Besluit tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling Waddenfonds

Gedeputeerde staten van Fryslân maken, met toepassing van art. 41, eerste lid, onderdeel l, jo. art. 26, eerste en vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, bekend dat provinciale staten en gedeputeerde staten van Groningen, Fryslân en Noord-Holland de gemeenschappelijke regeling Waddenfonds gewijzigd hebben vastgesteld als volgt:

 

Provinciale staten en gedeputeerde staten van Groningen, Fryslân en Noord-Holland,

 

gelet op:

  • o

    het voorstel van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam Waddenfonds;

  • o

    de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • o

    de Wet versterking democratische legitimatie gemeenschappelijke regelingen;

  • o

    de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren;

  • o

    de Wet elektronische publicaties; en

  • o

    voor zover het gedeputeerde staten betreft de verkregen toestemming van provinciale staten,

besluiten de gemeenschappelijke regeling Waddenfonds te wijzigen als volgt:

A.

Artikel 1, tweede lid, komt te luiden:

 

  • 2.

    Waar in de wet of de regeling bepalingen van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt voor provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning gelezen: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

B.

Artikel 9, tweede lid, komt te luiden:

 

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

C.

Artikel 13, tweede tot en met vijfde lid, komen te luiden:

 

  • 2.

    De commissie is in ieder geval belast met de advisering over:

    • o

      het ontwerp van het Uitvoeringskader en het ontwerp van het Uitvoeringsprogramma als bedoeld in hoofdstuk 5;

    • o

      het door het algemeen bestuur vastgestelde jaarverslag, met inbegrip van de jaarrekening;

    • o

      de evaluatie- en monitoringsystematiek als bedoeld in artikel 17 van het bestuursakkoord; en

    • o

      periodieke evaluatie van het beheer van het Waddenfonds en de besteding van de middelen ervan, met inbegrip van het ontwerp van de evaluatieopdracht.

  • 3.

    Bij de samenstelling van de commissie draagt het algemeen bestuur zorg voor voldoende onafhankelijke en diverse deskundigheid.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt voor de commissie een reglement vast.

  • 5.

    De adviezen van de commissie zijn in beginsel openbaar en worden door het dagelijks bestuur ter kennisname aan de colleges en provinciale staten gezonden.

D.

Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:

 

In artikel 15 vervalt het eerste lid.

De oorspronkelijke leden 2 tot en met 6 worden vernummerd tot: 1 tot en met 5.

 

E.

Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:

 

In artikel 19, eerste lid, vervalt onderdeel d.

De oorspronkelijke onderdelen e tot en met j worden verletterd tot: d tot en met i.

 

F.

Artikel 21 komt te luiden:

 

Artikel 21 Inlichtingen door het bestuur aan (leden van) provinciale staten

  • 1.

    Het bestuur geeft provinciale staten alle inlichtingen die:

    • a.

      zij nodig hebben voor de uitvoering van hun taken; of

    • b.

      door één of meer leden van provinciale staten wordt verlangd.

  • 2.

    Aan het eerste lid, onderdeel a, wordt in elk geval invulling gegeven door toezending van:

    • o

      het door het algemeen bestuur vastgestelde Uitvoeringsprogramma Waddenfonds, als bedoeld in artikel 27 van de regeling;

    • o

      de algemene financiële en beleidsmatige kaders in de vorm van een begrotingstoelichting en de voorlopige jaarrekening als bedoeld in artikel 28 van de regeling;

    • o

      het vastgestelde jaarverslag en de jaarrekening, als bedoeld in artikel 30 van de regeling;

    • o

      de openbare adviezen van de commissie Kwaliteitstoetsing Waddenfonds,

  • alsmede het organiseren van informatiebijeenkomsten en werkbezoeken voor (leden van) provinciale staten.

  • 3.

    Bij het verstrekken van inlichtingen is het respectieve reglement van orde van provinciale staten zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

G.

Artikel 26, derde lid, komt te luiden:

 

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt het ontwerp van het Uitvoeringskader vast.

H.

Artikel 27, eerste lid en vierde lid, komen te luiden:

 

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt een Uitvoeringsprogramma vast.

