Wijziging van de Omgevingsverordening NH2022 (eerste herziening)

Provinciale Staten van Noord-Holland;

 

Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 8 november 2022 met kenmerk 1823026/1914635:

 

Gelet op:

  • -

    de Omgevingswet (artikelen 2.6, 2.8, 2.12, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.18, eerste lid en tweede lid, 20.1, derde lid, 20.2, 2.22, 2.39, vierde lid, 2.41, eerste lid, 2.42, tweede lid, 4.1, eerste lid, 4.2, tweede lid, 5.4, 5.19, eerste lid, 8.1, derde lid, 8.2, vijfde lid, 16.15, tweede lid, 16.55, derde lid, 20.6);

  • -

    de Provinciewet (artikelen 105, 118, 143, 145 en 150);

Besluiten:

Artikel I  

De Omgevingsverordening NH2022 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

Artikel 2.11 (Samenstelling faunabeheereenheid) komt als volgt te luiden:

“1. In het bestuur van de faunabeheereenheid zijn ten minste vertegenwoordigd:

a. agrariërs;

b. particuliere grondeigenaren;

c. verenigingen van jagers;

d. minimaal twee maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren, werkzaam binnen het werkgebied van de betreffende faunabeheereenheid; en

e. een deskundige op het gebied van dierenwelzijn en diergedrag.

2. De in het eerste lid, onder d, bedoelde maatschappelijke organisaties hebben gezamenlijk minimaal twee zetels in het bestuur van de faunabeheereenheid.

3. De voorzitter van de faunabeheereenheid is niet als bestuurslid of werknemer verbonden aan de in het eerste lid genoemde partijen.”

 

B

Artikel 4.8 (Vergunningsvrije directe schadebestrijding) wordt als volgt gewijzigd:

 

Lid 8 komt als volgt te luiden:

 

“8. Er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van:

a. het geweer;

b. honden, niet zijnde lange honden, en;

c. slag-, snij of steekwapens voor het doden van in nood verkerende, gewonde dieren wanneer het geweer om redenen van veiligheid niet kan worden gebruikt. ”

 

C

Artikel 4.58 (Aanwijzing vergunningsvrije gevallen) komt te luiden:

 

“1. In het werkingsgebied ontgrondingen geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, in afwijking van artikel 16.7, onder a, onder 2°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet voor de activiteiten, bedoeld in artikel 16.7, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, als niet meer dan 10.000 m3 wordt ontgraven.

2. In het werkingsgebied ontgrondingen geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, in aanvulling op artikel 16.7, onder g, onder 2°, van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet voor zover het gaat om het aanleggen, veranderen of verwijderen van een haven, industrieterrein, bouwterrein, sportterrein, park of plantsoen.”

 

D

Artikel 4.114 (Informatieplicht) wordt als volgt gewijzigd:

 

1. De titel van het artikel komt als volgt te luiden:

 

“Aanvullende meldplicht”.

 

2. Het artikel komt te luiden:

 

“Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit bedoeld in Artikel 4.113 doet degene die de activiteit verricht hiervan melding aan het bevoegd gezag. Bij de melding worden de algemene en specifieke gegevens en bescheiden verstrekt, zoals opgenomen in Bijlage 10.”

 

E

Na artikel 4.114 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 4.114a Jaarlijks verstrekken gegevens en bescheiden

Uiterlijk op 31 januari van elk jaar of, indien de onttrekking of infiltratie is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, wordt voor alle open bodemenergiesystemen opgave gedaan aan het bevoegd gezag over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater, geïnfiltreerd water en de kwaliteit van het geïnfiltreerde water.

 

F

Artikel 5.2 (Omgevingswaarde regionale waterkeringen) wordt als volgt gewijzigd:

 

Lid 1 komt te luiden:

 

“1. Ter plaatse van de in de tabel opgenomen werkingsgebieden geldt als omgevingswaarde veiligheid, aangegeven als de gemiddelde overschrijdingskans per jaar, de in de tabel vastgelegde waarde.

werkingsgebied

Omgevingswaarde veiligheid

Regionale waterkering klasse I

1/10 jaar

Regionale waterkering klasse II

1/30 jaar

Regionale waterkering klasse III

1/100 jaar

Regionale waterkering klasse IV

1/300 jaar

Regionale waterkering klasse V

1/1000 jaar

Regionale waterkering klasse VI

1/4000 jaar

 

G

Artikel 6.4 (Eisen aan een faunabeheerplan – algemeen) wordt als volgt gewijzigd:

 

Lid 3 komt te luiden:

 

“3. Een faunabeheereenheid nodigt in ieder geval de volgende organisaties uit te adviseren op de faunabeheerplannen:

a. Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren;

b. Stichting De Faunabescherming; en

c. Vogelbescherming Nederland.”

 

H

Artikel 6.14 (Kleinschalige ontwikkelingen) komt als volgt te luiden:

 

“1. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied Landelijk gebied kan het uitsluitend voorzien in een kleinschalige ontwikkeling, niet zijnde een kleinschalige woningbouwontwikkeling, als:

a. de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar stedelijke activiteiten zijn toegestaan;

b. het toegestane bebouwd oppervlak niet wordt vergroot; en

c. het aantal burgerwoningen niet toeneemt.

2. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, kan een omgevingsplan voorzien in bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte per bouwperceel van niet meer dan 150 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m.”

 

I

Artikel 6.18 (MRA landelijk gebied) wordt als volgt gewijzigd:

 

Lid 3 komt te luiden:

 

“3. In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voorzien in bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte per bouwperceel van niet meer dan 150 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m.”

 

J

Artikel 6.19 (Noord-Holland Noord landelijk gebied) wordt als volgt gewijzigd:

 

Onder vernummering van lid 4 naar lid 5 wordt een nieuw lid 4 ingevoegd, luidende:

 

“4. In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voorzien in bijbehorende bouwwerken tot een oppervlakte per bouwperceel van niet meer dan 150 m2 en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m.”

 

K

Artikel 6.21 (Detailhandel algemeen) wordt als volgt gewijzigd:

 

Lid 1 komt te luiden:

 

“1. Een omgevingsplan maakt geen nieuwe detailhandelsbedrijven buiten bestaande winkelgebieden mogelijk, tenzij:

a. wordt gemotiveerd dat dit niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand van bestaande winkelgebieden; en

b. bij nieuwe detailhandelsbedrijven van meer dan 500 m2 winkelvloeroppervlak de regionale adviescommissie detailhandel hierover advies heeft uitgebracht.”

 

L

Artikel 6.23 (Detailhandel in landelijk gebied) wordt als volgt gewijzigd:

 

Onder c wordt ‘1500 m2’ vervangen door ‘500 m2’

 

M

Na artikel 6.32 wordt subparagraaf 6.2.2.6a (Datacenters) ingevoegd met daaronder 3 artikelen, luidende:

 

Artikel 6.32a (Toepassingsbereik)

Deze subparagraaf gaat over datacenters met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA.

 

Artikel 6.32b (Datacenter clustering)

  • 1.

    Een omgevingsplan kan uitsluitend ter plaatse van het werkingsgebied ‘datacenterclustering toegestaan’ voorzien in vestiging van een nieuw of uitbreiding van een bestaand datacenter met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA als:

    • a.

      de locatie is gelegen op of grenst aan een bedrijventerrein; en

    • b.

      voor de locatie een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan is opgesteld.

  • 2.

