Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 5 december 2023 tot wijziging van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant in verband met de evaluatie van paragraaf 1 en de openstelling van een nieuw aanvraagtijdvak (Drieëndertigste wijziging Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

 

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat het wenselijk is de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant te wijzigen in verband met de evaluatie van paragraaf 1 en de openstelling van een nieuw aanvraagtijdvak;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Artikel I Wijziging Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant

 

De Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

De titel van paragraaf 1 komt te luiden:

Paragraaf 1 Professionele kunsten 2025-2028

 

B.

Artikel 1.1 komt te luiden:

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

AGVV: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

Asv: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

Awb: Algemene wet bestuursrecht;

BIS-subsidie: subsidie als bedoeld in Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2021–2024 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Code Diversiteit & Inclusie: gedragscode om culturele diversiteit structureel in de instelling te verankeren, te raadplegen via https://codeculturelediversiteit.com;

Fair Practice Code: gedragscode voor ondernemen en werken in kunst, cultuur en creatieve industrie, te raadplegen via https://www.fairpracticecode.nl;

Governance Code Cultuur: normatief kader voor goed bestuur en toezicht in culturele organisaties, te raadplegen via https://bij.cultuur-ondernemen.nl/governance-code-cultuur/principe/introductie;

landelijke bijdragen: bijdragen gericht op een landelijk belang hetgeen blijkt uit activiteiten, samenwerkingspartners, publieksbereik, of makers, of het ontvangen van een Rijkssubsidie in de periode 2021-2024 in de vorm van een BIS-subsidie of een meerjarige subsidie van een van de rijkscultuurfondsen;

Model financiële en kwantitatieve gegevens: Model financiële en kwantitatieve gegevens, opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling;

professionele kunsten: werk dat primair gericht is op het beroepsmatig vervaardigen of produceren van kunstproducten door kunstenaars die artistiek-inhoudelijk actief zijn in de kunsten;

provinciale bijdragen: bijdragen gericht op een provinciaal belang hetgeen blijkt uit activiteiten, samenwerkingspartners, publieksbereik of makers in meer dan drie gemeenten binnen tenminste twee regio’s van de provincie Noord-Brabant;

regio Midden-Brabant: regio bestaande uit de gemeenten Alphen-Chaam, Altena, Baarle-Nassau, Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg en Waalwijk;

regio Noordoost-Brabant: regio bestaande uit de gemeenten Bernheze, Boekel, Boxtel, Land van Cuijk, ’s-Hertogenbosch, Heusden, Maashorst, Meierijstad, Oss, Sint-Michielsgestel en Vught;

regio West-Brabant: regio bestaande uit de gemeenten Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Woensdrecht en Zundert;

regio Zuidoost-Brabant: regio bestaande uit de gemeenten Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek, Nuenen, Gerwen en Nederwetten, Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre;

regionale bijdragen: bijdragen gericht op een regionaal belang hetgeen blijkt uit activiteiten, samenwerkingspartners, publieksbereik of makers in tenminste drie gemeenten binnen een regio van de provincie Noord-Brabant.

 

C.

Artikel 1.4 komt te luiden:

Artikel 1.4 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    activiteiten gericht op professionele kunsten binnen een van de volgende functies als genoemd in de Regeling op het specifiek cultuurbeleid:

    • 1°.

      het verzorgen van theatervoorstellingen;

    • 2°.

      het verzorgen van opera-aanbod;

    • 3°.

      het presenteren van podiumkunsten in internationale context op het gebied van hedendaagse muziek;

    • 4°.

      het presenteren van podiumkunsten op het gebied van symfonische muziek;

    • 5°.

      het verzorgen van repertoire van podiumkunsten voor de jeugd tot 18 jaar;

    • 6°.

      het presenteren van hedendaagse beeldende kunst in een internationale context;

    • 7°.

      het verzorgen van een begeleidingsprogramma op het terrein van keramiek;

    • 8°.

      het presenteren van aanbod van design in een internationale context; of

    • 9°.

      het verzorgen van een ontwikkelfunctie ten aanzien van een specifieke discipline;

  • b.

    overige activiteiten gericht op professionele kunsten binnen een van de volgende functies:

    • 1°.

      het ontwikkelen, produceren en presenteren van podiumkunsten op het gebied van dans, circus en theater;

    • 2°.

      het ontwikkelen, produceren en presenteren van muziek en opera;

    • 3°.

      het ontwikkelen, produceren en presenteren van beeldende kunst;

    • 4°.

      het ontwikkelen, produceren en presenteren van design en ontwerp;

    • 5°.

      ontwikkelen, produceren en presenteren van filmproducties, filmactiviteiten en audiovisuele kunst; of

    • 6°.

      het ontwikkelen, produceren en presenteren van activiteiten op literair gebied.

D.

Artikel 1.5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In onderdeel a wordt na “€ 25.000” ingevoegd “per kalenderjaar”;

  • 2.

    Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

    • e.

      de subsidieaanvrager reeds een subsidieaanvraag binnen dezelfde tenderperiode heeft ingediend.

E.

Artikel 1.6 komt te luiden:

Artikel 1.6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de activiteiten worden in belangrijke mate uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      de subsidieaanvrager is op het gebied van professionele kunsten een:

      • 1°.

        ontwikkelinstelling;

      • 2°.

        producerende instelling; of

      • 3°.

        presentatie-instelling;

    • c.

      de activiteiten zijn gericht op professionele kunsten binnen een van de volgende functies:

      • 1°.

        het verzorgen van theatervoorstellingen;

      • 2°.

        2het verzorgen van opera-aanbod;

      • 3°.

        het presenteren van podiumkunsten in internationale context op gebied van hedendaagse muziek;

      • 4°.

        het presenteren van podiumkunsten op het gebied van symfonische muziek;

      • 5°.

        het verzorgen van repertoire van podiumkunsten voor de jeugd tot 18 jaar;

      • 6°.

        het presenteren van hedendaagse beeldende kunst in een internationale context;

      • 7°.

        het verzorgen van een begeleidingsprogramma op het terrein van keramiek;

      • 8°.

        het presenteren van aanbod van design in een internationale context;

      • 9°.

        het verzorgen van een ontwikkelfunctie ten aanzien van een specifieke discipline; of

      • 10°.

        overige activiteiten gericht op het ontwikkelen, produceren of presenteren van professionele kunsten;

    • d.

      de subsidieaanvrager verklaart dat hij de volgende codes onderschrijft en toepast:

      • 1°.

        Governance Code Cultuur;

      • 2°.

        Fair Practice Code;

      • 3°.

        Code Diversiteit & Inclusie;

    • e.

      de activiteiten worden uitgevoerd in de periode 2025 tot en met 2028;

    • f.

      de subsidieaanvrager overlegt een activiteitenplan overeenkomstig het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde Model activiteitenplan, opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling;

    • g.

      de subsidieaanvrager overlegt een meerjarenbegroting overeenkomstig het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde Model financiële en kwantitatieve gegevens, opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling;

    • h.

      de subsidieaanvrager overlegt een jaarverslag en financieel verslag over 2022, tenzij de subsidieontvanger ingevolge wettelijke voorschriften verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening, in welk geval de subsidieaanvrager in plaats van het financieel verslag de jaarrekening met controleverklaring overlegt.

  • 2.

    Indien de subsidieaanvraag gericht is op een activiteit als bedoeld in artikel 1.4, onder a, heeft de subsidieaanvrager, in aanvulling op het eerste lid, een BIS-subsidie ontvangen in de periode 2021-2024, blijkend uit een kopie van de subsidiebeschikking.

  • 3.

    Een volledige, binnen de tenderperiode ingediende, subsidieaanvraag dient voor ieder volgend onderdeel tenminste 40 punten te behalen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin de activiteiten artistiek-inhoudelijke kwaliteit hebben, te waarderen met maximaal 100 punten, waarbij maximaal wordt toegekend:

      • 1°.

        25 punten voor visie;

      • 2°.

        25 punten voor oorspronkelijkheid;

      • 3°.

        25 punten voor vakmanschap; en

      • 4°.

        25 punten voor zeggingskracht;

    • b.

      de mate waarin de activiteiten zakelijke kwaliteit hebben, te waarderen met maximaal 100 punten, waarbij maximaal wordt toegekend:

      • 1°.

        50 punten voor gezonde bedrijfsvoering;

      • 2°.

        25 punten voor toepassing van de Governance Code Cultuur; en

      • 3°.

        25 punten voor het beloningsbeleid;

    • c.

      de mate waarin de activiteiten publiekswerking hebben, te waarderen met maximaal 100 punten, waarbij maximaal wordt toegekend;

      • 1°.

        50 punten voor bestaand publiek; en

      • 2°.

        50 punten voor nieuw publiek;

    • d.

      de mate waarin de activiteiten bijdragen aan een evenwichtige culturele infrastructuur, te waarderen met maximaal 100 punten, waarbij maximaal wordt toegekend:

      • 1°.

        25 punten voor regionale, provinciale en landelijke bijdrage;

      • 2°.

        25 punten voor bijdrage aan de provinciale maatschappelijke opgaven;

      • 3°.

        25 punten voor omgevingsbewustzijn; en

      • 4°.

        25 punten voor toepassing van de Code Diversiteit en inclusie.

  • 4.

    Voor de puntenbeoordeling van de subonderdelen, genoemd in het derde lid, worden percentages toegekend van 0% tot 100% met tussenstappen van 20%.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid wordt bij de toekenning van punten, bedoeld in het derde lid, onder d, onderdeel 1°:

    • a.

      5 punten toegekend indien de activiteiten regionaal bijdragen;

    • b.

      15 punten toegekend indien de activiteiten regionaal en provinciaal bijdragen;

    • c.

