Provinciaal blad van Gelderland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2023, 14951 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2023, 14951 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Provinciale Staten van Gelderland,
Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 12 september 2023;
Gelet op artikel 4.16 en artikel 2.3 van de Omgevingswet;
Overwegende dat het noodzakelijk is vanaf de start van de Omgevingswet regels met betrekking tot grondwaterkwaliteit door te laten werken voor activiteiten van burgers en bedrijven in Gelderland;
Overwegende dat het wenselijk is gemeenten de wettelijk bepaalde overgangstermijn voor het opstellen van het volledige omgevingsplan te gunnen;
Besluiten:
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Aalten.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 2 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 3 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Arnhem.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 4 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Barneveld.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 5 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Berg en Dal.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 6 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Berkelland.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 7 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Beuningen.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 8 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Bronckhorst.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 9 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Brummen.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 10 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Buren.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 11 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Culemborg.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 12 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Doesburg.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 13 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Doetinchem.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 14 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Druten.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 15 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Duiven.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 16 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Ede.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 17 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Elburg.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 18 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Epe.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 19 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Ermelo.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 20 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Harderwijk.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 21 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Hattem.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 22 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Heerde.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 23 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Heumen.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 24 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Lingewaard.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 25 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Lochem.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 26 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Maasdriel.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 27 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Montferland.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 28 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Neder-Betuwe.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 29 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Nijkerk.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 30 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Nijmegen.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 31 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Nunspeet.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 32 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Oldebroek.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 33 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Oost Gelre.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 34 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Oude IJsselstreek.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 35 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Overbetuwe.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 36 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Putten.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 37 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Renkum.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 38 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Rheden.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 39 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Rozendaal.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 40 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Scherpenzeel.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 41 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Tiel.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 42 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Voorst.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 43 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Wageningen.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 44 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente West Betuwe.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 45 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente West Maas en Waal.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 46 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Westervoort.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 47 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Wijchen.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 48 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Winterswijk.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 49 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Zaltbommel.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 50 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Zevenaar.
Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 51 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Zutphen.
Vast te stellen de toelichting bij de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 52 behorende bij dit besluit.
Gedeputeerde Staten kunnen, indien dit noodzakelijk is voor de bekendmaking op grond van artikel 6 van de Bekendmakingswet en de beschikbaarstelling op grond van artikel 14.5 van het Omgevingsbesluit ondergeschikte technische wijzigingen aanbrengen, zonder de aard, bedoeling of werking van de regels te veranderen.
Provinciale Staten van Gelderland
Henri Lenferink, Commissaris van de Koning
Frederik van Ardenne, Secretaris
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Aalten bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Arnhem bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Barneveld bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Berg en Dal bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Berkelland bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Beuningen bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Bronckhorst bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Brummen bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Buren bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Culemborg bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Doesburg bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Doetinchem bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Druten bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Duiven bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Ede bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Elburg bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Epe bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Ermelo bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Harderwijk bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Hattem bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Heerde bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Heumen bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Lingewaard bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Lochem bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Maasdriel bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Montferland bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Neder-Betuwe bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Nijkerk bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Nijmegen bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Nunspeet bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Oldebroek bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Oost Gelre bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Oude IJsselstreek bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Overbetuwe bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Putten bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Renkum bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Rheden bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Rozendaal bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.
Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.
Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)
De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.
Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)
In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.
Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)
Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.
Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.
In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Scherpenzeel bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.
Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.
Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.
Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.
De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.
De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.
Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.