    Het omgevingsplan kan uitsluitend voorzien in vestiging van een nieuw datacenter of uitbreiding van een bestaand datacenter als daar vestigingsvoorwaarden aan verbonden worden die voldoen aan het provinciaal beleid en gericht zijn op:

    • a.

      De impact op de directe en wijdere omgeving waarbij het bouwvolume en de inrichting van de ruimte om het gebouw worden betrokken;

    • b.

      Multifunctioneel ruimtegebruik;

    • c.

      Borging van het stedenbouwkundig plan en of het beeldkwaliteitsplan;

    • d.

      Energievoorwaarden gericht op maximale energiebesparing, energievoorziening, duurzaam inkopen van stroom, opwekken van duurzame energie, duurzame back-up energiesystemen, gebruik van energie-efficiënte koeling en afkoppelmogelijkheden voor het gebruik van restwarmte; en

    • e.

      Watervoorwaarden gericht op beperking van de hoeveelheid voor koelwater benodigd (drink)water, het gebruik van oppervlaktewater, hemelwater en zo mogelijk van bronnen als hergebruik effluent ten behoeve van koeling, het waar mogelijk vermijden van het onttrekken van grondwater, het bij voorkeur gebruiken van ondergronds opgeslagen hemelwater en het rekening houden met het niet gegarandeerd zijn van waterbeschikbaarheid (in droge zomers).

Artikel 6.32c (Datacenters uitgesloten)

  • 1.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op het werkingsgebied ‘datacenters uitgesloten’, voorziet het niet in nieuwe datacenters met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 en een elektrisch aansluitvermogen van meer dan 5 MVA.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de projecten in de gemeenten Diemen en Haarlem welke staan vermeld in bijlage 1 van de Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024 indien hiervoor uiterlijk op 31 december 2024 een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd.

M(a)

Artikel 6.36 wordt als volgt gewijzigd:

 

In het eerste lid wordt na onderdeel b een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. is geborgd dat mitigerende maatregelen worden getroffen om faunaslachtoffers zoveel mogelijk te voorkomen en dat hiervoor een monitoringsprotocol wordt vastgesteld.

 

N

Artikel 6.59 (Bescherming en activiteiten Bijzonder provinciaal landschap) wordt als volgt gewijzigd:

 

Lid 6 onder b komt te luiden:

 

“b. nieuwe bebouwings- en gebruiksmogelijkheden op grond van Artikel 6.42, eerste Lid, onder g en h en Artikel 6.42, tweede Lid en Artikel 6.42, derde Lid.”

 

O

Na artikel 6.59 (Bescherming en activiteiten Bijzonder provinciaal landschap) wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

6.59a Tijdelijke regeling Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 6.58, derde lid, kan een omgevingsplan voor zover betrekking hebbend op het werkingsgebied ‘Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen’ tevens een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, indien:

    • a.

      de ontwikkeling betrekking heeft op recreatie of verblijfsrecreatie;

    • b.

      de ontwikkeling past binnen het Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen;

    • c.

      de ontwikkeling de voorkomende kernkwaliteiten niet aantast; en

    • d.

      het omgevingsplan is uiterlijk vastgesteld op 31 december 2027.

  • 2.

    In het Delegatiebesluit Omgevingsverordening NH2022 is bepaald dat Gedeputeerde Staten aanvullende regels kunnen stellen ten aanzien van het eerste lid, onder a en b.

P

Artikel 6.72 (Provinciaal monument) wordt als volgt gewijzigd:

 

1. Artikel x5 komt te luiden:

 

Artikel x5 Aanvraagvereisten (bij in het omgevingsplan opgenomen aanvraagvereisten voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument)

Op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel x3 zijn de aanvraagvereisten voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument van overeenkomstige toepassing.”

 

2. Onder vernummering van x6 naar x7 en verder, wordt artikel x6 ingevoegd, luidende:

 

Artikel x6 Aanvraagvereisten (bij het ontbreken van aanvraagvereisten voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument)

De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel x3.”

 

Q

Artikel 6.75 (Klimaatadaptatie) wordt als volgt gewijzigd:

 

Lid 2 komt te luiden:

 

“2. In de beschrijving wordt in ieder geval betrokken het risico op:

  • a.

    wateroverlast;

  • b.

    overstroming;

  • c.

    hitte;

  • d.

    watertekort;

  • e.

    verzilting; en

  • f.

    verslechtering van de ecologische en chemische waterkwaliteit.”

R

Artikel 6.92 (Rangorde bij waterschaarste regionale wateren Amstel, Gooi en Vecht) wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    De aanhef van het eerste lid komt te luiden:

“1. In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt in het werkingsgebied regionale verdringingsreeks AGV met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:”

 

  • 2.

    De aanhef van het tweede lid komt te luiden:

 

“2. In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort in het werkingsgebied regionale verdringingsreeks AGV wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek bij het beheer van de regionale wateren wat betreft de in artikel 3.14, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:”

 

S

Na artikel 6.92 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 6.92a Rangorde bij waterschaarste regionale wateren regio IJsselmeergebied

In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt in het werkingsgebied regionale verdringingsreeks regio IJsselmeergebied met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeergebied bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

  • a.

    het gebruik van industrieel proceswater;

  • b.

    de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen.

In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort in het werkingsgebied regionale verdringingsreeks regio IJsselmeergebied wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het IJsselmeergebied bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 3.14, vijfde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

  • a.

    peilhandhaving;

  • b.

    doorspoelen en onttrekken voor beregening van akkerbouw;

  • c.

    beregening van gras of maïs;

  • d.

    doorspoelen;

  • e.

    overige belangen.

Artikel II  

De bijlagen behorende bij de Omgevingsverordening NH2022 worden als volgt gewijzigd:

 

A

De toelichting op artikel 2.11 (Samenstelling faunabeheereenheid) komt te luiden:

 

“De Wet natuurbescherming stelt in artikel 3.12, negende lid, sub d dat provinciale staten regels kunnen stellen aan de vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd in het bestuur van een faunabeheereenheid. De uitwerking hiervan vindt plaats in dit artikel. In de Wet natuurbescherming wordt een keuze gemaakt voor een betrokkenheid van een breder spectrum aan maatschappelijke organisaties bij het bestuur van een faunabeheereenheid dan het geval was onder de Flora- en faunawet (2002). Ingezet wordt op een transparante besluitvorming met breed maatschappelijk draagvlak. Dit is concreet gemaakt in artikel 3.12, tweede lid, van de Wet natuurbescherming dat stelt dat in ieder geval jachthouders en maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren binnen het werkgebied van een faunabeheereenheid vertegenwoordigd kunnen zijn in het bestuur. Met de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming is daarnaast sprake van opheffing van het Faunafonds, waarin voorheen een brede maatschappelijke vertegenwoordiging gezeteld was met een wettelijk verankerde adviesrol op o.m. faunabeheerplannen. Met het verdwijnen van het Faunafonds is ook deze externe adviesrol vervallen. Deze parallelle ontwikkelingen dragen allen bij aan een grotere noodzaak tot verbreding van het debat op regionaal niveau en dus een verbreding van het bestuur van een faunabeheereenheid (hierna: FBE). Reeds op grond van artikel 3.12, tweede lid, van de Wet natuurbescherming dient de FBE in ieder geval in zijn bestuur op te nemen vertegenwoordigers van jachthouders en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties. Op grond van artikel 3.12, negende lid, sub d van de Wet natuurbescherming zijn in het eerste lid van artikel 2.12 van deze verordening de verschillende jachthouders en jachtaktehouders nader uiteengezet die zitting zullen hebben in het FBE-bestuur. Eveneens heeft er een deskundige op het gebied van dierenwelzijn of diergedrag zitting in het bestuur. Dit kan bijvoorbeeld een hoogleraar, onderzoeker, dierethicus of dierenwelzijnsorganisatie zijn. Gelet op de diversiteit aan partijen en belangen in de FBE is het van belang dat het bestuur een onafhankelijke voorzitter heeft die kan aansturen op goed afgewogen besluiten.”