      25 punten toegekend indien de activiteiten regionaal, provinciaal en landelijk bijdragen.

  • 6.

    In afwijking van het vierde lid wordt bij de toekenning in het derde lid, onder d, onderdeel 2°, 0 punten of 25 punten toegekend.

F.

In artikel 1.7 vervallen het derde en vierde lid.

 

G.

Artikel 1.9 komt te luiden:

Artikel 1.9 Aanvraagtijdvak

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 12 december 2023 tot en met 21 februari 2024, 23.59 uur.

 

H.

Artikel 1.10 komt te luiden:

Artikel 1.10 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 1.4, voor de periode, genoemd in artikel 1.9, vast op een totaal van € 30.475.000, waarvan:

  • a.

    € 1.500.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 1°;

  • b.

    € 1.500.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 2°;

  • c.

    € 1.050.000 voor activiteiten als bedoeld,4 in artikel 1.4, onderdeel a, onder 3°;

  • d.

    € 6.000.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 4°;

  • e.

    € 3.000.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 5°;

  • f.

    € 675.000-voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 6°;

  • g.

    € 900.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 7°;

  • h.

    € 1.100.000 voor de activiteiten, genoemd in artikel 1.4, onderdeel a, onder 8°;

  • i.

    € 1.950.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 9°;

  • j.

    € 5.000.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel b, onder 1°;

  • k.

    € 2.200.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel b, onder 2°;

  • l.

    € 1.800.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel b, onder 3°;

  • m.

    € 1.700.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel b, onder 4°;

  • n.

    € 1.500.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel b, onder 5°;

  • o.

    € 600.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel b, onder 6°.

I.

Artikel 1.11 komt te luiden:

Artikel 1.11 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt 30% van de subsidiabele kosten voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4 tot een maximum van:

  • a.

    € 1.500.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 1°, 2° en 5°;

  • b.

    € 1.050.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 3°;

  • c.

    € 6.000.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 4°;

  • d.

    € 675.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 6°;

  • e.

    € 900.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 7°;

  • f.

    € 1.100.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 8°;

  • g.

    € 675.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel a, onder 9°;

  • h.

    € 625.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel b, onder 1°;

  • i.

    € 550.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel b, onder 2°;

  • j.

    € 470.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel b, onder 3°;

  • k.

    € 625.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel b, onder 4°;

  • l.

    € 625.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel b, onder 5°;

  • m.

    € 425.000 voor activiteiten als bedoeld in artikel 1.4, onderdeel b, onder 6°.

J.

Artikel 1.12 komt te luiden:

Artikel 1.12 Verdeelcriteria

  • 1.

    Indien de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen de vastgestelde subsidieplafonds, genoemd in artikel 1.10, te boven gaan, maken Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de volgende criteria:

    • a.

      de mate waarin de activiteiten artistiek-inhoudelijke kwaliteit hebben, te waarderen met maximaal 100 punten, waarbij maximaal wordt toegekend:

      • 1°.

        25 punten voor visie;

      • 2°.

        25 punten voor oorspronkelijkheid;

      • 3°.

        25 punten voor vakmanschap; en

      • 4°.

        25 punten voor zeggingskracht;

    • b.

      de mate waarin de activiteiten zakelijke kwaliteit hebben, te waarderen met maximaal 100 punten, waarbij maximaal wordt toegekend:

      • 1°.

        50 punten voor gezonde bedrijfsvoering;

      • 2°.

        25 punten voor toepassing van de Governance Code Cultuur; en

      • 3°.

        25 punten voor het beloningsbeleid;

    • c.

      de mate waarin de activiteiten publiekswerking hebben, te waarderen met maximaal 100 punten, waarbij maximaal wordt toegekend;

      • 1°.

        50 punten voor bestaand publiek; en

      • 2°.

        50 punten voor nieuw publiek;

    • d.

      de mate waarin de activiteiten bijdragen aan een evenwichtige culturele infrastructuur, te waarderen met maximaal 100 punten, waarbij maximaal wordt toegekend:

      • 1°.

        25 punten voor regionale, provinciale en landelijke bijdrage;

      • 2°.

        25 punten voor bijdrage aan de provinciale maatschappelijke opgaven;

      • 3°.

        25 punten voor omgevingsbewustzijn; en

      • 4°.

        25 punten voor toepassing van de Code Diversiteit en inclusie.

  • 2.

    Voor de puntenbeoordeling van de subonderdelen, genoemd in het eerste lid, worden percentages toegekend van 0% tot 100% met tussenstappen van 20%.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid wordt bij de toekenning in het eerste lid, onder d, onderdeel 1°:

    • a.

      5 punten toegekend indien de activiteiten regionaal bijdragen;

    • b.

      15 punten toegekend indien de activiteiten regionaal en provinciaal bijdragen;

    • c.

      25 punten toegekend indien de activiteiten regionaal, provinciaal en landelijk bijdragen.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid wordt in het eerste lid, onder d, onderdeel 2°, bij de toekenning 0 punten of 25 punten toegekend.

  • 5.

    Indien toepassing van het eerste lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het aantal punten behaald onder het criterium, genoemd in het eerste lid, onder d, waarbij de aanvraag met de meeste punten hoger eindigt in de rangschikking.

  • 6.

    Indien toepassing van het vijfde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het aantal punten behaald onder het criterium, genoemd in het eerste lid, onder a, waarbij de aanvraag met de meeste punten hoger eindigt in de rangschikking.

  • 7.

    Indien toepassing van het zesde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting, in aanwezigheid van een notaris en ten minste twee onafhankelijke waarnemers.

  • 8.

    De trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen van hoog naar laag worden gerangschikt in volgorde van trekking.

  • 9.

    De subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen in de rangschikking die volledig gehonoreerd kunnen worden.

K.

In artikel 1.13 wordt na “de artikelen 1.6” ingevoegd “, derde lid,”.

 

L.

Artikel 1.14 komt te luiden:

Artikel 1.14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger heeft in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

    de activiteiten worden uitgevoerd in de periode 2025 tot en met 2028;

  • b.

    hij zorgt voor communicatie over de activiteiten;

  • c.

    bij subsidies van €25.000 tot €125.000 per kalenderjaar overlegt hij met ingang van 2026 jaarlijks voor 1 juli een voortgangsverslag en een verslag gebaseerd op het Model financiële en kwantitatieve gegevens;

  • d.

    bij subsidies vanaf €125.000 per kalenderjaar overlegt hij met ingang van 2026 jaarlijks voor 1 juli een activiteitenverslag, een financieel verslag met controleverklaring, tenzij hij ingevolge wettelijke voorschriften verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening, in welk geval in plaats van het financieel verslag de jaarrekening met controleverklaring wordt overgelegd, en een verslag gebaseerd op het Model financiële en kwantitatieve gegevens;

  • e.

    hij verleent gedurende de uitvoeringsperiode medewerking aan gesprekken over de voortgang, bedoeld onder c en d;

  • f.

    het financieel verslag, bedoeld in onderdeel d, voldoet aan de vereisten van artikel 4:76 van de Awb;

  • g.

    hij houdt ingevolge artikel 7, eerste lid, van de AGVV, een administratie bij van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en overlegt deze desgevraagd aan Gedeputeerde Staten;

  • h.

    bij subsidies vanaf €125.000 per kalenderjaar vormt hij eenmaal een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72, van de Awb;

  • i.

    de egalisatiereserve, bedoeld onder h, bedraagt bij vaststelling van de subsidie maximaal 10% over het verleende subsidiebedrag voor het laatste jaar;

  • j.

    bij subsidies vanaf € 125.000,- per kalenderjaar kan hij gelijktijdig met het indienen van het voortgangsverslag bij Gedeputeerde Staten een verzoek indienen om met provinciale middelen een bestemmingsreserve te mogen vormen;

  • k.

    het verzoek, bedoeld onder j, bevat een beheers- en beleidsplan;

  • l.

    indien Gedeputeerde Staten instemmen met de gevraagde bestemmingsreserve wordt in de beschikking opgenomen dat de met provinciale middelen gevormde bestemmingsreserve kan worden teruggevorderd indien:

    • 1°.

      de subsidiabele activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

    • 2°.

      de subsidieverlening of subsidievaststelling wordt ingetrokken;

    • 3°.

      de subsidierelatie wordt beëindigd; of

    • 4°.

      de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

M.

Artikel 1.15 komt te luiden:

Artikel 1.15 Prestatieverantwoording

  • 1.

    Bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 per kalenderjaar toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

    • a.

      een activiteitenverslag; en

    • b.

      een verslag gebaseerd op het Model financiële en kwantitatieve gegevens, opgenomen als bijlage 1 bijlage deze regeling.

  • 2.

    Bij subsidies vanaf € 125.000 per kalenderjaar toont de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan door middel van:

    • a.

      een activiteitenverslag;

    • b.

      een financieel verslag met controleverklaring of, indien wettelijk verplicht, een jaarrekening met controleverklaring als bedoeld in artikel 22, zevende lid, onderdeel b, van de Asv;

    • c.

      een verslag gebaseerd op het Model financiële en kwantitatieve gegevens, opgenomen als bijlage 1 bijlage deze regeling.

N.

Bijlage 1 bij deze regeling wordt toegevoegd als bijlage 1 behorende bij de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant.

 

O.

Bijlage 2 bij deze regeling wordt toegevoegd als bijlage 2 behorende bij de Subsidieregeling Hedendaagse cultuur Noord-Brabant.

Artikel II Overgangsrecht

Op subsidieaanvragen als bedoeld in paragraaf 1 van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant, die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling en waarop nog niet onherroepelijk is beslist, blijft paragraaf 1 van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant, zoals die luidde de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, van toepassing.

