsverband zijn alle kosten die te maken hebben met het uitvoeren van het project, met uitzondering van investeringen in bedrijfsmiddelen. Hieronder valt onder andere het projectmanagement, coördinatie van het samenwerkingsverband, uitvoeren van onderzoek, verbruikskosten gedurende de projectperiode (zoals brandstof), het ontwikkelen van prototypes of modellen, de arbeidskosten besteed aan de uitvoering van het project en tevens het verspreiden van de opgedane kennis. Advies aan agrariërs in de vorm van trainingen en workshops is binnen deze paragraaf niet subsidiabel. Mogelijk zijn deze kosten wel subsidiabel onder paragraaf 8.

 

Artikel 2.5.7 Hoogte subsidie

 

In dit artikel is beschreven op welke wijze de hoogte van de subsidie wordt berekend. Hierbij is van belang welke soorten kosten er zijn gemaakt en van welke rekenmethode er gebruik wordt gemaakt. Mocht u aangevraagd hebben zonder kosten voor investeringen en gedurende de uitvoering van het project toch een investering willen doen, dan kan de VKO overige kosten niet meer worden toegepast.

 

Artikel 2.5.8 Weigeringsgronden

 

Een project komt niet voor subsidie in aanmerking als het niet nieuw is voor een of meer van de deelnemers aan een operationele groep. Het project dient innovatief te zijn, waarbij de innovativiteit kan bestaan uit nieuwe praktijken of uit bestaande praktijken in een nieuwe milieu- of geografische context. Deze afwijzingsgrond is van toepassing als een deelnemer eerder in een ander of hetzelfde samenwerkingsverband heeft gewerkt aan hetzelfde project. Dat het project wel nieuw is voor de overige deelnemers doet hier niet aan af. Het is wel mogelijk dat hetzelfde samenwerkingsverband meer dan één keer voor subsidie in aanmerking komt, als het project nieuw is ten opzichte van eerdere gesubsidieerde projecten. Het is bovendien van belang dat het project zich in voldoende mate onderscheidt van eerdere projecten van de deelnemers aan de operationele groep, gezien het rangschikkingscriterium 'mate van innovatie'.

 

Artikel 2.5.10 Verplichtingen

 

Aansluiting op het EIP-netwerk en andere innovatie- en kennisnetwerken dragen ertoe bij dat operationele groepen gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. De ervaring laat zien dat de gang van praktijkrijpe innovaties in de landbouw naar een bredere toepassing ervan door de doelgroep vaak geen vanzelfsprekendheid is. Daarom wordt er bij deze interventie op gelet dat gedurende het innovatieproject voldoende aandacht is voor communicatie. Zo zal elk project gemeld worden aan het nationale en Europese EIP netwerk). Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen de verschillende operationele groepen zodat deze elkaar kunnen versterken.

 

Artikel 2.5.11 en 2.5.12 Voortgangsverslag en deelbetaling, inhoudelijk verslag

 

Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn deze gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie.

 

GVE worden als volgt bepaald:

 

  • Runderen van meer dan twee jaar oud à 1,0 GVE

  • Runderen van zes maanden tot twee jaar oud à 0,6 GVE

  • Schapen en geiten vanaf zes maanden à 0,15 GVE

Paragraaf 6 Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling

 

Achtergrond

 

Hoewel Nederland een relatief kleine oppervlakte heeft, kent het een grote verscheidenheid in onder meer geografische omstandigheden en landgebruik. Daardoor verschillen de gebieden in Nederland significant qua uitdagingen en kansen voor de landbouw, milieu, biodiversiteit en potentiële bijdrage aan de klimaatopgaven. Zo verdienen de hoge uitspoelings- en droogtegevoelige zandgronden een andere aanpak dan de akkerbouwkleigebieden, de gebieden met een hoge veedichtheid en gebieden nabij stedelijke agglomeraties.

 

Het gaat om gebieden die een logische eenheid vormen qua vergelijkbare geografische omstandigheden, uitdagingen en identiteit, en waar draagvlak ontstaat om deze uitdagingen gezamenlijk op te pakken en de synergiekansen daarbij te benutten. Het gaat om uitdagingen binnen de gebiedsopgaven die aansluiten op de geprioriteerde GLB-doelen.

 

Deze interventie dient om in te kunnen spelen op de behoefte aan maatwerk voor de eigen context van gebieden en waar naar verwachting een meerjarige programmatische aanpak meerwaarde biedt. Het uitganspunt is dat met elkaar samenhangende en afgestemde activiteiten met een actieve rol van een samenwerkingsverband effectiever zijn aan te pakken dan als losstaande projecten. Een programmatische aanpak verlaagt ook de afhankelijkheid van andere projectgerichte GLB-steunmogelijkheden via openstellingen, die vaak maar eens per jaar plaatsvinden en lange doorlooptijden kennen, waardoor tijd- en momentumverlies wordt voorkomen.

