Provinciaal blad van Gelderland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2023, 15507 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2023, 15507 | beleidsregel |
Beleidsregel tegemoetkoming faunaschade Gelderland 2024
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Artikel 2. Schade aan bedrijfsmatige landbouw
Gedeputeerde Staten verlenen een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 15.53 van de wet, uitsluitend met inachtneming van de hiernavolgende bepalingen:
Artikel 3. Te treffen maatregelen
Een tegemoetkoming in de schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende dieren, van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten, waarvoor ingevolge artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit kan worden verleend, wordt slechts verleend indien:
de omgevingsvergunning (of machtiging/toestemming tot gebruik van een bestaande omgevingsvergunning) op deugdelijke wijze en tijdig, vooraf of uiterlijk op de dag van schadeconstatering, is aangevraagd en, nadat deze is verleend, daarvan op adequate wijze gebruik is gemaakt en er desondanks schade is opgetreden.
Om het adequaat gebruik van de omgevingsvergunning of vrijstelling van de vergunningplicht te toetsen, geeft de aanvrager in een registratiesysteem akkoord, zodat BIJ12 de verrichte bejaagacties kan inzien in het systeem. De bejaagacties worden tijdig, binnen twee weken nadat aanvrager de bevestiging taxatie heeft ontvangen, in het registratiesysteem ingevoerd. Het niet tijdig of niet volledig aanleveren van de gevraagde gegevens kan tot afwijzing van de aanvraag leiden.
Artikel 4. Aanvraag en taxatie
Na de taxatie wordt een ‘bevestiging taxatie’ aan de aanvrager gestuurd via MijnFaunazaken. Als aanvrager het niet eens is met de taxatie kan deze binnen acht werkdagen na ontvangst van de bevestiging taxatie, zijn bedenkingen aan BIJ12 kenbaar maken. BIJ12 kan de taxateur vragen te reageren op de bedenkingen, en stuurt de aanvrager zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen tien werkdagen, een reactie op de ingediende bedenkingen.
Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om door hen aangewezen typen faunaschade te laten taxeren, zonder dat hier een aanvraag aan ten grondslag ligt (autotax). In dat geval wordt het vaststellen van de schade door de taxateur, aangemerkt als een tijdige aanvraag om een tegemoetkoming in de schade, waarop deze beleidsregel eveneens van toepassing zijn.
Artikel 6. Gevallen waarin geen tegemoetkoming wordt verleend
In de volgende gevallen wordt geen tegemoetkoming verleend:
indien de schade is aangericht door een diersoort met betrekking waartoe krachtens artikel 5.2, eerste lid, van de wet, flora- en fauna-activiteiten bij de Omgevingsverordening Gelderland zijn vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht, tenzij aan die vrijstelling voorwaarden, beperkingen of clausules zijn verbonden waardoor deze feitelijk gelijkgesteld moet worden aan een omgevingsvergunning verleend op basis van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet;
voor schade door een diersoort met betrekking waartoe een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit krachtens artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet is verleend, waarbij in de verleende omgevingsvergunning geen bepalingen zijn opgenomen die de schadebestrijding in de weg staan;
Artikel 7. Tegemoetkoming in schade door de wolf
In afwijking van artikel 2, onder a, komt naast schade aan bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren, ook schade aan hobbymatig gehouden hoefdieren in aanmerking voor een tegemoetkoming. Ook bedrijfsmatig gehouden, door de wolf gedode of verwonde kuddebeschermingshonden of hoedhonden komen voor tegemoetkoming in aanmerking.
In artikel 15.53 van de Omgevingswet is bepaald dat Gedeputeerde Staten in voorkomende gevallen een tegemoetkoming verlenen in geleden schade aangericht door natuurlijk in het wild levende dieren van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten. Waarbij die soorten worden aangewezen die op grond van artikel 5.1, tweede lid, worden beschermd tegen flora- en fauna-activiteiten.
Ter invulling van deze taak en bevoegdheid hebben Gedeputeerde Staten deze beleidsregel vastgesteld op grond van artikel 4:81, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht.
Grondgebruikers of dierhouders die schade van natuurlijk in het wild levende dieren ondervinden, kunnen onder voorwaarden een tegemoetkoming in deze schade krijgen. Uitgangspunt is dat de schade die men had kunnen voorkomen of beperken, niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Aanknopingspunt voor het beleid is dat een aanvrager alles in het werk moet stellen om schade te voorkomen of beperken.
Uit artikel 15.53 van de Omgevingswet volgt dat een tegemoetkoming slechts wordt verleend als een belanghebbende schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor diens rekening behoort te blijven. Uit dit artikel volgt dat in onevenredig zware schade tegemoetgekomen moet worden. Het geeft geen recht op een volledige schadevergoeding; het betreft een tegemoetkoming in de schade die naar billijkheid wordt bepaald. Het moet voorts gaan om schade die niet tot het normale bedrijfsrisico of normale maatschappelijke risico van de betrokkene behoort. Een zekere mate van schade door natuurlijk in het wild levende dieren dient eenieder voor lief te nemen.
De bescherming van have en goed tegen schade door dieren, is primair de verantwoordelijkheid van de aanvrager zelf. Daarbij is het treffen van maatregelen gericht op het voorkomen van schade de eerste inzet. Als dergelijke maatregelen te kort schieten, is schadebestrijding (schadebeperking door het bestrijden van de schadeveroorzakende diersoort) aan de orde. Als er ondanks tijdige en deugdelijke inspanningen van de aanvrager om schade te voorkomen en beperken, schade ontstaat, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten een tegemoetkoming te verlenen.
In IPO-verband hebben de gezamenlijke provincies ervoor gekozen het verlenen van tegemoetkomingen in faunaschade te mandateren aan de uitvoeringsorganisatie BIJ12. Uit oogpunt van efficiëntie is een landelijke uitvoering met één loket en gebundelde kennis te prefereren. Daarnaast wordt uniformiteit in de uitvoering, en rechtsgelijkheid over heel Nederland nagestreefd. Daar waar in de beleidsregel of in deze toelichting sprake is van Gedeputeerde Staten moet in veel gevallen dan ook ‘BIJ12’ worden gelezen. In een afzonderlijk besluit worden de bevoegdheden met betrekking tot het verlenen van tegemoetkomingen, gemandateerd aan BIJ12.
In artikel 1 wordt aangegeven wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Voor zover een begrip maar een enkele keer wordt gebruikt, is dit begrip in het artikel zelf gedefinieerd.
In artikel 2 hebben Gedeputeerde Staten, ter invulling van artikel 15.53 Omgevingswet, bepaald welke schade in aanmerking wordt genomen. Het gaat hierbij om directe vraat-, graaf-, wroet-, veeg-, pik-, of predatieschade aan bedrijfsmatige landbouw.
Directe schade is schade die is aangericht door het vreten, graven, wroeten, vegen of pikken door de dieren, aan de landbouwgewassen zelf of aan landbouwhuisdieren door predatie. Geen tegemoetkoming wordt dus verleend voor indirecte schade of gevolgschade. Daaronder wordt verstaan, alle schade die geen directe schade is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft meermaals bevestigd dat het niet onredelijk is dat alleen schade die door dieren aan de gewassen zelf is aangericht, voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.1 En dat bijvoorbeeld meer- en vervolgschade, zoals een lagere omzet of kosten die gemaakt zijn voor sortering en extra onkruidbestrijding, slechts een afgeleide is van schade veroorzaakt door dieren, en dat het verband tussen het schadeveroorzakende gedrag en die schade te ver is verwijderd om van een rechtstreeks gevolg te kunnen spreken. Die schade is niet direct gerelateerd aan de bedrijfsmatig uitgeoefende landbouw. Denk hierbij bijvoorbeeld ook aan structuurschade aan gronden doordat dieren die gronden hebben betreden. Schade aan materialen die worden aangewend voor het (tijdelijk) afdekken van gewassen behoren ook niet tot directe schade die voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.