Artikel III Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

’s-Hertogenbosch, 5 december 2023

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. P.J. Buijtels

Bijlage 1 behorende bij de Drieëndertigste wijziging van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant

 

Bijlage 1 Model financiële en kwantitatieve gegevens als bedoeld in artikel 1.1 van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant

 

In de Subsidieregeling hedendaagse cultuur paragraaf 1 Professionele Kunsten 2025-2028 (hierna: de regeling) is aangegeven dat de subsidieaanvraag vergezeld moet gaan van een verslag van de begroting conform dit Model financiële en kwantitatieve gegevens.

 

Dit Model bestaat uit drie onderdelen.

  • 1.

    de begroting;

  • 2.

    het kwantitatieve activiteitenoverzicht; en

  • 3.

    de toelichting op de begroting

     

  • 1.

    Begroting

De begroting dient sluitend te zijn, waarbij de begroting aansluit op de activiteiten met inachtneming van de codes. Het verslag bevat voor de begroting per kalenderjaar minimaal de volgende gegevens over baten, lasten en personeel.

 

Indeling meerjarenbegroting 2025-2028

EXPLOITATIE

BATEN

DEFINTIES

EIGEN INKOMSTEN

1a

Publieksinkomsten

Alle inkomsten die direct aan de publieksactiviteiten zijn gekoppeld. Deze mogen nader worden uitgesplitst bijvoorbeeld naar inkomsten in binnenland en buitenland of inkomsten uit kaartverkoop, recette, uitkoop, partage en overige inkomsten. Horeca-inkomsten worden separaat benoemd.

1b

Overige directe inkomsten

Alle overige inkomsten die een directe relatie hebben met kernactiviteit(en) – bijvoorbeeld sponsorinkomsten of vergoedingen van een co-producent) en niet onder een eerdergenoemde post in de exploitatierekening vallen. Deze post dient u in de toelichting te specificeren en te omschrijven.

1

Directe inkomsten

(som1a + 1b)

2

Indirecte inkomsten

Alle opbrengsten die geen of slechts een indirecte relatie hebben met de kernactiviteiten van de rechtspersoon. Hieronder vallen zaken als verhuur van onroerend goed, horeca los van voorstellingen en het uitlenen van personeel. Deze post dient u in de toelichting te specificeren en te omschrijven.

3

Bijdragen uit private middelen

Alle financiële bijdragen van private partijen (particulieren, inclusief vriendenverenigingen, bedrijven, private fondsen en goededoelenloterijen). Bijdragen zijn giften, schenkingen, donaties, legaten, nalatenschappen of contributies. Het betreft geen sponsorinkomsten. U wordt gevraagd de bijdragen van ieder privaat fonds apart te specificeren in de toelichting.

(1+2+3)

TOTAAL EIGEN INKOMSTEN

Het totaal van de directe opbrengsten (totale publieksinkomsten, sponsorinkomsten en totale overige inkomsten), indirecte inkomsten en totale bijdragen uit private middelen. Hieronder vallen niet: overheidssubsidies, waardering vrijkaarten, baten in natura, rente-inkomsten en kapitalisatie van vrijwilliger.

SUBSIDIES

4

Totaal structureel OCW

Alle structurele subsidies die u van deze bronnen ontvangt. Een structurele subsidie is een subsidie ten behoeve van de exploitatie voor uw voortdurende activiteiten, zoals de vierjaarlijkse subsidie in het kader van de culturele basisinfrastructuur. U wordt gevraagd de bijdragen te specificeren in de toelichting

5

Totaal structureel Provincie(s)

Alle structurele subsidies die u van deze bron(nen) ontvangt. U wordt gevraagd de bijdragen van ieder orgaan apart te specificeren in de toelichting

6

Totaal structureel Gemeente(n)

Alle structurele subsidies die u van deze bron(nen) ontvangt. U wordt gevraagd de bijdragen van ieder orgaan apart te specificeren in de toelichting

7

Totaal landelijke fondsen (

Alle structurele subsidies die u ontvangt van Fonds Podiumkunsten, Fonds Cultuurparticipatie, Mondriaanfonds, Filmfonds, Letterenfonds en/of het Fonds Creatieve Industrie. U wordt gevraagd de bijdragen van ieder orgaan apart te specificeren in de toelichting

8

Totaal structureel publieke subsidie overig

Alle structurele subsidies die u van deze bronnen ontvangt voor zover nog niet benoemd. Ook meerjarige structurele subsidies van anderen, zoals Europese subsidies, worden hier opgenomen. U wordt gevraagd de bijdragen van ieder orgaan apart te specificeren in de toelichting

9

Totaal incidentele publieke subsidie

Onder incidentele publieke subsidies geeft u een opsomming van alle incidentele subsidies zowel éénjarig als meerjarige. Bepalend is of de subsidie is verstrekt door of namens een overheid. Van het laatste is sprake als de overheid invloed heeft op de verdeling van de subsidies. Het gaat om de volgende categorieën:

  • -

    subsidies die rechtstreeks zijn verstrekt door het Rijk (ministeries, agentschappen, rijksdiensten, ambassades etc.), gemeenten, provincies of waterschappen;

  • -

    subsidies die zijn verstrekt door een zelfstandig bestuursorgaan, zoals een cultuurfonds (Fonds Podiumkunsten, Mondriaan Fonds, Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie, Nederlands Letterenfonds, Fonds voor Cultuurparticipatie, Nederlands Fonds voor de Film), een gemeentelijk of provinciaal fonds (zoals het Amsterdams Fonds voor de Kunst);

  • -

    subsidies die zijn verstrekt door (andere) organisaties met publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid (zoals de Taalunie);

  • -

    subsidies die zijn verstrekt door de Europese Unie, buitenlandse overheden of buitenlandse publieke fondsen en art councils. (Zie ook structurele publieke subsidies).

TOTAAL SUBSIDIES (4+5+6+7+8+9)

TOTAAL BATEN (TOTAAL EIGEN INKOMSTEN + TOTAAL SUBSIDIES)

LASTEN

10a

Beheerslasten materieel

Alle materiële lasten die samenhangen met het beheer van de organisatie en niet direct toe te wijzen zijn aan activiteiten. Hieronder vallen zaken als huisvesting, kantoorkosten, algemene publiciteitskosten en afschrijvingskosten.

10b

Beheerlasten personeel

Alle personele lasten die samenhangen met het beheer van de organisatie. Personele lasten omvatten tenminste de brutosalarissen, werkgeversdeel sociale lasten, vakantiegeld, kosten pensioenpremie en kosten inhuur.

10

Beheerslasten totaal

11a

Activiteitslasten materieel

De materiële lasten die direct samenhangen met de activiteiten van deinstelling. Hieronder vallen zaken als zaalhuur (voor repetities en uitvoeringen), educatie, reis- en transportkosten, specifieke publiciteitskosten en kosten van vergunningen.

11b

Activiteitslasten personeel

De personele lasten die direct samenhangen met de activiteiten van de instelling.

11

Activiteitslasten totaal

Specificatie personeelslasten (10b+11b = 12a+12b+12c+12d):

De totale personele lasten binnen de organisatie. De totale personele lasten worden uitgesplitst naar lasten voor personeel met een vast contract, lasten voor personeel met een tijdelijk contract en de inhuur van personeel.

12a

Waarvan vast contract

12b

Waarvan tijdelijk contract

12c

Waarvan inhuur

TOTAAL LASTEN (10+11)

RESULTAAT (BATEN - LASTEN)

13

Saldo uit gewone bedrijfsvoering

14

Saldo rentebaten/ -lasten

15

EXPLOITATIERESULTAAT

PERSONEEL

gemiddeld en over 1 jaar

16

Uren werkweek fte in uur

Er is geen vaste norm voor het aantal uur bij 1 fte. CAO’s hanteren vaak ook verschillende aantallen uren. Daarom vragen wij u het aantal uur per week dat u hanteert voor een fte aan te geven. Het aantal fte’s in de tabel geeft u aan voor het hele kalenderjaar. Voor de opgave van het aantal uren bij zelfstandigen dient u, waar mogelijk, uit te gaan van het aantal uren dat de zelfstandige gedeclareerd heeft, of betaald is op basis van een overeenkomst. Indien het aantal uren geen onderdeel uitmaakt van de overeenkomst, dan kunt u een schatting te maken van het aantal uren dat met de opdracht gemoeid was. U licht dit eventueel toe in het bestuursverslag

17

Werknemers in vaste dienst (onbepaalde tijd) in aantal

Werknemer op de loonlijst in vaste dienst, dus voor onbepaalde tijd. Het kan gaan om voltijd of deeltijd dienstverbanden. Vrijwilligers en stagiaires vallen hier niet onder.

18

Werknemers in vaste dienst (onbepaalde tijd) in fte

19

Werknemers in tijdelijke dienst (bepaalde tijd) in aantal

Werknemer op de loonlijst in tijdelijke dienst, dus voor bepaalde tijd. Het kan gaan om voltijd of deeltijd dienstverbanden. Ook nul-urencontracten vallen hieronder. Vrijwilligers en stagiaires vallen hier niet onder.

20

Werknemers in tijdelijke dienst (bepaalde tijd) in fte

21

Ingehuurde zelfstandigen/freelancers in aantal

We hanteren de sociaaleconomische invalshoek van het CBS: iemand die persoonlijk arbeid verricht voor eigen rekening of risico, in een eigen bedrijf of praktijk of in een zelfstandig uitgeoefend beroep (zelfstandig ondernemer), als directeurgrootaandeelhouder (dga), of als overige zelfstandige (bijvoorbeeld als vennoot van een VOF of als werknemer in of in opdracht van een stichting of een Belgische VZW).

