Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland

Provinciale Staten van Gelderland,

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 12 september 2023;

Gelet op artikel 4.16 en artikel 2.3 van de Omgevingswet;

Overwegende dat het noodzakelijk is vanaf de start van de Omgevingswet regels met betrekking tot grondwaterkwaliteit door te laten werken voor activiteiten van burgers en bedrijven in Gelderland;

Overwegende dat het wenselijk is gemeenten de wettelijk bepaalde overgangstermijn voor het opstellen van het volledige omgevingsplan te gunnen;

Besluiten:

Artikel 1

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Aalten.

Artikel 2

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 2 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn.

Artikel 3

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 3 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Arnhem.

Artikel 4

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 4 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Barneveld.

Artikel 5

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 5 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Berg en Dal.

Artikel 6

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 6 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Berkelland.

Artikel 7

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 7 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Beuningen.

Artikel 8

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 8 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Bronckhorst.

Artikel 9

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 9 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Brummen.

Artikel 10

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 10 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Buren.

Artikel 11

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 11 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Culemborg.

Artikel 12

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 12 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Doesburg.

Artikel 13

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 13 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Doetinchem.

Artikel 14

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 14 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Druten.

Artikel 15

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 15 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Duiven.

Artikel 16

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 16 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Ede.

Artikel 17

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 17 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Elburg.

Artikel 18

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 18 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Epe.

Artikel 19

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 19 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Ermelo.

Artikel 20

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 20 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Harderwijk.

Artikel 21

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 21 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Hattem.

Artikel 22

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 22 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Heerde.

Artikel 23

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 23 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Heumen.

Artikel 24

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 24 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Lingewaard.

Artikel 25

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 25 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Lochem.

Artikel 26

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 26 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Maasdriel.

Artikel 27

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 27 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Montferland.

Artikel 28

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 28 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Neder-Betuwe.

Artikel 29

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 29 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Nijkerk.

Artikel 30

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 30 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Nijmegen.

Artikel 31

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 31 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Nunspeet.

Artikel 32

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 32 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Oldebroek.

Artikel 33

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 33 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Oost Gelre.

Artikel 34

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 34 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Oude IJsselstreek.

Artikel 35

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 35 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Overbetuwe.

Artikel 36

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 36 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Putten.

Artikel 37

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 37 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Renkum.

Artikel 38

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 38 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Rheden.

Artikel 39

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 39 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Rozendaal.

Artikel 40

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 40 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Scherpenzeel.

Artikel 41

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 41 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Tiel.

Artikel 42

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 42 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Voorst.

Artikel 43

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 43 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Wageningen.

Artikel 44

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 44 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente West Betuwe.

Artikel 45

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 45 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente West Maas en Waal.

Artikel 46

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 46 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Westervoort.

Artikel 47

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 47 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Wijchen.

Artikel 48

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 48 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Winterswijk.

Artikel 49

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 49 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Zaltbommel.

Artikel 50

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 50 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Zevenaar.

Artikel 51

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 51 behorende bij dit besluit, voor het omgevingsplan van de gemeente Zutphen.

Artikel 52

Vast te stellen de toelichting bij de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 52 behorende bij dit besluit.

Artikel 53

Gedeputeerde Staten kunnen, indien dit noodzakelijk is voor de bekendmaking op grond van artikel 6 van de Bekendmakingswet en de beschikbaarstelling op grond van artikel 14.5 van het Omgevingsbesluit ondergeschikte technische wijzigingen aanbrengen, zonder de aard, bedoeling of werking van de regels te veranderen.

Artikel 54

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2024.

Provinciale Staten van Gelderland

Henri Lenferink, Commissaris van de Koning

Frederik van Ardenne, Secretaris

Bijlage 1 Regels voor de gemeente Aalten

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Aalten

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Aalten bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 2 Regels voor de gemeente Apeldoorn

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Apeldoorn

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 3 Regels voor de gemeente Arnhem

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Arnhem

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Arnhem bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 4 Regels voor de gemeente Barneveld

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Barneveld

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Barneveld bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 5 Regels voor de gemeente Berg en Dal

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Berg en Dal

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Berg en Dal bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 6 Regels voor de gemeente Berkelland