 

B

De toelichting op artikel 4.17 (Herbeplanting op andere gronden) wordt als volgt gewijzigd:

 

Aan de tweede alinea wordt toegevoegd:

 

“Op oude bosgroeiplaatsen hoeft geen bos meer aanwezig te zijn. Dit zijn de plaatsen die als boslocatie waren aangegeven op de Topografische en Militaire Kaart van 1850.”

 

C

De toelichting op artikel 4.89 (Omgevingsvergunningplichtige activiteiten) komt te luiden:

 

“Voor het verlenen van deze omgevingsvergunning zijn in beginsel Gedeputeerde Staten bevoegd gezag, tenzij het gaat om een meervoudige aanvraag, bijvoorbeeld het aanleggen van een uitweg in combinatie met het bouwen van een woning. In dat laatste geval zal de desbetreffende gemeente het bevoegd gezag zijn en zullen Gedeputeerde Staten adviseren en instemming dienen te verlenen (zie artikel 4.25 lid 1 onder f en lid 3 van het Omgevingsbesluit). In het advies geven Gedeputeerde Staten dan gemotiveerd aan in hoeverre de omgevingsvergunningaanvraag aan de vereisten van Artikel 4.90 voldoet. Als het advies bij het bevoegd gezag binnen is, dient dit te worden verwerkt in een concept omgevingsvergunning. Het bevoegd gezag stuurt dan dit conceptbesluit aan Gedeputeerde Staten, en die beslissen vervolgens of zij al dan niet instemming verlenen. Pas als er instemming is, kan het bevoegd gezag het definitieve besluit nemen.”

 

D

De toelichting op artikel 4.113 (Aanwijzing vergunningsvrije open bodemenergiesystemen) komt als volgt te luiden:

 

“De provincie is verantwoordelijk voor een drietal specifieke categorieën van grondwateronttrekkingen en -infiltraties. Het betreft open bodemenergiesystemen, de openbare drinkwatervoorziening en ont- trekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar voor industriële toepassingen. Onttrekkingen en infiltraties voor andere doeleinden kunnen worden gereguleerd door de waterschappen. Artikel 2.16 van het Besluit activiteiten leefomgeving biedt de mogelijkheid om open bodemenergiesystemen tot 10 m3 per uur vrij te stellen van de vergunningplicht. Met Artikel 4.113 wordt buiten zogeheten interferentiegebieden gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Hiermee worden onnodige bestuurlijke lasten voorkomen en wordt administratieve lastendruk voor bedrijven en burgers tegengegaan. Wel geldt voor deze systemen op grond van artikel 4.1149 van het Besluit activiteiten leefomgeving een meldplicht en op grond van Artikel 4.114 een aanvullende meldplicht. Voor interferentiegebieden blijft de vergunningplicht wel gelden. In deze, door gemeente of provincie aangewezen gebieden, met een hoge dichtheid aan bodemenergiesystemen kunnen bodemenergiesystemen elkaar beïnvloeden. Dit kan leiden tot een onacceptabele rendementsafname. Met een vergunningplicht en vergunningsvoorwaarden kan dit worden voorkomen.”

 

E

De toelichting op artikel 4.114 (Aanvullende meldplicht) komt te luiden:

 

“Het is van groot belang dat het bevoegd gezag tijdig informatie ontvangt over het voornemen om activiteiten uit te voeren die risico’s voor de kwaliteit van het grondwater met zich mee brengen. Hoewel het streven van de provincie er op is gericht zo min mogelijk administratieve lasten te veroorzaken, is het belang van een goede bewaking van de grondwaterkwaliteit zo zwaarwegend dat aan deze informatieplicht niet valt te ontkomen. Reeds een geringe verontreiniging kan ernstige gevolgen hebben voor de kwaliteit van het grondwater. De gegevens die in het kader van deze aanvullende meldplicht moeten worden verstrekt, zijn opgenomen in Bijlage 10 bij de verordening. De gegevens betreffen een aanvulling op de gegevens die op grond van artikel 2.17 van het Besluit activiteiten leefomgeving moeten worden verstrekt.

De te verstrekken gegevens sluiten aan bij de gegevens die op grond van artikel 7.35 van de Omgevingsregeling vereist zijn voor een aanvraag omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit open bodemenergiesystemen.”

 

F

De toelichting op artikel 4.114a (Jaarlijks verstrekken gegevens en bescheiden) komt te luiden:

 

“Dit artikel betreft een aanvulling op de jaarlijks te verstrekken gegevens en bescheiden op grond van artikel 4.1149 Besluit activiteiten leefomgeving. In voornoemd artikel ontbreekt informatie over de in het voorgaande kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater, geïnfiltreerd water en de kwaliteit van het geïnfiltreerde water. Voor een goede beoordeling van de gevolgen voor het grondwater en het vervullen van de functies van grondwaterlichamen is deze informatie wel vereist.

De artikelen in deze afdeling sluiten aan bij de regels die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor open bodemenergiesystemen golden op grond van het Waterbesluit en de Waterregeling.”

 

G

De toelichting op artikel 4.117 (Informatieplicht toevalsvondst) komt te luiden:

 

“Als een toevalsvondst wordt gedaan, moeten Gedeputeerde Staten in overleg met de betreffende gemeente en waterbeheerder bepalen of, op welke wijze, wanneer en door wie maatregelen moeten worden getroffen.”

 

H

De toelichting op artikel 4.122 (Verplichtingen houder zwemlocatie) wordt als volgt gewijzigd:

 

De derde alinea komt te luiden:

 

“Maatregelen die vallen onder de taken van de locatiehouder kunnen bijvoorbeeld zijn: het opnemen van diepte-aanduidingen, het afbakenen van de zwemzone, het plaatsen van toiletten en prullenbakken, het instellen van een hondenverbod, het verwijderen van vogelpoep, het egaliseren van het onderwatertalud, het verwijderen van afval uit het water of van voorwerpen waaraan zwemmers zich kunnen verwonden en het aanbrengen van drijflijnen of andere markeringen om potentiële gevaren kenbaar te maken.”

 

I

De toelichting op artikel 6.14 (Kleinschalige ontwikkelingen) wordt als volgt gewijzigd:

 

Aan de toelichting wordt tekst toegevoegd, luidende:

 

“Lid 2 van dit artikel regelt dat zogenoemde bijbehorende bouwwerken bij een bestaand hoofdgebouw voor een stedelijke functie zijn toegestaan tot een omvang van in totaal 150 m2 per bouwperceel en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m. Dit is een beleidsneutrale overzetting van een regel uit de Omgevingsverordening NH2020 en diens voorganger, de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In deze eerdere verordeningen werd hierbij gebruik gemaakt van de zogenoemde planologische kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht.”

 

J

De toelichting op artikel 6.18 (MRA landelijk gebied) komt te luiden:

 

“Kleinschalige woningbouwontwikkeling op locaties waar nog geen bouwperceel is, is in het werkingsgebied MRA landelijk gebied uitgesloten. Uitzonderingen hierop zijn de zogenoemde VAB-regeling voor Voormalige Agrarische Bouwpercelen (zie artikel 6.15) en kleinschalige woningbouwontwikkelingen op grond van dit artikel.

