Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Groningen

Het college van gedeputeerde staten van Groningen; de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerkwartier en Westerwolde;

 

Gelet op:

  • -

    de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • -

    De Wet normalisering rechtspositie ambtenaren;

  • -

    de Omgevingswet;

  • -

    de Provinciewet;

  • -

    de Gemeentewet;

  • -

    de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de Archiefwet;

  • -

    de instemming van Provinciale Staten van Groningen

  • -

    de instemming van de gemeenteraden van de bovengenoemde deelnemende gemeenten

  • -

    Overwegende dat:

  • -

    de provincie Groningen en de bovengenoemde deelnemende gemeenten op 16 december 2011 bij ondertekening van de ’Intentieverklaring takenpakket en organisatievorm RUD Groningen’, de intentie hebben uitgesproken om te komen tot de oprichting van een regionale uitvoeringsdienst en de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Groningen op 1 mei 2013 in werking is getreden;

  • -

    de provincie Groningen en de bovengenoemde deelnemende gemeenten hiermee een kwaliteitsverbetering van de uit te voeren taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving willen bewerkstelligen en hiertoe onder meer procescriteria zijn uitgewerkt;

  • -

    deze regionale uitvoeringsdienst een openbaar lichaam is op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de naam Omgevingsdienst Groningen draagt;

  • -

    de Omgevingsdienst Groningen namens de provincie Groningen en de bovengenoemde deelnemende gemeenten vergunningverlenende, toezichthoudende en handhavingstaken uitvoert op het gebied van de fysieke leefomgeving;

  • -

    de Omgevingsdienst Groningen tevens een omgevingsdienst is die is aangewezen voor uitoefening van de uitvoeringstaak en de handhavingstaak voor activiteiten met betrekking tot installaties als bedoeld in bijlage I, categorie 4, van de Richtlijn industriële emissies en waarop de Seveso-richtlijn van toepassing is, waarbij het primaat in beginsel ligt binnen het werkgebied Groningen, Fryslân en Drenthe;

  • -

    Gedeputeerde Staten en de colleges van burgemeester en wethouders van de bovengenoemde gemeenten, na verkregen toestemming hiertoe van Provinciale Staten en de gemeenteraden van de bovengenoemde gemeenten, besloten hebben de bestaande gemeenschappelijke regeling in overeenstemming te brengen met de Omgevingswet;

Besluiten de tekst van de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Groningen gewijzigd vast te stellen zodat de tekst van de regeling als volgt komt te luiden:

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

 

  • a.

    algemeen bestuur: algemeen bestuur van de Omgevingsdienst Groningen;

  • b.

    Burgemeester en Wethouders: het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten;

  • c.

    dagelijks bestuur: dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Groningen;

  • d.

    deelnemers: provincie Groningen en de gemeenten;

  • e.

    gemeenten: gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerkwartier en Westerwolde;

  • f.

    Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen;

  • g.

    Niet-deelnemers: een publiekrechtelijke rechtspersoon of een gemeenschappelijk orgaan waarvoor taken op het gebied van het omgevingsdomein kunnen worden uitgevoerd;

  • h.

    Provinciale Staten: Provinciale Staten van de provincie Groningen;

  • i.

    raden: gemeenteraden van de gemeenten;

  • j.

    Regeling: Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Groningen;

  • k.

    Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • l.

    Bevoegd gezag: het bevoegd gezag als bedoeld in de Omgevingswet.

Artikel 2 Instelling

  • 1.

    De op grond van deze regeling door de deelnemers ingestelde Omgevingsdienst is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de wet, genaamd Omgevingsdienst Groningen.

  • 2.

    De Omgevingsdienst Groningen heeft zijn vestiging te Veendam.

Artikel 3 Doel

De Omgevingsdienst Groningen is ingesteld om vergunningverlenende, toezichthoudende en handhavingstaken op het gebied van de fysieke leefomgeving voor de deelnemers uit te voeren, waarmee de deelnemers de kwaliteit van de uitvoering van deze taken willen verbeteren.

HOOFDSTUK 2 TAKEN

Artikel 4 Basistakenpakket

  • 1.

    Het Basistakenpakket van de Omgevingsdienst Groningen betreft het basistakenpakket als bedoeld in bijlage VI bij artikel 13.12 van het Omgevingsbesluit en mogelijk aanvullend wettelijk opgelegde taken.

  • 2.

    Alle deelnemers nemen het Basistakenpakket volledig af. Indien het Basistakenpakket als gevolg van wettelijke bepalingen wijzigt, wordt het gewijzigde Basistakenpakket binnen een redelijke termijn door alle deelnemers volledig afgenomen.

Artikel 5 Milieutakenpakket

  • 1.

    De Omgevingsdienst Groningen kan op verzoek van een deelnemer ook, naast het Basistakenpakket, milieutaken uitvoeren. De milieutaken vormen het Milieutakenpakket.

  • 2.

    De taken die binnen het Milieutakenpakket vallen, zijn, naast de taken op grond van artikel 4, vergunningverlenende, toezichthoudende en handhavingstaken voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet en de daaruit voortvloeiende regelgeving, uitgezonderd de activiteiten bedoeld in artikel 22.41, tweede lid, van het tijdelijke omgevingsplan (bruidsschat).

Artikel 6 Bouwtakenpakket

  • 1.

    De Omgevingsdienst Groningen kan op verzoek van een deelnemer ook, naast het Basistakenpakket en het Milieutakenpakket, andere Omgevingswettaken uitvoeren. Deze taken vormen het Bouwtakenpakket.

  • 2.

    De taken die binnen het Bouwtakenpakket vallen, zijn naast de taken op grond van artikel 4 en 5, vergunningverlenende, toezichthoudende en handhavingstaken betreffende activiteiten in het kader van de Omgevingswet en de daaruit voortvloeiende regelgeving ten aanzien van het gebruiken en bouwen van een bouwwerk, het gebruiken van gronden, het veranderen van een monument en het vellen van een houtopstand, die op verzoek van een deelnemer worden uitgevoerd.

Artikel 7 RIE4- en Seveso-takenpakket

  • 1.

