Actualisatie GS-regelingen ivm de a.s. inwerkingtreding van de Omgevingswet (01-01-2024)

Gedeputeerde Staten van Gelderland

 

Gelet op artikel 158 van de Provinciewet, artikel 4:81 en afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Overwegende dat in verband met de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de krachtens die wet vastgestelde wet- en regelgeving per 1 januari 2024 het noodzakelijk is om bestaande regelgeving, die door Gedeputeerde Staten van Gelderland in het verleden is vastgesteld, te actualiseren en aan te passen aan de terminologie en het stelsel van deze nieuwe wet- en regelgeving;

 

BESLUIT:

 

I. De volgende regelingen in te trekken:

 

  • a.

    de Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017;

  • b.

    de Beleidsregels toedeling ontwikkelingsruimte Programma Aanpak Stikstof Gelderland;

  • c.

    de Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade Gelderland;

  • d.

    de Beleidsregels omgevingsveiligheid provincie Gelderland;

  • e.

    de Beleidsregels procedure besluitvorming Wet natuurbescherming Gelderland;

  • f.

    de Nadere regels werkzaamheden en gebruik van wegen in beheer bij de provincie Gelderland;

  • g.

    de Regels versterking Groene ontwikkelingszone;

  • h.

    de Uitgangspunten voor eventuele schadevergoeding bij het verleggen van kabels en leidingen bij reconstructies van provinciale wegen;

  • i.

    de Beleidsregels uitvoering herstructurering glastuinbouw en paddenstoelenteelt Bommelerwaard 2015;

  • j.

    de Uitvoeringsbesluit Gelderse regionale waterkeringen waterschap Rivierenland 2017;

  • k.

    de Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen waterschap Rijn en IJssel 2017;

  • l.

    de Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen waterschap Vallei en Veluwe 2015;

  • m.

    de Uitvoeringsregels Wet natuurbescherming Gelderland 2018;

  • n.

    de Voorschriften toetsen op veiligheid en leidraden voor het ontwerpen en verbeteren van regionale waterkeringen waterschap Rijn en IJssel 2016;

  • o.

    de Voorschriften toetsen op veiligheid en leidraden voor het ontwerpen en verbeteren van regionale waterkeringen waterschap Rivierenland 2016; en

  • p.

    de Voorschriften toetsen op veiligheid en leidraden voor het ontwerpen en verbeteren van regionale waterkeringen waterschap Vallei en Veluwe 2016.

II. De volgende regelingen vast te stellen:

  • a.

    de Beleidsregel bestuurlijke boete Seveso-inrichtingen provincie Gelderland, zoals opgenomen in bijlage I bij dit besluit;

  • b.

    de Beleidsregel geur voor milieubelastende activiteiten niet-veehouderijen Gelderland 2024, zoals opgenomen in bijlage II bij dit besluit;

  • c.

    als beleidsregel in de zin van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht: de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht, zoals weergegeven in bijlage III bij dit besluit;

  • d.

    de Beleidsregel nadeelcompensatie infrastructurele maatregelen en aanpassen kabels en leidingen Gelderland, zoals opgenomen in bijlage IV bij dit besluit;

  • e.

    de Beleidsregel faunaschade Gelderland 2024, zoals opgenomen in bijlage V bij dit besluit;

  • f.

    de Beleidsregel soortenbescherming Gelderland, zoals opgenomen in bijlage VI bij dit besluit.

III. De volgende regelingen te wijzigen:

 

A

 

Hoofdstuk III van het Algemeen reglement mandaat Gelderland 2009 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Artikel 15, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      In de aanhef wordt na “De algemeen directeur is” ingevoegd: in ieder geval.

    • b.

      In onderdeel b wordt “natuurlijke of rechtspersonen” vervangen door: bestuursorganen, natuurlijke of rechtspersonen.

    • c.

      In onderdeel d wordt “natuurlijke en rechtspersonen” vervangen door: bestuursorganen, natuurlijke en rechtspersonen.

    • e.

      In onderdeel f wordt voor “het buiten behandeling laten” ingevoegd: het aanhouden of;

    • f.

      Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, worden vijf onderdelen toegevoegd, luidende:

      • i.

        aan de aanvrager een dreigende termijnoverschrijding mee te delen;

      • j.

        de voor een besluit geldende beslistermijn te verlengen of op te schorten;

      • k.

        het toepassing te geven aan de doorzendplicht, bedoeld in artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht;

      • l.

        het afwijzen van een aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

      • m.

        het buiten toepassing laten van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    Artikel 16 komt te luiden:

  • Artikel 16 Uitvoering van wettelijke taken

  • De algemeen directeur is bevoegd tot het uitvoeren van de volgende wettelijke taken en verplichtingen:

    • a.

      beheer en onderhoud;

    • b.

      het verzamelen, beheren en registreren van gegevens;

    • c.

      het verstrekken van informatie; en

    • d.

      rapportages, verslaglegging en monitoring.

  • 3.

    Het opschrift van paragraaf II komt te luiden: Paragraaf II Subsidiebesluiten.

  • 4.

    Na artikel 17 wordt een paragraafopschrift ingevoegd, luidende:

  • Paragraaf III Besluiten Omgevingswet, omgevingsverordening en verkeersregelgeving

  • 5.

    Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      Het opschrift van artikel 18 komt te luiden:

    • Omgevingsvergunning, maatwerkvoorschrift, melding en verkeersontheffing.

    • b.

      Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

      • 1°.

        In de aanhef vervalt: in verband met vergunningverlening.

      • 2°.

        In de onderdelen a en b wordt “om vergunning” vervangen door: om een omgevingsvergunning.

      • 3°.

        In onderdeel c wordt “vergunning” vervangen door: omgevingsvergunning.

      • 4°.

        Onderdeel e komt te luiden:

        • e.

          besluiten omtrent de gecoördineerde behandeling van aanvragen en de coördinatie van besluiten;

      • 5°.

        Onderdeel f komt te luiden:

        • f.

          het stellen van maatwerkvoorschriften;

      • 6°.

        Onderdeel g komt te luiden:

        • g.

          het toestaan van het treffen van een gelijkwaardige maatregel;

      • 7°.

        Na onderdeel g (nieuw) worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

        • h.

          het ambtshalve of op verzoek verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning, waaronder het voorschrift dat degene die de activiteit verricht, financiële zekerheid stelt;

        • i.

          te bepalen dat een besluit eerder in werking treedt vanwege spoedeisende omstandigheden;

      • c.