Met bedrijfsmatige landbouw wordt bedoeld: aanvragers die hun hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van hun bestaan (plegen te) vinden in de landbouw. Als een aanvrager staat ingeschreven bij de KVK met SIBI-code gereserveerd voor landbouwbedrijven, en verplicht is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een gecombineerde opgave te doen, zijn dat duidelijke aanwijzingen dat sprake is van bedrijfsmatige landbouw. Alleen als sprake is van bedrijfsmatige landbouw, komt een aanvrager voor een tegemoetkoming in aanmerking.
Daartoe is besloten op grond van de overweging dat door het hoge beschermingsniveau van de wet bepaalde individuen in de samenleving schade lijden, doordat bij wet beschermde natuurlijk in het wild levende diersoorten schade toebrengen aan gewassen, bepaalde teelten of gehouden dieren. Als die personen voor wat betreft hun inkomen (mede) afhankelijk zijn van de opbrengsten van die gewassen of teelten, dan achten Gedeputeerde Staten het redelijk dat die personen (gedeeltelijk) voor die schade worden gecompenseerd.
Onder landbouw wordt verstaan: veehouderij, akkerbouw, vollegrondgroenteteelt, griendhout, riet, weidebouw, tuinbouw. Tuinbouw is een intensieve vorm van landbouw, waaronder begrepen fruitteelt, het telen van vruchten, groenten, paddenstoelen en bloembollen-, bloemen- en bomenteelt. Het moet gaan om (met het oogmerk) te oogsten gewassen, afkomstig van voorgenoemde teelten, die bedrijfsmatig worden geteeld in de vollegrond en in de open lucht.
Niet in de vollegrond en open lucht, zijn bijvoorbeeld gewassen die worden gekweekt in kassen en containerteelt waarbij het gewas gekweekt wordt in een pot op de grond op een teeltdoek.
Niet onder landbouw wordt verstaan: de visserij, mossel- zeekraal- en oesterteelt en andere vormen van schelpdierenkwekerij, omdat deze activiteiten niet op het land plaatsvinden. Ook is hier geen sprake van teelten die in de vollegrond en open lucht plaatsvinden. Tevens wordt niet verstaan onder landbouw: houtteelt en bosbouw omdat dit geen landbouwkundig gebruik is.
Verder bepaalt artikel 2 dat een aanvrager de percelen waarop schade is aangericht, op titel van eigendom, (erf)pacht, of een door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie ingezonden (teelt)pachtovereenkomst, in gebruik moet hebben voor de uitoefening van bedrijfsmatige landbouw. Ingeval van een mondelinge overeenkomst is het aan de aanvrager om dit aan te tonen. Voor schade door predatie aan landbouwhuisdieren, geldt dat de aanvrager aantoonbaar eigenaar is van het betreffende dier. In het aanvraagformulier tegemoetkoming faunaschade in MijnFaunazaken, geeft een aanvrager de schadepercelen op, op basis van de actuele perceelsregistratie van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Als de (eigendom/pacht) status van de percelen daaruit onvoldoende blijkt, kan BIJ12 de aanvrager in het kader van de beoordeling van de tegemoetkomingsaanvraag om de schriftelijke (pacht)overeenkomsten vragen.
Artikel 3 bevat de voorwaarden, ten aanzien van het voorkomen en beperken van schade, waaraan getoetst wordt en waaraan een aanvrager moet voldoen om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Gedeputeerde Staten verlenen een tegemoetkoming slechts als een aanvrager zelf al het mogelijke, dat in redelijkheid van hem kan worden verwacht, heeft ondernomen om schade zoveel mogelijk te voorkomen en beperken. Het gaat hierbij om te treffen maatregelen ter voorkoming van schade - de preventieve maatregelen -, en maatregelen ter (verdere) beperking van de schade door de schadeveroorzakende diersoort te bestrijden.
Artikel 3 spreekt over maatregelen of inspanningen waartoe een aanvrager, naar de eisen van redelijkheid en billijkheid, is gehouden om schade te voorkomen en beperken. De inspanningen die worden verwacht hangen samen met een aantal factoren.
De gevraagde inspanning moet in verhouding staan tot de opbrengst van een gewas. Bij een kapitaalintensief gewas met hoge opbrengst mag redelijkerwijs meer worden verwacht van een aanvrager. Een andere factor is de kwetsbaarheid van een gewas, in een bepaalde periode of voor bepaalde dieren, of op een bepaalde locatie. Ook de voorzienbaarheid speelt een rol. Als een aanvrager redelijkerwijs kan voorzien dat de kans op schade groot is, bijvoorbeeld omdat een net ingezaaid gewas erg aantrekkelijk (dus kwetsbaar) is, of omdat er op dezelfde locatie aan hetzelfde gewas door dezelfde dieren al vaker schade is aangericht, dan verwachten Gedeputeerde Staten een maximale inspanning van de aanvrager om zijn gewassen of dieren te beschermen.
Kwetsbaar zijn feitelijk alle gewassen, met uitzondering van weide-, hooi-, en graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is, en granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt. Gedeputeerde Staten verlangen niet dat een aanvrager alle in de Faunaschade Preventiekit opgesomde maatregelen treft, om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Wel kan in redelijkheid worden verlangd dat hij minimaal één akoestische en één visuele maatregel treft, in voldoende aantallen. De maatregelen moeten gevarieerd worden aangewend.2 De taxateur vermeldt bij zijn taxatie de door de aanvrager toegepaste maatregelen in zijn taxatierapport.
Geen preventieve maatregelen worden gevraagd bij weide-, hooi- of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is, en bij granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt. Granen en graszaad worden ná 1 april niet meer beschouwd als kwetsbaar gewas.
Granen, met name wintergraan en eerstejaars gras en graszaad, zijn kwetsbaar vlak na het inzaaien, als het plantje gekiemd is en net boven de grond staat. Het gewas is op dat moment eiwitrijk en heeft veel voedingswaarde wat het erg aantrekkelijk maakt voor dieren. Naarmate het gewas zich verder ontwikkelt wordt het minder aantrekkelijk, groter en gaat het een stengel vormen met zaad erin. In deze periode is het gewas minder aantrekkelijk voor dieren. Het plaatsen van preventieve middelen heeft dan weinig toegevoegde waarde. Juist in deze periode, na 1 april, moet een agrariër ook veel spuiten tegen ziektes en plagen, dit is een extra reden om deze preventieve middelen dan niet meer te eisen. Tegen de afrijping wordt het gewas wel weer aantrekkelijker voor ganzen; te denken valt aan gelegerd graan en graszaad wat op zwad ligt.
Onder kapitaalintensief wordt in elk geval verstaan: de teelt van bloemen, bloembollen, boom- en kwekerijgewassen, fruit, en hoog salderende groenten en akkerbouwgewassen, zoals aardbeien (en aardbeivermeerderingsplanten), asperges, waspeen en ijsbergsla. Het gaat bij kapitaalintensieve teelten om eenjarige gewassen die per hectare hoge financiële opbrengsten opleveren (hoog salderen), ofwel om teelten die meerdere jaren op een plek staan c.q. meerjarige gewassen, waarbij schade een opbrengstderving over meerdere jaren kan veroorzaken. Een voorbeeld hiervan is schade door bevers aan fruitbomen. Alle kapitaalintensieve teelten worden als kwetsbaar beschouwd. Bij deze teelten mag van aanvragers redelijkerwijs een grote inspanning worden verlangd om schade te voorkomen en beperken.
Bij schade door zoogdieren aan een kapitaalintensieve teelt, kan in redelijkheid verlangd worden dat er tijdig een deugdelijk raster geplaatst wordt om het gewas te beschermen en schade te voorkomen.3 Een deugdelijk raster staat omschreven in de Faunaschade Preventiekit.
Bij kapitaalintensieve dieren kan gedacht worden aan dieren van een speciale afkomst of ras, of zeer kostbare specifieke dieren voor speciaal gebruik.