U vult de tabel in op grond van de contractuele afspraken die u gemaakt heeft met een ingehuurde zelfstandig persoon. De zelfstandig ondernemers kunnen op hun beurt gebruik maken van derden (meewerkende gezinslid, of de zelfstandigen met personeel (zmp’er). Voor het invullen van deze tabel telt u het aan aantal uren waarvoor een contractuele afspraak hebt gemaakt met de zelfstandige. Dat deze een deel van de uren mogelijk door een ander laat uitvoeren is hier niet relevant.

Indien u geen afspraak heeft gemaakt over het aantal uren, maakt u in dat geval een schatting en geeft u een toelichting in uw bestuursverslag. Stagiaires en vrijwilligers vallen niet onder deze post.

22

Ingehuurde zelfstandigen/freelancers in uren

23

Vrijwilligers in aantal

Personen die werkzaamheden verrichten voor uw organisatie en daarvoor niet betaald worden met uitzondering van een vrijwilligersvergoeding of vergoeding van werkelijk gemaakte kosten (volgens de voorwaarden van de Belastingdienst). De werkzaamheden worden verricht zonder dienstverband of contract, met uitzondering van een vrijwilligerscontract.

24

Vrijwilligers in fte

25

Volgt uw organisatie een CAO

In uw beleidsplan wordt een omschrijving gevraagd van de bijdrage i.h.k.v. fair practice en fair pay.

Zo ja, welke?

Zo nee, bent u aangesloten bij collectieve tariefafspraken?

 

Voor de definities van de verschillende posten hanteren we het Handboek verantwoording cultuursubsidies van OCW.

 

  • 2.

    Het kwantitatief activiteitenoverzicht

Het verslag bevat voor het kwantitatief activiteitenoverzicht bevat per kalenderjaar minimaal de onderstaande kwantitatieve gegevens die benodigd zijn voor een beeld om het realisme van de begroting te beoordelen.

 

DEFINITIES

39

Activiteiten fysiek

Aantal unieke gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld voorstellingen, tentoonstellingen, presentaties, educatieve activiteiten

40

Bereik fysieke activiteiten

Aantal bezoeken + aantal deelnemers voor de fysieke activiteiten

41

Digitale activiteiten

Producties die speciaal zijn gemaakt met als doel deze online of digitaal te tonen. Ook producties voor televisie of film kunnen hier onder vallen. Hybride producties (om gedeeltelijk in de zaal en gedeeltelijk online te tonen) kunnen hier ook worden opgenomen. U maakt wel een keuze waar u de productie meetelt (u telt dus geen producties dubbel mee). De voorstellingen bij hybride producties telt u mee onder reguliere voorstellingen online (zowel de online bezoeken als de bezoeken in de zaal).

42

Bereik digitale activiteiten

Aantal bezoeken + aantal deelnemers digitale activiteiten

43

Bezoeken online voorstellingen

Met bezoeken wordt hier ook gedoeld op luisteraars (bijvoorbeeld via radio of podcast) of kijkers (bijvoorbeeld via tv of streaming platform). U telt bij voorkeur streams waar ten minste 10 minuten aaneengesloten naar is gekeken. Als het gebruikte streaming platform dit niet mogelijk maakt dan neemt u het aantal streams ongeacht de lengte van kijken. Het kan gaan om de online voorstellingen die live bekeken worden of op een later tijdstip. U maakt onderscheid tussen betaalde of gratis bezoeken. Het is bekend dat via één stream soms meerdere personen meekijken. U telt voor de tabel alleen het aantal streams.

44

Bezoeken schoolgebonden online voorstellingen

Met bezoeken wordt hier ook gedoeld op luisteraars (bijvoorbeeld radio of podcast) of kijkers (bijvoorbeeld via tv of streaming platform). Het kan gaan om de online voorstellingen die live bekeken worden of op een later tijdstip. Bij schoolgebonden online voorstellingen hoeft u voor de tabel geen onderscheid te maken tussen betaalde of gratis bezoeken. Net als bij schoolgebonden voorstellingen in de zaal telt u het aantal leerlingen/studenten (po/vo/mbo/ho) dat in schoolverband de voorstelling bekijkt of beluistert. Als u geen exacte registratie heeft, kunt u ook een schatting maken

45

Deelnemers overige onlineactiviteiten

Aantal deelnemers aan overige onlineactiviteiten die samenhangen met uw artistieke doelstellingen, zoals online workshops, online lezingen etc. Het gaat hierbij niet om bezoeken aan voorstellingen en tentoonstellingen, en niet om deelnemers aan activiteiten/ voorstellingen in schoolverband. Voor deze activiteiten kunnen verschillende digitale media worden gebruikt (bijvoorbeeld streaming platforms, sociale media of podcasts). Met deelnemers wordt hier ook gedoeld op luisteraars (bijvoorbeeld via podcast) of kijkers (bijvoorbeeld via een streaming platform). U telt bij voorkeur streams waar ten minste 10 minuten aaneengesloten naar is gekeken. Als het gebruikte streaming platform dit niet mogelijk maakt dan neemt u het aantal streams ongeacht de lengte van kijken. Het kan gaan om de online voorstellingen die live bekeken worden of op een later tijdstip. U hoeft geen onderscheid te maken tussen betaalde of gratis bezoeken. Het is bekend dat via één stream soms meerdere personen meekijken. U telt voor de tabel alleen het aantal streams.

46

Deelnemers schoolgebonden online activiteiten

Deelnemers (po/vo/mbo/ho) aan besloten activiteiten die in schoolverband worden bezocht, niet zijnde voorstellingen, concerten of tentoonstellingen. Voor deze activiteiten kunnen verschillende digitale media worden gebruikt (bijvoorbeeld streaming platforms, sociale media of podcasts). Met deelnemers wordt hier ook gedoeld op luisteraars (bijvoorbeeld via podcast) of kijkers (bijvoorbeeld via een streaming platform). Het kan gaan om de online voorstellingen die live bekeken worden of op een later tijdstip. Bij online schoolgebonden voorstellingen hoeft u voor de tabel geen onderscheid te maken tussen betaalde of gratis bezoeken. Net als bij schoolgebonden voorstellingen in de zaal telt u het aantal leerlingen/studenten dat de voorstelling bekijkt of beluistert. Als u geen exacte registratie heeft kunt u ook een schatting maken

47

Onlineproducties

Producties die speciaal zijn gemaakt met als doel deze online of digitaal te tonen. Ook producties voor televisie of film kunnen hier onder vallen. Hybride producties (om gedeeltelijk in de zaal en gedeeltelijk online te tonen) kunnen hier ook worden opgenomen. U maakt wel een keuze waar u de productie meetelt (u telt dus geen producties dubbel mee). De voorstellingen bij hybride producties telt u mee onder reguliere voorstellingen online (zowel de online bezoeken als de bezoeken in de zaal).

48

Onlineprogramma's (symfonieorkesten)

Programma's die speciaal zijn gemaakt met als doel deze online of digitaal te tonen. Ook programma’s voor televisie of film kunnen hier onder vallen. Hybride programma's (om gedeeltelijk in de zaal en gedeeltelijk online te tonen) kunnen hier ook worden opgenomen. U maakt wel een keuze waar u het programma meetelt (u telt dus geen programma’s dubbel mee). De voorstellingen (concerten) bij hybride programma’s telt u mee onder reguliere voorstellingen (concerten) online (zowel de online bezoeken als de bezoeken in de zaal).

49

Online voorstellingen

Voorstellingen van een onlineproductie (zie voor toelichting online producties) die op een specifiek moment live bekeken kunnen worden (gestreamd), al dan niet betaald. Het aantal vertoningen van een online voorstelling die later bekeken worden telt u hier niet mee. U telt hier ook hybride voorstellingen mee (een voorstelling die tegelijkertijd fysiek en online te bekijken is).

50

Overige onlineactiviteiten

Openbare activiteiten die samenhangen met uw artistieke doelstellingen, zoals online workshops, online lezingen etc. Het gaat hierbij niet om bezoeken aan voorstellingen en tentoonstellingen, en niet om deelnemers aan activiteiten/voorstellingen in schoolverband. Het kan gaan op betaalde of gratis activiteiten. Voor deze activiteiten kunnen verschillende digitale media worden gebruikt (bijvoorbeeld streaming platforms, sociale media of podcasts).

51

Schoolgebonden online activiteiten

Besloten activiteiten die in schoolverband worden bezocht, niet zijnde voorstellingen, concerten of tentoonstellingen. Voor deze activiteiten kunnen verschillende digitale media worden gebruikt (bijvoorbeeld streaming platforms, sociale media of podcasts).

52

Schoolgebonden online voorstellingen

Voorstellingen van een onlineproductie die op een specifiek moment live bekeken kunnen worden (gestreamd), al dan niet betaald. Het aantal vertoningen van een online voorstelling die later bekeken worden telt u hier niet mee.

 

  • 3.

    Toelichting op de begroting

Het verslag bevat voor de toelichting op de begroting in ieder geval:

  • een specificatie van de posten ‘Overige directe inkomsten’, ‘Indirecte inkomsten’, ‘Private middelen - private fondsen’. De post(en) onder ‘Subsidies’ worden gespecificeerd als er sprake is van meer dan een subsidie;

  • In de bijlage dient u ook een beschrijving te geven van:

    • specifieke activiteiten of projecten waarvan u de baten, lasten of kwantiteit nader wilt

      • -

        toelichten en/of; een bijzondere ontwikkeling van baten en/of lasten gedurende de subsidieperiode; de financiële positie van het huidige boekjaar (tegenvallende inkomsten en/of hogere uitgaven, eventueel aanvullende steun van subsidieverstrekkers); risico’s met betrekking tot de continuïteit en maatregelen om deze risico’s af te dekken.

