Provinciaal blad van Gelderland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2023, 4109 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2023, 4109 | beleidsregel |
Aanvulling Uitvoeringsregels Wet natuurbescherming 2018
Bekendmaking van het besluit van 4 april 2023- zaaknummer 2022-017117 tot wijziging van een regeling
Gedeputeerde Staten van Gelderland
Uitvoeringsregels Wet natuurbescherming 2018
Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming;
De Uitvoeringsregels Wet natuurbescherming 2018 als volgt te wijzigen:
Na artikel 2.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 2.2a ontheffing voor aanleg en gebruik zonnepark nabij een dassenburcht
Onverminderd artikel 2.2 kan voor het realiseren van een zonnepark, geheel of gedeeltelijk gelegen binnen 500 meter van een dassenburcht, ontheffing worden verleend als:
Na bijlage 4 wordt een bijlage toegevoegd, luidende:
Zonnepark binnen leefgebied van de das
Deze bijlage biedt uitgangspunten voor voldoende (compensatie van) migratiemogelijkheden (incl. beschutting) en foerageermogelijkheden voor de das bij de aanleg van een zonnepark (geheel of gedeeltelijk) in de nabijheid (binnen 500 meter) van een dassenburcht. Als bij de aanleg (en het gebruik) van een zonnepark met deze uitgangspunten rekening wordt gehouden, wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding, bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel c, van de Wet natuurbescherming.
In paragraaf 1 worden de uitgangspunten voor migratie en beschutting beschreven.
In paragraaf 2 worden de uitgangspunten voor compensatie van het foerageergebied beschreven.
De uitgangspunten worden uitgewerkt in de sub-paragrafen 2.1 tot en met 2.4.
Paragraaf 1 Migratiemogelijkheden en beschutting
Ten aanzien van migratieroutes en -mogelijkheden inclusief beschutting gelden de volgende uitgangspunten:
Het (verplichte) hekwerk rond het zonnepark mag migratiemogelijkheden voor kleine zoogdieren en de das niet hinderen. Het gaaswerk dient daarom geplaatst te worden op minimaal 30 cm vanaf de grond, zodat het een onderdoorgang kan bieden aan kleine zoogdieren of door het aanbrengen van buizen om bijvoorbeeld de 20 meter afstand waar de das doorheen kan. . Migratieroutes geven voldoende beschutting. Aansluitend aan migratiemogelijkheden worden voldoende beschuttingsmogelijkheden in het zonnepark aangebracht met behulp van houtwallen of hidden hedges en voorzien van greppels.
Paragraaf 2 Behoud en compensatie van het foerageergebied
Het uitgangspunt bij de berekening van de omvang van compensatie van het foerageergebied is, dat er na het plaatsen van de zonnepanelen en inrichting van het zonnepark een vergelijkbare oppervlakte effectief foerageergebied overblijft als vóór die plaatsing en inrichting. Een berekening van het aantal effectieve hectares voor en na de realisatie van het zonnepark is daarbij een goede leidraad.
Bij de aanleg van alternatief foerageergebied is van belang dat er een paar jaar overheen gaat voordat het alternatief foerageergebied functioneel is en voldoende voedsel bevat. Daarom moet dit tijdig worden aangelegd..
Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De netto-oppervlakte die wordt bedekt door zonnepanelen, is ongeschikt als foerageergebied en krijgt een score van 0%.
Toelichting: De belangrijkste reden om deze oppervlakte niet als effectief te beschouwen, is dat de bovengrond onder de panelen te droog wordt en daarmee moeilijk doordringbaar voor regenwormen. Verder is de opbouw van organische stof onder de panelen verstoord. Omdat wormen vooral organische stof nodig hebben, zal het oppervlak onder de panelen na enkele jaren niet meer geschikt zijn voor wormen.
Smalle stroken tussen de panelen (smaller dan 3 meter) worden niet meegerekend als gangbaar bemest grasland (ook al zijn ze ingezaaid met gras), maar vanwege schaduwwerking en het feit dat ze niet bemest worden (dus steeds schraler worden) krijgen deze stroken een score van 50% (vergelijkbaar met bouwland). Deze 50%-score is alleen mogelijk als er sprake is van beweiding en het gras kort wordt gehouden, anders zullen deze stroken niet worden gebruikt door de das.