Het tweede lid bevat een mogelijkheid om 1 burgerwoning toe te staan bij transformatie van bestaande stedelijke voorzieningen in het landelijk gebied die niet (meer) passen in het landelijk gebied. Bijvoorbeeld een timmermansbedrijf of een garagebedrijf. Indien er meer dan 1.500m2 aan bedrijfsbebouwing op het bouwperceel wordt gesloopt vinden wij een tweede burgerwoning toelaatbaar omdat de verstening op het perceel afneemt. De aanwezigheid van een bedrijfswoning is hier niet een noodzakelijke voorwaarde. Anders dan bij voormalige agrarische bedrijven hebben niet-agrarische, stedelijke voorzieningen in het landelijk gebied vaak niet meerdere bouwpercelen op verschillende locaties tot hun beschikking maar 1 hoofdvestiging. Het is dan ook slechts deze hoofdvestiging die voor transformatie in aanmerking komt. Voor een toelichting op de term omgevingskwaliteit verwijzen wij naar de toelichting op Artikel 6.15. De leidraad landschap en cultuurhistorie is bij de herontwikkeling van bouwpercelen in het landelijk gebied naar nieuwe voorzieningen van toepassing.

Lid 3 van dit artikel regelt dat zogenoemde bijbehorende bouwwerken bij een bestaande woning zijn toegestaan tot een omvang van in totaal 150 m2 per bouwperceel en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m. Dit is een beleidsneutrale overzetting van een regel uit de Omgevingsverordening NH2020 en diens voorganger, de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In deze eerdere verordeningen werd hierbij gebruik gemaakt van de zogenoemde planologische kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht.”

 

K

De toelichting op artikel 6.19 (Noord-Holland Noord landelijk gebied) komt te luiden:

 

“Dit artikel richt zich op het onder voorwaarden toestaan van woningbouw in het werkingsgebied Noord-Holland Noord landelijk gebied. Kleinschalige woningbouwontwikkeling op locaties waar nog geen bouwperceel is, is mogelijk indien daarover binnen de regio schriftelijke afspraken zijn gemaakt. Uitzonderingen hierop zijn de zogenoemde VAB-regeling voor Voormalige Agrarische Bouwpercelen (zie artikel 6.15) en kleinschalige woningbouwontwikkelingen op grond van lid 3 en lid 4 van dit artikel.

Het derde lid bevat een mogelijkheid om 1 burgerwoning toe te staan bij transformatie van bestaande stedelijke voorzieningen in het landelijk gebied die niet (meer) passen in het landelijk gebied. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld een timmermansbedrijf of een garagebedrijf. Indien er meer dan 1.500m2 aan bedrijfsbebouwing op het bouwperceel wordt gesloopt vinden wij een tweede burgerwoning toelaatbaar omdat de verstening op het perceel afneemt. De aanwezigheid van een bedrijfswoning is hier niet een noodzakelijke voorwaarde. Anders dan bij voormalige agrarische bedrijven hebben niet-agrarische, stedelijke voorzieningen in het landelijk gebied vaak niet meerdere bouwpercelen op verschillende locaties tot hun beschikking maar 1 hoofdvestiging. Het is dan ook slechts deze hoofdvestiging die voor transformatie in aanmerking komt. Voor een toelichting op de term omgevingskwaliteit verwijzen wij naar de toelichting op Artikel 6.15. De leidraad landschap en cultuurhistorie is bij de herontwikkeling van bouwpercelen in het landelijk gebied naar nieuwe voorzieningen van toepassing.

Lid 4 van dit artikel regelt dat zogenoemde bijbehorende bouwwerken bij een bestaande woning zijn toegestaan tot een omvang van in totaal 150 m2 per bouwperceel en een bouwhoogte van niet meer dan 5 m. Dit is een beleidsneutrale overzetting van een regel uit de Omgevingsverordening NH2020 en diens voorganger, de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In deze eerdere verordeningen werd hierbij gebruik gemaakt van de zogenoemde planologische kruimelgevallenregeling in artikel 4 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht.”

 

L

De toelichting op artikel 6.21 (Detailhandel algemeen) wordt als volgt gewijzigd:

 

Aan de zin “Bij nieuwe detailhandel buiten bestaande winkelgebieden (lid 1) geldt het motiveringsvereiste dat moet worden onderbouwd dat dit niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand in bestaande winkelgebieden” wordt “en (indien sprake is van een winkelvloeroppervlak van meer dan 500 m2) de regionale adviescommissie detailhandel hierover advies heeft uitgebracht.” toegevoegd.

 

M

De toelichting op artikel 6.23 (Detailhandel in landelijk gebied) wordt als volgt gewijzigd:

 

“1500 m2” wordt vervangen door “500 m2”.

 

N

De toelichting op subparagraaf 6.2.2.6a (Datacenters) komt als volgt te luiden:

 

“Deze subparagraaf richt zich op datacenters van een minimale omvang en minimale elektrisch aansluitvermogen, zoals opgenomen in artikel 6.32a. Het betreft de uitvoering van het door Provinciale Staten op 31 januari 2022 vastgestelde Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024.”

 

O

De toelichting op artikel 6.32a (Toepassingsbereik) komt als volgt te luiden:

 

“De Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024 richt zich op datacenters van de in dit artikel opgenomen minimale omvang en elektrisch aansluitvermogen. Datacenters die een kleinere omvang hebben worden niet geraakt door de regels in deze subparagraaf. Het betreft cumulatieve criteria. We willen hierbij benadrukken dat het de gemeente blijft die besluit of zij medewerking wil verlenen aan een initiatief. Het betreft een instructieregel aan gemeenten. Indien een gemeente een datacenterinitiatief op een locatie onaanvaardbaar vindt, dan betekent een opname in het werkingsgebied ‘datacenters toegestaan’ niet dat het initiatief toch doorgang kan vinden.”

 

P

De toelichting op artikel 6.32b (Datacenter clustering) komt als volgt te luiden:

 

“We stellen strenge voorwaarden voor het vestigen van nieuwe en uitbreiding van bestaande datacenters in plaats van ze gewoonweg te verbieden. Dit doen we omdat we inzetten op een stevige basis voor een groeiende digitale economie. Een goede digitale infrastructuur is hiervoor een belangrijke vestigingsvoorwaarde. Toenemende digitalisering is een autonome ontwikkeling die je niet tegenhoudt maar wel zo goed mogelijk in de juiste banen kan leiden.

Datacenters vormen een essentieel onderdeel van die digitale infrastructuur maar hebben een flinke impact op het landschap, het watersysteem en gebruiken veel energie. Nieuwvestiging en uitbreiding van datacenters wordt toegestaan op bedrijventerreinen in drie gemeenten waar al datacenterclusters aanwezig zijn. We staan dit alleen toe op of aangrenzend aan bedrijventerreinen om zo geen kostbare natuur of landbouwgrond te gebruiken. Daarnaast stellen we ook het gebruik van een stedenbouwkundig plan en een beeldkwaliteitsplan verplicht (die in de praktijk vaak gecombineerd worden in 1 document) zodat aan het ruimtelijk ontwerp van het gebouw en de directe omgeving uitvoerig aandacht wordt besteed. Het gaat dan om de impact van een datacenter op de wijdere omgeving qua volume en hoogte van het gebouw en de inrichting van de ruimte. Maar ook om het gebouw en aangrenzende terrein meerdere doelen te laten dienen. Bijvoorbeeld door op het terrein rondom een datacenter aandacht te hebben voor biodiversiteit. Naast deze ruimtelijke beperking worden er ook voorwaarden aan de vestiging van datacenters verbonden waardoor de impact van datacenters op de omgeving wordt geminimaliseerd. Dit zijn voorwaarden om datacenters energiezuinig te laten opereren. Maar ook bijvoorbeeld met zo beperkt mogelijk waterverbruik. Met gemeenten gaan we overleggen hoe deze voorwaarden landen in het gemeentelijk beleid.”

