Delegatieverordening leefomgeving Gelderland

Provinciale Staten van Gelderland

 

Gelezen de Statenbrief van Gedeputeerde Staten (Actualisatie provinciale regelingen) van 12 juli 2022 tot intrekking of wijziging van provinciale regelingen in verband met de a.s. inwerkingtreding van de Omgevingswet;

 

Gelet op de artikelen 145 en 152 van de Provinciewet en artikel 2.8 van de Omgevingswet;

 

Overwegende dat een actualisatie van de Algemene Delegatieverordening Gelderland 2003 noodzakelijk is in verband met:

  • 1°.

    de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • 2°.

    de intrekking van aan Gedeputeerde Staten in het inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard toegekende bevoegdheden (PS 2015-106).

Besluiten

 

  • I.

    De Algemene Delegatieverordening Gelderland 2003 in te trekken.

  • II.

    Vast te stellen de volgende regeling:

DELEGATIEVERORDENING LEEFOMGEVING GELDERLAND

 

Paragraaf 1 Delegatie aanpassingen omgevingsverordening van ondergeschikt belang

 

Artikel 1 (aanpassingen omgevingsverordening van ondergeschikt belang)

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot:

  • a.

    het herstellen van een kennelijke fout of verschrijving of het aanbrengen van een wijziging van redactionele aard in de Omgevingsverordening Gelderland;

  • b.

    het nader bepalen of wijzigen van de geometrische begrenzing van in de Omgevingsverordening Gelderland aangewezen gebieden en de digitale verbeelding daarvan.

Artikel 2 (herbegrenzing Gelders natuurnetwerk)

  • 1.

    Met betrekking tot de geometrische begrenzing van het Gelders natuurnetwerk is in ieder geval sprake van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, voor zover die begrenzing afwijkt van een op 17 oktober 2014 onherroepelijk bestemmingsplan.

  • 2.

    Met betrekking tot de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone oefenen Gedeputeerde Staten de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, alleen uit als de kwaliteit en oppervlakte daarvan niet achteruitgaan en de samenhang daarbinnen wordt behouden.

Artikel 3 (herbegrenzing beschermingsgebieden grondwater)

  • 1.

    Met betrekking tot de geometrische begrenzing van beschermingsgebieden grondwater oefenen Gedeputeerde Staten de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, alleen uit voor:

    • a.

      een wijziging op perceelsniveau;

    • b.

      het verkleinen of opheffen van een beschermingsgebied bij gehele of gedeeltelijke sluiting van een drinkwaterwinning;

    • c.

      het vergroten van een beschermingsgebied als gevolg van uitbreiding van de vergunde capaciteit van een drinkwaterwinning met maximaal één miljoen kubieke meter grondwater.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten stellen de eigenaren en gebruikers van gronden binnen het beschermingsgebied grondwater in de gelegenheid om hun zienswijze naar voren te brengen over een grenswijziging.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten stellen het drinkwaterbedrijf in de gelegenheid om advies uit te brengen over een grenswijziging.

     

Paragraaf 2 Delegatie overige bevoegdheden Omgevingsverordening Gelderland

 

Artikel 4 (delegatie bevoegdheden omgevingsverordening: formulieren)

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot het vaststellen van formulieren voor het indienen van een aanvraag of een melding of andere stukken in het kader van de uitvoering van de Omgevingsverordening Gelderland.

Artikel 5 (delegatie bevoegdheden omgevingsverordening: afwegingsruimte)

  • 1.

    Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot:

    • a.

      het stellen van tijdelijke maatwerkregels in afwijking van algemene regels voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.5 van de omgevingsverordening;

    • b.

      het stellen van regels over een experiment als bedoeld in artikel 1.8 van de Omgevingsverordening Gelderland.

  • 2.

