Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst Haaglanden 2024

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;

 

Gelet op afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Haaglanden;

 

besluiten vast te stellen het volgende besluit:

 

Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst Haaglanden 2024

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • -

    ambtelijk opdrachtgever: opdrachtgever als bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Regeling opgavengerichte organisatie provincie Zuid-Holland;

  • -

    basistaken Seveso -inrichtingen: taken en activiteiten alsbedoeld in artikel 7.1, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht, voor zover deze betrekking hebben op de categorieën van inrichtingen, bedoeld in artikel 18.22 van de Omgevingswet, met inbegrip van de daaraan verbonden bevoegdheid tot het nemen van besluiten;

  • -

    directeur Omgevingsdienst: directeur van de Omgevingsdienst Haaglanden;

  • -

    Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;

  • -

    geografisch gebied van de Omgevingsdienst: het gebied behorende tot de gemeenten van de deelnemers, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Haaglanden;

  • -

    inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer;

  • -

    milieubelastende activiteit: milieubelastende activiteit als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1. van de Omgevingswet;

  • -

    Omgevingsdienst: Omgevingsdienst Haaglanden;

  • -

    portefeuillehouder: lid van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland dat zich bezighoudt met het betreffende beleidsterrein;

  • -

    Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zuid-Holland;

  • -

    Provinciesecretaris: Provinciesecretaris als bedoeld in artikel 4 van de Regeling opgavengerichte organisatie provincie Zuid-Holland.

Artikel 2 Mandaat en ondermandaat

  • 1.

    Aan de directeur Omgevingsdienst wordt mandaat verleend overeenkomstig de bij dit besluit behorende mandaatlijst, op voorwaarde dat het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst, zo nodig met terugwerkende kracht, daarmee instemt.

  • 2.

    Het mandaat heeft betrekking op het geografisch gebied van de Omgevingsdienst, tenzij in dit besluit of de bij dit besluit behorende mandaatlijst anders is bepaald.

  • 3.

    Het mandaat heeft geen betrekking op de basistaken Seveso-inrichtingen.

  • 4.

    De directeur Omgevingsdienst kan het hem verleende mandaat eenmaal ondermandateren aan leidinggevenden die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, tenzij dat ten aanzien van een concreet mandaat in de mandaatlijst is uitgesloten.

  • 5.

    Het mandaat houdt zowel een beslissings- als een ondertekeningsmandaat in.

  • 6.

    De algemene mandaten, bedoeld in de bij dit besluit behorenden mandaatlijst, kunnen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van besluiten die voortvloeien uit of verband houden met een ander besluit waartoe de directeur Omgevingsdienst bevoegd is krachtens dit mandaatbesluit.

  • 7.

    Indien ten gevolge van wijziging van wet- en regelgeving bevoegdheden als bedoeld in dit besluit of de bij dit besluit behorende mandaatlijst gaan strekken ter uitvoering van een andere wet- en regelgeving dan waarvan zij ten tijde van het in werking treden van dit besluit strekten, dan wel indien in de uitoefening ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door die wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de bevoegdheden zoals genoemd in dit besluit of de bij dit besluit behorende mandaatlijst, die aan de Omgevingsdienst zijn opgedragen.

  • 8.

    Indien een mandaat, als bedoeld in de bij dit besluit behorende mandaatlijst, de bevoegdheid verstrekt tot het nemen van een besluit, behelst dit mandaat tevens de bevoegdheid om dit besluit geheel of gedeeltelijk in te trekken of te wijzigen, tenzij in de mandaatlijst anders is vermeld.

Artikel 3 Machtiging

  • 1.

    De directeur Omgevingsdienst, alsmede de functionarissen aan wie overeenkomstig artikel 2, vierde lid, ondermandaat is gegeven, alsmede door de directeur Omgevingsdienst aangewezen niet leidinggevende medewerkers, zijn gemachtigd om namens Gedeputeerde Staten aan de gemandateerde bevoegdheden gelieerde feitelijke handelingen te verrichten, zijnde handelingen die geen rechtsgevolg hebben.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitoefenen van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, alsmede het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 18 van de Omgevingswet.

  • 3.

    De directeur Omgevingsdienst, alsmede de functionarissen aan wie overeenkomstig artikel 2, vierde lid, ondermandaat is gegeven, zijn gevolmachtigd om namens de Provincie Zuid-Holland privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten, voor zover deze voortvloeien uit de bevoegdheden als bedoeld in mandaatnummer RBS14.

Artikel 4 Kaders en beleid

  • 1.