Niet-kapitaalintensieve teelten
Een voorbeeld van een kwetsbaar, niet-kapitaalintensief gewas is nieuw ingezaaid grasland jonger dan zes maanden. Dit gewas is aantrekkelijk voor vogels maar niet hoog salderend. Er worden wel preventieve akoestische en visuele middelen gevraagd, in voldoende aantallen.
Een voorbeeld van een niet-kwetsbaar, niet-kapitaalintensief gewas zijn de hiervoor genoemde weidepercelen (blijvend grasland) ouder dan zes maanden. Deze zijn niet-kwetsbaar en niet hoog salderend. Hier worden geen preventieve middelen verlangd van een aanvrager.
Naast de vraag of een gewas kapitaalintensief of kwetsbaar is, speelt de voorzienbaarheid van de schade een rol in de afweging wat in redelijkheid van een aanvrager verwacht mag worden. Als bijvoorbeeld in opeenvolgende jaren steeds schade optreedt op een bepaald perceel met een kapitaalintensief gewas, mag van aanvrager worden verwacht dat hij meer maatregelen treft om die schade te voorkomen en beperken. Ook als een gewas op een zodanige locatie geteeld wordt, waardoor het risico op faunaschade voorzienbaar is, kunnen Gedeputeerde Staten hogere eisen aan het beschermen van gewassen stellen.
Bij de afweging welke preventieve middelen in redelijkheid gevraagd kunnen worden, wordt voornamelijk naar voornoemde factoren gekeken. Wat voor teelt is het, zijn gewassen extra aantrekkelijk voor een bepaalde diersoort, is er al meerdere malen eenzelfde schade ontstaan, betreft het een schadegevoelige locatie. Dan zijn dat omstandigheden op grond waarvan in redelijkheid extra maatregelen en inspanningen van een aanvrager verlangd kunnen worden om schade te voorkomen en beperken.
Faunaschade Preventiekit & Innovatie
BIJ12 heeft ter voorlichting van agrariërs de Faunaschade Preventiekit opgesteld, te vinden op www.bij12.nl. Daarin worden voor de diverse schadeveroorzakende diersoorten per gewas maatregelen opgesomd die de agrariër, of diens jachthouder, kan treffen om faunaschade zoveel mogelijk te voorkomen en beperken.
Om innovatieve maatregelen te stimuleren bestaat de mogelijkheid om ook andere, niet in de Faunaschade Preventiekit vermelde maatregelen toe te passen. Wel is het daarbij noodzakelijk dat de aanvrager, voordat hij een nieuwe maatregel gaat testen, de verwachte effectiviteit schriftelijk motiveert aan BIJ12. Eventueel kan een consulent faunazaken van BIJ12 ter plaatse nader onderzoek doen. Als BIJ12 de aanvrager toestemming verleent het voorgestelde middel te testen, zal de Faunabeheereenheid in wiens werkgebied het schadeperceel ligt, van die toestemming in kennis worden gesteld.
Ter ondersteuning van de maatregelen: schadebestrijding met omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit of schadebestrijding met vrijstelling van de vergunningplicht (vergunningsvrij)
Blijkens de wetsgeschiedenis is de aanvrager degene die verantwoordelijk is voor het voorkomen en beperken van, door natuurlijk in het wild levende dieren aangerichte schade, met uitzondering van schade veroorzaakt door de vijf bejaagbare soorten. Voor die bejaagbare soorten draagt de jachthouder mede een verantwoordelijkheid.
Tijdig een omgevingsvergunning
Als de grondgebruiker de schade niet heeft kunnen voorkomen geldt de verplichting om de schade, vanaf het moment van schadeconstatering, in elk geval zoveel mogelijk te beperken door het bestrijden van de schadeveroorzakende diersoort.
Om schadeveroorzakende dieren te doden in het kader van schadebestrijding moet een aanvrager tijdig een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit, krachtens artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g van de wet, jo. artikel 8.74j, derde lid (soorten vogelrichtlijn), 8.74k, derde lid (soorten habitatrichtlijn), of 8.74l, derde lid (andere soorten) van het Besluit kwaliteit leefomgeving, aanvragen ten behoeve van diens jachthouder.
Vaak heeft de provincie op voorhand al een omgevingsvergunning voor een bepaalde schadeveroorzakende diersoort verleend aan de Faunabeheereenheid. In dat geval kan een grondgebruiker (of diens jachtaktehouder) volstaan met het aanvragen van een toestemming of machtiging bij deze Faunabeheereenheid, om van de reeds verleende omgevingsvergunning gebruik te maken.
Gedeputeerde Staten menen dat het tijdig aanvragen van een omgevingsvergunning een van de mogelijkheden is om (dreigende) belangrijke faunaschade te voorkomen en beperken. Als de aanvrager een dergelijke vergunning niet of niet tijdig heeft aangevraagd, zal in beginsel geen tegemoetkoming worden verleend.
Tijdig aanvragen van een omgevingsvergunning houdt in dat deze indien mogelijk vooraf, doch uiterlijk op de dag dat de schade van enige omvang is geconstateerd, wordt aangevraagd. Op dat moment wordt immers van een aanvrager verwacht dat hij of zij direct actie onderneemt. Dat tijdig, uiterlijk op de dag van schadeconstatering, een vergunning (voorheen: ontheffing) moet worden aangevraagd wordt in bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet onredelijk geacht.4
Wordt een omgevingsvergunning verleend dan zal ook de schade die, gedurende de behandelingsperiode van de vergunningsaanvraag, ondanks de inspanningen van de aanvrager nog is ontstaan, bij de taxatie van de schade worden betrokken. Als een omgevingsvergunning tijdig en deugdelijk is aangevraagd maar door Gedeputeerde Staten of Faunabeheereenheid wordt geweigerd en dit de aanvrager niet te verwijten is, dan achten Gedeputeerde Staten een tegemoetkoming op zijn plaats. Dit is bijvoorbeeld het geval als een omgevingsvergunning niet wordt verleend vanwege het ontbreken van schadehistorie, of als een omgevingsvergunning geschorst is vanwege een gerechtelijke procedure.
Gedeputeerde Staten zullen bezien in welke gevallen een vergunningsaanvraag achterwege kan blijven. Als op voorhand duidelijk is dat geen omgevingsvergunning kan of zal worden verleend, wordt niet verwacht dat men (toch) een aanvraag moet doen.
Van een verleende omgevingsvergunning moet adequaat gebruik worden gemaakt. Dit houdt in dat er minstens tweemaal per week (op twee verschillende dagen) verjaging met ondersteunend afschot moet plaatsvinden, vanaf het moment van schadeconstatering tot en met de eindtaxatie. Bij het bepalen van deze periode wordt er vanuit gegaan dat een omgevingsvergunning, uiterlijk, wordt aangevraagd op de dag van constateren van schade van enige omvang. De verplichting om de schade, als deze niet (geheel) voorkomen kon worden, dan in elk geval zoveel mogelijk te beperken door middel van het bestrijden van de schadeveroorzakende dieren, loopt door tot en met de eindtaxatie.
Bejaagacties moeten zijn verricht op, of in een buffer van 200 meter rondom, de schadepercelen. Bij schade door hoefdieren geldt een maatwerkbeoordeling door BIJ12, zoals een buffer van 500 meter rondom de schadepercelen. Alleen dan tellen deze acties mee in de beoordeling van het adequaat gebruik van de omgevingsvergunning of vrijstelling van de vergunningplicht voor flora- en fauna-activiteiten. Ook bejaagacties waarbij geen dieren zijn gedood, tellen mee voor het adequaat gebruik en moeten worden geregistreerd. Als de jager aanwezig is geweest, maar geen schadeveroorzakende dieren heeft aangetroffen, kan dit apart worden vermeld. Van belang is dat concreet de geleverde inspanning én het resultaat per datum van uitvoering wordt vermeld in het registratiesysteem.