  • Bij de nadere toelichting op de baten en lasten geeft u aan op welk onderdeel van de begroting en welke specifieke post de toelichting betrekking heeft. Daarnaast vragen we u om het jaar of de jaren te specificeren. Let op: De begroting dient sluitend te zijn, waarbij de begroting aansluit op de activiteiten met inachtneming van de codes.

Vormvereisten voor de toelichting op de begroting

  • Lengte: maximaal 5 pagina’s inclusief beeldmateriaal

  • Genummerde pagina’s

  • Lettertype: Arial

  • Minimale lettergrootte: 10

  • Regelafstand: 1,0

  • Format: A4

  • Uploaden als een doorzoekbaar en afdrukbaar pdf-bestand

  • Het bestand mag niet groter zijn dan 25MB

  • In de Nederlandse taal

Bijlage 2 behorende bij de Drieëndertigste wijziging van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant

 

Bijlage 2 Model activiteitenplan als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onder f, van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant

 

In de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant, paragraaf 1 Professionele Kunsten, is aangegeven dat de subsidieaanvraag vergezeld moet gaan met onder meer een activiteitenplan conform het Model activiteitenplan.

 

In dit Model wordt benoemd wat in het activiteitenplan moet worden opgenomen en aan welke vormvereisten dit plan moet voldoen.

 

In het activiteitenplan beschrijft u welke activiteiten in de periode 2025-2028 uw organisatie uit gaat voeren. U doet dit zo dat in uw activiteitenplan de subsidievereisten en subsidiecriteria nader toegelicht worden.

 

Vormvereisten

Het activiteitenplan voldoet aan de volgende vereisten:

  • Lengte: Maximaal 20 pagina’s inclusief beeldmateriaal

  • Genummerde pagina’s

  • Lettertype: Arial

  • Lettergrootte: 10

  • Regelafstand: 1,0

  • Format: A4

  • Uploaden als een doorzoekbaar en afdrukbaar pdf-bestand

  • Het bestand mag niet groter zijn dan 25MB

  • in de Nederlandse taal

Onderdelen

Het activiteitenplan bestaat uit vijf duidelijk van elkaar te onderscheiden delen:

  • a.

    een beschrijving van missie, visie en het profiel van uw instelling;

  • b.

    een (korte) reflectie op de uitvoering van de activiteiten en het functioneren van uw instelling tijdens de periode 2021-2024, ook als uw instelling geen subsidie ontving vanuit de provinciale subsidieregeling voor professionele kunsten in deze periode;

  • c.

    een beschrijving van de activiteiten die uw instelling in de periode 2025-2028 wil uitvoeren en uw eventuele digitale strategie hierbij;

  • d.

    informatie over de subsidievereisten; en

  • e.

    een reflectie op de (verdeel)criteria van de regeling.

De subsidievereisten en de verdeelcriteria (onderdeel d en e) zijn hieronder verder uitgewerkt en er is aangegeven wat in het activiteitenplan opgenomen dient te worden.

 

Subsidievereisten

Ten aanzien van de subsidievereisten uit de regeling vragen wij expliciet aan te geven waar de beoogde activiteiten zullen plaatsvinden. Deze dienen in belangrijke mate in de provincie Noord-Brabant plaats te vinden om voor subsidie in aanmerking te komen.

 

U geeft eveneens aan of u op het gebied van de professionele kunsten een ontwikkelinstelling, producerende instelling of een presentatie-instelling bent. Hierbij kunt u meerdere functies vervullen.

 

U wordt ook gevraagd op te nemen of u de codes Governance Code Cultuur, Fair Practice en Diversiteit & Inclusie onderschrijft en toepast. In de (verdeel) criteria zijn vervolgens concrete onderdelen van deze codes opgenomen.

 

(Verdeel)criteria

Hieronder treft u de criteria aan waarop uw aanvraag wordt beoordeeld en waarover u de informatie in uw activiteitenplan dient op te nemen. Per criterium is uiteengezet welke aandachtspunten daarbij een rol spelen.

 

De artistiek-inhoudelijke kwaliteit

Onder dit criterium wordt getoetst op welke wijze u erin slaagt om uw artistiek-inhoudelijke activiteiten uit te voeren op een niveau dat kwalitatief hoogstaand is en waarmee u een wezenlijke bijdrage levert aan het Brabantse cultuuraanbod. Binnen dit criterium wordt gekeken naar visie; oorspronkelijkheid; vakmanschap; en zeggingskracht.

 

Waarbij visie betrekking heeft op het beeld van de artistiek-inhoudelijke ontwikkelingen, die de organisatie beoogt op langere termijn, in relatie tot de positie die de organisatie inneemt in de sector en de discipline op provinciaal of nationaal niveau.

 

Oorspronkelijkheid betreft de mate van onderscheidende activiteiten en het onderscheid van de organisatie in relatie tot andere makers in de provincie of het land.

 

Bij vakmanschap wordt gekeken in hoeverre de activiteiten met vakmanschap uitgevoerd worden hetgeen blijkt uit de vaardigheid waarmee de activiteiten tot stand komen en worden uitgevoerd.

 

En bij zeggingskracht gaat het om de inschatting van de mate waarin de organisatie het (beoogd) publiek zal aanspreken.

 

De zakelijke kwaliteit

Onder dit criterium wordt gekeken of de bedrijfsvoering en governance van uw instelling op orde zijn en u in staat stellen om de komende periode op verantwoorde wijze te functioneren en uw geplande activiteiten op financieel gezonde wijze uit te voeren. Specifiek wordt gekeken naar een gezonde bedrijfsvoering; toepassing van de Governance Code Cultuur; en het beloningsbeleid.

 

Er is sprake van een gezonde bedrijfsvoering, die voldoende vertrouwen geeft om de voorgenomen activiteiten inhoudelijk te realiseren. Deze wordt beoordeeld aan de hand van: de balanspositie; de positie eigen vermogen; een structureel sluitende begroting; het realiteitsgehalte begroting; de aanwezigheid van een visie op het omgaan met risico’s; en een realistische mix van inkomstenbronnen.

 

De toepassing van de Governance Code Cultuur wordt beoordeeld ten aanzien van de volgende onderdelen: de aanstelling van een onafhankelijk bestuur enonafhankelijke raad van toezicht, een overzicht van de organisatiestructuur , de vastlegging van taken en verantwoordelijkheden van bestuur, directie en medewerkers en de formulering van beleid voor een veilige werkomgeving;

 

Het beloningsbeleid wordt beoordeeld waarbij wordt gekeken of er eerlijke beloningen worden gehanteerd conform de Fair Practice Code.

 

Publiekswerking

Onder dit criterium wordt gekeken wat u doet om uw publiek te trekken en te binden én om drempels (letterlijk en figuurlijk) voor uw (potentiële) publiek weg te nemen en wat u doet om de diversiteit van uw publiek te vergroten. Er wordt gevraagd dit aan te geven voor uw bestaand publiek en voor nieuw publiek.

 

Bijdrage aan een evenwichtige culturele infrastructuur

Dit criterium wordt vanuit verschillende invalshoeken beoordeeld. Er wordt gekeken naar de inbedding in de culturele infrastructuur, de bijdrage aan de Brabantse provinciale opgaven, omgevingsbewustzijn en de toepassing van de code diversiteit en inclusie.

 

Bij de inbedding in de culturele infrastructuur betreft het de rol die uw organisatie speelt op regionaal, provinciaal danwel op landelijk niveau.

 

Voor de bijdrage aan de Brabantse provinciale opgaven wordt gevraagd om aan te geven of en hoe de activiteiten bijdragen aan oplossingen of bewustwording voor een of meerdere van de provinciale opgaven.

De provinciale opgaven zijn:

  • 1°.

    een gezonde en veilige leefomgeving met waarborg voor de omgevingskwaliteit;

  • 2°.

    energie- en grondstoffentransitie en een klimaatproof Brabant;

  • 3°.

    duurzame verstedelijking of een vitaal platteland;

  • 4°.

    mobiliteit;

  • 5°.

    duurzame en concurrerende economie;

  • 6°.

    brede welvaart, of

  • 7°.

    Gezondheid.

Het omgevingsbewustzijn doelt op de mate waarin uw organisatie duurzaam samenwerkt met andere culturele en maatschappelijke partijen.

Voor beoordeling van de toepassing van de Code Diversiteit en inclusie wordt gekeken in hoeverre de aanvrager (minimaal drie) duidelijke en realistische doelstellingen geformuleerd heeft voor de eigen organisatie ten aanzien van deze code Diversiteit en inclusie.

 

Toelichting behorende bij de Drieëndertigste wijziging van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant

I. Algemeen

De Drieëndertigste wijziging van de Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant wijzigt paragraaf 1, Professionele kunst. Met de wijzigingsregeling wordt een nieuwe periode van 2025 tot en met 2028 opengesteld voor het subsidiëren van professionele kunst in Noord-Brabant. Daarnaast is de paragraaf geëvalueerd en zijn de lessen uit de evaluatie over de openstellingsperiode 2021-2024 in deze wijzigingsregeling verwerkt.

 

Doel van deze wijziging van de subsidieparagraaf is dat er meerjarige zekerheid komt voor de Brabantse culturele infrastructuur. Met vierjarige subsidies ontstaat zekerheid voor de culturele instellingen die samen zorgen voor een artistiek hoogwaardig, divers en aansprekend aanbod van lokaal gewortelde culturele activiteiten van regionale en (inter)nationale betekenis. Voor de aanvragende instellingen wordt medio 2024 duidelijk welke financiële bijdrage zij van de provincie ontvangen voor de periode 2025-2028.

 

Deze wijziging in de subsidieparagraaf is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in de subsidieparagraaf zijn vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer waar de aanvraag moet worden ingediend, wat de beslistermijnen zijn voor Gedeputeerde Staten en algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht.