    Artikel 1.9 van de Omgevingsverordening Gelderland is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 (delegatie bevoegdheden Omgevingsverordening Gelderland: natuur)

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot:

  • a.

    het stellen van een maatwerkregel over sluiting van de jacht op wildsoorten bij bijzondere weersomstandigheden als bedoeld in artikel 11.69 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    het wijzigen van de termijn voor herziening van het faunabeheerplan, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland;

  • c.

    het concretiseren van de oppervlakte aan fysieke natuurcompensatie als bedoeld in artikel 5.12, onder a, sub 4, van de Omgevingsverordening Gelderland;

  • d.

    het wijzigen van de bijlage Compensatiepool Gelders natuurnetwerk, bedoeld in artikel 5.13, onder c, en in artikel 5.13a, onder b, van de Omgevingsverordening Gelderland;

  • e.

    het concretiseren van de vergoeding voor het gebruik van de compensatiepool als bedoeld in artikel 5.13, onder c, van de Omgevingsverordening Gelderland;

  • f.

    het stellen van nadere instructieregels over versterking bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als bedoeld in artikel 5.19, tweede lid;

  • g.

    het aanwijzen van soorten en gebieden met betrekking tot de tegemoetkoming van faunaschade als bedoeld in artikel 7.30, tweede lid, van de Omgevingsverordening Gelderland.

Artikel 7 (delegatie bevoegdheden Omgevingsverordening Gelderland: water)

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot:

  • a.

    het vaststellen van het vaarwegprofiel, bedoeld in artikel 2.8 van de Omgevingsverordening Gelderland, voor de in artikel 2.7 van die verordening genoemde vaarweg en gedeelten van vaarwegen. Bij deze vaststelling betrekken Gedeputeerde Staten de door Rijkswaterstaat gepubliceerde aanwijzingen voor het ontwerp van vaarwegen voor de binnenvaart;

  • b.

    het op verzoek van het dagelijks bestuur van een waterschap wijzigen van de termijn of het tijdstip voor het voldoen aan omgevingswaarden, bedoeld in artikel 3.15a, onderdeel a, van de Omgevingsverordening Gelderland;

  • c.

    het op verzoek van het dagelijks bestuur van een waterschap verlenen van vrijstelling voor de omgevingswaarden wateroverlast als bedoeld in artikel 3.15a, onderdeel b, van de Omgevingsverordening Gelderland;

  • d.

    het verlenen van uitstel voor de herziening van een peilbesluit als bedoeld in artikel 6.13 van de Omgevingsverordening Gelderland;

  • e.

    het wijzigen van de termijn voor verslaglegging, bedoeld in de artikelen 8.3, vijfde lid, en 8.5, vierde lid.

Artikel 8 (vaststellen delen van de omgevingsverordening: provinciale wegen)

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd tot:

  • a.

    het stellen van maatwerkregels over vergunningvrije beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een provinciale weg als bedoeld in artikel 4.55, vierde lid, van de Omgevingsverordening Gelderland;

  • b.

    het stellen van beoordelingsregels voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg.

Artikel 9 (voorbehoud wegens actualisatie omgevingsverordening)

De in deze verordening gedelegeerde bevoegdheden tot het vaststellen van delen van de omgevingsverordening kunnen door Provinciale Staten zelf worden uitgeoefend als een voorstel daartoe deel uitmaakt van een regulier actualisatieplan tot wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland.

Artikel 10 (citeertitel en inwerkingtreding)

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Delegatieverordening leefomgeving Gelderland.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt, met uitzondering van paragraaf 1, die in werking treedt op het tijdstip dat artikel 2.22, tweede lid, van de Omgevingswet komt te vervallen.

Provinciale Staten van Gelderland

voorzitter

griffier

Toelichting

Paragraaf 1 Aanpassingen van ondergeschikte aard

 

Gangbaar is dat bepaalde (regelgevende e/o andere) bevoegdheden van ondergeschikte aard door het algemeen bestuur van de provincie (Provinciale Staten) worden gedelegeerd aan het dagelijks bestuur van de provincie (Gedeputeerde Staten). De Memorie van Toelichting bij (artikel 2.22 van) de Omgevingswet (hierna: MvT Ow) noemt de volgende voorbeelden (“Nagenoeg alle provinciale verordeningen kennen namelijk de bevoegdheid voor gedeputeerde staten om”):

  • a.

    aanpassingen van ondergeschikt belang of technische aanpassingen aan te brengen in de begrenzing/geometrische plaatsbepaling van de werkingssfeer van bepaalde regels uit de verordening;

  • b.

    een bepaald gebied te begrenzen in overeenstemming met de voor die begrenzing in de verordening gegeven regels;

  • c.

    een reguliere bevoegdheid tot herbegrenzing van bijvoorbeeld de ecologische hoofdstructuur in verband met kleinschalige ontwikkelingen;

  • d.

    het vaststellen van diverse formulieren of de vorm en inhoud van rapportage-verplichtingen, en

  • e.

    het vaststellen van regels voor de beoordeling van het voldoen aan bij de verordening gestelde normen.