    De Omgevingsdienst Groningen is aangewezen als omgevingsdienst, die voor de provincies Groningen, Fryslân en Drenthe in deze provincies vergunningverlenende, toezichthoudende en handhavingstaken uitvoert en coördineert voor activiteiten:

    • a.

      met betrekking tot installaties als bedoeld in bijlage I, categorie 4, van de Richtlijn industriële emissies (2010/65/EU) en

    • b.

      waarop de Seveso-richtlijn (2012/18/EU) van toepassing is.

  • 2.

    De Omgevingsdienst Groningen kan taken als bedoeld in het eerste lid uitvoeren op verzoek van bevoegde gezagen buiten de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen.

  • 3.

    De Omgevingsdienst Groningen kan taken als bedoeld in het eerste lid die worden uitgevoerd voor bevoegde gezagen uitbesteden aan andere omgevingsdiensten die taken uitvoeren en coördineren.

Artikel 8 Overige werkzaamheden voor deelnemers en niet-deelnemers

  • 1.

    Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikelen 4, 5, 6 en 7 genoemde taken, kan de Omgevingsdienst Groningen op verzoek van deelnemers en niet-deelnemers adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden verrichten.

  • 2.

    De totale omvang op jaarbasis van werkzaamheden voor niet deelnemers mag niet meer bedragen dan 20% van de jaaromzet van de Omgevingsdienst Groningen, doch in ieder geval niet meer dan op grond van wettelijke bepalingen maximaal mogelijk is.

Artikel 9 Mandaat

  • 1.

    Besluiten als bedoeld in artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht die volgen uit de werkzaamheden die de Omgevingsdienst Groningen voor de deelnemers uitvoert worden bij voorkeur door de Omgevingsdienst Groningen (in mandaat) en niet door de deelnemers genomen.

    De deelnemers verlenen daarvoor mandaat aan de directeur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Groningen voor het nemen van besluiten. Zij verlenen dit mandaat bij separaat besluit. Hiervoor wordt door het Algemeen Bestuur een modelmandaatbesluit opgesteld.

  • 2.

    Ten aanzien van de aan de Omgevingsdienst Groningen in mandaat toekomende taken, kan ondermandaat worden verleend. De deelnemers kunnen aan het verlenen van ondermandaat voorwaarden stellen of daarvoor grenzen bepalen.

Artikel 10 Dienstverleningsovereenkomst

  • 1.

    Voor alle door de Omgevingsdienst Groningen uit te voeren taken ten aanzien waarvan geen mandaat mogelijk is of waarin dit door de deelnemer of de niet deelnemers onwenselijk wordt geacht, worden werkzaamheden op grond van volmacht en machtiging als bedoeld in artikel 10:12 Awb of op grond van civielrechtelijke opdrachtverlening uitgevoerd. In overleg tussen het bevoegde gezag en het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Groningen komt deze opdrachtformulering tot stand. De deelnemers verlenen de volmacht dan wel machtiging aan de directeur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst Groningen bij separaat besluit. Ten aanzien van de aan de Omgevingsdienst Groningen bij volmacht of machtiging toekomende taken, kan ondervolmacht dan wel ondermachtiging worden verleend. De deelnemers kunnen aan het verlenen van ondervolmacht of ondermachtiging voorwaarden stellen of daarvoor grenzen bepalen.

  • 2.

    Met betrekking tot de uitvoering en nadere invulling van de takenpakketten en werkzaamheden, genoemd in artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 worden door of namens de Omgevingsdienst Groningen en de deelnemers of niet-deelnemers schriftelijke werkafspraken gemaakt in de vorm van dienstverleningsovereenkomsten. Het algemeen bestuur stelt daartoe een model voor de dienstverleningsovereenkomst vast conform artikel 13 sub b.

  • 3.

    In de dienstverleningsovereenkomst worden bepalingen omtrent de door de Omgevingsdienst Groningen te verrichten diensten opgenomen.

HOOFDSTUK 3 BESTUUR

Paragraaf 1 Algemeen bestuur

Artikel 11 Samenstelling algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur bestaat uit net zoveel leden als het aantal deelnemers aan de regeling.

  • 2.

    De deelnemers benoemen elk uit hun midden een lid.

  • 3.

    Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het algemeen bestuur is tevens op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur geschiedt voor dezelfde periode als waarvoor Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders worden benoemd en vindt plaats in de eerste vergadering van Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders in nieuwe samenstelling.

  • 5.

    De leden van het algemeen bestuur treden af op de dag waarop de nieuw aangewezen leden van het algemeen bestuur in functie treden.

  • 6.

    Wanneer een lid van het algemeen bestuur ophoudt lid te zijn van Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders die hem hebben benoemd, dan houdt hij tevens op lid te zijn van het algemeen bestuur.

  • 7.

    Gedeputeerde Staten of de betreffende Burgemeester en Wethouders voorzien zo spoedig mogelijk in de vervulling van de vacature.

  • 8.

    De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde, door middel van een schriftelijke mededeling aan het algemeen bestuur, ontslag nemen.

  • 9.

    Bij tussentijds ontslag voorzien Gedeputeerde Staten of de betreffende Burgemeester en Wethouders zo spoedig mogelijk in de aanwijzing van een nieuw lid van het algemeen bestuur.

  • 10.

    Leden van het algemeen bestuur, die ontslag hebben genomen, blijven hun functie waarnemen totdat onherroepelijk in hun opvolging is voorzien.

  • 11.

    Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.

  • 12.

    Wanneer iemand wordt aangesteld in een vacante plaats in het algemeen bestuur te vervullen, treedt hij af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 13.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van een der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt, waarbij met ambtenaar voor de toepassing van dit lid worden gelijkgesteld zij die in dienst van een der deelnemers dan wel van het lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn.

  • 14.

    Artikel 15, eerste lid, van de Provinciewet, artikel 15, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel X8 van de Kieswet zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het algemeen bestuur.

  • 15.

    Alle leden beschikken over één stem. Tenzij anders in deze regeling vermeld, worden besluiten met meerderheid van stemmen genomen.

Artikel 12 De voorzitter

  • 1.

    Uit het algemeen bestuur wordt het lid van de provincie Groningen als voorzitter aangewezen.