        Het tweede en derde lid vervallen.

      • d.

        Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

        • 2.

          De onderdelen a, b en c van het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verkeersontheffing.

        • 3.

          Onderdeel b van het eerste lid is niet van toepassing op het weigeren van een omgevingsvergunning vanwege de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen.

  • 6.

    Artikel 18a komt te luiden:

    Artikel 18a. Advies en instemming

    De algemeen directeur is bevoegd tot het nemen van beslissingen in verband met het geven van advies en van instemming als bedoeld in paragraaf 16.2.3 van de Omgevingswet en afdeling 4.2 van het Omgevingsbesluit.

  • 7.

    Artikel 19 komt te luiden:

    Artikel 19. Milieueffectrapportage

    De algemeen-directeur is bevoegd een mer-beoordelingsbesluit te nemen, als het nemen van dit besluit is gekoppeld aan:

    • a.

      een besluit waarvan de bevoegdheid tot het nemen daarvan is gemandateerd;

    • b.

      de goedkeuring van een door het dagelijks bestuur van een waterschap genomen projectbesluit als bedoeld in artikel 16.72 van de Omgevingswet.

  • 8.

    Het opschrift van paragaaf III Handhaving vervalt.

  • 9.

    Artikel 20 komt te luiden:

    Artikel 20. Maatregelen en gedoogplichten

    De algemeen-directeur is bevoegd tot:

    • a.

      het treffen en doen uitvoeren van maatregelen, het geven van aanwijzingen tot het treffen van maatregelen en het verhalen van de kosten van die maatregelen;

    • b.

      het opleggen van een gedoogplicht als bedoeld in afdeling 10.3 van de Omgevingswet.

  • 10.

    Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      In het opschrift vervalt: door algemeen directeur.

    • b.

      Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

      • 1°.

        In onderdeel c wordt “of intrekken” vervangen door “, intrekken of verlengen van de termijn” en vervalt de zinsnede “die past binnen de vigerende gedoogbeleidsregels”.

      • 2°.

        Onderdeel d komt te luiden:

        • d.

          het intrekken van een omgevingsvergunning;

      • 3°.

        In onderdeel f wordt “de Wet hygiëne veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden” vervangen door: artikel 3.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, het geven van een negatief zwemadvies en het instellen van een zwemverbod met betrekking tot een zwemlocatie.

      • 4°.

        De onderdelen g en h vervallen.

    • c.

      Het tweede en derde lid vervallen.

  • 11.

    In het opschrift van paragraaf IV wordt “Bepalingen over bezwaar” vervangen door: Bezwaar.

  • 12.

    Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      De onderdelen g, h en i vervallen.

    • b.

      Er worden drie onderdelen ingevoegd, luidende:

      • g.

        het nemen van beslissingen en het verrichten van handelingen verband houdende met de goedkeuring, waaronder in ieder geval:

        • 1°.

          voorbereidingshandelingen;

        • 2°.

          besluiten tot verdaging van het besluit tot goedkeuring;

        • 3°.

          bieden van gelegenheid tot overleg met betrokken bestuursorganen en instanties;

        • 4°.

          toezenden van een beslissing aan een ander bestuursorgaan of het verzoeken om goedkeuring van een beslissing;

      • h.

        het uitwisselen van gegevens met bestuursorganen en adviseurs;

      • i.

        het bepalen dat een omgevingsplan eerder dan twee weken na vaststelling ter inzage mag worden gelegd;.

  • 13.

    De bijlagen I en II vervallen.

  • 14.

    De Toelichting wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      Onder Algemeen wordt voor de zinsnede “Mandaat is in beginsel toegestaan, tenzij” ingevoegd: Van de gemandateerde wordt politiek-bestuurlijke sensitiviteit verwacht. Bij uitoefening van een gemandateerde bevoegdheden met betrekking tot een besluit dat politiek gevoelig ligt, stemt de gemandateerde die uitoefening eerst af met de gedeputeerde- portefeuillehouder, hetzij in het wekelijks op maandag gehouden ‘Portefeuillehoudersberaad’, hetzij – bijvoorbeeld in spoedeisende gevallen – ad hoc. De gedeputeerde-portefeuillehouder beslist of de ambtelijk voorgenomen uitoefening van de bevoegdheid moet wachten op besluitvorming door Gedeputeerde Staten of dat de uitoefening daarvan achteraf door Gedeputeerde Staten kan worden bekrachtigd.

    • b.

      De toelichting bij artikel 15 komt te luiden:

      Artikel 15. Het in dit artikel aan de algemeen-directeur gegeven mandaat is zeer breed en ziet op de voorbereiding, bekendmaking en uitvoering van allerlei besluiten, die door de bestuursorganen van de provincie - Gedeputeerde Staten (GS), Provinciale Staten (PS) en de Commissaris van de Koning (CvdK) – worden of zijn genomen. Dit artikel geeft de basis voor de ambtelijke ondersteuning bij de uitoefening van bijvoorbeeld de GS-bevoegdheden, bedoeld in artikel 158 van de Provinciewet en de provinciale taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2.18 Omgevingswet.

      Het eerste en tweede lid geven de reikwijdte van het mandaat in algemene bewoordingen aan. Het mandaat heeft vooral betrekking op procedurele bevoegdheden en handelingen en bevoegdheden. Het derde lid bevat een lijst van de bevoegdheden en handelingen die in elk geval binnen dit mandaat vallen. De lijst is uitdrukkelijk niet limitatief, maar geeft wel een goed beeld op welk type bevoegdheden en handelingen dit mandaat ziet.

      Het mandaat ziet uitdrukkelijk niet op de besluitbevoegdheden zelf. Het vaststellen van besluiten blijft voorbehouden aan de provinciale bestuursorganen (GS, PS en CvdK), voor zover die bevoegdheden niet worden gemandateerd in de volgende paragrafen van hoofdstuk III (de artikelen 17 en volgende).

    • c.

      De toelichting bij artikel 16 komt te luiden:

      Niet alle bij wet- en regelgeving aan de provinciale bestuursorganen opgedragen taken vergen besluitvorming. Menige taak vraagt om concrete uitvoeringshandelingen. Die taken kunnen binnen het toegekende budget (zie artikel 12) krachtens mandaat worden uitgeoefend.

    • d.

      In de chronologische volgorde wordt ingevoegd een artikelsgewijze toelichting bij artikel 18, luidend:

      Artikel 18. Dit artikel heeft betrekking op een aantal vormen van het toestaan van of expliciet toestemming verlenen voor bepaalde activiteiten.