    [Kamerstukken II, 2013/14, 33 962, nr. 3, pag. 424]

Paragraaf 1 bevat bevoegdheden, die overeenkomen met de hierboven genoemde voorbeelden. Van

dit rijtje is alleen de delegatie van de onder c bedoelde bevoegdheid expliciet getoetst door de bestuursrechter. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de aard van deze bevoegdheid zich niet verzet tegen delegatie aan het college van gedeputeerde staten. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:44.

 

In deze paragraaf wordt ook aangegeven binnen welke grenzen, onder welke voorwaarden of op welke wijze aan deze bevoegdheden uitvoering moet worden gegeven bij de toepassing op de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk (artikel 2) en van de beschermingsgebieden grondwater (artikel 3).

 

Artikel 1 (delegatie bevoegdheden Omgevingsverordening Gelderland: algemeen)

 

Onderdeel a

Dit onderdeel sluit aan bij delegatie van een correctiebevoegdheid aan Gedeputeerde Staten bij de eerste vaststelling van de omgevingsverordening (PS2014-51):

  • “(aan) Gedeputeerde Staten de bevoegdheid te verlenen om kennelijke onjuistheden of wijzigingen van geringe aard in de tekst en de kaarten die bij de Omgevingsverordening horen en de digitale verbeelding daarvan, te corrigeren en aan te brengen.”

De formulering is aangepast aan artikel 16.24, tweede lid, van de Omgevingswet. In dat artikellid is bepaald dat bij ‘een wijziging die alleen ziet op het herstel van een kennelijke verschrijving’ afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing kan worden gelaten. In de Memorie van Toelichting bij de Invoeringswet Omgevingswet wordt de term ‘kennelijke verschrijving’ als volgt uitgelegd:

  • “Bij een kennelijke verschrijving moet worden gedacht aan een kennelijke fout in de beschrijving van het besluit of op de bijbehorende kaarten. Het gaat hierbij alleen om gevallen, waarbij voor iedereen duidelijk is dat er in het besluit of op bij dat besluit behorende kaart een onbedoelde fout is geslopen. Wijzigingen die voortkomen uit nieuwe (beleidsmatige) inzichten vallen hier dus uitdrukkelijk niet onder. (…) Een bestuursorgaan zal bijvoorbeeld om redenen van snelheid van besluitvorming en beperking van bestuurslasten kunnen kiezen voor het toepassen van deze uitzonderingsmogelijkheid.” [Kamerstukken II, 2017/18, 34 986, nr. 3, pag. 261]

De term ‘kennelijke verschrijving’ sluit niet goed aan bij de wijzigingsbevoegdheid voor een kennelijke fout op een bijbehorende kaart. Om die reden is in de formulering van het a-criterium de term ‘kennelijke fout’ toegevoegd.

 

Onderdeel b

Dit onderdeel bevat een aanvulling van de bevoegdheid om de begrenzing van een kaart te corrigeren een bevoegdheid die valt onder het criterium ‘kennelijke fout’ in onderdeel a.

Bij toepassing van het b-criterium gaat het ook om kleine wijzigingen, maar niet om de reden dat de huidige geometrische begrenzing fout of niet adequaat zou zijn. Dergelijke wijzigingen vinden plaats bijvoorbeeld om (via een kleine kaartcorrectie) medewerking te kunnen verlenen aan een lokale ruimtelijke ontwikkeling of functiewijziging op verzoek van een initiatiefnemer e/o het gemeentebestuur.

 

Artikel 2 (herbegrenzing Gelders natuurnetwerk)

De toepassing van artikel 1 bij specifiek de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk wordt in dit artikel verduidelijkt en begrensd. Artikel 2 is ontleend aan artikel 2.54a van de Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerde versie 1 februari 2022).