  • 2.

    De voorzitter is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3.

    Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door de plaatsvervangende voorzitter.

  • 4.

    De plaatsvervangende voorzitter wordt aangewezen tijdens de eerste vergadering van het algemeen bestuur.

  • 5.

    De stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend.

  • 6.

    De voorzitter vertegenwoordigt de Omgevingsdienst Groningen in en buiten rechte.

  • 7.

    De voorzitter kan de vertegenwoordiging, bedoeld in het zesde lid, aan een door hem aan te wijzen persoon opdragen.

Artikel 13 Taken algemeen bestuur

Het algemeen bestuur is belast met:

  • a.

    het opstellen van een reglement van orde;

  • b.

    het vaststellen van (modellen van) de door de Omgevingsdienst Groningen te hanteren juridische documenten waaronder in ieder geval, doch niet limitatief, worden begrepen:

    • het dienstverleningshandvest, dat voor een periode van maximaal vier jaar wordt vastgesteld en waarin de algemene voorwaarden waaronder de Omgevingsdienst Groningen werkzaamheden verricht worden opgenomen. Voorafgaand aan de vaststelling daarvan worden de colleges in de gelegenheid gesteld om daarop hun zienswijzen in te dienen;

    • een product-dienstcatalogus, die jaarlijks wordt vastgelegd en waarin alle producten en diensten die door de Omgevingsdienst Groningen (kunnen) worden verricht staan vermeld;

    • de model-dienstverleningsovereenkomst, die voor een periode van maximaal vier jaar wordt vastgesteld en waarin bepalingen omtrent de door de Omgevingsdienst Groningen te verrichten diensten worden opgenomen. Voorafgaand aan de vaststelling daarvan worden de colleges in de gelegenheid gesteld om daarop hun zienswijzen in te dienen;

    • de model-mandaatbesluiten, waarin de colleges van de deelnemers mandaat aan de Omgevingsdienst Groningen verlenen tot het uitvoeren van taken.

    • de financiële regeling, waarin de bepalingen omtrent de financiële huishouding van de Omgevingsdienst Groningen worden vastgelegd. Voorafgaand aan het vaststellen van deze regeling worden de raden en provinciale staten gedurende een periode van 8 weken in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen op het ontwerp daarvoor bij het dagelijks bestuur in te dienen. Het dagelijks bestuur biedt het ontwerp voorzien van deze zienswijzen aan het algemeen bestuur aan;

    • de bijdrageregeling waarin de bijdragen van de deelnemers voor de instandhouding van de organisatie van de Omgevingsdienst Groningen en voor het uitvoeren van de taken worden vastgelegd.

  • In die gevallen waarin een (model voor een) juridisch document moet worden vastgesteld bepaalt het algemeen bestuur door wie en op welke wijze de totstandkoming daarvan plaatsvindt. Voor in deze regeling genoemde documenten wordt in ieder geval gehandeld conform het in dit artikel onder b bepaalde. Wanneer het algemeen bestuur dat wenselijk acht kan hij de colleges, de raden en/of provinciale staten om zienswijzen verzoeken. In die gevallen waarvoor in deze regeling geen termijn is bepaald, besluit het algemeen bestuur over de geldingsduur van het betreffende document;

  • c.

    het uitvoeren van het door de deelnemers bepaalde beleid, waarbij het algemeen bestuur bepaalt hoe dit uitvoeringsbeleid voor alle deelnemers op uniforme wijze en gestandaardiseerd wordt uitgevoerd. Het algemeen bestuur stelt daartoe jaarlijks een beleidsharmoniseringsagenda op. Deze ziet in ieder geval op de onderwerpen vergunningverlening, toezicht en handhaving. Daarnaast is het dagelijks bestuur belast met het vaststellen van het door de Omgevingsdienst Groningen te hanteren eigen interne beleid.

  • d.

    het vaststellen van de jaarlijkse begroting en de jaarrekening;

  • e.

    de kaders waarbinnen de Omgevingsdienst Groningen functioneert;

  • f.

    het doen van voorstellen aan de deelnemers omtrent toetreding tot, uittreding uit, wijziging van of opheffing van de regeling;

  • g.

    het aangaan van geldleningen en van rekening-courantovereenkomsten;

  • h.

    het uitlenen van gelden en het waarborgen van geldleningen door anderen aan te gaan;

  • i.

    het kopen, ruilen, bezwaren of vervreemden en in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

  • j.

    het doen van uitgaven, voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgaven zijn geraamd, is goedgekeurd;

  • k.

    het voeren van rechtsgedingen en beroepsprocedures.

Artikel 14 Vergaderingen algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur weegt de belangen van de Omgevingsdienst Groningen als opdrachtnemer en de deelnemers als opdrachtgevers voor het verlenen van diensten door de Omgevingsdienst Groningen tegen elkaar af.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast. Daarin wordt in ieder geval een escalatieladder opgenomen voor die gevallen waarin sprake is van een geschil tussen een of meer deelnemers. In het reglement wordt tevens opgenomen dat de voorzitter bepaalt wanneer onderwerpen, waarover tijdens een vergadering geen besluit is genomen, opnieuw op de agenda worden geplaatst. Het algemeen bestuur vergadert ten minste tweemaal per jaar.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kunnen door het algemeen bestuur meerdere vergaderingen worden ingelast wanneer de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig acht of wanneer tenminste een vijfde van de leden van het algemeen bestuur, onder opgave van redenen, hierom schriftelijk verzoekt.

  • 4.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid, kunnen de vergaderingen van het algemeen bestuur besloten zijn, wanneer een vijfde van het aantal leden hierom verzoekt of de voorzitter dit nodig acht.

  • 6.

    Het algemeen bestuur kan zich in de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs. Hun komst wordt voorafgaand aan de vergadering aangekondigd.

Artikel 15 Geheimhouding vergaderingen algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in de artikelen 5.1 en 5.2 van de Wet open overheid, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen.

  • 2.

    De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 16 Vergaderquorum vergaderingen algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan slechts vergaderen en besluiten nemen indien meer dan de helft van het aantal leden van het algemeen bestuur aanwezig is.