 

Q

De toelichting op artikel 6.32c (Datacenters uitgesloten) komt als volgt te luiden:

 

“Onderdeel van de Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024 is dat nieuwe datacenters en uitbreiding van bestaande datacenters in andere gemeenten dan de drie waarbinnen al datacenterclusters aanwezig zijn worden uitgesloten. Dit artikel bevat hiertoe een instructieregel aan gemeenten.

Voor een aantal lopende initiatieven in de gemeenten Diemen en Haarlem is in lid 2 een uitzondering opgenomen. Deze initiatieven zijn opgenomen in bijlage 1 van de Datacenterstrategie Noord-Holland 2022-2024. Om gebruik te maken van de uitzondering dient uiterlijk 31 december 2024 een ontwerpbesluit ter inzage te worden gelegd.”

 

R

De toelichting op artikel 6.36 (Windturbines in RES zoekgebieden) wordt als volgt gewijzigd:

 

Na de laatste zin wordt de volgende tekst toegevoegd:

 

“De Provincie wil dierlijke slachtoffers in de uitvoering van de energietransitie – zowel bij de aanleg als de gebruiksfase – zoveel mogelijk voorkomen. Voor windturbines is daarom een voorwaarde opgenomen dat in het ruimtelijk plan wordt geborgd dat mitigerende maatregelen worden getroffen om faunaslachtoffers zoveel mogelijk te voorkomen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een stilstandvoorziening, zodat de windturbines buiten bedrijf zijn onder bepaalde voor dieren relevante omstandigheden. Het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES) heeft hiervoor een bouwstenendocument ontwikkeld, het bouwstenendocument Natuurinclusieve Energietransitie voor Wind en Hoogspanning op Land, inclusief monitoringsprotocol. Met onderdeel c wordt gemeenten geïnstrueerd om de benodigde mitigerende maatregelen te borgen in het ruimtelijk plan en ook te voorzien in een monitoringsprotocol. De provincie gaat ervan uit dat gemeenten daarbij gebruik maken van het bouwstenendocument van het NP RES of een daarmee inhoudelijk vergelijkbaar document.

 

Het bouwen van een windturbine zal vaak kwalificeren als een flora- en fauna-activiteit op grond van de Omgevingswet, een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. De instructieregel in onderdeel c is aanvullend bedoeld op de regels die gelden voor flora- en fauna-activiteiten, zoals de vergunningplicht en de zorgplicht.”

 

S

De toelichting op artikel 6.59a (Tijdelijke regeling Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen) komt als volgt te luiden:

 

“Dit artikel betreft een uitwerking van het Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen, zoals is overeengekomen op 6 december 2017 door 20 partijen: (semi)overheden, bewoners- en natuurorganisaties en ondernemers. De gemaakte afspraken zijn vastgelegd in 2 documenten: het Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen en het Uitvoeringsprogramma Oostelijke Vechtplassen. In het gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen is de gezamenlijke ambitie uitgesproken om voor een periode van 10 jaar te werken aan een forse kwaliteitsverbetering voor natuur en landschap, recreatie en toerisme en de leefomgeving. Hierdoor worden de Oostelijke Vechtplassen verder ontwikkeld tot een aantrekkelijk en toegankelijk gebied, waar mensen graag wonen, werken en recreëren en waar recreatie en natuur goed samengaan en elkaar versterken. Het gebiedsakkoord en het uitvoeringsprogramma hebben een doorlooptijd tot en met 31 december 2027.

Het betrokken gebiedsakkoord dateert van voor de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening NH2020 en ging uit van de destijds geldende Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Deze regeling voorziet gedurende de looptijd van het gebiedsakkoord in een tijdelijke uitzondering op de regeling voor Bijzonder Provinciale Landschap (BPL).

 

Lid 1

Lid 1 regelt een uitzondering voor omgevingsplannen die betrekking hebben op het werkingsgebied ‘Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen’ op het verbod om nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk te maken in BPL. Deze nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen daarvoor wel aan een aantal voorwaarden te voldoen.

In de eerste plaats (onder a) dient het te gaan om een recreatieve ontwikkeling, waaronder ook verblijfsrecreatie valt. Conform de Gebiedsvisie Recreatie en Toerisme van het Loosdrechts Plassengebied wordt bij recreatieaanbod gedacht aan watersport, verblijfsrecreatie, horeca en dagrecreatie. Dit betekent niet dat de ontwikkeling uitsluitend gericht mag zijn op recreatie. Denkbaar is dat ook andere functies onderdeel zijn van de ontwikkeling. Deze dienen dan wel bijbehorend en ondergeschikt te zijn aan de recreatieve functie, zoals bijvoorbeeld een restaurant bij een haven of een beheerderswoning. Reguliere woningen zijn niet binnen deze criteria te plaatsen.

In de tweede plaats (onder b) dient de ontwikkeling te passen binnen het gebiedsakkoord. De derde voorwaarde (onder c) maakt nogmaals duidelijk dat de ontwikkeling de kernkwaliteiten van het betrokken BPL niet mag aantasten. De uitzondering die dit artikel biedt betreft het toestaan van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Er is geen uitzondering gemaakt ten aanzien van de kernkwaliteiten.

De vierde voorwaarde (onder d) betreft de begrenzing in de tijd van deze specifieke regeling ter uitvoering van het gebiedsakkoord. Hierbij is aangesloten bij de in het akkoord afgesproken looptijd.

 

Lid 2

Het is in eerste instantie aan de gemeenteraden als bevoegd gezag om invulling te geven aan deze voorwaarden binnen de afspraken van het gebiedsakkoord. Zo nodig kunnen Gedeputeerde Staten in dit kader aanvullende regels stellen die de werking van het artikel nader beperken. Dit lid biedt hiertoe de bevoegdheid.”

 

T

De toelichting op artikel 6.72 (Provinciale monumenten) wordt als volgt gewijzigd:

 

Aan de toelichting wordt toegevoegd:

 

“Aanvraagvereisten

Als de gemeente zelf al aanvraagvereisten heeft voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument, zijn deze aanvraagvereisten van overeenkomstige toepassing op een aanvraag omgevingsvergunning voor een provinciaal monument. Heeft een gemeente dergelijke aanvraagvereisten niet, dan zijn de artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan van toepassing.”

 

U

De toelichting op artikel 6.75 (klimaatadaptatie) komt als volgt te luiden:

 

“De provincie vraagt conform de Omgevingsvisie NH2050 aan gemeenten om in omgevingsplannen de risico’s ten aanzien van klimaatverandering in beeld te brengen voor nieuwe ontwikkelingen. Dit kunnen risico’s zijn voor het plan zelf en ook voor de omgeving. De provincie vraagt dit voor alle risico’s die gepaard gaan met klimaatverandering (in ieder geval wateroverlast, overstroming, hitte, watertekort, verzilting en de ecologische en chemische waterkwaliteit). Deze risico’s hebben naast lokale ook regionale aspecten. Voor de inschatting van de risico’s kan uitgegaan worden van de standaarden die binnen het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) en de Nationale Adaptatie Strategie (NAS) worden ontwikkeld voor klimaatstresstesten.