      Dat betreft allereerst de omgevingsvergunning (afdeling 5.1 van de Omgevingswet). De aanvragen voor het een aantal omgevingsvergunningen wordt ‘in eigen huis’ in behandeling genomen (met name de ontgrondingsactiviteit, de Natura 2000-activiteit, de flora- en fauna-activiteit en de beperkingengebiedactiviteit voor luchthavens en voor provinciale wegen). Voor het in behandeling nemen van aanvragen voor een aantal andere omgevingsvergunningen, waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn, is extern mandaat verleend aan de directeuren van de omgevingsdiensten. Deze bevoegdheidsverdeling geldt ook voor de andere in dit artikel genoemde beslisbevoegdheden, zoals een besluit naar aanleiding van een melding of in reactie op een verzoek om een gelijkwaardige maatregel te mogen treffen en het stellen van een maatwerkvoorschrift. Het mandaat ziet ook op aanverwante beslissingen, zoals het op verzoek of ambtshalve wijzigen of intrekken of actualiseren van een omgevingsvergunning.

      Niet alle toestemmingsbeslissingen vallen onder de paraplu van de omgevingsvergunning. Gedeputeerde Staten zijn ook bevoegd gezag voor een aantal ontheffingen. Onder dit mandaat vallen alleen de zogenoemde verkeersontheffingen, waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn: - artikel 149, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

      • -

        artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

      • -

        artikel 9.1 van de Regeling voertuigen; en

      • -

        artikel 5, vierde lid, van het Reglement rijbewijzen.

    • Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een zogenaamde TUG-ontheffing is een specifiek mandaat verleend.

      Voor de ontheffing van instructieregels (artikel 2.32 van de Omgevingswet en artikel 8.47 in verbinding met de artikelen 8.9 en 8.12) is geen mandaat verleend.

  • e.

    De toelichting bij artikel 18a komt te luiden:

    Artikel 18a. Aanvullend op het mandaat in artikel 15 worden in de artikelen 18a en 19 bevoegdheden gemandateerd die betrekking hebben op enkele specifieke ‘stappen’ bij de voorbereiding van bepaalde besluiten. Artikel 18a ziet op procedurestappen die gezet worden in de samenwerking en afstemming met andere bij het besluit betrokken of belanghebbende bestuursorganen: het over en weer geven van advies of instemming.

  • f.

    De toelichting bij artikel 19 komt te luiden:

    Artikel 19. Veel van de procedurestappen in het kader van een milieueffectrapportage vallen onder het mandaat voor de voorbereiding van besluiten (artikel 15). Hierbij kan gedacht worden aan:

    • a)

      het laten opstellen van een milieueffectrapport bij een voorgenomen besluit voor een plan of project;

    • b)

      het raadplegen van bestuursorganen of instanties over de reikwijdte en het detailniveau van de informatie in het milieueffectrapport;

    • c)

      de Commissie-m.e.r de gelegenheid geven om te adviseren over het milieueffectrapport;

    • d)

      het uitbrengen van advies aan een initiatiefnemer over de reikwijdte en het detailniveau van de informatie in het milieueffectrapport; of

    • e)

      het aanhouden en buiten behandeling laten van een aanvraag bij het ontbreken van een voor het gevraagde besluit benodigde milieueffectrapport.

  • De in het verlengde van onderdeel e liggende bevoegdheid om een aanvraag af te wijzen, als het milieueffectrapport niet voldoet aan de daaraan gestelde regels, valt onder het mandaat in artikel 18, eerste lid, onderdeel a.

    Artikel 19 regelt aanvullend een specifiek mandaat voor de bevoegdheid om in het kader van de voorbereiding van bepaalde besluiten een mer-beoordelingsbesluit te nemen.

    Niet gemandateerd zijn dus andere beslissingen in het kader van de milieueffectrapportage, zoals bijvoorbeeld:

     

    • -

      het vaststellen van de reikwijdte en het detailniveau van een milieueffectrapport;

    • -

      het op verzoek of ambtshalve verlenen van een ontheffing van de MER-plicht of mer-beoordelingsplicht.

  • g.

    De toelichting bij de artikelen 20 en 21 vervalt.

  • h.

    De toelichting bij artikel 20 komt te luiden:

    Artikel 20. Dit mandaat ziet op ‘maatregelbevoegdheden’. Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koning zijn bevoegd om in bepaalde – bijvoorbeeld bij spoedeisende – situaties maatregelen te treffen of te laten treffen. Voorbeelden hiervan zijn:

    • a.

      het treffen van maatregelen en het geven van aanwijzingen tot het treffen van maatregelen bij een ongewoon voorval als bedoeld in afdeling 19.1 van de Omgevingswet;

    • b.

      het treffen van passende maatregelen naar aanleiding van de monitoring van een plan of programma als bedoeld in artikel 11.5 van het Omgevingsbesluit;

    • c.

      het treffen van maatregelen gericht op het voldoen aan een geluidproductieplafond voor provinciale wegen;

    • d.

      het treffen van maatregelen voor Natura-2000-gebieden en voor bijzondere nationale natuurgebieden;

    • e.

      het treffen van maatregelen voor behoud of herstel van habitats en soorten als bedoeld in artikel 3.57 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • f.

      het treffen van instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen als bedoeld in artikel 3.59 van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • g.

      het doen uitvoeren van uitroeiings-, beheers- en herstelmaatregelen in het kader van de bestrijding van invasieve-exoten en verwilderde dieren als bedoeld in artikel 3.67 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • Verder ziet het mandaat op de bevoegdheid om een gedoogplicht op te leggen. Veel gedoogplichten gelden van rechtswege, maar een aantal gedoogplichten vergt een gedoogplichtbeschikking van Gedeputeerde Staten, bijvoorbeeld bij ontgrondingsactiviteiten (artikel 10.16 van de Omgevingswet).

  • i.

    De toelichting bij artikel 21 komt te luiden:

    Artikel 21. Dit artikel regelt de mandatering van de bevoegdheid om handhavend op te treden.

    Tot die bevoegdheid behoort naast het beslissen over het opleggen van een last onder bestuursdwang of dwangsom of van een bestuurlijke boete en het intrekken van een omgevingsvergunning ook het afzien van handhaving (actief gedogen). Provinciaal toezicht en handhaving vinden plaats binnen landelijk afgestemde beleidskaders.