  • 4.

    Het Uitvoeringsprogramma wordt ter kennisname aan de colleges en provinciale staten gezonden.

I.

Artikel 28 komt te luiden:

 

Artikel 28 Financiële en beleidsmatige kaders

Het dagelijks bestuur zendt in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan provinciale staten, met inachtneming van de in de wet genoemde termijn.

 

J.

Artikel 29, eerste, vierde en zesde lid, komen te luiden:

 

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat zij aan het alge¬meen bestuur wordt aangeboden, toe aan provinciale staten.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

K.

Artikel 30, eerste lid en derde lid, komen te luiden:

 

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening en het jaarverslag vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 3.

    De jaarrekening en het jaarverslag worden ter kennisname aan de colleges en provinciale staten gezonden.

L.

Artikel 34, eerste en tweede lid, komen te luiden:

 

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling die aan de colleges wordt medegedeeld.

  • 2.

    Namens de colleges oefent de provinciearchivaris van de provincie Fryslân het toezicht uit op het beheer van de archiefbescheiden.

M.

Na artikel 34 worden in hoofdstuk 8 vier nieuwe artikelen 34a tot en met 34d ingevoegd, luidende:

 

Artikel 34a Wijziging

  • 1.

    Provinciale staten, de colleges alsmede het bestuur van het Waddenfonds kunnen voorstellen de regeling te wijzigen.

  • 2.

    Een voorstel tot wijziging wordt door provinciale staten, de colleges, het dagelijks bestuur of de voorzitter van het Waddenfonds ter kennis van het algemeen bestuur gebracht.

  • 3.

    Het algemeen bestuur legt het wijzigingsvoorstel voor aan provinciale staten en de colleges.

  • 4.

    Een wijziging verlangt unanimiteit en komt tot stand bij eensluidende besluiten van provinciale staten en de colleges, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40, vierde lid jo. artikel 40, vijfde lid, van de wet.

Artikel 34b Toetreding

Toetreden tot de regeling is niet mogelijk.

 

Artikel 34c Uittreding door provinciale staten

  • 1.

    Provinciale staten kunnen besluiten om uit de regeling te treden.

  • 2.

    Het besluit tot uittreding wordt gericht aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    Uittreding vindt plaats per 1 januari van enig jaar, waarbij een opzegtermijn van ten minste één jaar in acht wordt genomen.

  • 4.

    Uittreden door uitsluitend provinciale staten heeft geen vermogensrechtelijke gevolgen voor het Waddenfonds.

Artikel 34d Uittreding door een college van gedeputeerde staten

  • 1.

    Een college kan besluiten om uit de regeling te treden, na verkregen toestemming van provinciale staten van de betreffende provincie.

  • 2.

    Het voorgenomen besluit tot uittreding wordt gericht aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur verleent, in overleg met het uittredende college, aan een onafhankelijke deskundige opdracht een uittredingsplan op te stellen. Het uittredingsplan geeft inzicht in de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding. Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 4.

    Het uittredingsplan bevat een berekening van de financiële gevolgen van de uittreding (de uittreedsom). De kosten van het uittredingsplan en de uittreedsom komen voor rekening van het uittredende college.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt het uittredingsplan vast binnen zes maanden na ontvangst van het voorgenomen besluit tot uittreding.

  • 6.

    Op grond van het uittredingsplan besluit het betreffende college of tot uittreding wordt overgegaan.

  • 7.

    Uittreding kan plaatsvinden per 1 januari van enig jaar, met een opzegtermijn van twee jaren.

  • 8.

    De uittreedsom bestaat uit een vergoeding ter compensatie van de directe kosten van uittreding, te weten frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten.

  • 9.

    Onder frictiekosten wordt verstaan alle incidentele kosten te maken door het Waddenfonds die het directe gevolg zijn van het uittredingsbesluit.

  • 10.

    Onder desintegratiekosten wordt verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door het Waddenfonds, die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van het uittredingsbesluit.

  • 11.

    Het tiende lid is van overeenkomstige toepassing op kosten te maken of te dragen door het Waddenfonds die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan binnen een periode van 5 jaar vanaf het moment van uittreding als direct gevolg van het uittredingsbesluit.