De genoemde risico’s komen grotendeels overeen met de risico’s die in het DPRA en de NAS worden gehanteerd. Klimaatverandering kan ten gevolge van de genoemde risico’s ook effecten hebben op o.a. bodemdaling en biodiversiteit. Indien relevant moeten deze effecten ook worden beschreven. Ook zal de gemeente moeten aangeven welke adaptieve maatregelen en voorzieningen getroffen kunnen worden, en zal moeten worden aangegeven welke afweging gemaakt is voor de implementatie van deze maatregelen en voorzieningen. Mogelijk dat op basis van kostenbeheersing een afweging wordt gemaakt om maatregelen of voorzieningen niet te treffen. De gemeente zal voor haar risico inschatting en het onderzoek naar maatregelen en voorzieningen advies moeten vragen aan het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt. Ook kan de gemeente andere partijen om advies vragen (mogelijk GGD, veiligheidsregio en drinkwaterbedrijf).

De instructie die in dit artikel wordt gegeven is een procesmatige verplichting, het artikel geeft geen verbod tot bepaalde ontwikkelingen. Het beschrijft hoe moet worden gehandeld en dat een gemotiveerde afweging moet worden gemaakt die voorkomt dat bij nieuwe ontwikkelingen kansen op klimaatadaptatie onbenut blijven.”

 

V

De toelichting op paragraaf 6.8.2 (Waterschapstaken) komt als volgt te luiden:

 

“Van watertekort is sprake indien de vraag naar water vanuit de verschillende maatschappelijke en economische behoeften groter is dan het aanbod, waarbij het gaat om de beschikbaarheid van voldoende water van die kwaliteit die voor bepaalde behoeften nodig is. Het beheer van de regionale watersystemen is er, onder andere, op gericht alle watervragers zoveel mogelijk van het benodigde water te voorzien. In tijden van watertekort is dit echter niet meer mogelijk. De gevolgen voor waterverbruikers kunnen aanzienlijk zijn. De landelijke verdringingsreeks biedt helderheid over welke behoeften in een situatie van watertekort voorgaan boven de anderen en draagt bij aan een slagvaardig en eenduidig optreden van de waterbeheerder in situaties van watertekorten.

Partijen moeten in tijden van (dreigend) watertekort volgens artikel 2.42 Omgevingswet handelen conform de verdringingsreeks zoals opgenomen in artikel 3.14 Besluit kwaliteit leefomgeving. De landelijk verdringingsreeks bestaat uit vier categorieën. De rangorde van belangen binnen de categorieën 1 (veiligheid en voorkomen van onomkeerbare schade) en 2 nutsvoorzieningen (in verband met leveringszekerheid) is op nationaal niveau vastgelegd. Binnen de categorieën 3 (kleinschalig hoogwaardig gebruik) en 4 (overige belangen (economische afweging, ook voor natuur) is op nationaal niveau geen rangorde vastgelegd. Binnen deze twee categorieën (maar niet tussen) kunnen nadere regels worden gesteld in de provinciale omgevingsverordening. Het Besluit kwaliteit leefomgeving geeft via artikel 7.13 de provincies de ruimte om bij verordening voor regionale wateren nadere regels te stellen over de rangorde, bedoeld in artikel 3.14, vierde en vijfde lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

In Noord-Holland is voor twee gebieden de landelijke verdringingsreeks nader uitgewerkt in een regionale verdringingsreeks voor Amstelland (2008) en een regionale verdringingsreeks voor de regio IJsselmeergebied (2022). Voor beide regio’s is op verschillende wijze omgegaan met de subcategorieën van categorie 4 in de landelijke verdringingsreeks door niet alleen de rangorde vast te leggen maar ook door het toevoegen of weglaten van subcategorieën. Opgemerkt dient te worden dat toepassing van de verdringingsreeks maatwerk is en dat communicatie met de betrokken partijen ten tijde van droogte van essentieel belang is.

De regionale verdringingsreeks Amstelland regelt alleen de verdeling van water dat zich bevindt in de regionale oppervlaktewateren binnen het gebied Amstelland. De verdringingsreeks Amstelland is geldig in het gehele beheergebied van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht met uitzondering van een klein noordelijke gelegen gebied wat primair onder de verdringingsreeks IJsselmeer valt. Bij de Verdringingreeks Amstelland is rekening gehouden met (de mogelijkheid van) watertoevoer uit het IJsselmeergebied ten behoeve van het Vechtgebied. Beide wateraanvoerroutes zijn mogelijk en van tevoren is niet in te schatten waar water beschikbaar is. In geval van watertekort zal deze afweging gemaakt moeten worden.”

 

W

De toelichting op artikel 6.92 (Rangorde bij waterschaarste regionale wateren Amstel, Gooi en Vecht) komt als volgt te luiden:

 

Eerste lid

De hoeveelheid water die voor proceswater wordt gevraagd, is in Amstelland bijzonder klein en komt grotendeels weer terug in het oppervlaktewatersysteem, omdat het voornamelijk koelwater betreft. Met weinig water is dus een aanzienlijke schade in de industrie te voorkomen, zodat de kosteneffectiviteit van watervoorziening aan de industrie naar verwachting groter is dan voor de beregening van kapitaalintensieve gewassen.

Voor het beregenen van kapitaalintensieve gewassen zijn bij droogte grotere hoeveelheden water nodig dan voor proceswater. Binnen categorie 3 wordt aan de functie proceswater is daarom een hogere prioriteit gegeven dan aan het beregenen van kapitaalintensieve gewassen.

 

Proceswater

(Industrieel) proceswater is in de Aquo-standaard (Informatiehuis Water) door de waterbeheerders gedefinieerd als water dat gebruikt wordt bij iedere vorm van fabrieksproces en in direct contact komt met grondstoffen, hulpstoffen, halffabricaten en eindproducten. Het betreft hier proceswater voor kleinschalig hoogwaardig gebruik.

 

Tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen

Onder kapitaalintensieve gewassen wordt verstaan fruitteelt, bollenteelt, boomteelt, glastuinbouw en klein fruit. Hieronder valt ook de watervraag voor de Kleinschalige Wateraanvoervoorzieningen Midden Holland (KWA). Een belangrijke watervraag in het gebied is de vraag van de fruitteelt. Koeling door middel van beregening is nodig om de kwaliteit van het fruit hoog te houden.

 

Tweede lid

In categorie 4 zijn de belangen onderling gerangschikt op basis van maatschappelijke droogteschade.

 

Waterkwaliteit in stedelijk gebied

Stankoverlast als gevolg van watertekort in stedelijk water binnen bebouwde gebieden in het werkingsgebied (alle steden en dorpen) heeft een grote maatschappelijke impact vanwege hygiënische aspecten (gevaar van botulisme, dode vissen door zuurstofgebrek), de beleving van ruimtelijke kwaliteit en de economie van de binnenstad. Dit heeft derving van inkomsten horeca en schade ecosysteem wateren tot gevolg.

 

Beroepsvaart

Aan regionale wateren de Amstel, Kromme Mijdrecht, Weespertrekvaart, Gaasp en Smalweesp is de beroepsvaarwegklasse II met bijzondere bepalingen toegekend. Deze routes worden frequent gebruikt door beroepsvaart. Als er onvoldoende water is om aan de behoefte van categorie 4.2 te voldoen, wordt niet de beroepsvaart stilgelegd, maar wordt door het aanpassen van het schutregime het waterverbruik van de beroepsvaart beperkt. De beroepsvaart op de regionale wateren hebben voor de individuele schipper en verlader grote consequenties.