Stroken tussen de panelen die breder zijn dan 3 meter (en daarmee minder last hebben van verdroging, schaduw en gemaaid, beweid en bemest kunnen worden), krijgen een score van 100% (mits beweid).
Toelichting: Het criterium van 3 meter is gekozen, omdat er bij die breedte agrarisch beheer (bemesten, maaien) met trekkers en andere machines mogelijk is.
Onderhoudsstroken, waar trekkers of andere voertuigen regelmatig overheen rijden met grasbermen aan de zijkant, worden niet in hun geheel gerekend tot bemest grasland. Deze stroken waar de voertuigen rijden (meestal 2 meter breed) hebben last van bodemverdichting en krijgen een score van 50%. De niet-bereden delen van deze stroken scoren 100%.
Bij de berekening op welke manier extra gecompenseerd kan worden buiten het zonnepark-gebied, is het mogelijk om grasland of bouwland op te waarderen. Hierbij moet rekening worden gehouden met de huidige waarde als foerageergebied. Bijvoorbeeld door bouwland om te vormen naar grasland: als 1 hectare bouwland met een huidige “foerageerscore” van 50% wordt opgewaardeerd naar 1 hectare bemest grasland met een “foerageerscore” van 100%, is de netto-opwaardering 50% over die hectare.
2.2 Uitwerking: compenseren rond een burcht
De das eet vooral regenwormen en daarnaast oogstproducten en gewasresten van akkerbouwgewassen (met name mais en granen).
Voor het foerageren moet geschikt gebied voorhanden zijn in de buurt van de dassenburcht. Het Kennisdocument Das gaat uit van een territoriumgrootte van 30-150 ha in optimaal leefgebied. Onder ‘optimaal leefgebied’ verstaan we een landbouwgebied met voldoende primair en secundair foerageergebied en aanwezigheid van burchten in dat gebied. Op basis van de genoemde 30-150 hectare geldt als optimaal leefgebied een leefgebied met een straal van 300 tot 700 meter rondom de dassenburcht. Voor de berekening van compensatie van foerageergebied geldt het gemiddelde hiervan als uitgangspunt: een zone van gemiddeld 500 meter rond een burcht. Wijzigingen in de foerageermogelijkheden als gevolg van de aanleg van een zonnepark worden in die 500 meter-zone gecompenseerd.
2.3 Uitwerking: scores per foerageergebied
De basiskennis van de wijze van berekening van compensatie van foerageergebieden staat in het Kennisdocument Das. Over compensatiemogelijkheden (pagina 27) leiden we af:
2.4 Uitwerking: kwaliteitsgebied
Voor “kwaliteitsgebied” geldt in de berekening van compensatie een “plus” van 50%.
Kwaliteitsgebied bestaat uit grasland en/of bouwland dat een voor het leef- en foerageergebied van de das een extra kwaliteit heeft ten opzichte van gangbaar gras- en bouwland. Deze plusscore betekent een score van 150% voor kwaliteitsgrasland en 100% voor kwaliteitsbouwland.
2.4.1 Criteria kwaliteitsgrasland (score 150%) en kwaliteitsbouwland (100%)
2.4.2 Inrichtingseisen houtwallen, hagen en hidden hedges
Dassen zijn gebaat bij een kleinschalig landschap doorsneden door landschapselementen zoals hagen en houtwallen. Er zijn drie type landschapselementen die hiervoor geschikt zijn:
Voor de drie genoemde landschapselementen gelden de volgende uitgangspunten en eindbeelden:
Speciaal voor gebieden waar de begroeiing niet te hoog mag worden, wordt er gebruik gemaakt van hidden edges. Dit zijn knip- en scheerhagen die in een greppel van circa 1 meter diepte staan. De greppel is aan de bovenzijde circa 2 meter breed. Dit zijn bij uitstek elementen, die dwars door een zonnepark kunnen worden aangelegd zonder dat deze problemen geven door schaduwwerking.