 

Voor een goed begrip van deze subsidieparagraaf is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieparagraaf.

 

Overwegende dat Gedeputeerde Staten ter rechtvaardiging van eventuele staatssteun in paragraaf 1 gebruik willen maken van hoofdstuk 1 en artikel 53, inzake steun voor cultuur en instandhouding van het erfgoed, in de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187, Algemene Groepsvrijstellingsverordening). Deze subsidieparagraaf is opgesteld binnen de kaders van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening.

 

II. Artikelsgewijs

 

Artikel I (Wijziging Subsidieregeling hedendaagse cultuur Noord-Brabant)

 

Onder C (artikel 1.4 subsidiabele activiteiten)

Onderdeel a Functies Regeling op het specifiek cultuurbeleid

De onder 1 tot en met 9 genoemde functies betreffen de functies zoals deze ook door het Rijk worden gehanteerd in de BIS-regeling van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Met de term “verzorgen” bedoelen Gedeputeerde Staten het ontwikkelen, produceren of presenteren van professionele kunsten. Deze term sluit aan bij bovengenoemde regeling.

Onderdeel b Overige activiteiten

Dit onderdeel wijzigt ten opzichte van de voorgaande openstellingsperiode. Met de nieuwe periode 2025-2028 worden alleen de genoemde activiteiten gesubsidieerd en worden per categorie plafonds opgenomen. Deze wijziging is ingegeven om te voorkomen dat onvergelijkbare activiteiten met elkaar worden vergeleken bij de toekenning van punten en het rangschikken van aanvragen.

 

Onder D (artikel 1.5 Weigeringsgronden)

De weigeringsgronden in dit artikel komen in aanvulling op de weigeringsgronden uit de artikelen 4:25 en 4:35 Awb en de weigeringsgronden uit artikel 8 Asv.

Ingevolge artikel 8, Asv, wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien het aangevraagde subsidiebedrag minder bedraagt dan € 1.000, de aangevraagde subsidie niet in voldoende mate in het algemeen provinciaal belang wordt geacht, de activiteiten van de aanvrager niet gericht zijn op de provincie Noord-Brabant, de activiteiten van de aanvrager niet aantoonbaar ten goede komen aan de inwoners van de provincie Noord-Brabant of de subsidieontvanger op enigerlei wijze handelt in strijd met de fundamentele rechtsbeginselen.

Tevens wordt subsidie geweigerd indien de aanvrager bestuurders of andere personen die voor hem werkzaam zijn, in het desbetreffende kalenderjaar hoger bezoldigt dan 100 procent van de bezoldiging van een minister en de aanvrager voor meer dan 25 procent van zijn inkomsten afhankelijk is van subsidies of bijdragen van de overheid. Bij de beoordeling of sprake is van een hogere bezoldiging dan de bezoldiging van een minister betrekken Gedeputeerde Staten de in het desbetreffende kalenderjaar genoten vakantie- en eindejaarsuitkering, toelagen en toeslagen van de bestuurders en andere personen die werkzaam zijn voor de subsidieaanvrager.

In artikel 1.5 is aanvullend nog geregeld dat subsidie wordt geweigerd indien de aangevraagde subsidie minder bedraagt dan € 25.000 per kalenderjaar. Dit bedrag wordt bepaald door het totaal aangevraagde subsidiebedrag te delen door de vier kalenderjaren van de openstellingsperiode. Dit is opgenomen om subsidies uit arrangement 1 van het Rijkssubsidiekader uit te sluiten. Tevens willen Gedeputeerde Staten geen activiteiten subsidiëren die gericht zijn op een museale collectie. De weigeringsgronden inzake een onderneming in moeilijkheden en het bevel tot terugvordering zijn weigeringsgronden die voortkomen uit de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV). Tot slot wordt de tweede aanvraag tijdens de tenderperiode geweigerd. Een subsidieaanvrager kan maar één aanvraag indienen. De aanvrager kiest zelf in welke categorie hij zijn aanvraag indient. Zo kan bijvoorbeeld een instelling die zich bezig houdt met urban culture zelf kiezen of de aanvraag wordt ingediend voor de categorie podiumkunsten, muziek of beeldende kunst.

 

Onder E (artikel 1.6 subsidievereisten)

Eerste lid Vereisten algemeen

Onder a Belangrijke mate

Gedeputeerde Staten vinden voorop staan dat de hoofdactiviteiten plaatsvinden in de provincie Noord-Brabant. Door toevoeging van de zinsnede “in belangrijke mate” is het mogelijk dat er ook provinciegrens overschrijdende activiteiten plaatsvinden.

Onder b Soort instelling

De regeling is gericht op culturele instellingen die zich toeleggen op het ontwikkelen, maken en presenteren van kunst danwel het faciliteren, begeleiden en ontwikkelen van talentvolle of innovatieve kunstenaars, of het ontwikkelen van een kunstdiscipline.

Onder c Functies

De onder 1 tot en met 9 genoemde functies betreffen de functies zoals deze ook door het Rijk worden gehanteerd in de BIS-regeling van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Onder 10 vallen de overige activiteiten op het gebied van professionele kunsten.

Onder e Periode

Het betreft hier een exploitatiesubsidie voor de jaren 2025 tot en met 2028.

Onder h jaarverslag en financieel verslag

Subsidieaanvragers overleggen een jaarverslag en financieel verslag over 2022. Indien de aanvrager reeds verplicht is tot het opstellen van een jaarrekening met controleverklaring overlegt de aanvrager in plaats van het financieel verslag de jaarrekening met controleverklaring. Subsidieaanvrager die in 2022 subsidie hebben ontvangen van €125.000 per kalenderjaar hebben een verplichting tot het overleggen van het jaarverslag en de controleverklaring.

Tweede lid Aanvullend vereiste artikel 1.4, onder a

Om in aanmerking te komen voor subsidie als bedoeld in artikel 1.4, onder a, dient de subsidieaanvrager een subsidie te hebben ontvangen op basis van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid, van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in de periode 2021-2024. De instelling moet een BIS-beschikking hebben voor de periode 2021-2024. Met dit vereiste garandeert de Provincie Noord-Brabant een continuïteit van de professionele culturele instellingen die reeds eerder een Rijkssubsidie hebben ontvangen. Dit dient te blijken uit een afschrift van de subsidiebeschikking bij het rijk. Deze instellingen dienen nog steeds te voldoen aan de overige vereisten van artikel 1.6.

Derde lid Criteria

De subsidieaanvrager moet voor ieder onderdeel (zijnde: artistiek-inhoudelijke kwaliteit, zakelijke kwaliteit, publiekswerking en evenwichtige culturele infrastructuur) tenminste 40 punten behalen. De punten worden toegekend door de externe adviescommissie. Indien niet de drempel van 40 punten per criteria niet wordt gehaald komt de subsidieaanvrager niet in aanmerking voor subsidie.

Onder a Artistiek-inhoudelijke kwaliteit

Onder dit criterium wordt getoetst op welke wijze de subsidieaanvrager slaagt om de artistiek-inhoudelijke activiteiten uit te voeren op een niveau dat kwalitatief hoogstaand is en waarmee een wezenlijke bijdrage wordt geleverd aan het Brabantse cultuuraanbod. Binnen dit criterium wordt gekeken naar visie, oorspronkelijkheid, vakmanschap en zeggingskracht.

Visie heeft betrekking op het beeld van de artistiek-inhoudelijke ontwikkelingen, die de organisatie beoogt op langere termijn, in relatie tot de positie die de organisatie inneemt in de sector en de discipline op provinciaal of nationaal niveau.

Oorspronkelijkheid betreft de mate van onderscheidende activiteiten en het onderscheid van de organisatie in relatie tot andere makers in de provincie of het land.

Vakmanschap blijkt uit mate van vaardigheid waarmee de activiteiten tot stand komen en worden uitgevoerd.

Zeggingskracht betreft de mate waarin de organisatie het (beoogd) publiek zal aanspreken.

Onder b Zakelijke kwaliteit

Bij onderdeel b letten Gedeputeerde Staten of de bedrijfsvoering en governance van de instelling op orde zijn en de subsidieaanvrager in staat is om de komende periode op verantwoorde wijze te functioneren en de

geplande activiteiten op financieel gezonde wijze uit te voeren. Specifiek wordt gekeken naar een gezonde bedrijfsvoering, toepassing van de Governance Code Cultuur en het beloningsbeleid.

Van een gezonde bedrijfsvoering is sprake als die voldoende vertrouwen geeft om de voorgenomen activiteiten inhoudelijk te realiseren. Deze wordt beoordeeld aan de hand van:

  • de balanspositie en de positie eigen vermogen;

  • een structureel sluitende begroting;

  • het realiteitsgehalte van de begroting;

  • de aanwezigheid van een visie op het omgaan met risico’s; en

  • een realistische mix van inkomstenbronnen.

De toepassing van de Governance Code Cultuur wordt beoordeeld op:

  • de aanstelling van een onafhankelijk bestuur;

  • de aanstelling van een onafhankelijke raad van toezicht;

  • een overzicht van de organisatiestructuur;

  • de vastlegging van taken en verantwoordelijkheden van bestuur, directie en medewerkers; en

  • de formulering van beleid voor een veilige werkomgeving.

Het beloningsbeleid wordt beoordeeld door te bezien of eerlijke beloningen worden gehanteerd conform de Fair Practice Code.

Onder c Publiekswerking

Onder dit criterium wordt gekeken wat de subsidieaanvrager doet om publiek te trekken, te binden, om drempels (letterlijk en figuurlijk) voor het (potentiële) publiek weg te nemen en wat wordt gedaan om de diversiteit van het publiek te vergroten. De subsidieaanvrager dient dit aan te geven voor bestaand publiek en voor nieuw publiek.