    Naast deze gangbare handhavingssancties uit (hoofdstuk 5 van) de Algemene wet bestuursrecht beschikken Gedeputeerde Staten bij het toezicht op zwemgelegenheden over een aantal aanvullende instrumenten (zie hiervoor artikel 2.38 van de Omgevingswet, afdeling 3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en afdeling 15.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Voor een aantal van die bevoegdheden is een specifiek mandaat verleend aan de gedeputeerde-portefeuillehouder.

    Toezicht en handhaving van de door Gedeputeerde Staten verleende verkeersontheffingen vindt plaats in het kader van het reguliere verkeerstoezicht door de politie. Om die reden is hiervoor geen mandaat opgenomen.

  • j.

    De toelichting bij artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

    • 1.

      De toelichting bij de onderdelen h en i vervalt.

    • 2.

      Na “(onderdeel e)” worden de volgende zinnen toegevoegd:

      Onderdeel g heeft betrekking op de goedkeuring door Gedeputeerde Staten van door andere bestuursorganen of instanties genomen besluiten. Voorbeeld hiervan zijn het projectbesluit van het dagelijks bestuur van een waterschap (artikel 16.72 van de Omgevingswet) en de goedkeuring van een faunabeheerplan (artikel 8.1 van de Omgevingswet). Dit mandaat ziet niet op de goedkeuringsbeslissing zelf: daarvoor is zowel voor het projectbesluit als het faunabeheerplan een specifiek mandaat verleend.

      Het mandaat ziet verder op uitvoeringshandelingen in de situatie waarin voor een provinciaal besluit goedkeuring nodig is van ‘het Rijk’. Voorbeelden hiervan zijn de ‘geldelijke voorzieningen’ ten behoeve van Statenleden en commissies (zie de artikelen 95 en 96 van de Provinciewet).

      Onderdeel i betreft een specifieke procedurele bevoegdheid bij de bekendmaking van een gemeentelijk omgevingsplan. Tussen de vaststelling en terinzagelegging van het omgevingsplan zit een termijn van twee weken, waardoor Gedeputeerde Staten voldoende gelegenheid krijgen om eventueel een interventiebesluit te nemen. Als Gedeputeerde Staten niet voornemens zijn zo’n besluit te nemen, kunnen zij bepalen dat de gemeente het vastgestelde omgevingsplan eerder ter inzage kan leggen (artikel 16.77b van de Omgevingswet).

      Onderdeel l tenslotte ziet op het aanwijzingsbesluit voor toezichthoudende ambtenaren. Bij dit aanwijzingsbesluit kan aan die ambtenaren ook de bevoegdheid tot binnentreden worden verleend (zie artikel 18.7 van de Omgevingswet).

  • k.

    De toelichting bij artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

    • 1.

      De zinsnede “(bijv. het sluiten van een contract voor de inkoop van goederen)” vervalt.

    • 2.

      De zinsnede “(artikel 158, eerste lid, onder d, van de Provinciewet)” vervalt.

    • 3.

      Na de zin “In dit artikel verlenen Gedeputeerde Staten aan de algemeen directeur mandaat voor het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen.” wordt ingevoegd:

      Zo’n rechtshandeling betreft bijvoorbeeld het sluiten van een contract voor de inkoop van goederen(artikel 158, eerste lid, onder d, van de Provinciewet) of een van de handelingen in het kader onteigening en herverkaveling (de hoofdstukken 11 en 16 van de Omgevingswet).

 

B

 

De Beleidsregels masterplannen bodemenergie Gelderland 2014 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Artikel 1 komt te luiden:

    Artikel 1 Begripsbepaling

    In deze regeling wordt verstaan onder

    bodemenergiesysteem: open of gesloten bodemenergiesysteem als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving;

    interferentiegebied: krachtens gemeentelijke verordening of omgevingsplan aangewezen gebied ter voorkoming van interferentie tussen bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie;

    masterplan bodemenergie: plan waarin voor een interferentiegebied een integrale gebiedsvisie wordt gegeven op het gebruik van bodemenergie;

    omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder b, van de Omgevingswet of in artikel 22.260 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet.

  • 2.

    Artikel 2 komt te luiden:

    Artikel 2 Reikwijdte

    Deze beleidsregels zijn van toepassing op een beslissing op aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bodemenergiesysteem waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn en dat is gelegen in een gebied dat is aangewezen als interferentiegebied of waarvoor het voornemen bestaat dit aan te wijzen als interferentiegebied.

  • 3.

    Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      In het tweede lid, onder d, het derde en vierde lid, wordt ‘Masterplan’ vervangen door: masterplan.

    • b.

      In het derde lid vervalt: een watervergunning of.

    • c.

      In het vierde lid vervalt: water- of.

  • 4.

    Artikel 4 vervalt.

  • 5.

    De toelichting wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      ‘Masterplan’ wordt telkens vervangen door: masterplan;

    • b.

      Onder Algemeen vervalt de volgende passage:

      Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag voor vergunningverlening op grond van artikel 6.4, eerste lid, onder b, van de Waterwet (Wtw) voor open bodemenergiesystemen. Daarnaast zijn zij bevoegd te beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e en i, van de Wet algemene bepalingen omgevingswet (Wabo) voor bodemenergiesystemen binnen een provinciale inrichting.

    • c.

      In de toelichting bij artikel 1 vervalt de volgende passage:

      Waar in deze beleidsregel wordt gesproken over een omgevingsvergunning wordt in de regel een omgevingsvergunning in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo (de zogenaamde omgevingsvergunning beperkte milieutoets) bedoeld. Een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo is alleen benodigd indien sprake is van een inrichting waarin zich een IPPC-installatie in de zin van de Wabo aanwezig is.

      Zowel gemeenten als provincies kunnen interferentiegebieden aanwijzen in hun verordening (artikel 2.2b van het Besluit omgevingsrecht). In beginsel worden interferentiegebieden aangewezen door de gemeente. Het rechtsgevolg van deze aanwijzing is dat voor installatie van een klein gesloten bodemenergiesysteem een vergunning in plaats van een melding nodig is.

    • d.

      De toelichting bij artikel 2 komt te luiden:

      Artikel 2 Deze beleidsregels worden als toetsingskader gehanteerd voor het verlenen van omgevingsvergunningen voor bodemenergiesystemen waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn. De werkingssfeer van deze beleidsregels beperkt zich tot gebieden die de gemeente heeft aangewezen of voornemens is aan te wijzen als interferentiegebied. In interferentiegebieden geldt in beginsel op grond van het omgevingsplan (de bruidsschat) een vergunningplicht voor gesloten systemen. In de regel is het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag voor omgevingsvergunningen voor gesloten bodemenergiesystemen. In uitzonderingsgevallen kunnen Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn voor gesloten systemen, bijvoorbeeld wanneer die worden geïnstalleerd binnen complexe bedrijven waarvoor Gedeputeerde Staten zijn aangewezen als bevoegd gezag. Voor open bodemenergiesystemen is een omgevingsvergunning vereist waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn.