  • 2.

    Indien het vereiste aantal leden, bedoeld in het eerste lid, niet aanwezig is bij een vergadering, kan de voorzitter een nieuwe vergadering beleggen.

  • 3.

    Op vergaderingen als bedoeld in het tweede lid, is het bepaalde van het eerste lid niet van toepassing, met dien verstande dat het algemeen bestuur over in ieder geval de begroting, een begrotingswijziging en de jaarstukken alleen kan beraadslagen en voorlopige besluiten kan nemen.

  • 4.

    De niet aanwezige leden bij vergaderingen als bedoeld in het derde lid hebben de mogelijkheid om binnen tien werkdagen schriftelijk te reageren op het verslag van de vergadering.

  • 5.

    Indien de leden, bedoeld in het vierde lid, niet binnen tien werkdagen schriftelijk reageren, wordt men geacht ingestemd te hebben met de voorlopige besluiten.

  • 6.

    De voorlopige besluiten worden binnen tien werkdagen omgezet in definitieve besluiten of, afhankelijk van de reacties, komen te vervallen.

Artikel 17 Besluitvorming algemeen bestuur

  • 1.

    leder lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering een stem.

  • 2.

    Besluiten worden genomen met een meerderheid van stemmen, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

  • 3.

    Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden. De voorzitter bepaalt wanneer het onderwerp weer op de agenda van het algemeen bestuur wordt geplaatst. Een onderwerp kan in een dergelijk geval tevens op verzoek van ten minste een vijfde van de deelnemers weer op de agenda worden geplaatst.

  • 4.

    Indien de stemmen dan wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 5.

    Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter.

  • 6.

    Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 18 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur geeft aan provinciale staten, raad, Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders de door een of meer leden van dat bestuursorgaan gevraagde of ongevraagde inlichtingen over het door dat bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door dat bestuursorgaan is bepaald.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur geeft aan provinciale staten, raad, Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders die dat lid hebben aangewezen de door één of meerdere leden van deze Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders gevraagde of ongevraagde inlichtingen over het door dat lid in dat bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door dat bestuursorgaan is bepaald.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur kan door Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders die dat lid hebben aangewezen ter verantwoording worden geroepen voor het door hem gevoerde beleid, op de wijze die door dat bestuursorgaan is bepaald.

  • 4.

    Het reglement van orde, genoemd in artikel 13, onder a, van het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze bepaling.

Artikel 19 Commissies algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan commissies als bedoeld in de artikelen 24, artikel 24a en artikel 25 van de wet instellen.

  • 2.

    Het algemeen bestuur gaat pas over tot instelling van een commissie als bedoeld in het eerste lid na verkregen toestemming van alle deelnemers.

  • 3.

    Bij de instelling wordt in ieder geval geregeld:

    • a.

      de samenstelling;

    • b.

      de taken en bevoegdheden;

    • c.

      de werkwijze;

    • d.

      de openbaarheid van vergaderingen;

    • e.

      het toezicht van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • f.

      de verhouding van de toegekende bevoegdheden tot die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur;

    • g.

      de verantwoording aan het algemeen bestuur;

    • h.

      de einddatum van de commissie, wanneer de commissie is ingesteld voor bepaalde tijd;

  • 4.

    De voorzitter van de commissie is het lid van het dagelijks bestuur tot wiens portefeuille het belang behoort en heeft in de commissie een adviserende stem.

Artikel 19a Participatie

Het algemeen bestuur kan bepalen wanneer en op welke wijze over de uitvoering van de taken bedoeld in hoofdstuk 2 inwoners van de deelnemers en belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld hun mening te geven.

 

Paragraaf 2 Dagelijks bestuur

Artikel 20 Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit minimaal drie leden en maximaal vijf leden. Het dagelijks bestuur bestaat uit een voorzitter, een penningmeester een secretaris en algemene leden.

  • 2.

    Van het dagelijks bestuur maken naast de voorzitter in ieder geval deel uit een lid dat enkel het Basistakenpakket afneemt en een lid dat twee of meer takenpakketten afneemt.

  • 3.

    De leden worden door het algemeen bestuur gekozen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kiest de leden voor het dagelijks bestuur uit het algemeen bestuur.

  • 5.

    Het algemeen bestuur bewaakt bij de aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur een evenwichtige spreiding over het werkgebied van de Omgevingsdienst Groningen.

Artikel 21 Zittingsduur dagelijks bestuur

  • 1.

    Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer het lid van het dagelijks bestuur als zodanig, door middel van een schriftelijke mededeling aan het algemeen bestuur, ontslag neemt.

  • 2.

    Beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt van rechtswege het einde van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur met zich mee.

  • 3.

    De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds zijn opengevallen, vindt plaats binnen twee maanden na het tijdstip waarop de vacature is ontstaan.

  • 4.

    Een tussentijds tot lid van het dagelijks bestuur benoemd lid treedt af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd zou aftreden.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan één of meer leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien zij het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten.

Artikel 22 Werkwijze dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur heeft als hoofdtaak het behartigen van de belangen van de Omgevingsdienst Groningen. Het doet dit zonder last of ruggenspraak.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig achten. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en dit reglement wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    De voorzitter en elk lid hebben één stem, waarbij in het geval de stemmen staken, de voorzitter een doorslaggevende stem heeft.

  • 4.

    De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, tenzij in de regeling anders is bepaald of het dagelijks bestuur anders bepaalt.

  • 5.

    In de vergaderingen van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 6.

    Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, binnen een door hem te bepalen termijn opnieuw een vergadering.

  • 7.

    Op de vergadering, bedoeld in het zesde lid, is het vijfde lid niet van toepassing.

  • 8.

    Tijdens de vergadering, bedoeld in het zevende lid, kan het dagelijks bestuur echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 9.

    Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

  • 10.

    Het dagelijks bestuur kan zich in de vergaderingen laten bijstaan door adviseurs. Deze worden voorafgaand aan de vergadering aangekondigd.

  • 11.

    Het dagelijks bestuur legt door middel van de planning- en controlcyclus verantwoording af aan algemeen bestuur.