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Berkelland

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Berkelland bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 7 Regels voor de gemeente Beuningen

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Beuningen

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Beuningen bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 8 Regels voor de gemeente Bronckhorst

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Bronckhorst

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Bronckhorst bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 9 Regels voor de gemeente Brummen

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Brummen

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Brummen bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 10 Regels voor de gemeente Buren

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Buren

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Buren bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 11 Regels voor de gemeente Culemborg

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Culemborg

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Culemborg bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 12 Regels voor de gemeente Doesburg

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Doesburg

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Doesburg bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 13 Regels voor de gemeente Doetinchem

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Doetinchem

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Doetinchem bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 14 Regels voor de gemeente Druten

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Druten

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Druten bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 15 Regels voor de gemeente Duiven

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Duiven

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Duiven bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 16 Regels voor de gemeente Ede

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Ede

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Ede bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 17 Regels voor de gemeente Elburg

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Elburg

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Elburg bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 18 Regels voor de gemeente Epe

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Epe

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Epe bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 19 Regels voor de gemeente Ermelo

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Ermelo

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Ermelo bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 20 Regels voor de gemeente Harderwijk

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Harderwijk

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Harderwijk bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 21 Regels voor de gemeente Hattem

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Hattem

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Hattem bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 22 Regels voor de gemeente Heerde

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Heerde

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Heerde bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 23 Regels voor de gemeente Heumen

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Heumen

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Heumen bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 24 Regels voor de gemeente Lingewaard

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Lingewaard

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Lingewaard bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 25 Regels voor de gemeente Lochem

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Lochem

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Lochem bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 26 Regels voor de gemeente Maasdriel

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Maasdriel

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Maasdriel bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 27 Regels voor de gemeente Montferland

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Montferland

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Montferland bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 28 Regels voor de gemeente Neder-Betuwe

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Neder-Betuwe

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Neder-Betuwe bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 29 Regels voor de gemeente Nijkerk

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Nijkerk

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Nijkerk bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 30 Regels voor de gemeente Nijmegen

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Nijmegen

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Nijmegen bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 31 Regels voor de gemeente Nunspeet

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Nunspeet

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Nunspeet bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 32 Regels voor de gemeente Oldebroek

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Oldebroek

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Oldebroek bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 33 Regels voor de gemeente Oost Gelre

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Oost Gelre

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Oost Gelre bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 34 Regels voor de gemeente Oude IJsselstreek

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Oude IJsselstreek

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Oude IJsselstreek bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 35 Regels voor de gemeente Overbetuwe

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Overbetuwe

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Overbetuwe bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 36 Regels voor de gemeente Putten

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Putten

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Putten bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 37 Regels voor de gemeente Renkum

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Renkum

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Renkum bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 38 Regels voor de gemeente Rheden

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Rheden

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Rheden bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 39 Regels voor de gemeente Rozendaal

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Rozendaal

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Rozendaal bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 40 Regels voor de gemeente Scherpenzeel

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Scherpenzeel

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Scherpenzeel bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 41 Regels voor de gemeente Tiel

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Tiel

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Tiel bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 42 Regels voor de gemeente Voorst

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Voorst

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Voorst bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 43 Regels voor de gemeente Wageningen

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Wageningen

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Wageningen bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 44 Regels voor de gemeente West Betuwe

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente West Betuwe

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente West Betuwe bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 45 Regels voor de gemeente West Maas en Waal

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente West Maas en Waal

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente West Maas en Waal bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 46 Regels voor de gemeente Westervoort

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Westervoort

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Westervoort bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 47 Regels voor de gemeente Wijchen

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Wijchen

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Wijchen bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 48 Regels voor de gemeente Winterswijk

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Winterswijk

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Winterswijk bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 49 Regels voor de gemeente Zaltbommel

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Zaltbommel

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Zaltbommel bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 50 Regels voor de gemeente Zevenaar

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Zevenaar

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Zevenaar bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 51 Regels voor de gemeente Zutphen

Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Zutphen

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Zutphen bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM
Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Bijlage 52

Toelichting bij de voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit Gelderland

Deze toelichting hoort bij de voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit Gelderland.

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

HOOFDSTUK 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

AFDELING 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

AFDELING 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m3.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.

Naar boven