    • e.

      De toelichting bij artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

      • 1°.

        de zinsnede ‘is het van belang dat ook de provincie deze ordeningsregels hanteert’ wordt vervangen door: is het van belang dat ook de provincie deze regels over de ordening tussen verschillende bodemenergiesystemen hanteert;

      • 2°.

        de zinsnede ‘zullen Gedeputeerde Staten beoordelen deze onderwerpen te betrekken’ wordt vervangen door: zullen Gedeputeerde Staten deze onderwerpen betrekken;

      • 3°.

        de zinsnede ‘waarom met deze ordening voor de bodem het meest doelmatig wordt gebruikt’ wordt vervangen door: waarom met deze ordening de bodem het meest doelmatig wordt gebruikt;

      • 4°.

        de volgende passage vervalt:

        De weigeringsgronden voor een watervergunning zijn opgenomen in artikel 6.21 van de Waterwet. Voor omgevingsvergunningen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo voor bodemenergiesystemen staan ze vermeld in artikel 5.13b, negende lid, van het Besluit omgevingsrecht. In artikel 3, vierde lid, van deze beleidsregels wordt een nadere invulling gegeven van deze weigeringsgronden.

      • 5°.

        de zinsnede ‘Indien weigering wegens strijdigheid met’ wordt vervangen door: Indien weigering van een omgevingsvergunning wegens strijdigheid met.

    • f.

      De toelichting bij artikel 4 vervalt.

IV. De besluiten I, II en III treden inwerking met ingang van 1 januari 2024.

V. De Beleidsregels uitvoering herstructurering glastuinbouw en paddenstoelenteelt Bommelerwaard 2015 blijven van toepassing op een vóór 1 januari 2014 ter inzage gelegde ontwerpbesluit tot wijziging van het inpassingsplan ‘herziening inpassingsplan en reparatie inpassingsplan tuinbouw Bommelerwaard’ (Provinciaal blad 2023, 239) tot het wijzigingsbesluit onherroepelijk wordt.

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Henri Lenferink

Commissaris van de Koning

Frederik van Ardenne

Secretaris

Toelichting  

Verzamelbesluit

Dit besluit bundelt de actualisatie van regelingen die eerder door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld en die moeten worden aangepast, gelet op de aanstaande inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het verzamelbesluit bestaat uit vier onderdelen (intrekking, vaststelling, wijziging en inwerkingtreding). Als een bestaande regeling gebaseerd is op een wettelijke grondslag, die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt te vervallen (bijvoorbeeld een artikel uit de Wet natuurbescherming), dan wordt die regeling ingetrokken. Alleen als continuering van die regeling nodig is, wordt een vervangende regeling vastgesteld (zie hieronder bij Nieuw vast te stellen regelingen).

Niet alle te actualiseren en door Gedeputeerde Staten vastgestelde regelingen maken deel uit van dit verzamelbesluit. De aanpassing van de terminologie van de Regels subsidieverlening Gelderland (RsG) 2023 aan de Omgevingswet wordt meegenomen bij de eerstvolgende wijziging van de RsG. Ook afzonderlijk zal aan u ter besluitvorming is voorgelegd de actualisatie van de externe mandaten (14 november 2023) en op een later moment volgt de actualisatie van de specifieke mandaatbesluiten. Vorig jaar zijn de door Provinciale Staten vastgestelde regelingen al geactualiseerd. Dit totale pakket aan geactualiseerde provinciale regelgeving treedt tegelijkertijd met de Omgevingswet in werking op 1 januari 2024. In een latere fase zullen separaat nog aan u worden voorgelegd de actualisatie van de Beleidsregels intern en extern salderen (is nog in voorbereiding in IPO-verband).

 

Intrekking (Besluit I)

Een aantal regelingen wordt vervangen door een integrale, nieuwe tekst (zie hiervoor de tabel onder Vaststelling (Besluit II)).

Een aantal regelingen wordt ingetrokken, omdat de inhoud daarvan is overgeheveld naar de (al eerder door Provinciale Staten geactualiseerde tekst van de) omgevingsverordening. Dit betreft:

  • -

    de nadere regels in het kader van het wegbeheer (onderdeel f), die zijn vervangen door maatwerkregels;

  • -

    de Regels versterking Groene ontwikkelingszone, die zijn vervangen door artikel 5.19 en de bijbehorende bijlage Versterking Groene ontwikkelingszone; en

  • -

    alle (in de onderdelen j, k en l en n, o en p) genoemde regels voor de waterschappen:

  • -

    Artikel in de Uitvoeringsbesluiten regionale waterkeringen

    Artikel in de Omgevingsverordening

    2

    Tijdstippen waarop regionale waterkeringen voldoen aan de veiligheidsnorm

    3.9

    Termijn en aard omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen

    3

    Tijdstippen periodieke toetsingsronden

    8.3

    Verslaglegging omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen

    4

    Uitvoeringsprogramma regionale waterkeringen

    6.3

    Uitvoeringsprogramma regionale waterkeringen

  •  

    Artikel in de Voorschriften en leidraden

    Artikel in de Omgevingsverordening

    1

    Documenten voor de beoordeling van de veiligheid van regionale waterkeringen

    8.3

    Beoordeling van de veiligheid

    (derde lid, onder b)

    2

    Documenten voor het ontwerpen en verbeteren van regionale waterkeringen

    6.2

    Technische leidraad ontwerp regionale waterkeringen

Tenslotte worden zonder vervanging ingetrokken de beleidsregels, genoemd in de onderdelen b, d en e:

  • -

    de Beleidsregels toedeling ontwikkelingsruimte Programma Aanpak Stikstof Gelderland is al enige jaren geleden vervangen door de Beleidsregels salderen Gelderland, maar formeel nooit ingetrokken;

  • -

    de Beleidsregels omgevingsveiligheid provincie Gelderland wordt inhoudelijk herzien in het kader van de beleidsnotitie Gezonde & Veilige Leefomgeving, die naar huidige planning op 10 januari 2024 in een beeldvormende sessie met de Staten zal worden besproken;

  • -

    de Beleidsregels procedure besluitvorming Wet natuurbescherming Gelderland wordt ingetrokken, omdat de Omgevingswet deze beleidsregels overbodig maakt.