 

Eerste lid

Allereerst wordt verduidelijk wat in elk geval als een ‘kennelijke fout’ bij de geometrische begrenzing wordt beschouwd. Als zo’n fout geldt een geometrische begrenzing die afwijkt van een op 17 oktober 2014 onherroepelijk bestemmingsplan. Als in zo’n bestemmingsplan bestemmingen zijn opgenomen die strijdig zijn met de (grofmaziger) begrenzing van het Gelders natuurnetwerk, dan wordt die begrenzing aangepast aan de bestaande bestemmingen. Op deze wijze wordt het eerbiedigende overgangsrecht uit de Omgevingsverordening Gelderland gecontinueerd.

 

Tweede lid

Deze beperking van de bevoegdheid om de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk te wijzigen (herbegrenzen) sluit aan bij formulering van de instructieregel voor de omgevingsverordening in artikel 7.8 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Aanpassing van de begrenzing is alleen mogelijk, voor zover:

  • -

    de (kern)kwaliteit(en) en de oppervlakte van het Gelders natuurnetwerk niet achteruitgaan, en

  • -

    de samenhang binnen het Gelders natuurnetwerk wordt behouden.

Het criterium ‘niet achteruitgaan’ betekent dat feitelijk – en dus niet op de kaart – het Gelderse natuurnetwerk niet achteruit mag gaan. Dus als bijvoorbeeld de grens van het Gelders natuurnetwerk op de kaart over een bewoond perceel loopt, dan kan zo’n kennelijke fout worden gecorrigeerd. ‘Op papier’ (op de digitale viewer) gaat er dan een snipper van het natuurnetwerk verloren, feitelijk niet.

 

Artikel 3 (herbegrenzing beschermingsgebieden grondwater )

 

De toepassing van artikel 1 bij specifiek de begrenzing van beschermingsgebieden grondwater wordt in dit artikel begrensd. Ook wordt aangegeven op welke wijze aan die bevoegdheid door Gedeputeerde Staten uitvoering moet worden gegeven.

Deze voorwaarden waaronder van de wijzigingsbevoegdheid (herbegrenzing) bij de grondwaterbeschermingsgebieden gebruik mag worden gemaakt, zijn ontleend aan artikel 3.4 van de Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerde versie 1 februari 2022).

De term ‘beschermingsgebieden grondwater’ ziet op:

  • -

    het waterwingebied,

  • -

    het grondwaterbeschermingsgebied,

  • -

    de koude-warmte-opslagvrije zone,

  • -

    de boringsvrije zone,

  • -

    het intrekgebied en

  • -

    het drinkwaterreserveringsgebied.

De bevoegdheid tot herbegrenzing is beperkt tot een aantal type wijzigingen die of nauwelijks van invloed zijn op de directe leefomgeving of het sluitstuk vormen van besluitvorming door het drinkwaterwinbedrijf (verkleinen, opheffen of beperkt uitbreiden van de drinkwaterwinning ter plaatse).

 

Paragraaf 2 Delegatie overige bevoegdheden Omgevingsverordening Gelderland

 

Deze paragraaf bevat andere gedelegeerde bevoegdheden, die ook al vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet door Provinciale Staten waren gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten.

 

Artikel 4 (delegatie bevoegdheden omgevingsverordening: formulieren)

 

Dit artikel bevat de bevoegdheid voor Gedeputeerde Staten om (de inhoud van) diverse formulieren vast te stellen, die van belang zijn voor een goede uitvoering van de Omgevingsverordening Gelderland. Deze digitale formulieren worden gebruikt om:

  • -

    een aanvraag in te dienen voor een omgevingsvergunning,

  • -

    een aanvraag in te dienen voor een maatwerkvoorschrift,

  • -

    voor een melding of

  • -

    voor het indienen een ander document (bijvoorbeeld een verzoek om tegemoetkoming bij faunaschade).

Delegatie van deze bevoegdheid sluit aan bij het hierboven genoemde voorbeeld onder d: het vaststellen van diverse formulieren.