  • 12.

    De berekening van de kosten voor uittreding wordt gebaseerd op de feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van het uittredingsbesluit. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van dat besluit worden niet betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 13.

    Het Waddenfonds is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden.

  • 14.

    Het Waddenfonds brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten, in rekening bij het uittredende college. Het uittredende college is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.

N.

Artikel 35 komt te luiden:

 

Artikel 35 Opheffing

  • 1.

    De regeling wordt gesloten voor bepaalde tijd en eindigt, onverminderd het bepaalde in artikel 34d, van rechtswege op 1 januari 2028.

  • 2.

    Ten behoeve van de opheffing verstrekt het algemeen bestuur aan een onafhankelijke registeraccountant opdracht om een liquidatieplan op te stellen dat ten minste inzicht geeft in alle kosten die direct en indirect samenhangen met de opheffing. Het plan wordt vastgesteld door het algemeen bestuur.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur draagt er zorg voor dat overeenkomsten ten behoeve van personeel, huur, externe dienstverlening en overige bedrijfsvoering tijdig worden opgezegd. Hierbij houdt het dagelijks bestuur rekening met de periode waarin het openbaar lichaam na ontbinding ten behoeve van de vereffening van het vermogen van het Waddenfonds blijft voortbestaan.

  • 4.

    De kosten ten behoeve van de liquidatie van het Waddenfonds komen voor gelijke delen ten laste van de provincies.

  • 5.

    Zodra het openbaar lichaam Waddenfonds ophoudt te bestaan worden de baten en lasten gelijkelijk verdeeld over de provincies.

  • 6.

    Overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van het Bestuursakkoord Decentralisatie Waddenfonds worden na 31 december 2027 niet door het Waddenfonds bestede middelen door elk van de provincies ingezet ten behoeve van de realisatie van de in de regeling opgenomen doelstellingen.

O.

Na artikel 35 wordt een nieuw artikel 35a ingevoegd, luidende:

 

Artikel 35a Eindevaluatie

  • 1.

    De colleges dragen zorg voor de eindevaluatie van het Waddenfonds.

  • 2.

    De evaluatie heeft in elk geval betrekking op:

    • a)

      de mate waarin het Waddenfonds heeft bijgedragen aan de realisatie van de in de regeling opgenomen beleidsdoelen; en

    • b)

      de interprovinciale samenwerking.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt, gehoord de commissie Kwaliteitstoetsing Waddenfonds, uiterlijk 31 december 2027 de evaluatieopdracht vast.

  • 4.

    De eindevaluatie wordt uiterlijk 31 december 2029 aan provinciale staten gezonden.

P.

In artikel 36, tweede lid, wordt: <<de Staatscourant>> vervangen door: het provinciaal blad.

 

Q.

Artikel 36, vierde lid, komt te luiden:

 

  • 4.

    Gedeputeerde staten van Fryslân zenden besluiten tot wijziging, verlenging of opheffing van de regeling aan gedeputeerde staten van Groningen en Noord-Holland en provinciale staten alsmede aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Infrastructuur en Waterstaat.

Provinciale staten van Groningen, 22 februari 2023

Mr. drs. F.J. Paas, voorzitter

Drs. H. Engels-van Nijen, griffier

Gedeputeerde staten van Groningen, 21 maart 2023

Mr. drs. F.J. Paas, voorzitter

Drs. H. Schrikkema, secretaris

Provinciale staten van Fryslân, 22 februari 2023

Drs. A.A.M. Brok, voorzitter

A. Rosier, griffier

Gedeputeerde staten van Fryslân, 14 maart 2023

Drs. A.A.M. Brok, voorzitter

A. Schepers MSc, secretaris

Provinciale staten van Noord-Holland, 6 maart 2023

A.Th. H. van Dijk, voorzitter

Drs. K. Bolt, griffier

Gedeputeerde staten van Noord-Holland, 24 januari 2023

A.Th. H. van Dijk, voorzitter

R.M. Bergkamp, secretaris

Naar boven