 

Een samenwerkingsverband dat een breed gedragen integraal gebiedsplan kan uitvoeren en een integraal gebiedsplan zelf is in veel gebieden niet aanwezig. Daarom wordt ook steun verleend voor de oprichting van een samenwerkingsverband en het opstellen van het integraal gebiedsplan.

 

Voor de uitvoering van een integraal gebiedsplan zijn met deze interventie acties mogelijk zoals niet-productieve investeringen voor inrichtings- en herstelmaatregelen ten behoeve van doelen voor milieu (water, bodem en lucht), biodiversiteit en klimaat, kennisoverdracht, samenwerking voor innovatie en productieve investeringen ten behoeve van modernisering van landbouwbedrijven voor verwezenlijking van het integrale gebiedsplan.

 

Door gebruik te maken van een samenwerkingsverband met een mandaat om binnen de kaders van een goedgekeurd gebiedsplan voor meerdere jaren diverse acties te steunen, ontstaat meer inspraak, draagvlak en gebundelde energie voor de uitvoering vanuit het gebied zelf.

 

Nationale bijdrage

 

Het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) brengt de opgaven op het gebied van water, natuur, stikstof en klimaat samen. Rijk en provincies stellen per gebied doelen voor natuur, stikstof, water en klimaat. De provinciale plannen moeten in Q2 2023 gereed zijn.

 

Elk project zal duidelijk moeten maken hoe het project bijdraagt aan de doelen klimaat, water of biodiversiteit, maar hoe ook het project bijdraagt aan de opgaven zoals nitraat en stikstof. Steun voor voorbereiding van integrale gebiedsontwikkeling, dat wil zeggen voor het opstellen van een integraal gebiedsplan, met een gebiedsorganisatie en draagvlak in het gebied, leidt niet automatisch tot steun voor de uitvoering integrale gebiedsontwikkeling.

 

Artikel 2.6.1 Subsidiabele activiteit

 

eerste lid

 

Voor de uitvoering van een integraal gebiedsplan, door een samenwerkingsverband in de vorm van een operational group, kunnen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

 

  • Het organiseren van bijeenkomsten voor kennisdeling en bewustwording voor draagvlak in het gebied ten behoeve van de opgave in het gebied en de te bereiken doelen (klimaat, water, bodem en/of lucht) zoals opgenomen in het plan;

  • De voorbereiding en uitvoering van eventuele ruilverkaveling (en bedrijfsverplaatsingen) voor de realisatie van de doelen;

  • De realisatie van specifieke productieve en niet-productieve investeringen die bijdragen aan de doelen op het gebied van klimaat, water, bodem en/of lucht, biodiversiteit en landschap zoals opgenomen in het integrale gebiedsplan;

  • Het ontwikkelen of beproeven van innovaties dienend aan de doelen van het gebiedsplan (als operational group in het EIP);

  • Agrarische beheersactiviteiten (management) gerelateerd aan nieuwe (bv. niet-productieve investeringen gerealiseerd gedurende dit project) gedurende de periode van dit project (dubbelfinanciering met het Anlb wordt voorkomen). Hiervoor worden de bedragen van de verschillende beheerpakketten uit het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer gehanteerd.

  • Proces, administratie en verantwoording. Monitoring en evaluatie (en eventuele bijsturing).

Investeringen die in het kader van het gebiedsplan uitgevoerd kunnen worden, zijn bijvoorbeeld (niet limitatief) investeringen ten behoeve van de bodemverbetering, precisie landbouw, watergebruik/beheer, investeringen voor het aanleggen van een bloemrijke rand, de aanleg van voorzieningen (o.a. plas-dras) voor weidevogelbeheer, de aanleg van landschapselementen/agroforestry, de aanleg van kruidenrijk grasland, de aanleg van greppels ten behoeve van waterkwaliteit of natuurvriendelijke oevers, plasdras sloten.

 

Artikel Aanvrager

 

Voorbereiding

 

Subsidie kan worden aangevraagd voor het oprichten van het nieuwe samenwerkingsverband, het (laten) opstellen van een gebiedsplan en de voorbereiding voor het realiseren van het plan. De aanvraag kan worden gedaan door een initiatiefnemer namens het beoogde samenwerkingsverband voor het gebied.

 

tweede lid

 

Specifieke GLB-doelstellingen

 

De volgende specifieke GLB-doelstellingen staan centraal in deze paragraaf:

 

  • a.