    De directeur Omgevingsdienst betrekt bij de uitoefening van de aan hem opgedragen bevoegdheden de relevante, door Provinciale Staten vastgestelde kaders alsmede het door Gedeputeerde Staten gehanteerde beleid en de door Gedeputeerde Staten gehanteerde bestendige gedragslijnen.

  • 2.

    De ambtelijk opdrachtgever zorgt ervoor dat de directeur Omgevingsdienst over alle benodigde informatie noodzakelijk voor de uitoefening van de bevoegdheden kan beschikken.

  • 3.

    De ambtelijk opdrachtgever treedt bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen in overleg met de directeur Omgevingsdienst over uitvoeringsaspecten.

  • 4.

    De directeur Omgevingsdienst treedt in overleg met de ambtelijk opdrachtgever indien hij het noodzakelijk acht af te wijken van de in het eerste lid bedoelde kaders of beleid.

Artikel 5 Informatieplicht

  • 1.

    De directeur Omgevingsdienst informeert de ambtelijk opdrachtgever en de portefeuillehouder indien de uitoefening van een gemandateerde bevoegdheid naar verwachting politieke of maatschappelijke gevolgen kan hebben of indien een besluit tot consequentie kan hebben dat de provincie of Gedeputeerde Staten aansprakelijk worden gesteld of anderszins aangesproken worden. In de gevallen bedoeld in de vorige volzin verschaft de directeur Omgevingsdienst tijdig vooraf alle benodigde informatie en voert hij overleg met de ambtelijk opdrachtgever en de portefeuillehouder alvorens de bewuste bevoegdheid uit te oefenen. Hierbij kan gevraagd worden om opmerkingen of aandachtspunten of het maken van een keuze tussen verschillende opties als er ruimte is voor een bestuurlijke afweging.

  • 2.

    Van een situatie als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval sprake bij de volgende besluiten of situaties:

    • a.

      bij overschrijden van de wettelijke beslistermijn bij vergunningverleningsprocedures zonder wederzijdse overeenstemming over termijnverlenging;

    • b.

      een vergunningverleningsprocedure bij een aandachtsbedrijf, een nieuw te vestigen bedrijf of een uitbreiding waardoor er meer milieugebruiksruimte wordt aangevraagd dan reeds vergund;

    • c.

      Woo- of informatieverzoeken vanuit de media;

    • d.

      wanneer tijdens een vergunningverleningsproces er een samenloop is met andere overheden die negatieve invloed heeft op de procesgang;

    • e.

      bij risico op ernstige gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu;

    • f.

      bij onderwerpen waarvan het redelijkerwijs voorzienbaar is dat deze op de agenda komen te staan van de Tweede Kamer of van Provinciale Staten;

    • g.

      bij situaties met mediagevoelige casuïstiek;

    • h.

      bij mogelijke financiële aansprakelijkheidsstelling of andere niet voorziene kosten voor de provincie.

  • 3.

    De directeur Omgevingsdienst pleegt altijd vooroverleg met de ambtelijk opdrachtgeer en de portefeuillehouder bij toepassing van mandaten die door de directeur Omgevingsdienst niet in ondermandaat mogen worden gegeven aan onder zijn verantwoordelijkheid vallende leidinggevenden, tenzij dat ten aanzien van een concreet mandaat in de mandaatlijst anders is bepaald.

  • 4.

    Van een situatie als bedoeld in het derde lid is in ieder geval sprake bij de volgende besluiten en/of situaties:

    • a.

      bij bezwaar- en beroepsprocedures waarbij Gedeputeerde Staten op voorhand een bestuurlijke risicoafweging maken;

    • b.

      het opleggen last onder dwangsom of het, na het bedrijf gehoord te hebben, besluit tot afzien van opleggen last onder dwangsom;

    • c.

      het voornemen tot opleggen en het opleggen van een last onder bestuursdwang;

    • d.

      het vaststellen van een gedoogbeschikking;

    • e.

      de voortgang van bezwaar- en beroepsprocedures, inclusief mediationgesprekken.

  • 5.

    De directeur Omgevingsdienst en de secretaris, of hun plaatsvervangers, overleggen minimaal twee keer per jaar over:

    • a.

      de uitvoering en voortgang van de opgedragen taken;

    • b.

      de toepassing van de mandaten;

    • c.

      het budget, en

    • d.

      de werkzaamheden in het kader van dit besluit.

  • 6.

    De directeur Omgevingsdienst en de secretaris, of diens plaatsvervanger, overleggen minimaal één keer per jaar over de samenwerking tussen de omgevingsdienst en de provincie.

  • 7.