Bij het gebruik maken van de omgevingsvergunning moeten de acties dus gericht zijn op het plegen van afschot. Het verjagen en verontrusten van de schadeveroorzakende dieren (zoals gebruik van het vogelafweerpistool of verjaging anderszins) worden niet meegenomen in de beoordeling in het kader van het adequaat gebruik van de omgevingsvergunning. De invulling die wordt gegeven aan wat wel en wat niet adequaat is, wordt in bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet onredelijk geacht.5
Vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht
Als op de omgevingsvergunningplicht een provinciale vrijstelling met beperkingen geldt moet van de vrijstelling – evenals van een omgevingsvergunning – adequaat gebruik worden gemaakt om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen. Dit wordt op eenzelfde manier beoordeeld als het adequaat gebruik van een omgevingsvergunning, zoals hiervoor omschreven.
Om aan te tonen dat sprake is van adequaat gebruik, wordt van een aanvrager verlangd te rapporteren over het gebruik van de omgevingsvergunning. Hetzelfde geldt voor een vrijstelling van de vergunningplicht met beperkingen. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om de bedoelde informatie tijdig, binnen twee weken na bevestiging taxatie, en volledig beschikbaar te stellen aan BIJ12. In de praktijk zal het vaak de jachtaktehouder zijn die deze gegevens in een registratiesysteem registreert, maar de aanvrager is ervoor verantwoordelijk dat dit tijdig en volledig gebeurt.
Dit kan men doen door de gegevens over de bejaagacties c.q. verjaagacties met ondersteunend afschot te rapporteren in een, voor BIJ12 toegankelijk registratiesysteem. Om BIJ12 inzicht te geven in de aangeleverde gegevens, moet de aanvrager in het systeem akkoord geven. Vervolgens raadpleegt BIJ12, bij de toetsing of sprake is van adequaat gebruik, de geregistreerde gegevens in het registratiesysteem. Acties die niet tijdig, binnen twee weken nadat aanvrager bevestiging taxatie heeft ontvangen, zijn ingevoerd in het systeem worden niet meegenomen in de toetsing op adequaat gebruik. Omwille van de uitvoeringslast en betrouwbaarheid van de gegevens worden alleen acties die in het registratiesysteem zijn ingevoerd geaccepteerd. Andere registraties, zoals handgeschreven verklaringen, briefjes of mailtjes met bejaaggegevens worden niet geaccepteerd.
Artikel 4 bepaalt de termijn waarbinnen een aanvraag om tegemoetkoming in faunaschade moet worden ingediend. Een aanvraag moet binnen zeven werkdagen, na constatering van schade (van enige omvang), worden ingediend. Een aanvraag die niet binnen deze termijn is ingediend, wordt afgewezen.
De termijn van zeven dagen wordt redelijk geacht en is nodig, omdat door tijdsverloop het oorzakelijk verband tussen de opgetreden schade (de omvang, schadeveroorzakende diersoort, eventueel in het veld getroffen maatregelen) steeds minder goed is vast te stellen door een taxateur. Daarnaast is van belang dat met de schadebestrijding, dus het beperken van schade door de schadeveroorzakende diersoort te bestrijden met ondersteunend afschot, zo snel mogelijk na constatering van de schade wordt begonnen.
Als de schade door ganzen aan voorjaarsgras, bijvoorbeeld, begin maart wordt geconstateerd, wordt verwacht van de grondgebruiker om, vanaf het moment van schadeconstatering, direct aan schadebestrijding te doen en binnen zeven dagen na de constatering van de schade (van enige omvang) een aanvraag in te dienen, zodat een taxateur de diersoort nog goed en betrouwbaar kan vaststellen en de schade goed kan volgen en eventueel na meerdere bezoeken definitief kan vaststellen en aftaxeren.
Een taxateur taxeert alleen verse schade, dat wil zeggen schade die is opgetreden tot tien dagen voor de datum van schadeconstatering. Als sprake is van ‘oudere schade’ die al eerder is ontstaan, maar waarvoor pas (veel) later een aanvraag om tegemoetkoming is gedaan, wordt deze oudere schade niet bij de taxatie betrokken. Deze schade en de oorzaak daarvan kan niet meer op zorgvuldige, betrouwbare wijze vastgesteld worden.
Verder is van belang dat een aanvrager het gewas waar de aanvraag op ziet, niet mag oogsten of anderszins handelingen verrichten waardoor de schade niet meer kan worden getaxeerd, totdat de schade definitief door de taxateur is vastgesteld. Als de schade niet meer is vast te stellen, doordat een aanvrager het gewas voor het bezoek van de taxateur heeft geoogst, het perceel heeft bewerkt of heringezaaid al of niet met een ander gewas, dan komt deze schade niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. In artikel 6 is dit ook expliciet benoemd als reden voor afwijzing.
Taxatie zonder aanvraag (autotax)
Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om bepaalde door hen aangewezen typen faunaschade ‘automatisch’ te laten taxeren. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om schade op percelen die gelegen zijn in een door Gedeputeerde Staten aangewezen en begrensd ganzenrustgebied of ganzenfoerageergebied. Om deelnemers aan deze gebieden te faciliteren kan besloten worden om de schade op deze percelen jaarlijks sowieso ‘automatisch’ te laten taxeren, zonder aanvraag van een grondgebruiker. Wel moet een grondgebruiker om deel te nemen aan de ‘autotax’ bij BIJ12 de relevante percelen aanmelden in MijnFaunazaken. Wanneer een automatische taxatie wordt verricht, wordt het vaststellen van de schade door de taxateur gelijkgesteld aan een tijdige aanvraag om een tegemoetkoming, waarop de beleidsregel van toepassing zijn. Automatisch taxeren betekent niet automatisch uitbetalen, er vindt nog wel een toetsing plaats.
BIJ12 heeft een raamovereenkomst met taxatiebureaus die de schade taxeren. De taxaties worden uitgevoerd conform de, door de directeur van BIJ12 vastgestelde taxatierichtlijnen voor gewassen en vee. Die zijn te vinden op www.bij12.nl.
Na ontvangst van een aanvraag stuurt BIJ12, nadat een eerste beoordeling van de aanvraag heeft plaatsgevonden, zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen zeven werkdagen de opdracht aan het taxatiebureau om de schade te taxeren. Aanvragen waarvan op voorhand duidelijk is dat deze niet voldoen aan de regelgeving, worden niet doorgezonden aan een taxatiebureau. Bijvoorbeeld als het gaat om schade door een diersoort met betrekking waartoe flora- en fauna-activiteiten zijn vrijgesteld van de omgevingsvergunningplicht, welke schade sowieso niet voor tegemoetkoming in aanmerking komt; of als sprake is van een veel te late aanvraag. Het is niet mogelijk om, alvorens het taxatiebureau de opdracht te geven, al te toetsen of de aanvraag volledig voldoet aan de voorwaarden, omdat niet zo lang gewacht kan worden met het taxeren van de schade in het veld, omdat de taxateur ook de in het veld aangetroffen maatregelen noteert in zijn rapport, en de schade nog kan doorzetten als de dieren nog aanwezig zijn, en bestreden (moeten) worden.