Vaststelling (Besluit II)

Voor een bestaande regeling die gebaseerd is op een wettelijke grondslag die met de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt te vervallen en die regeling na 1 januari 2024 moet worden voortgezet, wordt een volledig nieuwe tekst vastgesteld op basis van de vervangende wettelijke grondslag in de Omgevingswet. Dit betreft de volgende vier regelingen:

 

In te trekken regeling

Vervangende regeling

I sub a

Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017

II sub b

Beleidsregel geur voor milieubelastende activiteiten niet-veehouderijen Gelderland 2024

I sub c

Beleidsregels tegemoetkoming faunaschade Gelderland

II sub e

Beleidsregel tegemoetkoming faunaschade Gelderland 2024

I sub g

Uitgangspunten voor eventuele schadevergoeding bij het verleggen van kabels en leidingen bij reconstructies van provinciale wegen

II sub d

Beleidsregel nadeelcompensatie infrastructurele maatregelen en aanpassen kabels en leidingen Gelderland

I sub k

Uitvoeringsregels Wet natuurbescherming Gelderland 2018

II sub f

Beleidsregel soortenbescherming Gelderland

Besluitonderdeel II bevat ook twee nieuwe beleidsregels:

  • -

    De Omgevingswet biedt de mogelijkheid om voor milieuovertredingen begaand bij het gebruik van IPPC-installaties een bestuurlijke boete op te leggen. In IPO-verband is de te hanteren tariefstelling onderling afgestemd. De nieuwe beleidsregel bevat alleen die tariefstelling (zie besluit I). Het daadwerkelijk gebruik (gaan) maken van dit nieuwe sanctie-instrument vergt  een afzonderlijk GS-besluit. Het ligt in de rede die bevoegdheid alsdan te mandateren aan de directeur van de omgevingsdienst die is belast met het toezicht op deze installaties.

  • -

    De Omgevingswet vergt in navolging van de Wabo het vaststellen van een handhavings- strategie. Afspraak is dat de provincies zich aansluiten bij de landelijke handhavingsstrategie

  • -

    (zie Besluit II, onderdeel c). Ook in het verleden is voor de provincie Gelderland geen afzonderlijk strategiedocument vastgesteld, mede gelet op het belang bij landelijke uniformiteit (ongeacht welk bestuursorgaan bevoegd gezag is). De Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO) is geactualiseerd in verband met de a.s. inwerkingtreding van de  Omgevingswet.

Wijziging (Besluit III)

Onderdeel A ziet op het Algemeen reglement mandaat Gelderland 2009. Hoofdstuk III van dit mandaatreglement ondergaat een fors aantal wijzigingen, omdat de Omgevingswet:

  • -

    nieuwe instrumenten toevoegt aan de bestaande provinciale ‘juridische gereedschapskist’;

  • -

    nieuwe terminologie gebruikt voor bestaande besluiten (bijvoorbeeld: omgevingsverordening in plaats van ontheffing).

Een nadere, meer uitgebreide toelichting op de wijzigingen van het mandaatreglement is onderstaand opgenomen (zie pag. 15-19).

Onderdeel A is ambtelijk voorgelegd aan de Ondernemingsraad met de vraag of deze wijzigingen onder het adviesrecht vallen, gelet op het criterium in artikel 25, eerste lid, onder e, van de Wet op de ondernemingsraden (“belangrijke wijziging in de verdeling van bevoegdheden binnen de onderneming”).

De wijzigingen in de onderdeel B zijn van redactionele aard.

 

Inwerkingtreding (Besluit IV)

Alle drie hierboven toegelichte besluiten inclusief de bijlagen treden in werking op 1 januari 2024, onmiddellijk nadat (het stelsel van) de Omgevingswet in werking is getreden.

 

Overgangsrecht (Besluit V)

Voor twee lopende procedures tot wijziging van dit inpassingsplan is overgangsrecht opgenomen, zodat de in Besluit I, onderdeel i, ingetrokken beleidsregels daarop van toepassing blijven.

Voor zover specifiek overgangsrecht nodig is bij vervanging van bestaande door nieuwe regels en daarin niet is voorzien in hoofdstuk 4 van de Invoeringswet Omgevingswet, is overgangsrecht opgenomen in de betrokken bijlagen.

 

Nadere toelichting bij besluit III, onder A

(wijziging Algemeen reglement mandaat Gelderland 2009)

 

Toelichting wijziging artikel 15, derde lid:

Het derde lid bevat een opsomming van gemandateerde bevoegdheden in het kader van de voorbereiding van besluiten. Verduidelijkt wordt dat deze opsomming niet limitatief is.

Verder is een aantal bevoegdheden aan deze opsomming toegevoegd, waaronder drie procedurele bevoegdheden die worden overgeheveld uit artikel 27 (Overige publiekrechtelijke bevoegdheden).

Aan de opsomming worden toegevoegd het aanhouden van een aanvraag, het opschorten van een beslistermijn en het buiten toepassing laten van de zienswijzeprocedure.

Bij de overheveling uit artikel 27 gaat het om de huidige onderdelen g, h en i.

Voor alle gemandateerde procedurehandelingen geldt uiteraard dat het mandaat strekt binnen de voor die procedures geldende wet- en regelgeving.

Tenslotte is verduidelijkt dat een aantal gemandateerde bevoegdheden niet alleen gelden met betrekking tot natuurlijke en rechtspersonen, maar ook tot (niet-provinciale) bestuursorganen.

 

Toelichting invoegen een nieuw artikel 16:

Het mandaat tot uitvoeren is in artikel 15 beperkt tot het uitvoeren van besluiten van provinciale bestuursorganen. Veel uitvoering (met name bij een grote medebewindswet als de Omgevingswet) heeft evenwel een wettelijke taak of verplichting als grondslag en vindt dus vaak plaats binnen een afdelingsbudget (artikel 12 ArmG2009) en zonder expliciete politieke besluitvorming. Om duidelijk te markeren dat het mandaat ook ziet op deze vorm van uitvoering, wordt dit artikel ingevoegd. Dit sluit aan bij de huidige tekst van artikel 16, tweede lid, waarin al sprake is van ‘ter uitvoering van een wettelijke verplichting’.