 

Artikel 5 (delegatie bevoegdheden omgevingsverordening: afwegingsruimte)

 

Afdeling 1.3 van de Omgevingsverordening Gelderland bevat afwegingsruimte, waarmee verschillende mogelijkheden worden geboden om af te wijken van regels in de Omgevingsverordening Gelderland:

 

Afwijk- of maatwerkmogelijkheid

Artikel

maatwerkvoorschrift in afwijking van regels over activiteiten

1.4

tijdelijke maatwerkregels in afwijking van algemene regels voor activiteiten

1.5

ontheffing van een instructieregel

1.6

afwijking van een instructieregel voor het omgevingsplan om een zwaarwegend belang

1.7

experimenteerbepaling

1.8

 

Voor enkele van deze mogelijkheden geldt dat zodra de omgevingsverordening dat juridische instrument in het leven roept Gedeputeerde Staten krachtens de Omgevingswet automatisch voor de toepassing daarvan bevoegd gezag zijn. Dit geldt bij de maatwerkvoorschriften (artikel 1.4) en bij de ontheffing (artikel 1.6). En ook bij de toepassing van door van deze afwijkruimte door het gemeentebestuur bij de vaststelling of wijziging van een omgevingsplan (artikel 1.7): aan Gedeputeerde Staten komen de bevoegdheden toe om daartegen een zienswijze in te dienen, een reactieve interventie te plegen of beroep in te stellen.

Alleen bij de twee resterende afwijkbevoegdheden - het stellen van tijdelijke maatwerkregels (artikel 1.5) en van regels over een experiment (artikel 1.8) is delegatie aan Gedeputeerde Staten nodig om ervoor te zorgen dat zij deze afwijk- of maatwerkbevoegdheden na inwerkingtreding van de Omgevingswet kunnen (blijven) uitoefenen.

Voor de uitoefening van deze bevoegdheden geldt een wensen- en bedenkingenprocedure, ongeacht of die bevoegdheid volgt uit de Omgevingswet en omgevingsverordening of uit deze delegatieverordening. In het tweede lid wordt daarom artikel 1.9 van de Omgevingsverordening Gelderland van overeenkomstige toepassing verklaard.

 

Artikel 6 (delegatie bevoegdheden Omgevingsverordening Gelderland: natuur)

 

Bij het provinciebestuur liggen taken op het gebied van natuur (artikel 2.18, eerste lid, onder g, van de Omgevingswet). De Omgevingsverordening Gelderland bevat meerdere bevoegdheden en instrumenten om aan die taken invulling en uitvoering te kunnen geven. Een aantal daarvan is gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten, in het verlengde van de bevoegdheidsverdeling die gold vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

 

Onderdeel a

Eén van de natuurtaken die bij Gedeputeerde Staten liggen, betreft het faunabeheer. In dat kader is een maatwerkregel-bevoegdheid opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Concreet betreft het de bevoegdheid om de jacht op wildsoorten te sluiten, ‘zolang bijzondere weersomstandigheden dat noodzakelijk maken’ (artikel 11.69 van dit besluit; voorheen artikel 3.22, vierde lid, van de Wet natuurbescherming). Anders dan in de Wet natuurbescherming wordt deze bevoegdheid niet rechtstreeks bij Gedeputeerde Staten neergelegd. De maatwerkregelbevoegdheid ligt, ook gelet op artikel 4.6 van de Omgevingswet, in beginsel bij Provinciale Staten. Continuering van de bestaande uitvoeringspraktijk vergt dus delegatie. De aard van de bevoegdheid leent zich daar ook voor: het tijdig kunnen inspelen op extreme weersomstandigheden vergt dat een dergelijke sluiting met grote spoed moet kunnen worden opgelegd en worden verlengd of opgeheven.

 

Onderdeel b

In het kader van de faunabeheertaak bepaalt de Omgevingswet dat Gedeputeerde Staten een faunabeheerplan goedkeuren (artikel 8.1). Een faunabeheerplan heeft een levensduur of looptijd van zes jaar. Op verzoek van de Faunabeheereenheid Gelderland kan die termijn worden verlengd. Aangezien de goedkeuringsbevoegdheid bij Gedeputeerde Staten berust, is ervoor gekozen deze verlengingsbevoegheid ook over te laten aan Gedeputeerde Staten.

Met het beperken van de delegatie tot deze ene specifieke bevoegdheid, is het stellen van alle overige maatwerkregels voor de faunabeheertaak binnen het kader van het Besluit activiteiten leefomgeving voorbehouden aan Provinciale Staten.

 

Onderdelen c en e

In deze beide onderdelen wordt een bevoegdheid aan Gedeputeerde Staten gedelegeerd om in voorkomende gevallen de voor zo’n activiteit of ontwikkeling vereiste compensatie te concretiseren. Het gaat hier om (ad hoc, casuïstisch) maatwerk, waarvoor geen algemene rekenregels kunnen worden gesteld.