Het taxatiebureau geeft een taxateur de opdracht om de schade op de opgegeven percelen vast te stellen. Soms kan dit in één bezoek, soms volgt de taxateur de schade gedurende meerdere bezoeken, mede afhankelijk van het gewas. De taxateur stelt van diens bevindingen een taxatierapport samen en zendt dat, na interne controle door de eindverantwoordelijke persoon van het bureau waarvoor de taxateur werkzaam is, aan BIJ12. Ook wordt na de (eind)taxatie een ‘bevestiging taxatie’ aan de aanvrager gestuurd via MijnFaunazaken. Er is voorzien in de mogelijkheid dat de aanvrager diens bedenkingen op de taxatie kenbaar kan maken. De aanvrager moet dan, binnen acht werkdagen na ontvangst van de bevestiging van de taxatie, de bedenkingen aan BIJ12 kenbaar te maken. Deze termijn van acht werkdagen is bepaald, omdat achteraf onder meer het oorzakelijke verband tussen de diersoort(en) en de schade, of de verdeling van diersoorten niet, althans niet meer betrouwbaar en objectief kunnen worden vastgesteld. Voorts kan door tijdsverloop de situatie in het veld veranderen. Wanneer BIJ12 van een aanvrager bedenkingen op de taxatie ontvangt, kan BIJ12 indien nodig een toelichting aan de taxateur vragen. Uiterlijk tien dagen na ontvangst van de bedenkingen op de taxatie, zal BIJ12 aan de aanvrager een reactie daarop sturen, eventueel met opmerkingen van de taxateur.
Artikel 5 gaat over het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming, nadat is beoordeeld dat een aanvrager voldoet aan de voorwaarden voor uitbetaling.
De prijzen die worden gehanteerd bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming, worden door de directeur van BIJ12 vastgesteld. De directeur van BIJ12 kan besluiten om de prijzen, zoals aangegeven in de Kwantitatieve Informatie Akkerbouw en Vollegrondsgroenteteelt, en de Kwantitatieve Informatie Veehouderij (KWIN) te hanteren. De KWIN is opgesteld door de Wageningen Universiteit (WUR) en vormt een objectieve maatstaf om als basis te fungeren voor schadeberekeningen, aangezien deze maatstaf controleerbaar is en uitgaat van op een juiste en eenduidige wijze vastgestelde prijzen. Door het hanteren van KWIN-cijfers is BIJ12 niet afhankelijk van sterk fluctuerende marktprijzen en ontstaat er geen vertraging bij het beslissen op aanvragen vanwege het (nog) niet beschikbaar zijn van marktprijzen. In jurisprudentie wordt bevestigd dat met het hanteren van normprijzen een voldoende objectieve maatstaf voor de schadebepaling wordt gebruikt.6 Dat de marktprijs fluctueert en soms hoger of lager ligt dan de vastgestelde prijs, vormt geen aanleiding om af te wijken van deze vastgestelde prijzen. Er is sprake van een tegemoetkoming en niet van een volledige schadevergoeding.7
In geval van contractteelt, waarbij in het contract voorafgaand aan de oogst schriftelijk een gegarandeerde prijs met een afnemer is afgesproken en het contract betrekking heeft op het schadeperceel, kan bij de taxatie (bij de berekening van de tegemoetkoming) worden uitgegaan van de contractprijs. Ook bij producten waar de handel per stuk gaat, of waarvan de KWIN niet in een prijs voorziet, dient de taxateur aan te geven wat de marktprijs is op het moment dat hij taxeert, dan wel welke prijs dat product aan het eind van de oogst oplevert. BIJ12 kan beoordelen of deze prijs redelijk is.
Het is niet onredelijk dat Gedeputeerde Staten bij het bepalen van de opbrengst van een gewas in beginsel uitgaat van de KWIN-gegevens, en slechts van dit uitgangspunt afwijkt als de aanvrager een contract overlegt waaruit een vooraf vastgestelde, andere prijs blijkt.8
Om administratieve lasten te beperken worden tegemoetkomingen lager dan € 50,00 niet uitgekeerd.
Op de te verlenen tegemoetkoming wordt een eigen risico ingehouden van 5%. De tegemoetkoming bedraagt dus 95% van de getaxeerde schade. Het kan zijn dat een deel van de getaxeerde schade niet voor tegemoetkoming in aanmerking komt, bijvoorbeeld als dat deel niet door een beschermde diersoort is veroorzaakt. De tegemoetkoming bedraagt dus 95% van de getaxeerde schade, die voor tegemoetkoming in aanmerking komt. Een ‘korting’ van 5% als eigen risico bij een toegekende tegemoetkoming, wordt in de jurisprudentie niet onredelijk geacht.9
Gedeputeerde Staten kunnen ook een ander percentage eigen risico bepalen. Ook dan geldt het minimum van € 250,00 per bedrijf per meldingsjaar.
Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juni 2021 en 4 mei 2022 volgt, dat de keuze van de provincie Friesland om een forfaitair eigen risico (een ‘korting’) van 20% toe te passen op te verlenen tegemoetkomingen, in beginsel niet onevenredig wordt geacht.10 Wel overweegt de Afdeling dat, ingeval een individuele grondgebruiker kan aantonen dat hij, ondanks dat het in het algemeen redelijk is het eigen risico van 20% te hanteren, in zijn geval onevenredig zwaar wordt geraakt wordt door toepassing van die 20%, deze grondgebruiker dan verder tegemoet gekomen moet worden.
Voor diersoorten die op geen enkele wijze mogen worden verjaagd of bejaagd kunnen Gedeputeerde Staten besluiten geen eigen risico te hanteren en een volledige tegemoetkoming – dus 100% van de getaxeerde schade – toe te kennen.
In bepaalde perioden geldt, in ganzenrustgebieden of Natura 2000-gebieden, rust voor aangewezen dieren. Deze periodes zijn vastgesteld in de provinciale besluiten over de aanwijzing van ganzenrustgebieden of ganzenfoerageergebieden. Dat wil zeggen dat er dan geen gebruik mag worden gemaakt van omgevingsvergunningen of vrijstellingen van de omgevingsvergunningplicht voor flora- en fauna-activiteiten waarbij de aangewezen diersoorten verontrust of gedood worden. Er bestaat dan, in de regel, geen mogelijkheid om de schadeveroorzakende dieren te bestrijden. Om die reden moet de schade niet ten laste van de aanvrager blijven en wordt geen eigen risico gehanteerd.
Daarnaast kunnen Gedeputeerde Staten in bijzondere gevallen besluiten geen eigen risico te hanteren.
Eigen risico bij schade door vogels aan pitvruchten
Op tegemoetkomingen in schade aangericht door vogels aan pitvruchten (zoals appels en peren), wordt een eigen risico van 40% ingehouden. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State heeft op 9 mei 2018 geoordeeld over tegemoetkomingen in schade door vogels aan appels en peren. Deze uitspraak laat zien dat, gezien het aantal aanvragen om een tegemoetkoming, het begrijpelijk en redelijk is dat wordt overgegaan tot standaardisering van het normaal maatschappelijk risico bij de tegemoetkoming van faunaschade. Deze standaard moet wel passend zijn en mag niet leiden tot een onevenredig zware last voor fruittelers. Volgens de Afdeling kunnen Gedeputeerde Staten ervoor kiezen om standaard 60% van de geleden schade te vergoeden, maar zij kunnen ook voor een afwijkend percentage kiezen mits goed gemotiveerd en toegespitst op de specifieke omstandigheden van de fruittelers. Voor dat laatste is niet gekozen.11
Gedeputeerde Staten kunnen besluiten een verhoogd eigen risico (ten opzichte van het algemeen toegepaste eigen risico) te hanteren. Dit zal in het algemeen alleen gebeuren bij schade aan kapitaalintensieve teelten of kapitaalintensieve gehouden dieren. In de afweging of aan een individuele aanvrager wordt medegedeeld dat, in de toekomst, een verhoogd eigen risico kan worden opgelegd speelt onder andere mee: soort teelt, teeltlocatie, de mogelijkheid om preventieve maatregelen te treffen.
Ook de vraag of de schade (steeds) is veroorzaakt op percelen die tijdelijk (één teeltseizoen) in gebruik zijn, of op percelen in eigendom of op basis van langjarige contracten in gebruik zijn, kan daarbij een rol spelen.
In de eerste situatie is ondernemer in staat om zelf een afweging te maken welke voordelen, maar ook risico's hij heeft om op een bepaalde plaats percelen te huren en een (schadegevoelig of kapitaalintensief) gewas te telen of bijzondere, kapitaalintensieve dieren te houden. Dit moet voor de aanvrager een aanleiding vormen om een risico inschatting (rendement versus kans op schade) te maken. Het risico op schade kan hij dan niet vervolgens (onbeperkt) afschuiven op de provincie, omdat hij dit risico zelf willens en wetens heeft genomen.