 

Toelichting wijziging opschrift paragraaf II:

De subsidie is een andere juridische figuur (een ander instrument) dan de omgevingsvergunning en ook gebaseerd op een ander wettelijk kader (de Algemene wet bestuursrecht en niet de Omgevingswet). Om die reden is hiervoor een aparte paragraaf in het leven te roepen.

 

Toelichting wijziging opschrift paragraaf III:

In plaats van een lange opsomming van allerlei Ow-instrumenten die in deze paragraaf aan de orde komen (omgevingsvergunning, maatwerkvoorschrift, melding, gelijkwaardige maatregel, advies en instemming, milieueffectrapportage) wordt in het opschrift van deze paragraaf volstaan met een meer globale aanduiding, inclusief de aanduiding ‘besluiten’ ter afbakening van paragraaf I.

Overigens ziet ook de volgende paragraaf (Handhaving) op de uitvoering van de Ow en de omgevingsverordening. Om die reden wordt voorgesteld het opschrift van de huidige paragraaf III te laten vervallen.

 

Toelichting wijziging artikel 18:

In het opschrift worden de huidige instrumenten ‘vergunning en ontheffing’ vervangen door het omgevingsvergunning. De Omgevingswet kent alleen nog de ontheffing voor afwijking van instructieregels uit de omgevingsverordening: voor die ontheffing wordt evenwel geen mandaat verleend. Hetzelfde geldt voor de identieke ontheffing in de Wet luchtvaart: de verklaring van geen bezwaar (artikelen 8.47 jo. 8.9 WLuva) – die geldt als een ontheffing als bedoeld in artikel 2.32 van de Omgevingswet (artikel 4.91 Invoeringswet Omgevingswet) en de ontheffing (artikelen 8.47 jo 8.12 WetLuva).

De in Bijlage I genoemde ontheffingen hebben betrekking op de verkeersregelgeving en hebben dus geen enkele relatie met de Omgevingswet. Hiervoor wordt de term ‘verkeersontheffing’ gebruikt, zodat deze bijlage kan komen te vervallen.

Overigens is voor de zogenaamde TUG-ontheffing uit de Wet luchtvaart (ontheffing voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik) - een ‘luchtverkeersontheffing’ - een specifiek mandaat verleend (VVHH14) met bijbehorende (eerste en tweede) ondermandaat. Deze mandaatlijn loopt dus buiten het ArmG2009 om.

In het opschrift worden twee termen toegevoegd:

  • -

    de term ‘melding’, aangezien artikel 18 ook voor de toepassing van dit instrument mandaat verleend;

  • -

    het nieuwe Omgevingswet-instrument maatwerkvoorschrift, dat de ‘nadere eisen’ vervangt.

Nadere toelichting wijzigingen in lid 1 (zie onderdeel b)

  • -

    ad 1°. Deze zinsnede in de aanhef is te beperkt, gelet op de onderdelen die volgen (en die meer omvatten dan alleen ‘vergunningverlening’)

  • -

    ad 2° en 3°: gekozen wordt voor de nieuwe term ‘omgevingsvergunning’ in plaats van ‘vergunning’;

  • -

    ad 4°: toegevoegd wordt een al bestaande procedurele bevoegdheid, die niet eerder expliciet was genoemd in dit mandaatreglement: de coördinatie van aanvragen en ontwerpbesluiten (zie  paragraaf 3.5.3 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.45 en afdeling 16.2 van de Omgevingswet);

  • -

    ad 5°: het maatwerkvoorschrift vervangt de huidige ‘nadere eisen’;

  • -

    ad 6°: de al bestaande bevoegdheid om toestemming te verlenen voor een gelijkwaardige maatregel ontbrak in deze lijst met beslisbevoegdheden;

  • -

    ad 7°: dit betreft een ‘opschoning’ van het huidige onderdeel f, dat ook ziet op financiële zekerheid. In de huidige tekst is het mandaat beperkt tot ‘beslissingen omtrent het voeren van correspondentie over’. Dit mandaat wordt verruimd, aangezien financiële zekerheid gewoon een vergunningvoorschrift is, en dus vergelijkbaar met de elders in artikel 18 genoemde bevoegdheden in het kader van vergunningverlening.

Verder wordt voorgesteld om dit artikellid aan te vullen met nog één enkele bevoegdheid die in de Omgevingswet wordt genoemd: het eerder in werking laten treden van een besluit vanwege spoedeisende omstandigheden.

De formulering van het tweede lid (over de verkeersontheffing) is vereenvoudigd. De specifieke verkeersontheffingen worden genoemd in de artikelsgewijze toelichting, in plaats van in een bijlage.

In het nieuwe derde lid wordt een negatieve beslissing op een aanvraag op basis van de Wet Bibob van de gemandateerde beslissingsbevoegdheden expliciet uitgezonderd.

 

Toelichting wijziging artikel 18a:

De huidige tekst van artikel 18a bevat een afzonderlijk onderdeel a voor advies en een afzonderlijk onderdeel b voor de verklaring-van-geen-bedenkingen (vvgb). De vvgb wordt onder het regiem van de Ow vervangen door instemming. In de Ow en in het Ob worden beide onderwerpen geregeld in een paragraaf resp. afdeling met als onderwerp ‘Betrokkenheid van andere bestuursorganen’. Om die reden wordt de opsplitsing in twee onderdelen losgelaten.

 

Toelichting wijziging artikel 19 :

Het eerste en tweede lid vervallen, aangezien dit mandaat voor ‘voorbereiding, bekendmaking en uitvoering’ (bij nader inzien) al is geregeld in artikel 15. Voor het resterende artikel kan worden volstaan met één technische wijziging. Daarbij is niet volstaan met een adequate vervanging van het wetsartikel waarnaar wordt verwezen, maar is die verwijzing ook nader ‘ingevuld’ zodat die verwijzing minder abstract is.

 

Toelichting schrappen paragraaf-indeling (paragraaf III Handhaving vervalt)

De specifieke paragraaf over handhaving kan komen te vervallen. Handhaving valt net als de in de voorafgaande artikelen 18, 18a en 19 onder de verzamelterm ‘Besluiten omgevingswet’.

 

Toelichting schrappen mandaat voor ‘handhaving door collegelid’ (artikel 20)

In het huidige ArmG2009 is het mandaat voor handhaving opgesplitst in twee artikelen (20 en 21), waarbij enkele van de meest ingrijpende handhavingsbesluiten worden gemandateerd aan de gedeputeerde-portefeuillehouder. Van artikel 20 wordt zelden of nooit gebruik gemaakt.