 

Onderdeel d

Dit onderdeel is ingevoegd bij de wijzigingen in de Omgevingsverordening Gelderland over compensatiepool op 15 november 2023 (PS2023-913). Hiermee kunnen Gedeputeerde Staten de bijlage waarin de compensatiegronden staan aanpassen wanneer nodig.

 

Onderdeel f

Dit onderdeel continueert de gedelegeerde bevoegdheid om nadere instructieregels te stellen over de vereiste versterking bij een ruimtelijke ontwikkeling binnen de Groene ontwikkelingszone. Deze regels geven invulling aan het abstracte criterium ‘per saldo en naar rato van de ingreep versterken van de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen’. De regels zijn in de bijlage Versterking Groene ontwikkelingszone bij de omgevingsverordening opgenomen.

 

Onderdeel g

Tenslotte wordt aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid gedelegeerd om gebieden aan te wijzen, waarbinnen een afwijkend regiem geldt voor de afwikkeling van faunaschade. Binnen de aangewezen gebieden hoeft voor een tegemoetkoming voor bepaalde soorten van faunaschade geen aanvraag te worden ingediend. De (thans) aangewezen gebieden zijn de rustgebieden voor winterganzen (Provinciaal blad 2016, 814) en het gebied ‘Staverden Leuvenum’ (gebied Edelhertenregeling, Provinciaal blad 2019, 2231).

 

Artikel 7 (uitvoering van de Omgevingsverordening Gelderland: water)

 

Onderdeel a

Dit onderdeel houdt verband met het beheer van vaarwegen. In de omgevingsverordening is door Provinciale Staten het beheer van verschillende regionale vaarwegen toebedeeld aan verschillende vaarwegbeheerders: Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het waterschap Rivierenland en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk (afdeling 2.3). Tot die beheerstaak behoort het onderhoud van de vaarweg ‘met inachtneming van het vastgestelde vaarwegprofiel’, aldus artikel 2.8 van de omgevingsverordening. De vaststelling van het vaarwegprofiel wordt gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten. Bij deze vaststelling worden de door Rijkswaterstaat gepubliceerde aanwijzingen voor het ontwerp van vaarwegen voor de binnenvaart betrokken. Deze richtlijnen, waaraan alle vaarwegbeheerder zich hebben gecommitteerd, bevatten ook voorschriften over het vaarwegprofiel, gelet op het belang bij het verzekeren van een vlotte en veilige vaart.

 

Onderdeel b

Dit onderdeel houdt verband met de (verplichte) omgevingswaarden voor watersystemen die in de omgevingsverordening krachtens artikel 2.13 van de Omgevingswet zijn opgenomen (afdeling 3.2 van de omgevingsverordening). Concreet gaat het om een ‘omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen’ en een ‘omgevingswaarde wateroverlast regionale wateren’. Bij de vaststelling van een omgevingswaarde kan een termijn worden gesteld, waarbinnen aan de gestelde omgevingswaarde door het waterschap moet worden voldaan (artikel 2.10, tweede lid, van de Omgevingswet). Voor deze verplichte omgevingswaarden zijn in afdeling 3.2 van de omgevingsverordening termijnen opgenomen, met de mogelijkheid om daarvan op verzoek van het dagelijks bestuur van een waterschap af te kunnen wijken (maatwerk). In de toelichting bij de omgevingsverordening worden de volgende redenen genoemd voor aanpassing van een termijn: “problemen bij grondverwerving, andere wettelijke verplichtingen (bijvoorbeeld vanuit natuurwetgeving) of omdat er (nog) geen ruimtelijke maatregelen zijn getroffen om extra bergingscapaciteit te maken.”

Op een verzoek om wijziging van zo’n termijn wordt beslist door Gedeputeerde Staten. Een aanpassing van een termijn vergt tevens een wijziging (door Gedeputeerde Staten) van het desbetreffende artikel, waarin die termijn bepaald is.