Het eindbeeld voor struweelhagen is circa 5 meter hoog en minimaal 4 meter breed: waarbij in twee rijen, 1 stuks per meter in driehoeksverband wordt aangeplant. Beide rijen liggen 1 meter uit elkaar. De haag heeft een hoge biodiversiteit omdat de vruchten zich kunnen ontwikkelen en de haag robuust is (dus aantrekkelijk voor vogels en insecten). De houtwallen worden aan beide zijden voorzien van greppels en de grond die daaruit komt wordt op een wal in het midden aangebracht.
Soorten die onder andere gebruikt kunnen worden: Gelderse roos (Viburnum pulus), , Hulst (Ilex quifolium), Klimop (Hedera helix), Zuurbes (Berberis sp.), Zoete kers (Prunus avium), Gewone vlier (Sambucus nigra), Lijsterbes (Sorbus ucuparia), Hondsroos (Rosa canina), Gewone braam (Rubus fruticosus), Wilde appel (Malus sylvestris), Wilde kardinaalsmuts (Euonymus upatoris), Sleedoorn (Prunus spinosa), Éénstijlige of tweestijlige meidoorn (Crataegus onogyna of laevigata).
De keuze van aan te planten soorten moet leiden tot een combinatie van een aantal soorten besdragende struiken , met een relatief lange periode waarin bessen aanwezig zijn en waarvan deze periodes van afzonderlijke soorten niet of slechts gedeeltelijk overlappen. Zo kan ervoor gezorgd wo/rden dat er in een groot deel van het jaar bessen aanwezig zijn. Daarnaast verdient het aanbeveling om op een aantal plekken fruitbomen, zoals Wilde appel (Malus sylvestris), Zoete kers (Prunus avium) en/of Wilde peer (Pyrus yraster) aan te planten.
In de Toelichting wordt voor de toelichting op de gebiedsgerichte ontheffing (artikel 2.3) de volgende passage ingevoegd:
Ontheffing voor aanleg en gebruik zonnepark nabij een dassenburcht (artikel 2.2a)
Voor zover een omgevingsvergunning voor de flora- en fauna- activiteit betrekking heeft op ‘overige soorten’ kan deze alleen worden verleend als er geen andere bevredigende oplossing bestaat, de activiteit nodig is in het belang van de gronden genoemd in artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, van de Wet natuurbescherming en deze activiteit geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Artikel 2.2a geeft specifiek voor de aanleg van een zonnepark in de nabijheid van een dassenburcht invulling aan dit laatste criterium (artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel c, van de Wet natuurbescherming).
Aan dit criterium wordt in ieder geval voldaan wanneer de uitgangspunten van bijlage 5 worden toegepast. Aan dit criterium kan ook op andere wijze voldaan worden, maar dat zal dan in de ontheffingsaanvraag nadrukkelijk moeten worden onderbouwd. De uitgangspunten in bijlage 5 zien op het behoud van de mogelijkheden van migratie van de das en op de compensatie van het foerageergebied van de das.
Een zonnepark dat geen doorgangen kent, kan gaan fungeren als een ‘fuik’. Soms wordt een groot aaneengesloten park ontworpen van bijvoorbeeld 20-25 ha. Dan kan een gebied ontstaan met min of meer aaneengesloten panelen van circa 400 bij 500 meter. Als de panelen dicht op elkaar gelegd worden, dan ontstaat een aaneengesloten ‘doolhof’ waar dassen niet gemakkelijk uitkomen en veel energie verliezen als ze er omheen moeten migreren. Ten aanzien van migratieroutes gaan we ervan uit dat panelen niet gebruikt worden als dekking, zolang geen onderzoek voorhanden is dat het tegendeel bewijst.
Wat betreft de compensatiemogelijkheden nemen wij een voorbeeldberekening op van een situatie waarin een zonnepark wordt gerealiseerd in een akkerbouwgebied.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2023-4109.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.