Artikel 23 Geheimhouding stukken dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in de artikelen 5.1 en 5.2 van de Wet open overheid, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het dagelijks bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen.

  • 2.

    Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens de vergadering opgelegd.

  • 3.

    De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.

  • 4.

    Op grond van een belang, genoemd in de artikelen 5.1 en 5.2 van de Wet open overheid, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur overleggen, hiervan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 5.

    De geheimhouding, bedoeld in het vierde lid, wordt in acht genomen totdat de voorzitter of de commissie, die de verplichting heeft opgelegd, dan wel het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 24 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht dagelijks bestuur

  • 1.

    De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur geeft, leder tezamen en afzonderlijk, uit eigen beweging dan wel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 3.

    Het afleggen van verantwoording als bedoeld in het eerste lid, alsmede het na voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het tweede lid, geschieden op de wijze zoals is aangegeven in het reglement van orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 4.

    Het algemeen bestuur is bevoegd in het reglement van orde voor zijn vergadering nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze waarop door het dagelijks bestuur dan wel de leden ervan inlichtingen dienen te worden verschaft respectievelijk verantwoording dient te worden afgelegd.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan regelen van welke besluiten van het dagelijks bestuur kennisgeving wordt gedaan aan de leden van het algemeen bestuur, daarbij kan het algemeen bestuur de gevallen bepalen waarin met ter inzage legging kan worden volstaan.

  • 6.

    Het reglement van orde van het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze bepaling.

  • 7.

    De leden 1 tot en met 6 zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter.

Artikel 25 Taken dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur is belast met:

    • a.

      het dagelijks beheer van het lichaam;

    • b.

      de voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten;

    • c.

      de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • d.

      het volgen en, indien nodig, het bijsturen van de inspanningen en prestaties van de Omgevingsdienst Groningen op basis van rapportages van de reguliere planning en control cyclus;

    • e.

      het toezicht op het beheren van de financiën van de Omgevingsdienst Groningen;

    • f.

      het toezicht en beheren van de eigendommen van de Omgevingsdienst Groningen;

    • g.

      het voeren van rechtsgedingen en beroepsprocedures, alsmede het nemen van conservatoire maatregelen, voordat wordt besloten tot het voeren van rechtsgedingen, het instellen van bezwaar en beroep alsmede het vragen om een voorlopige voorziening;

    • h.

      het vaststellen van het door de Omgevingsdienst Groningen te hanteren eigen interne beleid;

    • i.

      Het onderhouden van de relaties met de deelnemers.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur oefent, indien en voor zover het algemeen bestuur daartoe besluit en naar de door deze te stellen regels, de aan het algemeen bestuur toekomende taken uit, met uitzondering van:

    • a.

      het vaststellen, dan wel wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de rekening.

HOOFDSTUK 4 ORGANISATIE

Artikel 26 De directeur

  • 1.

    De Omgevingsdienst Groningen heeft een directeur die onder verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur belast is met de leiding van en met de zorg voor een juiste taakvervulling door de Omgevingsdienst Groningen.

  • 2.

    De directeur voert de in mandaat en volmacht aan de Omgevingsdienst Groningen verleende bevoegdheden uit en kan ter zake ondermandaat en ondervolmacht verlenen.

  • 3.

    De directeur van de Omgevingsdienst Groningen is tevens de ambtelijke secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 4.

    De directeur is het directe aanspreekpunt voor het dagelijks bestuur en voor de externe partners, zoals het Openbaar Ministerie, de politie en andere ketenpartners.

  • 5.

    De directeur legt verantwoording af aan het dagelijks bestuur via de reguliere planning- en controlcyclus.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur besluit, na consultatie van het algemeen bestuur, over benoeming, schorsing en ontslag van de directeur. Het dagelijks bestuur legt de instructie van de directeur vast in een directiestatuut.

  • 7.

    De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, worden, naast de voorzitter, medeondertekend door de directeur.

  • 8.

    De directeur draagt zorg voor regelmatige afstemming en overleg tussen de Omgevingsdienst Groningen en de besturen van de deelnemers over alle onderwerpen die daartoe aanleiding geven.

Artikel 27 Organisatiereglement

Het algemeen bestuur bepaalt in een organisatiereglement de hoofdstructuur van de organisatie, de directie, de taken, de bevoegdheden en de werkwijze van de ambtelijke organisatie.

Artikel 28 Cao en personeelshandboek

Op het personeel van de Omgevingsdienst Groningen is de cao Samenwerkende Gemeentelijke Organisaties van toepassing.

Lokale aanvullingen op de cao zijn opgenomen in het personeelshandboek. Het dagelijks bestuur stelt wijzigingen in het personeelshandboek vast.

Artikel 29 Personeel

  • 1.

    Het dagelijks bestuur besluit over:

    • a.

      het aangaan van arbeidsovereenkomsten met het personeel van de Omgevingsdienst Groningen;

    • b.

      het schorsen en ontslag van het personeel van de Omgevingsdienst Groningen

    • c.

      alle overige beslissingen over het personeel van de Omgevingsdienst Groningen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan de in het vorige lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de directeur.

  • 3.

    De voorzitter van het algemeen bestuur kan voor de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 12 lid 6, volmacht geven aan de directeur, ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden.

Artikel 30 Overleg

  • 1.

    Het openbaar lichaam voert periodiek bestuurlijk overleg met de deelnemers omtrent de inhoud en het niveau van uitvoering van wettelijke taken, waarbij in ieder geval wordt behandeld de duur en kosten van de taakuitvoering.

  • 2.

    De bevoegdheden van de Omgevingsdienst Groningen kunnen worden gewijzigd in geval van noodzakelijke aanpassing aan landelijke of Europese wetgeving.

  • 3.

    Indien sprake is van het tweede lid, besluit het algemeen bestuur tot wijziging.

Artikel 31 Archief

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden overeenkomstig en volgens een door het algemeen bestuur vast te stellen reglement ingevolge artikel 40 van de Archiefwet.

  • 2.

    Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid, van de Archiefwet over te brengen archiefbestanden van de in deze regeling genoemde bestuursorganen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de Omgevingsdienst Groningen.