Onder d Evenwichtige culturele infrastructuur

Dit criterium wordt vanuit verschillende invalshoeken beoordeeld. Er wordt gekeken naar de inbedding in de culturele infrastructuur, de bijdrage aan de Brabantse provinciale opgaven, omgevingsbewustzijn en de toepassing van de code diversiteit en inclusie.

Bij de inbedding in de culturele infrastructuur betreft het de rol die de organisatie van subsidieaanvrager speelt op regionaal, provinciaal danwel op landelijk niveau.

Voor de boordeling van de Brabantse provinciale opgaven wordt gevraagd om aan te geven of en hoe de activiteiten bijdragen aan oplossingen of bewustwording voor een of meerdere van de provinciale opgaven. De provinciale opgaven zijn:

  • 1.

    een gezonde en veilige leefomgeving met waarborg voor de omgevingskwaliteit;

  • 2.

    energie- en grondstoffentransitie en een klimaatproof Brabant;

  • 3.

    duurzame verstedelijking of een vitaal platteland;

  • 4.

    mobiliteit;

  • 5.

    duurzame en concurrerende economie;

  • 6.

    brede welvaart; en

  • 7.

    Gezondheid.

Het omgevingsbewustzijn doelt op de mate waarin de organisatie van de subsidieaanvrager duurzaam samenwerkt met andere culturele en maatschappelijke partijen.

De toepassing van de Code Diversiteit en inclusie wordt beoordeeld door te bezien in hoeverre de aanvrager (minimaal drie) duidelijke en realistische doelstellingen geformuleerd heeft voor de eigen organisatie ten aanzien van de code Diversiteit en inclusie.

Vierde, vijfde en zesde lid Puntenbeoordeling

Per subonderdeel worden tussen 0% en 100% van de te halen punten toegekend. Daarbij worden tussenstappen van 20% gehanteerd. De subsidieaanvrager kan dus 0%, 20%, 40%, 60%, 80% en 100% van de punten per subonderdeel krijgen.

In het vijfde en het zesde lid staan afwijkingen van de puntenbeoordeling van het vierde lid. Voor het subonderdeel “regionale, provinciale en landelijke bijdrage” worden de punten gestapeld toegekend, waarbij 5 punten worden toegekend voor een regionale bijdrage, 15 punten voor een regionale en provinciale bijdrage en 25 punten voor een regionale, provinciale en landelijke bijdrage. In de begripsbepalingen van artikel 1.1 staat opgenomen wat wordt verstaan onder regionaal, provinciaal en landelijk. Indien enkel een landelijke bijdrage wordt geleverd worden geen punten toegekend. Voor het subonderdeel “bijdragen aan de provinciale maatschappelijke opgaven” worden 0 of 25 punten toegekend. Daarbij worden 0 punten toegekend als er geen bijdrage is aan de provinciale maatschappelijke opgaven en 25 punten als er een bijdrage is aan één of meerdere provinciale opgaven.

 

Onder F (artikel 1.7 Subsidiabele kosten)

Met de subsidieparagraaf worden activiteiten in de professionele kunsten gesubsidieerd. De verwijderde beperkingen in de subsidiabele kosten leverden in de praktijk een administratieve last en belemmering op die zich slecht verhoudt tot de aard van de regeling en het doel. Daarom zijn de beperkingen van het derde en vierde lid komen te vervallen. De subsidieontvanger dient verantwoording af te leggen over de verrichtte activiteiten.

 

Onder G (artikel 1.9 Vereisten subsidieaanvraag)

De periode waarin de subsidieaanvragen kunnen worden ingediend is van12 december 2023 tot en met 21 februari 2024, 23.59 uur.

 

Onder H (artikel 1.10 Subsidieplafond)

Voor de subsidiabele activiteiten, genoemd in artikel 1.4 zijn deelplafonds per functie ingesteld. De activiteiten uit artikel 1.4, onderdeel b, waren voorheen als totaalplafond opgesteld, maar met deze wijziging is die systematiek loslaten en wordt met deelplafonds gewerkt.

 

Onder I (artikel 1.11 Subsidiehoogte)

De subsidiehoogte bedraagt standaard 30 procent van de subsidiabele kosten. Indien subsidieaanvragers minder dan 30 procent van de subsidiabele kosten nodig hebben om hun begroting sluitend te krijgen, mogen zij uiteraard ook minder subsidie aanvragen. Zij kunnen dat in de subsidieaanvraag aangeven. Conform de Awb is de subsidieaanvraag leidend, dus Gedeputeerde Staten gaan altijd uit van het bedrag dat in de subsidieaanvraag is opgenomen.

Voor de verschillende functies in artikel 1.4 zijn verder maximale subsidiebedragen per subsidieaanvrager opgenomen. Indien bij een activiteit 30 procent van de subsidiabele kosten meer is dan het bij die activiteit genoemde bedrag ontvangt de subsidieaanvrager dus maximaal het genoemde bedrag. De genoemde bedragen hebben betrekking op de vierjarige subsidieperiode.

 

Onder J (artikel 1.12 Verdeelcriteria)

Eerste lid Tender

In dit artikel zijn de verdeelcriteria en een puntentoedeling vastgelegd, aan de hand waarvan de subsidieaanvragen worden beoordeeld en gerangschikt. Gedeputeerde Staten hebben in deze regeling voor een tenderprocedure gekozen, omdat ze de kwaliteit van de aanvrager, de aanvraag en de uit te voeren activiteiten relevant vinden voor de realisering van de doelstelling van deze subsidieregeling. Bij een tendersysteem moeten aanvragen binnen een bepaalde periode worden ingediend. De bedragen van de subsidieaanvragen die binnen de tenderperiode zijn ingediend en voldoen aan alle vereisten worden vervolgens bij elkaar opgeteld. Indien het totaal van die subsidieaanvragen het subsidieplafond van de tenderperiode niet overschrijdt, komen alle subsidieaanvragen voor subsidie in aanmerking. Indien er echter meer aanvragen binnenkomen dan gehonoreerd kunnen worden en het beschikbare subsidieplafond wel wordt overschreden, vindt een onderlinge vergelijking van alle aanvragen op een aantal verdeelcriteria plaats.

Onder a tot en met d Algemeen

De vereisten uit artikel 1.6, derde lid vormen de basis voor de verdelingscriteria. Waar in artikel 1.6 wordt beoordeeld of de subsidieaanvrager voldoet aan de eis van tenminste 40 punten per criteria, wordt met de beoordeling in artikel 1.12 de onderlinge vergelijking vastgesteld indien het beschikbare subsidieplafond wordt overschreden. De externe adviescommissie beoordeelt alle aanvragen en voorziet deze van een puntentelling.

Onder a Artistiek-inhoudelijke kwaliteit

Onder dit criterium wordt getoetst op welke wijze de subsidieaanvrager slaagt om de artistiek-inhoudelijke activiteiten uit te voeren op een niveau dat kwalitatief hoogstaand is en waarmee een wezenlijke bijdrage wordt geleverd aan het Brabantse cultuuraanbod. Binnen dit criterium wordt gekeken naar visie, oorspronkelijkheid, vakmanschap en zeggingskracht.

Visie heeft betrekking op het beeld van de artistiek-inhoudelijke ontwikkelingen, die de organisatie beoogt op langere termijn, in relatie tot de positie die de organisatie inneemt in de sector en de discipline op provinciaal of nationaal niveau.

Oorspronkelijkheid betreft de mate van onderscheidende activiteiten en het onderscheid van de organisatie in relatie tot andere makers in de provincie of het land.

Vakmanschap blijkt uit mate van vaardigheid waarmee de activiteiten tot stand komen en worden uitgevoerd.

Zeggingskracht betreft de mate waarin de organisatie het (beoogd) publiek zal aanspreken.

Onder b Zakelijke kwaliteit

Bij onderdeel b letten Gedeputeerde Staten of de bedrijfsvoering en governance van de instelling op orde zijn en de subsidieaanvrager in staat is om de komende periode op verantwoorde wijze te functioneren en de

geplande activiteiten op financieel gezonde wijze uit te voeren. Specifiek wordt gekeken naar een gezonde bedrijfsvoering, toepassing van de Governance Code Cultuur en het beloningsbeleid.

Van een gezonde bedrijfsvoering is sprake als die voldoende vertrouwen geeft om de voorgenomen activiteiten inhoudelijk te realiseren. Deze wordt beoordeeld aan de hand van:

  • de balanspositie en de positie eigen vermogen;

  • een structureel sluitende begroting;

  • het realiteitsgehalte van de begroting;

  • de aanwezigheid van een visie op het omgaan met risico’s; en

  • een realistische mix van inkomstenbronnen.

De toepassing van de Governance Code Cultuur wordt beoordeeld op:

  • de aanstelling van een onafhankelijk bestuur;

  • de aanstelling van een onafhankelijke raad van toezicht;

  • een overzicht van de organisatiestructuur;

  • de vastlegging van taken en verantwoordelijkheden van bestuur, directie en medewerkers; en

  • de formulering van beleid voor een veilige werkomgeving.

Het beloningsbeleid wordt beoordeeld door te bezien of eerlijke beloningen worden gehanteerd conform de Fair Practice Code.

Onder c Publiekswerking

Onder dit criterium wordt gekeken wat de subsidieaanvrager doet om publiek te trekken, te binden, om drempels (letterlijk en figuurlijk) voor het (potentiële) publiek weg te nemen en wat wordt gedaan om de diversiteit van het publiek te vergroten. De subsidieaanvrager dient dit aan te geven voor bestaand publiek en voor nieuw publiek.