 

Akkerbouw

Watertekort kan de oogst voor de akkerbouw significant verminderen. Circa 5.800 ha. van het werkingsgebied is in gebruik voor akkerbouw en de teelt van overige gewassen.

 

Beregening sportvelden

Ongeveer 3 % van het grasland in Noord-Holland bestaat uit sportvelden (dit is inclusief gebouwen, parkeerplaatsen en overige voorzieningen). De droogteschade die op sportvelden kan ontstaan zal hoger zijn dan voor gewoon grasland vanwege het feit dat sportvelden in de zomer worden vernieuwd en dan intensief moeten worden beregend. Als beregening niet mogelijk is dan gaat de investering in de nieuwe grasmat verloren.

 

Grasland

Een groot deel van het werkingsgebied is bedekt met grasland (76.000 ha). Een groot deel hiervan is gelegen in het veengebied en valt qua peilhandhaving in categorie 1. Het graslandareaal dat buiten het veengebied ligt, bedraagt 30.609 ha. Dit areaal grasland wordt op dit moment in beperkte mate beregend. Omdat de economische rentabiliteit hiervan op dit moment beperkt is, gaat het niet om grootschalig watergebruik.

 

Recreatievaart

De recreatievaart heeft belang bij een bepaalde vaardiepte en bij het blijven functioneren van de diverse sluizen in het gebied. In bepaalde gemeenten heeft minder recreatievaart ook economische gevolgen (bootverhuur en horeca). In het Amstellandgebied is de minimale vaardiepte gewaarborgd doordat deze minimale waterdiepte ook vereist is voor de belangen in de hoogste categorie. Het 'verbruik' van water door recreatievaart beperkt zich voornamelijk tot schutverliezen bij sluizen.

 

Natuur

Tot slot is er natuur die geen onomkeerbare schade van droogte ondervindt. Deze categorie natuur kan schade ondervinden ten gevolge van droogte, maar zal zich op korte termijn (een jaar of hooguit een vijftal jaren) herstellen. Voor dit type natuur is droogte een normaal natuurlijk proces waartegen het bestand is. De droogte moet in dit type natuur geaccepteerd worden.”

 

X

De toelichting op artikel 6.92a (Rangorde bij waterschaarste regionale wateren regio IJsselmeergebied) komt als volgt te luiden:

 

“Van watertekort is sprake indien de vraag naar water vanuit de verschillende maatschappelijke en economische behoeften groter is dan het aanbod, waarbij het gaat om de beschikbaarheid van voldoende water van die kwaliteit die voor bepaalde behoeften nodig is. Het beheer van de regionale watersystemen is er, onder andere, op gericht alle watervragers zoveel mogelijk van het benodigde water te voorzien. In tijden van watertekort is dit echter niet meer mogelijk. De gevolgen voor waterverbruikers kunnen aanzienlijk zijn. De landelijke verdringingsreeks biedt helderheid over welke behoeften in een situatie van watertekort voorgaan boven de anderen en draagt bij aan een slagvaardig en eenduidig optreden van de waterbeheerder in situaties van watertekorten.

Partijen moeten in tijden van (dreigend) watertekort volgens artikel 2.42 Omgevingswet handelen conform de verdringingsreeks zoals opgenomen in artikel 3.14 Besluit kwaliteit leefomgeving. De landelijk verdringingsreeks bestaat uit vier categorieën. De rangorde van belangen binnen de categorieën 1 (veiligheid en voorkomen van onomkeerbare schade) en 2 (nutsvoorzieningen (in verband met leveringszekerheid) is op nationaal niveau vastgelegd. Binnen de categorieën 3 (kleinschalig hoogwaardig gebruik) en 4 (overige belangen (economische afweging, ook voor natuur) is op nationaal niveau geen rangorde vastgelegd. Binnen deze twee categorieën (maar niet tussen) kunnen nadere regels worden gesteld in de provinciale omgevingsverordening. Het Besluit kwaliteit leefomgeving geeft via artikel 7.13 de provincies de ruimte om bij verordening voor regionale wateren nadere regels te stellen over de rangorde, bedoeld in artikel 3.14, vierde en vijfde lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

In Noord-Holland is voor twee gebieden de landelijke verdringingsreeks nader uitgewerkt in een regionale verdringingsreeks voor Amstelland (2008) en een regionale verdringingsreeks voor de regio IJsselmeergebied (2022). Voor beide regio’s is op verschillende wijze omgegaan met de subcategorieën van categorie 4 in de landelijke verdringingsreeks door niet alleen de rangorde vast te leggen maar ook door het toevoegen of weglaten van subcategorieën. Opgemerkt dient te worden dat toepassing van de verdringingsreeks maatwerk is en dat communicatie met de betrokken partijen ten tijde van droogte van essentieel belang is.

Bij de regionale verdringingsreeks regio IJsselmeergebied gaat het om onttrekkingen die afkomstig zijn uit het IJsselmeergebied. Dit betreft het gebied van de provincie ten Noorden van het Noordzeekanaal, het beheersgebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en een klein noordelijk gelegen gebied van het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Deze verdringingsreeks is afgestemd met de partijen die betrokken zijn bij de Bestuursovereenkomst Waterverdeling regio IJsselmeergebied.

 

Eerste lid

Binnen categorie 3 van de verdringingsreeks kan de prioriteit door de regio bepaald worden. Categorie 3 is een verbijzondering op categorie 4, en is alleen van toepassing op kleinschalig hoogwaardig gebruik. De regio IJsselmeergebied heeft de volgende prioritering aangebracht.

 

Proceswater (subcategorie 3.1)

Industrieel proceswater is in de Aquo-standaard (Informatiehuis Water) door de waterbeheerders gedefinieerd als water dat gebruikt wordt bij iedere vorm van fabrieksproces en in direct contact komt met grondstoffen, hulpstoffen, halffabricaten en eindproducten. Het betreft hier proceswater voor kleinschalig hoogwaardig gebruik.

 

Tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen (subcategorie 3.2)

Het betreft hier gewassen waarbij een totale mislukking van de oogst dreigt als gevolg van het watertekort, terwijl met een relatief kleine hoeveelheid water een schade van een dergelijke omvang kan worden voorkomen. Plaatsing in deze categorie geldt ook wanneer met relatief kleine hoeveelheden water relatief grote sociaaleconomische gevolgen als faillissementen te voorkomen zijn.

Partijen in de regio IJsselmeergebied hebben (In de Bestuursovereenkomst Waterverdeling regio IJsselmeergebied) daar het volgende over afgesproken. Subcategorie 3.2 (Tijdelijke beregening kapitaalintensieve gewassen, in de verordening artikel 6.93 eerste lid onder b) is een verbijzondering van categorie 4 (Overige behoeften, in de verordening artikel 6.93, tweede lid). Het betreft een reservering. Om economische en maatschappelijke schade te kunnen verminderen is onder subcategorie 3.2 een reservering opgenomen, die elke waterbeheerder mag inzetten onder de volgende voorwaarden: - De reservering mag 30% van de watervraag van subcategorie 4.2 (Doorspoelen en onttrekking voor beregening van akkerbouw, in de verordening artikel 6.93, tweede lid onder b) beslaan voor de betreffende waterbeheerder. De waterbeheerder moet handelen conform de toelichting op subcategorie 3.2, zoals opgenomen in de toelichting op het Waterbesluit [BKL]. Dit is ook van belang om verantwoording naar ingelanden af te kunnen leggen. De hoogte van de reservering van subcategorie 3.2 wordt over drie jaar geëvalueerd, waarbij het de intentie is om deze substantieel te verminderen.