Een verhoogd eigen risico kan worden opgelegd in de volgende gevallen:
Artikel 15.53 van de Omgevingswet bevat het uitgangspunt dat een tegemoetkoming slechts wordt verleend, voor zover de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van een belanghebbende behoort te blijven. In dit artikel is een aantal gevallen vastgesteld waarvoor Gedeputeerde Staten geen tegemoetkoming verlenen. Deze gevallen sluiten aan bij de voorzieningen die de wet of provinciale verordening bieden om schade te voorkomen of te beperken.
Uitsluitingen in verband met diersoort
Voor schade aangericht door diersoorten waarvoor het gehele jaar voor zowel aanvrager als jachthouder voldoende mogelijkheden bestaan om schade aan de landbouw door die diersoorten te voorkomen dan wel te beperken, wordt geen tegemoetkoming verleend (dieren met betrekking waartoe voor flora- en fauna-activiteiten een landelijke of provinciale vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht geldt).12 Er kan sprake zijn van provinciale vrijstellingen van de omgevingsvergunningplicht waarin voorwaarden, beperkingen of clausules zijn opgenomen met betrekking tot schadebestrijding. Van dergelijke vrijstellingen kan gezegd worden dat zij in de praktijk hetzelfde werken als een omgevingsvergunning gebaseerd op artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet. Gedeputeerde Staten behandelen dergelijke vrijstellingen van de omgevingsvergunningplicht in het kader van deze beleidsregel daarom als ware het omgevingsvergunningen.
Geen tegemoetkoming wordt verleend indien er sprake is van een omgevingsvergunning, op basis van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, van de wet, zonder voorwaarden, beperkingen of clausules ten aanzien van de schadebestrijding. Een dergelijke omgevingsvergunning is qua werking in de praktijk vergelijkbaar en daarom beleidsmatig gelijk te stellen aan een vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht.
Geen tegemoetkoming wordt verleend als de schade veroorzaakt is door de huisspitsmuis, bosmuis, de veldmuis of de mol, en voor flora- en fauna-activiteiten waarbij deze dieren worden gedood, een vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht geldt in verband met de bestrijding van schade aan landbouwgewassen. Als gevolg van een vrijstelling van de vergunningplicht bestaan het gehele jaar voldoende mogelijkheden om de schade te voorkomen dan wel te beperken. Gelet op eerdere veldmuizenplagen, is het bovendien niet bijzonder dat muizen grote schade aan grasland toebrengen.13
Als de schade veroorzaakt wordt door dieren waarop de minister de jacht heeft geopend, wordt evenmin een tegemoetkoming verleend. In het jachtseizoen zijn er voldoende bestrijdingsmogelijkheden om de populatie te beheren en daarmee faunaschade te voorkomen en beperken. Aanvullend hierop kan in bepaalde gevallen buiten het jachtseizoen, als schade wordt geconstateerd, een omgevingsvergunning worden aangevraagd voor een flora- en fauna-activiteit. Uitzondering wordt gemaakt voor de wilde eend. Voor deze diersoort wordt wel een tegemoetkoming verleend, indien de schade geconstateerd wordt buiten de periode dat de jacht is geopend.
Voor bovengenoemde gevallen wordt geen tegemoetkoming in de schade verleend.
Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om in bepaalde situaties wel een tegemoetkoming in de schade te verlenen, als er door besluitvorming van Gedeputeerde Staten of (rijks)overheid beperkingen worden opgeworpen om de schade te voorkomen of beperken. Bijvoorbeeld indien de schade is aangericht op percelen gelegen in een Natura 2000-gebied of ganzenrustgebied waar geen schadebestrijding mag plaatsvinden.
Ook kan het zijn dat er wel tot betaling van een tegemoetkoming wordt overgegaan, als de percelen gelegen zijn binnen het kooirecht van een geregistreerde eendenkooi en er daarom geen mogelijkheden bestaan om de schade te voorkomen of beperken. Voor die gevallen dient een afweging gemaakt te worden of het redelijk is om af te wijken van deze beleidsregel.
Uitsluitingen in verband met locatie of functie van de percelen
Binnen een in het omgevingsplan of de omgevingsverordening begrensde bebouwingscontour kan worden voorzien dat bepaalde maatregelen om schade te voorkomen of beperken, niet mogen worden aangewend.
Schade veroorzaakt op gronden die zijn gelegen binnen een straal van 500 meter afstand van een vuilstortplaats, komt evenmin voor een tegemoetkoming in aanmerking. In geval van een vuilstortplaats is de aanwezigheid van deze schadeveroorzakende dieren voorzienbaar.
Schade door beschermde dieren aan dieren in een stal komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Voordat een schadeveroorzakend dier de stal of het gebouw bereikt, kunnen er voldoende barrières opgeworpen worden om de schade te voorkomen. Bovendien zijn stallen en andere bouwwerken af te sluiten en is het voor rekening van een grondgebruiker indien dit niet goed gebeurt. Ook zijn op grond van het Besluit houders van dieren, dierhouders verplicht om hun dieren te beschermen tegen roofdieren.
Wat betreft pacht met landbouwkundige beperking:
Schade aangericht op gronden die onderdeel uitmaken van het Gelders NatuurNetwerk (GNN) en met een natuurbeheertype op de kaart staan in het natuurbeheerplan zijn uitgesloten van faunaschade. Het betreft gronden die primair een natuurfunctie hebben. Daarnaast wordt geen faunaschade uitgekeerd op gronden waaraan, bijvoorbeeld via de pachtovereenkomst, beperkingen zijn verbonden ten aanzien van het bestrijden van schadeveroorzakende soorten.
Schade op gronden waarvan het feitelijk gebruik niet agrarisch is of op gronden die een functie als waterkering hebben, komt evenmin in aanmerking voor een tegemoetkoming. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om schade aan sport- en golfvelden, of op zeedijken die door schapen worden begraasd. Reden hiervoor is dat op die gronden geen sprake is van normale agrarische productie en dat de kans op schade door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten op die gronden voorzienbaar is, dan wel dat de grondgebruiker zelf zich bij overeenkomst heeft verbonden bepaalde schadebestrijdingsmaatregelen niet toe te passen. Gedeputeerde Staten achten het redelijk dat de schade in dergelijke gevallen tot het ondernemersrisico behoort, en niet wordt gecompenseerd.
Geen tegemoetkoming wordt verleend als op de betreffende gronden beperkingen rusten ten aanzien van het landbouwkundig gebruik of ten aanzien van de schadebestrijding. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een braakliggend terrein dat een grondgebruiker tijdelijk om niet gebruikt.
Uitsluitingen in verband met (moment van) de teelt
Gedeputeerde Staten verlenen geen tegemoetkomingen voor grasschade aan blijvend grasland in de maand oktober (najaarsgras). Dit is een gevolg van, bij het decentralisatieakkoord, gemaakte afspraken tussen het Rijk en het IPO om een aantal besparingen door te voeren. Hierbij is getracht de versobering door te voeren op plekken die in de gangbare bedrijfsvoering de minste impact hebben, waarbij het volgende is overwogen. In de meeste gevallen worden landbouwhuisdieren vanaf begin oktober binnen gehuisvest.
Omdat de veehouder er vanuit goed graslandbeheer naar streeft zijn grasland kort de winter in te laten gaan, worden sommige percelen – afhankelijk van de weersomstandigheden – in oktober nog wel gemaaid of beweid. De grasopbrengst van dergelijke percelen levert dan in principe echter geen substantiële bijdrage meer aan de ruwvoedervoorziening van het bedrijf.14 Het gaat hier alleen om vraatschade voornamelijk veroorzaakt door vogels, die niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Schade door wroeten en graven, bijvoorbeeld door dassen en wilde zwijnen, komt wel voor een tegemoetkoming in aanmerking.