    Klimaat (SO4): Lagere broeikasgasemissies en grotere koolstofvastlegging; Lagere ecologische, economische schade en waterkwantiteit (klimaatadaptatie);

  • b.

    Natuurlijke hulpbronnen (SO5): Betere chemische en biologische waterkwaliteit; Landbouwbodems (bodemkwaliteit): naar een sterkere natuurlijke weerbaarheid en waterleverend vermogen van de bodem; Betere luchtkwaliteit (terugdringen emissies van stikstof, geurstoffen en fijnstof);

  • c.

    Biodiversiteit en cultuurhistorisch landschap (SO6): Meer en herstel biodiversiteit (soorten en habitatten en daarmee ook landschappen) in landbouwgebieden, door middel van verandering in bedrijfsvoering; Landbouw zo ingericht dat ecosysteemdiensten (producerende en regulerende) geleverd kunnen worden; Instandhouding en herstel van (cultuur)landschappen.

Artikel 2.6.2 Aanvrager

 

De begunstigden zijn de initiatiefnemer(s) voor de samenwerking en het opstellen van een integraal gebiedsplan. Initiatiefnemers kunnen zijn:

 

  • landbouwers,

  • grondeigenaren,

  • pqchters,

  • landbouworganisaties,

  • natuur- en landschapsorganisaties,

  • provincies,

  • waterschappen,

  • gemeenten, en

  • overige natuurlijke- of rechtspersonen

Artikel 2.6.3 Aanvraagvereisten

 

derde lid, onder e (resultaatindicatoren)

 

Bij de resultaatindicatoren gaat het om de volgende indicatoren:

 

r16 het aantal landbouwbedrijven dat een investering heeft gedaan gericht op klimaatadaptatie of klimaatmitigatie;

 

r26 het aantal landbouwbedrijven dat een investering heeft gedaan gericht op de zorg voor natuurlijke hulpbronnen;

 

r32 het aantal landbouwbedrijven dat en investering heeft gedaan gericht op biodiversiteit;

 

r27 Het aantal uitgevoerde niet-productieve investeringen buiten landbouwbedrijven.

 

Deze indicatoren zijn ook van belang bij voortgangsverslagen en deelbetalingen (artikel 2.6.9) en het eindverslag (artikel 2.6.10).

 

Artikel 2.6.6 Hoogte subsidie

 

eerste lid, onder a (voorbereiding)

 

De totale subsidie voor de voorbereidende activiteiten betreft een bedrag van maximaal € 40.000dat wordt toegekend aan initiatiefnemers die voldoen aan de subsidiecriteria. De subsidie is bedoeld voor alle kosten t.b.v. het opstellen (of updaten) van het gebiedsplan, het mobiliseren van de partijen uit het gebied en het samenstellen (of actualiseren) van een samenwerkingsverband die de uitvoering van het plan in de 2e fase op zich kan nemen. Het gaat dan vooral om kosten voor het organiseren van bijeenkomsten, studies, adviseurs, communicatie, personeelskosten. Uitgesloten zijn kosten voor uitvoering van het plan.

 

De prestatie is een gebiedsplan, een uitwerking van het beoogde samenwerkingsverband en een begroting van het beoogde project.

 

derde lid

 

De hoogte van de subsidie voor een project bedraagt de optelsom van de per product of activiteit, bepaalde respectievelijk berekende bedragen, waarbij de kosten voor samenwerking (coördinatie, samenwerking en planvorming, monitoring en intekenen van percelen en landschapselementen) niet meer mogen bedragen dan 25% van de totale kosten.

 

Paragraaf 7 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Uitvoering projecten LOS

 

Algemeen

 

De afkorting LEADER staat voor de verbinding tussen acties voor de ontwikkeling van de plattelandseconomie (Liaisons Entre Actions de Développement de l'Économie Rurale).

 

LEADER beoogt bij te dragen aan de plaatselijke ontwikkeling van plattelandsgebieden. De interactie tussen landbouw en samenleving wordt steeds belangrijker. Er ligt een opgave om samen te werken aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het platteland en aan een duurzaam beheer van de ruimte. De agrarische sector zal zich in moeten zetten voor maatschappelijk draagvlak. De sector moet daarbij invulling geven aan haar “license to produce”. Dat kan bijvoorbeeld door de relatie tussen het platteland en de stad en tussen de boer en de burger te verstevigen. LEADER kan hier een bijdrage aan leveren, want:

 

  • LEADER heeft een toegevoegde waarde bij projecten waarvoor draagvlak en samenwerking tussen private en publieke partijen een voorwaarde voor succes zijn;

  • LEADER projecten komen ten goede aan de economische ontwikkeling, leefbaarheid en werkgelegenheid op het platteland, innovaties op agrarische bedrijven, de leefomgeving van de agrarische sector, jonge boeren en hun gezinnen;

  • LEADER kan ondersteunen in ‘krimp’ gebieden waar alle actoren de opgave hebben om samen te werken aan een sociaal en economisch vitaal platteland;

  • LEADER is een krachtige aanpak voor de opgaven voor integrale plattelandsontwikkeling waarbij verschillende belanghebbenden zijn betrokken en de landbouwsector een belangrijke speler is;

  • LEADER sluit goed aan bij de huidige tijdsgeest die vraagt om een actievere inzet van burgers en bedrijven.