HOOFDSTUK 5 FINANCIEN

Artikel 32 Begroting en kadernota

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 12 weken voor vaststelling in het algemeen bestuur in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de ontwerpbegroting, met bijbehorende toelichting aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten. Voordat het dagelijks bestuur de ontwerpbegroting naar de raden en provinciale staten zendt, wordt het ontwerp door het algemeen bestuur besproken en daarna toegestuurd aan de colleges en gedeputeerde staten.

  • 2.

    In de begroting wordt onder andere aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van takenpakketten en werkzaamheden, genoemd in de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8.

  • 3.

    De ontwerpbegroting wordt door de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 4.

    De raad van een deelnemende gemeente en provinciale staten kunnen binnen 12 weken na toezending van de ontwerpbegroting bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen.

  • 5.

    Het dagelijks bestuur voegt, alvorens verzending van de ontwerpbegroting aan het algemeen bestuur, de zienswijzen van de deelnemers toe en geeft aan op welke wijze hoe deze zienswijzen worden verwerkt.

  • 6.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. Nadat deze is vastgesteld zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten, die ter zake bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 7.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.

  • 8.

    Indien de begroting wordt aangepast, en daarmee de bijdragen van deelnemers veranderen dan dient voor deze begrotingswijziging een reguliere zienswijze procedure te worden doorlopen. Een zienswijze procedure hoeft niet te worden doorlopen als een opdracht van één of meerdere deelnemers aan de wijziging van de begroting ten grondslag ligt.

  • 9.

    Het dagelijks bestuur zendt tevens de kadernota: de algemene financiële en beleidsmatige kaders vóór 30 april van het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten.

Artikel 33 Jaarrekening

  • 1.

    Het dagelijks bestuur zendt de voorlopige jaarrekening vóór 30 april van het jaar volgend op die waarop de voorlopige jaarrekening betrekking heeft, aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan provinciale staten. Daaraan voorafgaand wordt de voorlopige jaarrekening aan de colleges en Gedeputeerde Staten gestuurd.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening uiterlijk vast op 1 juli van het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de rekening betrekking heeft, aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde negatieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      af te boeken van reserves, voor zover aanwezig;

    • b.

      ten laste te brengen van de deelnemers, als bedoeld in de financiële regeling.

  • 5.

    Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde positieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      te bestemmen voor algemene reserve of een bestemmingsreserve;

    • b.

      uit te keren aan deelnemers, als bedoeld in de financiële regeling.

  • 6.

    De algemene reserve mag maximaal 5% van de jaaromzet bedragen. Alleen wanneer de gekwantificeerde risico’s hoger dan 5% van de jaaromzet zijn, dient de algemene reserve daarop te worden aangepast.

  • 7.

    Met inachtneming van het bepaalde in het zesde lid wordt het meerdere boven 5% van de jaaromzet aan de deelnemers uitgekeerd tenzij een meerderheid van de deelnemers gemotiveerd instemt met een doelreservering van het batig saldo voor de Omgevingsdienst Groningen.

  • 8.

    Indien sprake is van het zevende lid, stelt het algemeen bestuur hiertoe een voorstel vast.

Artikel 34 Doorberekening van kosten

  • 1.

    De kosten van de uitvoering van de takenpakketten en werkzaamheden, genoemd in de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8 worden, voor zover deze niet uit andere inkomsten worden bestreden, aan de deelnemers in rekening gebracht volgens de in artikel 13 onderdeel b genoemde bijdrageregeling.

  • 2.

    De kosten die in het kader van de uitvoering van het RIE- en Seveso-takenpakket worden gemaakt, worden afzonderlijk inzichtelijk gemaakt.

  • 3.

    De Omgevingsdienst Groningen kan ieder kwartaal voorschotnota’s indienen bij de deelnemers.

  • 4.

    Indien enig exploitatiejaar een nadelig saldo oplevert en het weerstandsvermogen ontoereikend is om dit nadelige saldo te dekken, stelt het algemeen bestuur een plan vast dat is gericht op het afbouwen of dekken van het nadelig exploitatiesaldo.

  • 5.

    Het algemeen bestuur neemt in dat plan tevens op of en zo ja, tot welk bedrag de deelnemers zullen bijdragen aan het nadelig exploitatiesaldo.

  • 6.

    Het plan, bedoeld in het vierde lid, wordt niet eerder vastgesteld dan nadat Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders van de gemeenten gedurende een termijn van 8 weken in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze ten aanzien van het plan naar voren te brengen.

  • 7.

    Wanneer het algemeen bestuur overeenkomstig het gestelde in de leden 4, 5 en 6 een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, wordt het nadelige exploitatiesaldo door de deelnemers gedragen conform het overeenkomstig lid 4 vastgestelde plan.

  • 8.

    Het algemeen bestuur kan een reglement vaststellen voor heffing van leges voor het op aanvraag leveren van diensten.

Artikel 35 Betaling bijdrage deelnemers

  • 1.

    In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

  • 2.

    De Omgevingsdienst Groningen kan ieder kwartaal voorschotnota’s indienen bij de deelnemers. Indien sprake is van voorschotnota’s, betalen de deelnemers op verzoek van de Omgevingsdienst Groningen per kwartaal een voorschot bestaande uit een vierde van de in het eerste lid bedoelde bijdrage.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan bepalen dat een van het in het tweede lid bedoelde bedrag afwijkend voorschot wordt betaald.

  • 4.

    Uiterlijk 1 juni van enig jaar vindt per deelnemer een eerste afrekening plaats over het voorafgaande boekjaar overeenkomstig het ontwerp van de voorlopige jaarrekening.

  • 5.

    De definitieve afrekening vindt plaats binnen twee maanden na vaststelling van de jaarrekening.

Artikel 36 Frictiekosten

  • 1.

    Indien de Omgevingsdienst Groningen de takenpakketten als bedoeld in de artikelen 5, 6, 7 en 8 op grond van een besluit van het algemeen bestuur aanpast of een pakket niet meer (geheel) aanbiedt draagt de Omgevingsdienst Groningen de daarmee gepaard gaande frictiekosten.

  • 2.