Evenmin wordt een tegemoetkoming verleend voor schade aan blijvend grasland in de herfst- en winterperiode, bestemd voor de voederwinning van schapen. De tegemoetkomingen die in het verleden zijn verstrekt op grond van de schapengrasregeling zijn beperkt van omvang, terwijl de beoordeling van de aanvragen relatief veel beoordelings- en controlewerkzaamheden vereisen. Gedeputeerde Staten heeft daarom besloten dat geen tegemoetkoming meer wordt verleend voor schade door overwinterende ganzen aan blijvend grasland, aangericht in de periode van 1 oktober tot en met 31 januari daaropvolgend en waarvan het gras dient voor de beweiding met schapen.
Indien de schade is aangericht aan knol-, bol- en wortelgewassen, die langer dan gebruikelijk op het land hebben gestaan en daarom ook later dan gebruikelijk worden geoogst, komt deze niet in aanmerking voor een tegemoetkoming. Als de aanvrager het risico neemt om de gewassen langer dan gebruikelijk op het land te laten staan, stijgt de kans dat dieren schade aan de gewassen toebrengen. De mogelijkheden om te foerageren nemen elders immers af. Tevens wordt het kwaliteitsverlies bij deze gewassen later in het seizoen door nattigheid en vorst steeds groter. De verhoogde kans op schade die dit oplevert, dient voor rekening van de grondgebruiker te blijven. Dit is anders bij suikerbieten, bloembollen en bij onderdekkersteelten, waarbij de gewassen juist in de wintermaanden worden geteeld en waarbij de gewassen met bijvoorbeeld plastic, folie of stro worden afgedekt ter bescherming tegen vorst.
Geen tegemoetkoming wordt verleend in schade door vogels aan steenvruchten, en zacht fruit/klein fruit. Onder steenvruchten valt onder meer: kers, pruim, perzik, nectarine, abrikoos. Onder zacht en kleinfruit wordt onder meer verstaan: bessen, aardbeien, frambozen, druiven/wijnbouw. Het hoge risico op deze schade is algemeen bekend bij ondernemers. Desondanks zijn de arealen van zeer schadegevoelige teelten zoals bessen, kersen en druiven uitgebreid, waarmee bewust risico op schade is genomen. Het is de keuze van de ondernemer en niet de beperkingen van de overheid, die tot de schade leiden. De schade door vogels aan genoemde teelten is met zekerheid te voorkomen door de percelen met netten af te dekken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de verwachting dat percelen met netten worden afgedekt niet kennelijk onredelijk is en daarmee het risico van schade aan deze teelten in redelijkheid voor rekening van de aanvrager kan laten.15
Verder wordt geen tegemoetkoming verleend voor schade aan bijproducten. Voorbeelden daarvan zijn, stro (bij het hoofdproduct granen en peulvruchten) en hooi (bij het hoofdproductgraszaad).16
Evenmin wordt schade vergoed aan materialen die gebruikt worden om gewassen af te dekken, ter bescherming tegen vorst of om daarmee een vroegere en naar verwachting hogere opbrengst te krijgen. Het risico van die schade dient voor rekening van de grondgebruiker te blijven. Eventuele schade dient gecompenseerd te worden geacht door een hogere opbrengst voor het betreffende gewas. Wordt die hogere opbrengst niet gerealiseerd, dan is dat ondernemersrisico.
Schade die is aangericht aan gewassen die geteeld worden voor de verbetering van een ras, of vermenigvuldiging of vermeerdering van dat veredelde gewas, komt niet in aanmerking voor een tegemoetkoming. Het gaat dan om een gewas, met name een variëteit(ras), dat door een gespecialiseerd bedrijf (veredelingsbedrijf) wordt verbeterd (veredeld) op het gebied van bijvoorbeeld ziekteresistentie, opbrengst, smaak, suikergehalte, ongevoeligheid voor bepaalde bestrijdingsmiddelen en nachtvorstresistentie.
De gewassen zijn in dit geval van zeer hoge, niet te bepalen, waarde waar al langere tijd intensief en kostbaar onderzoek naar is gedaan. Bij schade aan een dergelijk gewas wordt daarom het nemen van preventieve maatregelen in die mate verlangd van aanvrager, dat er geen faunaschade kan ontstaan. Ook vanwege de hoge en praktisch niet te bepalen waarde van deze gewassen dient faunaschade daarom geheel voor het risico van de veredelingsbedrijven te blijven, en komt deze schade niet in aanmerking voor een tegemoetkoming. Vermeerderingsteelt wordt niet geacht hetzelfde te zijn als veredelingsteelt. Hierbij gaat het om het vermenigvuldigen van hetzelfde gewas zoals bijvoorbeeld zaaizaad (gras, koolzaad en granen), pootaardappelen en bloembollen, welke in beginsel voor een tegemoetkoming in aanmerking komen.
Uitsluitingen in verband met overige redenen
Daarnaast is bepaald dat, als de aanvrager handelingen verricht of nalaat handelingen te verrichten waardoor de taxateur niet (meer) in staat is de omvang van de schade en schadeveroorzakende diersoort te beoordelen, de aanvrager zijn aanspraak op een tegemoetkoming verliest. Voorbeelden zijn, als er al geoogst is of als er vee ingeschaard is op de relevante percelen.
Een tegemoetkoming wordt ook niet verleend in het geval dat de aanvrager het gewas niet meer oogst, of dat het beschadigde perceel niet meer in gebruik wordt genomen en dit (mede) het gevolg is van andere omstandigheden dan schade door dieren. Voorbeelden zijn, het niet oogsten maar onderploegen van gewassen, of het niet meer beweiden van grasland met vee vanwege natte omstandigheden.
Schade veroorzaakt door ziektekiemen valt niet onder de reikwijdte van artikel 15.53 van de wet. Vaak zal het causale verband tussen een ziekte en de aanwezigheid van een beschermde diersoort niet aanwezig zijn of (achteraf) te bepalen zijn. Voor de duidelijkheid is besloten om in deze beleidsregel de uitsluiting van ziekte voor tegemoetkomingen op te nemen.
Schade welke in redelijkheid verzekerbaar is bij minimaal twee in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Als tegen gebruikelijke voorwaarden en een redelijke premie een verzekering tegen faunaschade kan worden afgesloten, mag van de aanvrager worden verwacht dat hij zijn gewassen tegen faunaschade verzekert. Het afsluiten van een verzekering tegen schade door natuurlijk in het wild levende dieren, moet in het verlengde van de hagelschadeverzekering worden gezien. Gedeputeerde Staten menen dat deze verzekeringsmogelijkheid kan worden gezien als een voorzorgsmaatregel die een grondgebruiker in redelijkheid kan treffen.
De beleidsregel bevat geen limitatieve opsomming van situaties waarin geen tegemoetkoming wordt verleend. In de beleidsregel kunnen niet op voorhand alle (toekomstige) situaties worden benoemd waarin de schade voor rekening van de aanvrager behoort te blijven. Uit artikel 15.53 van de wet vloeit voort dat een tegemoetkoming alleen wordt verleend als de schade redelijkerwijs niet, of niet geheel ten laste van de aanvrager behoort te blijven. Het is dan ook niet met de wet te verenigen dat Gedeputeerde Staten een tegemoetkoming zouden verlenen voor schade die ten laste van aanvrager behoort te blijven. In de beleidsregel is dit uitgangspunt expliciet vastgelegd.