 

Onderdeel c

In dit onderdeel wordt aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid gedelegeerd om op (een met een gebiedsanalyse onderbouwd) verzoek van het dagelijks bestuur van een waterschap vrijstelling te verlenen van de ‘omgevingwaarde wateroverlast regionale wateren’ (voldoende bergings- en afvoercapaciteit). In afdeling 3.2 van de Omgevingsverordening Gelderland zijn de locaties bepaald waarop deze omgevingswaarden van toepassing zijn (artikel 2.10, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet). Een uitzondering kan worden gemaakt voor een gebied van beperkte omvang (maximaal 100 hectare), waarvoor het (financieel) niet doelmatig is om maatregelen te treffen voor een toereikende bergings- of afvoercapaciteit.

Een voorbeeld hiervan is het besluit van 25 juni 2019 (2019-005226), waarbij voor de polder Oosterwolde in de gemeente Oldebroek na een gebiedsproces met de bewoners van die polder aan het waterschap is toegestaan dat er geen maatregelen hoeven te worden genomen om te voldoen aan de gestelde norm (in het nieuwe jargon van de Omgevingswet: omgevingswaarde).

 

Onderdeel d

Dit onderdeel hangt samen met de herzieningstermijn van tien jaar voor peilbesluiten. Deze gangbare termijn kan op verzoek van het dagelijks bestuur van een waterschap eenmaal met vijf jaar worden verlengd door Gedeputeerde Staten.

Aanleiding voor verlenging van de tienjaarstermijn kan zijn dat er binnen een peilgebied een ontwikkeling plaatsvindt die van invloed is op de waterstanden, bijvoorbeeld de aanleg en inrichting van een hoogwatergeul of de vaststelling van een nieuw natuurbeheerplan. Met een verlengde termijn krijgt het waterschap meer tijd voor het nemen van een peilbesluit, zodat rekening kan worden gehouden met de invloed van zo’n nieuwe ontwikkeling.

 

Onderdeel e

In dit onderdeel wordt aan Gedeputeerde Staten de bevoegdheid gedelegeerd om de in de omgevingsverordening gestelde termijnen voor verslaglegging op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap te wijzigen. Dit betreft het twaalfjaarlijkse verslag over de omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen en het tweejaarlijkse verslag over de omgevingswaarden wateroverlast regionale wateren.

Een voorbeeld is het recente verzoek van waterschap Rivierenland voor enig uitstel van de verslaglegging over de keringen langs de afgedamde Maas. Bij de toetsing van die waterkeringen wordt het waterschap zo de mogelijkheid geboden om aan te sluiten bij een aanpak die door het waterschap is afgestemd met de provincie Noord-Brabant.

 

Artikel 8 (vaststellen delen van de omgevingsverordening: provinciale wegen)

 

Het vaststellen van de omgevingsverordening, m.a.w. de verordenende of regelgevende bevoegdheid, ligt in eerste instantie bij Provinciale Staten (artikel 2.6 van de Omgevingswet).

Die bevoegdheid kan – althans voor delen van de omgevingsverordening – gedelegeerd worden aan Gedeputeerde Staten (artikel 2.8 van de Omgevingswet). In dit artikel wordt van die mogelijkheid gebruik gemaakt met betrekking op activiteiten binnen het beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg, dit in aansluiting op:

  • -

    de (voormalige) Wegenverordening Gelderland 2010;

  • -

    de (voormalige) Nadere regels Wegenverordening Gelderland 2010, en

  • -

    artikel 5.20 van de Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerde versie 1 februari 2022).

Concreet gaat het om de volgende paragrafen van de Omgevingsverordening Gelderland:

 

Paragraaf 4.6.3

Maatwerkregels kabels en leidingen

Paragraaf 4.6.4

Maatwerkregels plaatsen gedenkteken

Paragraaf 7.2.6

Beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning:

beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg

 

Onderdeel a

Dit onderdeel ziet op het stellen van maatwerkregels over vergunningvrije beperkingengebied-activiteiten met betrekking tot een provinciale weg. Die maatwerkregels, waarbij in plaats van een vergunningplicht een meldingsplicht geldt, zien op twee activiteiten: het leggen van kabels en leidingen met een openbare functie (paragraaf 4.6.3 van de Omgevingsverordening Gelderland) en het plaatsen van een monument ter herinnering aan een verkeersongeval met dodelijke afloop (paragraaf 4.6.4 van de Omgevingsverordening Gelderland). Delegatie van deze verordenende bevoegdheid sluit aan bij de vanouds bij Gedeputeerde Staten berustende rol als bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen (en dus het stellen van voorschriften) voor allerlei handelingen op of nabij de provinciale weg. Die maatwerkregels komen overeen met de voorheen voorgeschreven (veelal gestandaardiseerde) vergunningsvoorschriften.