Onder d Evenwichtige culturele infrastructuur

Dit criterium wordt vanuit verschillende invalshoeken beoordeeld. Er wordt gekeken naar de inbedding in de culturele infrastructuur, de bijdrage aan de Brabantse provinciale opgaven, omgevingsbewustzijn en de toepassing van de code diversiteit en inclusie.

Bij de inbedding in de culturele infrastructuur betreft het de rol die de organisatie van subsidieaanvrager speelt op regionaal, provinciaal danwel op landelijk niveau.

Voor de boordeling van de Brabantse provinciale opgaven wordt gevraagd om aan te geven of en hoe de activiteiten bijdragen aan oplossingen of bewustwording voor een of meerdere van de provinciale opgaven. De provinciale opgaven zijn:

  • 1.

    een gezonde en veilige leefomgeving met waarborg voor de omgevingskwaliteit;

  • 2.

    energie- en grondstoffentransitie en een klimaatproof Brabant;

  • 3.

    duurzame verstedelijking of een vitaal platteland;

  • 4.

    mobiliteit;

  • 5.

    duurzame en concurrerende economie;

  • 6.

    brede welvaart; en

  • 7.

    gezondheid.

Het omgevingsbewustzijn doelt op de mate waarin de organisatie van de subsidieaanvrager duurzaam samenwerkt met andere culturele en maatschappelijke partijen.

De toepassing van de Code Diversiteit en inclusie wordt beoordeeld door te bezien in hoeverre de aanvrager (minimaal drie) duidelijke en realistische doelstellingen geformuleerd heeft voor de eigen organisatie ten aanzien van de code Diversiteit en inclusie.

Vijfde lid Gelijk puntenaantal

De subsidie wordt verdeeld in de volgorde van de kwaliteitsrangschikking, totdat het subsidieplafond wordt bereikt. Indien aanvragen op hetzelfde puntenaantal eindigen is de mate waarin de activiteiten bijdragen aan een evenwichtige culturele infrastructuur bepalend. Aanvragen met meer punten voor dit criterium, worden daarbij hoger gerangschikt dan aanvragen met minder punten voor dit criterium.

Zesde lid Gelijk puntenaantal na toepassing vijfde lid

Indien aanvragen na toepassing van het vijfde lid alsnog op eenzelfde puntenaantal eindigen, krijgen de aanvragen die hoger scoren op de mate waarin de activiteiten een hoge artistiek-inhoudelijke kwaliteit hebben een hogere ranking.

Elfde lid Opeenvolgende aanvragen

Dit betekent dat indien een subsidieaanvraag niet meer volledig gehonoreerd kan worden, die subsidieaanvraag en alle daaropvolgende subsidieaanvragen worden afgewezen wegens het bereiken van het subsidieplafond, ook als daaropvolgende subsidieaanvragen wel nog binnen het subsidieplafond hadden gepast.

 

Onder K (artikel 1.13 Externe adviescommissie)

Gedeputeerde Staten leggen alle aanvragen voor subsidie voor aan een externe Adviescommissie. Deze adviescommissie wordt door Gedeputeerde Staten ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet. De commissie adviseert over toepassing van de criteria en het toekennen van de punten op grond van artikel 1.6, derde lid en 1.12, eerste lid, van deze regeling.

 

Onder L (artikel 1.14 Verplichtingen van de subsidieontvanger)

Onder c en d Voortgangsverslag

De hier bedoelde voortgang betreft ook melding van wijzigingen in het activiteitenplan.

Onder e Financieel verslag

Het financieel verslag voldoet aan de vereisten van artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betreffen de volgende vereisten:

  • 1.

    Het financieel verslag omvat de balans met toelichting en de exploitatierekening met toelichting;

  • 2.

    het financieel verslag geeft volgens normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd, een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent:

    • a.

      het vermogen en het exploitatiesaldo, en

    • b.

      voor zover de aard van het financiële verslag dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de subsidieontvanger;

  • 3.

    De balans met toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte en de samenstelling in actiefposten en passiefposten van het vermogen op het einde van het kalenderjaar weer;

  • 4.

    De exploitatierekening met toelichting geeft getrouw, duidelijk en stelselmatig de grootte van het exploitatiesaldo van het kalenderjaar weer.

  • 5.

    Het financieel verslag sluit aan op de begroting waarvoor subsidie is verleend en behelst een vergelijking met de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het kalenderjaar.

Onder g Bijhouden administratie

In afwijking van de Asv dient de subsidieaanvrager ook voor subsidies van € 25.000 tot € 125.000 per kalenderjaar een administratie bij te houden van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onder b, van de Awb en deze desgevraagd te overleggen aan Gedeputeerde Staten. Dit komt omdat deze paragraaf vanwege de rechtvaardiging van staatsteun dient te voldoen aan de vereisten van de AGVV.

Onder h en i Egalisatiereserve

Het opbouwen van eigen vermogen is gezien de aard van de uit te voeren activiteiten toegestaan.

De strekking van deze verplichtingen is dat de egalisatiereserve opgebouwd uit provinciale middelen bij vaststelling van de subsidie in 2028 niet meer mag bedragen dan 10% van de verleende subsidie over het laatste boekjaar bij subsidie vanaf € 125.000 per kalenderjaar.

Om de hoogte van de egalisatiereserve opgebouwd uit provinciale middelen te kunnen beoordelen dient de subsidieaanvrager gedurende de looptijd van de activiteiten een administratie bij te houden waarin vermogens van provinciale en andere herkomst afzonderlijk verantwoord worden. Dit betekent dat de egalisatiereserve gesplitst is naar herkomst. In de jaarrekening moet dit tot uiting komen.

Meldingsplicht Asv

Naast de in artikel 1.14 opgenomen verplichtingen gelden er ook nog verplichtingen in de artikelen 16, 17 en 18 van de Asv. De belangrijkste verplichting daarvan is de meldingsplicht.

Als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteit niet, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, dient hij dit ingevolge artikel 17 van de Asv, verplicht te melden bij Gedeputeerde Staten. Gedeputeerde Staten kunnen dan, afhankelijk van de situatie, de subsidie ambtshalve op een lager bedrag vaststellen. Ook kan er ambtshalve een gewijzigde verleningsbeschikking worden vastgesteld, waarin nieuwe afspraken met de subsidieontvanger worden gemaakt. Als bij de desgevraagde verantwoording of controle blijkt dat niet aan de meldingsplicht is voldaan, kan dit leiden tot volledige terugvordering inclusief wettelijke rente.

 

Onder M (artikel 1.15 Prestatieverantwoording)

Algemeen

In dit artikel is geregeld wat de subsidieaanvrager na afloop van de projectperiode aan documenten dient in te dienen bij Gedeputeerde Staten om aan te tonen dat de prestatie waarvoor subsidie is verstrekt, geleverd is. De Asv kent drie prestatieverantwoordings- en vaststellingsarrangementen. In deze paragraaf is arrangement 1 (subsidies tot € 25.000 per kalenderjaar) uitgesloten in de weigeringsgronden en zijn alleen arrangement 2 en 3 van toepassing. Voor de toepassing van de arrangementen wordt gekeken naar de subsidies per kalenderjaar. Dit bedrag wordt bepaald door het totaal aangevraagde subsidiebedrag te delen door de vier kalenderjaren van de openstellingsperiode.

Eerste lid Subsidies tot € 125.000 (arrangement 2)

Bij dit arrangement is de hoofdregel dat het subsidiebedrag een vast bedrag of vast percentage is voor een vooraf bepaalde prestatie of prestatie-eenheid. In tegenstelling tot het eerste arrangement (tot € 25.000 per kalenderjaar) wordt in het tweede arrangement wel standaard verantwoording afgelegd en niet desgevraagd. De verantwoording geschiedt over de prestatie of een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid. Gedeputeerde Staten kunnen steekproefsgewijs aanvullende informatie opvragen of ter plekke controleren of de prestatie is verricht.

Aangezien deze paragraaf vanwege de rechtvaardiging van staatsteun dient te voldoen aan de vereisten van de AGVV, geldt in aanvulling op de Asv dat de subsidieaanvrager naast het activiteitenverslag tevens bewijsstukken dient te overleggen waaruit de daadwerkelijk gemaakte kosten blijken. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van de AGVV.

Tweede lid Subsidies van € 125.000 en hoger (arrangement 3)

Ook in dit arrangement dient standaard verantwoording te worden afgelegd. De verantwoording geschiedt over de prestatie of over een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid. Gedeputeerde Staten kunnen steekproefsgewijs aanvullende informatie opvragen of ter plekke controleren of de prestatie is verricht.

Naast verantwoording over de prestatie moet de subsidieontvanger ook de gerealiseerde kosten verantwoorden. Naast een activiteitenverslag dient de subsidieaanvrager daarom aanvullend een jaarrekening en een controleverklaring te overleggen. Omdat de kosten van een controleverklaring hoog zijn en vooral bij kleine subsidies tot disproportionele lasten leiden, wordt een controleverklaring dus enkel bij subsidies van € 125.000 en hoger per kalenderjaar geëist. Bij exploitatie- en begrotingssubsidies dient de controleverklaring ook te zien op het al dan niet voldoen aan het bezoldigingsmaximum dat als weigeringsgrond in artikel 8, tweede lid, van de Asv, is opgenomen.

Aangezien deze paragraaf vanwege de rechtvaardiging van staatsteun dient te voldoen aan de vereisten van de AGVV, geldt in aanvulling op de Asv dat de subsidieaanvrager naast het activiteitenverslag tevens bewijsstukken dient te overleggen waaruit de daadwerkelijk gemaakte kosten blijken. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, van de AGVV. De controleverklaring wordt daarbij ingevolge de AGVV als voldoende bewijsstuk aangemerkt. Overlegging van aanvullende bewijsstukken is derhalve niet nodig.

 

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

 

de secretaris,

drs. P.J. Buijtels

Naar boven