Artikel 7 gaat over faunaschade (veeschade) door de wolf. De situatie rondom de wolf in Nederland is continu in ontwikkeling. Het beleidskader is het Interprovinciaal Wolvenplan van de samenwerkende provincies, vastgesteld door het IPO-bestuur op 24 januari 2019. Het wolvenplan is te vinden op www.bij12.nl. Gezien de ontwikkelingen sinds 2019 werken provincies, het ministerie van LNV en BIJ12 momenteel samen aan een nieuw Interprovinciaal Wolvenplan. Daarvoor is nadere afstemming en onderzoek nodig. Naar verwachting wordt in 2024 een geactualiseerd nieuw wolvenplan vastgesteld. Vooruitlopend daarop is in april 2023 een addendum vastgesteld bij het wolvenplan 2019 met daarin enkele toevoegingen/wijzigingen die inspelen op de actualiteit, en die niet kunnen wachten tot de voorgenomen algehele actualisatie in 2024.
Grondgebruikers en dierhouders zijn zelf verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen om hun gewassen en gehouden landbouwhuisdieren te beschermen tegen schade door beschermde diersoorten zoals de wolf. Bescherming van vee tegen aanvallen van buitenaf is niet nieuw. Van honden of vossen is bekend dat zij bijvoorbeeld schapen kunnen aanvallen. Waar het gaat om het voorkomen van schade aan gehouden dieren, gaat het dus in principe om het nemen van aanvullende maatregelen om ook schade door wolven te voorkomen.
Het uitgangspunt is dat de schade die een grondgebruiker of dierhouder had kunnen voorkomen en beperken door maatregelen te treffen, niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komt.
Op dit moment wordt, om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in schade door de wolf – vooralsnog - niet getoetst of een dierhouder voldoende preventieve wolfwerende maatregelen heeft genomen om zijn dieren te beschermen en (het risico op) schade door de wolf te voorkomen en beperken. Ook wordt, om veehouders de tijd te geven om zich aan de situatie aan te passen, momenteel geen eigen risico toegepast op een te verlenen tegemoetkoming bij wolvenschade.
Hoe langer de wolf in Nederland is en zich langer, min of meer permanent, in bepaalde gebieden ophoudt, des te meer zal een dierhouder echter rekening moeten houden met het risico op schade door de wolf in het betreffende gebied en wordt verwacht dat zij zich daarop voorbereiden.
Schade door een zwervende wolf, die in korte tijd grote afstanden kan afleggen, is niet goed te voorzien en moeilijker te voorkomen. De voorzienbaarheid van de schade speelt dus een rol bij de beoordeling of, en in welke mate een tegemoetkoming aan de orde is.
Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om binnen de provincie dan wel aangewezen wolvengebieden binnen de provincie nadere voorwaarden te stellen om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, bijvoorbeeld het preventief plaatsen van een deugdelijk wolfwerend raster, of een eigen risico in te houden op de te verlenen tegemoetkoming.
Bij tegemoetkomingsaanvragen voor schade door een wolf aan kapitaalintensieve gehouden dieren, bijvoorbeeld dieren van bijzondere afkomst of ras, of waardevolle renpaarden, wordt van de eigenaar een grotere inspanning verwacht om het dier tegen wolvenaanvallen te beschermen. In die specifieke gevallen kan geoordeeld worden dat een (verhoogd) eigen risico of een maximum vergoedingsbedrag gehanteerd wordt.
Op de lange termijn zal het verlenen van tegemoetkomingen voor schade door de wolf aan onbeschermd vee (gefaseerd) kunnen worden afgebouwd, en wordt uiteindelijk van dierhouders verwacht dat zij met de inzet van preventieve middelen (zoals wolfwerende rasters, kuddebewakingshonden, het ’s nachts ophokken of bijvoorbeeld fladderlint) hun dieren beschermen en het risico op schade door de wolf verkleinen.
Gedeputeerde Staten kunnen besluiten om voor de aanschaf van preventieve maatregelen een subsidieregeling of leen-regeling open te stellen. Het doel is te stimuleren om met de geboden subsidiemogelijkheden het vee beter te beschermen. Hierdoor leert een wolf om geen vee aan te vallen in een gebied waar vee grotendeels goed beschermd is.
Bedrijfsmatig en hobbymatig gehouden dieren
Bij schade door de wolf aan gehouden dieren gelden enkele, van gewasschade, afwijkende bepalingen. Bij wolvenschade komt, behalve schade aan bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren, ook schade aan hobbymatig gehouden hoefdieren, zoals schapen, geiten, runderen, paarden en varkens, in aanmerking voor een tegemoetkoming. Ook bedrijfsmatig gehouden, door de wolf gedode of verwonde kuddebeschermingshonden of hoedhonden, komen in aanmerking.
Net als bij schade door beschermde dieren aan gewassen, moet het bij schade door de wolf gaan om directe schade. Alleen schade die [door vraat, graven, wroeten, vegen, pikken of predatie] rechtstreeks aan de landbouw is aangericht, dus aan landbouwgewassen of aan gehouden dieren zelf, komt voor tegemoetkoming in aanmerking. Dit volgt (ook) uit artikel 2 van deze beleidsregel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft meermaals bevestigd dat het niet onredelijk is dat alleen schade die door dieren rechtstreeks aan de landbouw zelf is aangericht, voor een tegemoetkoming in aanmerking komt17. En dat vervolgschade slechts een afgeleide is van schade veroorzaakt door dieren; het verband tussen het schadeveroorzakende gedrag en die schade staat in een te ver verwijderd verband om van een rechtstreeks gevolg te kunnen spreken.
Bij schade door de wolf is directe schade dus de schade door predatie aan gehouden dieren. In beginsel komt bijkomende schade of indirecte schade niet voor tegemoetkoming in aanmerking. Om dierhouders de tijd te gunnen om zich aan te passen aan de komst van de wolf, is er bij schade door de wolf voor gekozen toch enkele aanvullende schadeposten te vergoeden. Hierop wordt in de taxatierichtlijn voor wolvenschade nader ingegaan.
In de richtlijn zijn duidelijkheidshalve ook enkele indirecte c.q. vervolgschadeposten benoemd die niet bij de taxatie en de tegemoetkoming betrokken worden18. Deze schadeposten, bijvoorbeeld materiaalkosten of uren besteed aan de schadeafwikkeling zijn een afgeleide, een (deels onbepaald en niet controleerbaar) indirect gevolg, waarbij de relatie tussen de wolvenaanval en het gevolg niet altijd duidelijk aanwezig is, dan wel in een te ver verwijderd verband staat tot de wolvenaanval om van rechtstreekse, directe schade aan de landbouw (aan de gehouden dieren) te kunnen spreken. Deze indirecte kosten stijgen ook niet uit boven hetgeen tot het normale bedrijfsrisico of normaal maatschappelijk risico behoort, en Gedeputeerde Staten achten het niet onbillijk of onevenredig dat deze voor rekening van de dierhouder blijven.
De schade wordt door een taxateur vastgesteld met inachtneming van de richtlijn taxatie wolvenschade aan landbouwhuisdieren. Deze uitvoeringsrichtlijn bevat uitgangspunten voor de werkwijze bij taxaties en de waardebepaling van dieren, met als doel te komen tot zorgvuldige, eenduidige besluitvorming bij het verlenen van tegemoetkomingen in faunaschade (veeschade) door de wolf. De richtlijn is te vinden op de website van BIJ12.
Naast de wolf wordt met enige regelmaat ook de goudjakhals in Nederland gesignaleerd, welk dier nauw verwant is aan de wolf. Uit een taxatie en DNA-analyse kan naar voren komen dat een goedjakhals schade heeft veroorzaakt. Bij een taxatie en tegemoetkoming in schade door de goudjakhals aan gehouden dieren, wordt op gelijke wijze gehandeld als bij de wolf.
Een dierhouder/aanvrager moet zo snel mogelijk, uiterlijk binnen 24 uur na constatering van de (vermoedelijke) wolvenschade, ofwel telefonisch ofwel via het formulier op de website van BIJ12 een melding (aanvraag) daarvan doen. De snelheid is van belang voor een zorgvuldige taxatie.
Tot slot geldt dat Gedeputeerde Staten zijn gehouden aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedeputeerde Staten handelen overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2023-15507.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.