Met het schrappen van deze ‘dode letter’ worden alle handhavingsbesluiten, ook de meest ingrijpende, gemandateerd aan de ambtelijke organisatie (en via extern mandaat aan de directeuren van de omgevingsdiensten). Tot een wijziging in de gebruikelijke werkwijze verandert deze verschuiving van bevoegdheden niets, aangezien bij een dergelijk ingrijpende beslissing van een gemandateerde bevoegdheid geen gebruik zal worden gemaakt zonder politieke ‘rugdekking’. De betrokken situatie die om dergelijk ingrijpen vraagt, zal worden voorgelegd aan de gedeputeerde-portefeuillehouder (als dat kan wachten: in een P-beraad, en anders eerder, bilateraal). De portefeuillehouder kan vervolgens aangeven of hij met de uitoefening van die bevoegdheid instemt of dat hij de beslissing wil (laten) voorleggen aan het hele college, gelet op het uitgangspunt van collegiaal bestuur. In spoedeisende situaties kan die beslissing ook achteraf ter bekrachtiging aan het college worden voorgelegd.

 

Toelichting nieuw artikel 20 (Maatregelen en gedoogplichten)

Behalve handhavingsbevoegdheden in de zin van hoofdstuk 5 Awb, zijn gedeputeerde staten ook bevoegd voor verschillende maatregelbevoegdheden. Incidenteel worden dergelijke bevoegdheden wel genoemd in artikel 21, eerste lid, van het ArmG2009 (in onderdeel g de ‘last tot sluiten’ en in onderdeel h is letterlijk sprake van ‘het treffen van maatregelen’), maar de huidige maatregel- bevoegdheden in hoofdstuk 17 Wm (ongewoon voorval) zijn niet expliciet genoemd. De Omgevingswet bevat ook nog andere maatregelbevoegdheden. Bij die maatregelbevoegdheden hoort ook de bevoegdheid om de met die maatregelen gepaard gaande kosten te verhalen op ‘de veroorzaker’.

Een andere bevoegdheid die in het huidige ArmG2009 niet expliciet wordt genoemd is het opleggen van een gedoogplicht.

 

Voorgesteld wordt voor deze specifieke bevoegdheden expliciet te benoemen in het ArmG2009, zodat duidelijk is dat die bevoegdheden in mandaat kunnen worden uitgeoefend. Net als voor alle gemandateerde bevoegdheden, geldt ook voor deze specifieke bevoegdheden dat een ingrijpende beslissing eerst wordt voorgelegd aan de gedeputeerde-portefeuillehouder, die vervolgens kan aangeven of de voorgenomen maatregel geagendeerd moet worden in de eerstvolgende collegevergadering.

 

Toelichting wijzigingen artikel 21 (Handhaving)

De meeste wijzigingen houden rechtstreeks verband met het laten vervallen van het huidige artikel 20:

  • -

    in het opschrift hoeft niet langer het onderscheid met artikel 20 te worden aangegeven;

  • -

    het onderscheid tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ het gedoogbeleid is niet langer relevant;

  • -

    onderdeel d ziet met als onderdeel c op de gedoogbeschikking; beide onderdelen worden samengevoegd;

  • -

    daarmee komt onderdeel d vrij voor overheveling van onderdeel b (intrekking bij wijze van sanctie) uit artikel 20. De ontheffing wordt in dit onderdeel niet meer genoemd, omdat de verkeersontheffingen gecontroleerd worden door de politie in het kader van het algemene toezicht op verkeersdeelname en hierop geen actief toezicht wordt uitgeoefend vanuit de provincie.

De wijziging in onderdeel f hangt samen met de intrekking van de Wet hygiëne veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden, die wordt geïntegreerd in het stelsel van de Omgevingswet.

Onderdeel g vervalt. Aangezien zowel onderdeel f als g zien op ‘zwemlocaties’ worden beide onderdelen geïntegreerd in één onderdeel (f). Het zwemverbod en het negatieve zwemadvies worden geregeld in artikel 2.38 van de Omgevingswet. De in het huidige onderdeel g afzonderlijk genoemde bevoegdheid tot ‘sluiten’ wordt in de Omgevingswet niet genoemd en dus ook niet meer opgenomen in dit onderdeel g.

Onderdeel h bevat een maatregelbevoegdheid en valt dus niet onder de noemer ‘handhaving’. Het onderdeel wordt overgeheveld naar het nieuwe artikel met maatregelbevoegdheden (20).

Het tweede lid komt te vervallen als consequentie van het schrappen van artikel 20. Dit onderdeel regelde de verhouding tot artikel 20, de onderdelen c en d.

Het derde lid vervalt, omdat de bijlagen I en II vervallen.

 

Toelichting wijziging artikel 27:

In de Omgevingswet worden enkele bevoegdheden genoemd, die niet onder de huidige tekst van artikel 15 of 27 van het ArmG2009 vallen en derhalve aan één van die beide artikelen moeten worden toegevoegd. Bij bevoegdheden van procedurele aard (voorbereiding van een besluit) is gekozen voor aanvulling van artikel 15. Om die reden is ook een drietal onderdelen uit artikel 27 (g, h en i) overgeheveld naar artikel 15.

Voor meer specifieke bevoegdheden, die niet vallen onder de voorafgaande artikelen uit hoofdstuk III van het ArmG2009, biedt artikel 27 plek. Twee nieuwe bevoegdheden, die door de Omgevingswet expliciet worden genoemd, zijn daarom aan artikel 27 toegevoegd (onderdelen h en i). Tenslotte is het huidige artikel 16 (de goedkeuringsbevoegdheid) overgeheveld naar (onderdeel g) van artikel 27.

 

Toelichting schrappen bijlagen

De opsomming van toepasselijke wetten bij de artikelen 18 en 21 is overbodig, vanwege de integratie van de meeste daarin genoemde wetten in de Omgevingswet. De artikelen 18 en 21 zien onder het nieuwe stelsel van de Omgevingswet grotendeels op uitvoering van die wet en de op die wet gebaseerde provinciale omgevingsverordening. Een (verwijzing naar die) bijlage is daarom niet langer nodig.

De vier typen ontheffingen, die in bijlage I zijn benoemd, en na inwerkingtreding van de Omgevingswet niet vallen onder de term ‘omgevingsvergunning’, worden gebundeld onder de algemene term ‘verkeersontheffing’. In de toelichting bij artikel 18 wordt aangegeven welke vier specifieke ontheffingen met die algeme

Naar boven