 

Onderdeel b

Dit onderdeel ziet op het stellen van beoordelingsregels over vergunningplichtige beperkingen-gebiedactiviteiten met betrekking tot een provinciale weg. Vanouds stellen Gedeputeerde Staten deze beoordelingsregels zelf vast (artikelen 2.2, derde lid, en 2.3, derde lid, van de Wegenverordening Gelderland 2010): “Gedeputeerde Staten stellen bij nadere regels de criteria voor het verlenen van de (…) vergunning.”

 

Artikel 9 (voorbehoud wegens actualisatie omgevingsverordening)

 

De consequentie van delegatie is dat Provinciale Staten de gedelegeerde bevoegdheden niet meer zelf kunnen uitoefenen (artikel 10:17 van de Algemene wet bestuursrecht). Deze consequentie kan bij de reguliere, vrijwel jaarlijkse, actualisatie van de Omgevingsverordening Gelderland aanleiding geven tot de vraag welke van beide bestuursorganen (Gedeputeerde Staten of Provinciale Staten) bevoegd is voor vaststelling of wijziging van welke onderdelen van die verordening. Om die onduidelijkheid te voorkomen, is als voorbehoud opgenomen dat Provinciale Staten – ongeacht de delegatie van enkele regelgevende bevoegdheden aan Gedeputeerde Staten – bij een reguliere actualisatie van de omgevingsverordening voor alle in een actualisatieplan voorgestelde wijzigingen bevoegd blijft.

 

Artikel 10 (citeertitel en inwerkingtreding)

 

Dit artikel bevat een tweetal (gangbare) slotbepalingen. Allereerst een citeertitel (lid 1). Vervolgens een inwerkingtredingsbepaling (lid 2).

Het tweede lid bevat voor paragraaf 1 een uitzondering op de inwerkingtreding op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt. Deze uitzondering heeft te maken met artikel 2.22, tweede lid, van de Omgevingswet. In die bepaling is de bevoegdheid tot het vaststellen van sommige ‘delen van de omgevingsverordening’ rechtstreeks aan Gedeputeerde Staten toebedeeld:

 

  • “2. In plaats van provinciale staten kunnen gedeputeerde staten in de omgevingsverordening regels stellen over:

  • a. de geometrische begrenzing van locaties of concretisering van de uitoefening van een taak of bevoegdheid waarop de regel ziet, of

  • b. uitvoeringstechnische, administratieve en meet- of rekenvoorschriften.”

De wetgever heeft deze bepaling opgenomen om de gangbare uitvoeringspraktijk te continueren: “Het tweede lid sluit aan bij de huidige regelingen in de Wro, Waterwet en Wet milieubeheer en bij de huidige praktijk”, aldus de MvT Ow (Kamerstukken II, 2013/14, 33 962, nr. 3, pag. 424). Deze attributie (toedeling van regelgevende bevoegdheden) aan Gedeputeerde Staten blijkt bij nader inzien enigszins op gespannen voet te staan met de beginselen van decentralisatie en subsidiariteit (artikel 2.3 van de Omgevingswet) en met de aan Provinciale Staten toegekende delegatiebevoegdheid (in artikel 2.8 van de Omgevingswet). Artikel 2.22, tweede lid, zal om die redenen bij de eerste wijziging van de Omgevingswet (de ‘Verzamelwet Omgevingswet’) worden geschrapt uit de Omgevingswet.

 

Het artikellid treedt als onderdeel van de Omgevingswet wel eerst in werking. De formulering van de door de wetgever conform ‘de gangbare uitvoeringspraktijk’ aan gedeputeerde staten geattribueerde bevoegdheden is algemeen en vaag (bijvoorbeeld: ‘concretisering’, ‘uitvoeringstechnische’ of ‘administratieve’ voorschriften). Door deze formulering moet worden aangenomen dat paragraaf 2.1 deze qua inhoud, reikwijdte en strekking volledig overlapt met de inhoud, reikwijdte en strekking van artikel 2.22, tweede lid, van de Omgevingswet. Paragraaf 2.1 kan dus eerst in werking treden als het tweede lid van artikel 2.22 vervalt.

 

Naar boven