Er is door de Europese Commissie een tweetal interventies ontwikkeld op basis waarvan Leader-initiatieven ondersteund kunnen worden: Voorbereiding van een LOS en Uitvoering van een LOS. De interventie Uitvoering van een LOS bestaat uit twee onderdelen, te weten Operationele kosten en Uitvoering projecten. Deze paragraaf gaat over het onderdeel Uitvoering projecten. Het onderdeel Operationele kosten is uitgewerkt in paragraaf 8. Voor de interventie Voorbereiding van een LOS is paragraaf 9 gereserveerd. Die paragraaf is bedoeld voor de voorbereiding op de GLB periode 2028-2034.

 

Artikel 2.7.2 Algemene bepalingen

 

In artikel 33, derde lid, van Verordening 2021/1060 is bepaald welke taken door de LAG worden verricht. Hieronder valt onder meer het opstellen en publiceren van oproepen tot het indienen van voorstellen, de openstellingsbesluiten. De LAG bepaalt dus wat opengesteld wordt, voor welke periode en wat het subsidieplafond is, uiteraard wel binnen de daarvoor geldende Europese regels. Gedeputeerde Staten fungeren hierbij als het publiekrechtelijk rechtspersoon dat de openstellingsbesluiten vaststelt. Vanwege de goedgekeurde LOS en de oproep voor het indienen van voorstellen, bedoeld in artikel 33, derde lid, onder c, van verordening 2021/1060, kunnen Gedeputeerde Staten hierin afwijken van de artikelen 1.2 en 1.12.

 

Artikel 2.7.3 Subsidiabele activiteit

 

De inhoudelijke voorwaarden waaraan projecten moeten voldoen, zijn neergelegd in de LOS van de betreffende LAG. De procedurele verplichtingen en vereisten staan in de provinciale regeling.

 

Artikel 2.7.4 Aanvrager

 

Iedereen die een projectaanvraag indient die wordt goedgekeurd door de LAG komt voor subsidie in aanmerking en is daarmee potentieel begunstigde. Een LAG of een penvoerder van een LAG kan ook begunstigde zijn. In dat geval moet de LAG ervoor zorgen dat de scheiding van functies wordt geëerbiedigd. Dit volgt uit artikel 33 lid 5 van Verordening 2110/1060.

 

Artikel 2.7.7 Selectie van aanvragen

 

De voor de selectie van projecten te hanteren selectiecriteria zijn neergelegd in de LOS van de betreffende LAG.

 

Paragraaf 8 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Operationele kosten LOS

 

Algemeen

 

Deze paragraaf gaat over het onderdeel Operationele kosten LOS. Er kan subsidie worden verleend voor kosten die direct verband houden met beheer, monitoring, evaluatie, promotie en voorlichting van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en de dynamisering ervan. Deze activiteiten volgen uit artikel 34, eerste lid, sub c van Verordening 2021/1060. Met dynamisering wordt bedoeld het in beweging brengen en levendig maken van de LOS.

 

Het onderdeel Uitvoering Projecten is uitgewerkt in paragraaf 7. Voor de interventie Voorbereiding van een LOS is paragraaf 9 gereserveerd. Die paragraaf is bedoeld voor de voorbereiding op de GLB periode 2028-2034.

 

Artikel 2.8.2 Aanvrager

 

Voorbeelden van ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn: eenmanszaken, vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen.

 

Een LAG of een penvoerder van een LAG kan dus ook begunstigde zijn.

 

Artikel 2.8.4 Hoogte subsidie

 

In de LOS is opgenomen wat de overheidsbijdrage (vanuit gemeenten, waterschappen, provincie en de EU) bedraagt. De operationele kosten ten behoeve van de uitvoering van een LOS mogen niet meer bedragen dan 25% van deze totale overheidsbijdrage.

 

Paragraaf 9 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Voorbereiding LOS GLB 2028-2034

 

[gereserveerd]

 

Paragraaf 10 Kennis en informatie

 

[gereserveerd]

Naar boven