    Indien de Omgevingsdienst Groningen de takenpakketten als bedoeld in de artikelen 5, 6, 7 en 8 aanpast als gevolg van een beleidswijziging die door deelnemers wordt bepaald dragen de betreffende deelnemers de daarmee gepaard gaande frictiekosten.

  • 3.

    Indien het basistakenpakket als gevolg van landelijke regelgeving wordt gewijzigd wordt op dat moment een frictiekostenregeling vastgesteld door het algemeen bestuur. Daarin wordt rekening gehouden met kosten die zowel de deelnemers als de Omgevingsdienst Groningen in verband met die wijziging zullen moeten maken.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt de uitgangspunten voor het berekenen van frictiekosten vast. Gelijktijdig stelt het algemeen bestuur de procedure vast voor het afstoten van taken door de Omgevingsdienst Groningen en voor het niet meer afnemen van een takenpakket, anders dan het basistakenpakket, door een deelnemer. Bij het vaststellen van de uitgangspunten wordt rekening gehouden met het volgende:

    Indien een deelnemer geen taken meer wil afnemen als genoemd in de artikelen 5, 6, 7 en 8:

    • a.

      vindt in het kader van de in het tweede lid bedoelde afwikkeling van de financiële gevolgen daarvan een toewijzing van personeel aan deze deelnemer plaats;

    • b.

      is er een compensatie verschuldigd voor de overige rechten en verplichtingen, waarbij de hoogte van compensatie nader wordt bepaald door het algemeen bestuur;

  • 5.

    De hoeveelheid toe te wijzen personeel wordt bepaald op basis van de begroting over het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de taken niet meer worden afgenomen.

Artikel 37 Financiële verordening

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt een financiële verordening voor de Omgevingsdienst Groningen vast met betrekking tot de uitgangspunten voor het financiële beleid, de regels voor het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie en het beheer van de geldmiddelen, waarbij de Gemeentewet en de Provinciewet van overeenkomstige toepassing zijn.

  • 2.

    In de financiële verordening staan ook richtlijnen met betrekking tot de reserves en voorzieningen van de Omgevingsdienst Groningen en daarbij wordt een aan te houden noodzakelijk niveau van de algemene reserve, passend bij het risicoprofiel van de Omgevingsdienst Groningen, benoemd.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur kan bij de jaarrekening, begroting en begrotingswijzigingen voorstellen doen aan het algemeen bestuur met betrekking tot respectievelijk de dotatie in of onttrekking aan de reserves van de Omgevingsdienst Groningen naar de onderscheiden onderdelen.

Artikel 38 Verzekering

  • 1.

    Het dagelijks bestuur draagt zorg voor een verzekering van de risico’s verbonden aan het optreden van de Omgevingsdienst Groningen, het in dienst hebben van (tijdelijk) personeel en het beheer van eigendommen en gelden.

  • 2.

    De directeur van de Omgevingsdienst Groningen zorgt namens het dagelijks bestuur ervoor dat de in het eerste lid bedoelde verzekering bij voortduring in overeenstemming wordt gehouden met de samenstelling van het personeel, de individuele omstandigheden van de personeelsleden en het algemene loonpeil.

Artikel 39 Controle

  • 1.

    Het algemeen bestuur wijst een accountant aan die, met inachtneming van de in artikel 37 bedoelde verordening, belast is met de controle op het financieel beheer en de boekhouding van de Omgevingsdienst Groningen.

  • 2.

    De controle geschiedt tenminste eenmaal per kalenderjaar ten aanzien van de boekhouding in haar geheel.

  • 3.

    Van de controle wordt door de accountant een verslag gemaakt.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur zendt een exemplaar van het controleverslag terstond aan de deelnemers.

  • 5.

    De Omgevingsdienst Groningen verschaft aan hen, die, ingevolge het bepaalde in het eerste en tweede lid, tot het uitoefenen van controle of het instellen van een onderzoek bevoegd zijn, zo dikwijls als zij het vorderen, inzage van de kas, de boekhouding en de bescheiden en verstrekt desgewenst ook schriftelijk alle inlichtingen die door hen voor de uitoefening van hun taak nodig worden geacht.

Artikel 40 Treasurystatuut

Het algemeen bestuur stelt een treasurystatuut vast waarin onder meer geregeld is:

  • a.

    het aangaan van geldleningen en rekening-courantovereenkomsten;

  • b.

    met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.

HOOFDSTUK 6 OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 41 Geschillen

  • 1.

    Om geschillen te voorkomen wordt in alle gevallen waarin sprake is van verschil van inzicht omtrent de toepassing van deze regeling in de ruimste zin van het woord tussen een of meer deelnemers en/of tussen de Omgevingsdienst Groningen en een of meer deelnemers overleg gevoerd tussen alle betrokkenen. Indien uit dit overleg geen oplossing volgt, voeren de voorzitter van het algemeen bestuur en de directeur van de Omgevingsdienst Groningen daarover overleg. Indien dit overleg evenmin uitkomst biedt, wordt de procedure als bedoeld in de volgende leden van dit artikel gevolgd.

  • 2.

    Voordat over geschillen, omtrent de toepassing, in de ruimste zin, tussen besturen van de deelnemers of tussen besturen van een of meer deelnemers en het bestuur van de Omgevingsdienst Groningen, de beslissing van de burgerlijke rechter wordt ingeroepen, legt het algemeen bestuur het geschil voor aan een daartoe door deelnemers in te stellen geschillencommissie of een door de deelnemers aan te wijzen mediator.

  • 3.

    De geschillencommissie bestaat uit vertegenwoordigers, aangewezen door elk der bij het geschil betrokken partij, alsmede een door deze vertegenwoordigers aangewezen onafhankelijke voorzitter.

  • 4.

    De geschillencommissie of de aangewezen mediator hoort de bij het geschil betrokken besturen.

  • 5.

    De geschillencommissie brengt aan het algemeen bestuur bindend advies uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

Artikel 42 Toetreding

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan naar aanleiding van een verzoek tot toetreding een voorstel tot toetreding aan de deelnemers doen.

  • 2.