 

Tweede lid

In categorie 4 is gekozen voor een beperkt aantal van vijf subcategorieën, die eenduidig toepasbaar zijn en voldoen aan de wettelijke eisen.

 

Peilhandhaving (subcategorie 4.1)

Hiermee wordt bedoeld peilhandhaving in klei- en zandsloten, voor zover ze niet al meeliften in categorie 1 van de landelijke verdringingsreeks. Ook de doorspoeling van niet kwetsbare natuurgebieden valt onder deze subcategorie. Dit zijn natuurgebieden die zijn aangemerkt als NNN (Natuurnetwerk Nederland) en niet onder de definitie van categorie 1.3 vallen (Natuur, voor zover het gaat om het voorkomen van onomkeerbare schade, artikel 3.14, tweede lid, onder c van het Besluit kwaliteit leefomgeving). Peilhandhaving staat bovenaan in de verdringingsreeks bij categorie 4. Immers is peilhandhaving veelal een randvoorwaarde om water te kunnen gebruiken voor bijvoorbeeld het beregenen of voor gebruik in de industrie.

 

Doorspoelen en onttrekken voor beregening van akkerbouw (subcategorie 4.2)

Grootschalig hoogwaardig watergebruik in landbouw is onderdeel van categorie 4. Indien de benodigde onttrekkingen niet om geringe hoeveelheden water gaan ten opzichte van de beschikbare waterhoeveelheid in het watersysteem of waterlichaam, valt deze watervraag in principe in categorie 4 omdat het dan grootschalig (al dan niet hoogwaardig) gebruik betreft. Ook structurele onttrekkingen voor beregening vallen in categorie 4. Onder deze subcategorie valt ook het doorspoelen om verzilting en verontreiniging tegen te gaan. In deze subcategorie kan een onderverdeling worden aangemaakt om een onderscheid te maken tussen akker- en tuinbouwgewassen, sportvelden en greens.

 

Beregening van gras en mais (subcategorie 4.3)

Voor een aparte subcategorie voor de beregening van gras en maïs is gekozen vanwege de lagere rentabiliteit van graslandberegening t.o.v. akkerbouw (subcategorie 4.3) en korting op wateraanvoer dus minder schade teweegbrengt.

 

Doorspoelen (Subcategorie 4.4)

Deze subcategorie is bedoeld voor doorspoeling voor diverse doeleinden. Het gaat hier met name om verziltingsbestrijding. Daarnaast betreft het doorspoelen ten behoeve van de waterkwaliteit (bestrijding algen en botulisme). Het gaat in deze categorie om water dat na het doorspoelen niet meer in het systeem terug komt.

 

Overig (subcategorie 4.5)

Naast de eerder genoemde belangen kunnen er ook overige belangen spelen die maatschappelijk economisch moeten worden afgewogen bij (dreigend) watertekort. Een ander voorbeeld is het behoud van cultureel erfgoed. Hierbij gaat het om (archeologische) monumenten, verdedigingswerken, werelderfgoed en bepaalde landgoederen, tuinen en parken. Onder subcategorie 4.5 (Overige belangen) vallen ook nutsvoorzieningen, visintrek, industrie en scheepvaart, zoals

  • -

    Afvoer van zoetwater vanuit het IJsselmeer op de Wadden- en Noordzee ten behoeve van visintrek (verkleint de zoetwaterbuffer).

  • -

    Scheepvaart: verminderen schutbewegingen van de beroepsvaart op buitenwater (Wadden- en Noordzee). Schutten veroorzaakt een toename van zout waardoor de zoetwaterbuffer verkleint.

  • -

    Scheepvaart: verminderen schutbewegingen van de recreatievaart op buitenwater (Wadden- en Noordzee).

  • -

    Industrie: Binnen de regio IJsselmeergebied moet de positie van de industrie in de verdringingsreeks nog nader worden bepaald. De nog op te stellen waterprofielen kunnen nieuwe inzichten opleveren. Totdat dit is vastgelegd bepalen de waterschappen in overleg met de provincie wat de positie is van individuele bedrijven in de verdringingsreeks zodra de verdringingsreeks in werking treedt.”

Y

Onder bijlage 10 (Gegevens en bescheiden) komt onderdeel D7 te luiden:

 

aanleggen en gebruiken van open bodemenergiesystemen

Voor zover het gaat om het geven van informatie als bedoeld in artikel 4.114 van deze verordening worden de volgende aanvullende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een plattegrond waarop duidelijk te zien is waar de putten van het systeem zich bevinden, schaal 1:500;

  • b.

    een kaart die de locatie van het terrein ten opzichte van de omgeving weergeeft, schaal 1:25000;

  • c.

    de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

  • d.

    de hoeveelheid water die ten hoogste in de bodem wordt gebracht en de hoeveelheid grondwater die wordt onttrokken, in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar;

  • e.

    een beschrijving van de hydrologische en hydrothermische gevolgen van het in de bodem brengen van water en het onttrekken van grondwater;

  • f.

    de maximale temperatuur in graden Celsius van het water dat in de bodem wordt gebracht;

  • g.

    de coördinaten van elke put;

  • h.

    de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van elke put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

  • i.

    de lengte in meters van het effectieve filter in elke put;

  • j.

    de omvang van de behoefte aan warmte en koude waarin het bodemenergiesysteem zal voorzien in megawattuur per jaar;

  • k.

    de lozingsroute van het afvalwater; en

  • l.

    een verklaring van degene die het open bodemenergiesysteem ontwerpt over het energierendement dat het systeem zal behalen, uitgedrukt als SPF, dat wordt berekend volgens de formule:

    waarbij wordt verstaan onder:

    Qw: de hoeveelheid warmte per jaar in megawattuur die door het open bodemenergiesysteem wordt geleverd;

    Qk: de hoeveelheid koude per jaar in megawattuur die door het systeem wordt geleverd;

    E: de hoeveelheid elektriciteit per jaar in megawattuur die door het systeem wordt verbruikt; en

    G: de hoeveelheid gas per jaar in megawattuur die door het systeem wordt verbruikt.”

Z

Onder bijlage 11 (Regels Gedeputeerde Staten), komt artikel 6.4 lid a te luiden:

 

“Onverminderd artikel 6.3 kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente, of ambtshalve, stimuleringsgebieden zonne-energie aanwijzen waar kan worden afgeweken van het gestelde in artikel 6.2.”

Artikel III  

De volgende werkingsgebieden behorende bij de Omgevingsverordening NH2022 vast te stellen of te wijzigen:

  • -

    Gebiedsakkoord Oostelijke Vechtplassen

  • -

    Regionale waterkering klasse I

  • -

    Regionale waterkering klasse II

  • -

    Regionale waterkering klasse III

  • -

    Regionale waterkering klasse IV

  • -

    Regionale waterkering klasse V

  • -

    Regionale waterkering klasse VI

  • -

    Regionale verdringingsreeks AGV

  • -

    Regionale verdringingsreeks regio IJsselmeergebied

  • -

    Ontgrondingen

  • -

    Cultureel erfgoed – archeologische monumenten

  • -

    Datacenterclustering toegestaan

  • -

    Datacenters uitgesloten

Artikel IV  

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treed.

Provinciale Staten van Noord-Holland

, voorzitter. [of plaatsvervangend voorzitter]

, griffier. [of plaatsvervangend griffier]

Naar boven