    Toetreding vindt plaats bij daartoe strekkende besluiten van de bevoegde bestuursorganen van tenminste twee derde van de deelnemers.

  • 3.

    Toetreding is mogelijk gedurende het gehele kalenderjaar.

  • 4.

    Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de toetreding en kan hieraan voorwaarden verbinden.

  • 5.

    De toetreding gaat in met ingang van een nader te bepalen datum, vastgesteld door het algemeen bestuur en het bestuursorgaan van de deelnemer.

Artikel 43 Uittreding

  • 1.

    Een deelnemer kan alleen uit de regeling treden, zodra daarvoor een wettelijke basis bestaat/of zodra de wettelijke verplichting tot deelname komt te vervallen.

  • 2.

    Uittreding geschiedt wanneer meer dan de helft van het aantal deelnemers instemt met de afwikkeling van de financiële en organisatorische gevolgen hiervan. Voor het berekenen van de gevolgen worden de uitgangspunten als bedoeld in artikel 36 vierde lid gehanteerd.

  • 3.

    Uittreden kan slechts plaatsvinden met ingang van 1 januari van het jaar, volgende op het jaar waarin de voor uittreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden.

Artikel 43a Uittredingsplan

  • 1.

    Het Algemeen bestuur stelt een uittredingsplan vast. Het uittredingsplan regelt de gevolgen van de uittreding.

  • 2.

    Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële -, juridische -, personele - en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 3.

    Het uittredingsplan bepaalt de systematiek voor berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 4.

    De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten bedoeld in artikel 36 en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt.

  • 5.

    Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig, te maken dan wel te dragen door de Omgevingsdienst Groningen, die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 6.

    De Omgevingsdienst Groningen brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.

  • 7.

    Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van die deelnemer.

  • 8.

    Het openbaar lichaam en de uittredende deelnemer zijn gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden.

Artikel 44 Gemeentelijke herindeling

In geval van een gemeentelijke herindeling treden de betreffende deelnemers en de Omgevingsdienst Groningen tijdig met elkaar in overleg over de gevolgen daarvan voor de afname van taken door de nieuwe fusiegemeente. Daarbij wordt in ieder geval gekeken naar de als gevolg van die herindeling mogelijk ontstane frictiekosten voor de Omgevingsdienst Groningen en/of de fusiegemeente als gevolg van een wijziging in de af te nemen pakketten als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 7 en 8. De regeling omtrent frictiekosten als bedoeld in artikel 36, vierde lid, is van toepassing.

Artikel 45 Onvoorziene gevallen

Het algemeen bestuur beslist in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

Artikel 46 Wijziging

  • 1.

    Wijziging van deze regeling kan geschieden op voorstel van het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur neemt over dit voorstel een besluit in een openbare vergadering waarin meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is en met een meerderheid van stemmen is besloten om het voorstel naar de deelnemers te sturen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt het voorstel tot wijziging met een toelichting aan Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders bieden aan de raden en provinciale staten de gelegenheid hun zienswijzen binnen 8 weken na ontvangst aan hen naar voren te brengen.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders gaan niet over tot het wijzigen van de regeling dan na verkregen toestemming van Provinciale Staten en de raden. Voor een wijziging van de regeling is een positief besluit van twee derde van de deelnemers vereist. Voor een wijziging van artikel 9 van de regeling is een unaniem besluit van alle deelnemers vereist.

  • 5.

    De toestemming, bedoeld in het vierde lid, kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 6.

    Deze regeling wijzigt niet als gevolg van een gemeentelijke herindeling. De leden van het algemeen en het dagelijks bestuur van de fusiegemeente krijgen als deelnemer in deze regeling één stem als bedoeld in artikel 10, vijftiende lid.

Artikel 47 Opheffing en liquidatie

  • 1.

    Deze regeling kan op voorstel van het algemeen bestuur worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van de betrokken Gedeputeerde Staten en Burgemeester en Wethouders, na toestemming van respectievelijk Provinciale Staten en de raden.

  • 2.

    Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan opgesteld na alle deelnemers te hebben geraadpleegd.

  • 3.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 5.

    Toewijzing van personeel aan de deelnemers vindt plaats bij besluit van het algemeen bestuur.

  • 6.

    Bij de ontbinding van de Omgevingsdienst Groningen in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft de Omgevingsdienst Groningen voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Artikel 48 Verzending

Het bestuur van de provincie Groningen zendt deze regeling, en de wijziging, verlenging of opheffing daarvan aan gedeputeerde staten van de provincie Groningen waarin de deelnemende gemeenten van de regeling zijn gelegen.

Artikel 49 Duur regeling

Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

Artikel 49a Evaluatie

  • 1.

    Het algemeen bestuur draagt zorg voor periodieke evaluatie van de regeling. Het stelt daartoe een evaluatieplan op.

  • 2.

    Ter uitvoering van het eerste lid nodigt het algemeen bestuur de raden en staten ten behoeve van de evaluatie eens in de vier jaar schriftelijk uit, binnen een door hem te bepalen termijn onderwerpen aan te dragen. De aangedragen onderwerpen worden opgenomen in het evaluatieplan.

  • 3.

    Indien geen onderwerpen worden aangedragen, dan wordt de evaluatie niettemin geacht te hebben plaatsgevonden.

Artikel 50 Inwerkingtreding en bekendmaking

  • 1.

    Gedeputeerde Staten van Groningen dragen zorg voor de bekendmaking van het besluit tot het vaststellen, wijzigen, verlengen of opheffen van de regeling. Bekendmaking vindt plaats in het Provinciaal Blad.

  • 2.

    De regeling treedt in werking tegelijk met de inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan wel, indien de Omgevingswet al in werking is getreden, met ingang van de eerste dag na bekendmaking. In de laatstgenoemde situatie werkt de regeling terug tot aan de eerste dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 51 Overgangsregeling

Deze regeling is tevens van toepassing op feitelijke situaties en besluiten die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling onder de toepassing van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Groningen zoals deze per 30 oktober 2021 van kracht was. De overgangsbepalingen krachtens de Wet algemene regels herindeling gaan voor op het overgangsrecht van deze regeling.

Artikel 52 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Groningen 2023.

Naar boven