    De directeur Omgevingsdienst brengt een keer per jaar schriftelijk verslag uit aan Gedeputeerde Staten over de gebruikmaking van de in mandaat uitgeoefende bevoegdheden. Hierbij wordt gerapporteerd over alle mandaten die niet ondergemandateerd mogen worden, met een toelichting over elk onbevoegd genomen besluit, de financiële en juridische risico’s hiervan, degenomen maatregelen ter reparatie van het besluit, alsmede de genomen maatregelen om herhaling te voorkomen. Tevens wordt gerapporteerd over alle overige mandaten; waarbij een aselecte steekproef van 5%, met een minimum van één besluit, per mandaatnummer wordt genomen. Indien hierbij onbevoegd genomen besluiten worden geconstateerd, wordt een toelichting gegeven over de financiële en juridische risico’s, de genomen maatregelenter reparatie van het besluit, alsmede de genomen maatregelen om herhaling in de toekomst te voorkomen. Voor deze rapportages wordt gebruik gemaakt van door Gedeputeerde Staten verstrekte formulieren.

Artikel 6 Ondertekening

  • 1.

    Indien een besluit wordt genomen op grond van artikel 2, eerste lid, wordt voor de ondertekening het volgende model gebruikt:

  •  

  • Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

  • namens dezen,

  •  

  • gevolgd door de handtekening, naam en functie van de directeur of gevolgd door een ondertekening door middel van naam-functieaanduiding en een automatisch gegenereerde disclaimer.

  • 2.

    Indien een besluit wordt genomen krachtens artikel 2, vierde lid, wordt voor de ondertekening het volgende model gebruikt:

  •  

  • Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

  • namens dezen,

  •  

  • gevolgd door de handtekening, naam en functie van de functionaris of gevolgd door een ondertekening door middel van naam-functieaanduiding en een automatisch gegenereerde disclaimer.

Artikel 7 Intrekking

Het Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst Haaglanden 2021 wordt ingetrokken.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt gelijktijdig met de Omgevingswet in werking.

Artikel 9 Overgangsrecht

Het Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst Haaglanden 2021 blijft van toepassing voor zover het mandaat of machtiging verleent tot het nemen van besluiten en verrichten van overige handelingen, voor zover daartoe krachtens enig overgangsrecht een verplichting of bevoegdheid bestaat op grond van een wettelijke bepaling, die als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de daarmee verband houdende wet- en regelgeving is ingetrokken.

Artikel 10 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland voor de Omgevingsdienst Haaglanden 2024.

Den Haag, 21 november 2023,

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland,

secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

plv. voorzitter,

M.E. van Leeuwen

Bijlage 1: Mandaatlijst Omgevingsdienst Haaglanden 2024

 

MANDAATLIJST OMGEVINGSDIENST HAAGLANDEN 2024

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

Algemeen

TOELICHTING/VOORWAARDEN

RAA01

Besluiten in bestuursrechtelijke procedures:

  • -

    Proceshandelingen in bestuursrechtelijke procedures zoals het voeren van verweer, indien het besluit in mandaat is genomen door de directeur Omgevingsdienst of een onder zijn verantwoordelijkheid vallende leidinggevende.

  • -

    Besluiten inzake verzoeken om toepassing van rechtstreeks beroep (art.7:1a Awb).

Op een verzoek om toepassing van rechtstreeks beroep kan op grond van art. 10:3 Awb niet worden beslist door degene die het besluit waartegen een bezwaar zich richt in mandaat heeft genomen.

RAA02

Besluiten op grond van:

  • a.

    art. 4:5 en 4:6 Awb (buiten behandeling stellen aanvraag en afdoen herhaalde aanvraag);

  • b.

    art. 4:7 en 4:8 Awb (horen);

  • c.

    afdeling 4.1.3 Awb (opschorten beslistermijn);

  • d.

    besluiten over dwangsommen bij niet tijdig beslissen;

  • e.

    titel 4.4 Awb (bestuursrechtelijke geldschulden) met uitzondering van afdeling 4.4.4 Awb (aanmaning en invordering bij dwangbevel);

  • f.

    art. 8:51a, 8:51b, 8:51c, 8:80a en 8:80b Awb (bestuurlijke lus en tussenuitspraak);

  • g.

    afdeling 3.4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing verklaren);

  • h.

    afdeling 3.5 Awb ((instemmen met) coördinatiebesluiten en het optreden als coördinerend bestuursorgaan).;

  • i.

    art. 16.10 Ow (buiten behandeling laten aanvraag);

  • j.

    art. 16.24, tweede lid, Ow (afdeling 3.4 Awb buiten toepassing verklaren bij kennelijke verschrijving).

RAA03

  • -

    Het eenmalig dan wel doorlopend machtigen van medewerkers of externe adviseurs om Gedeputeerde Staten te vertegenwoordigen in bestuursrechtelijke procedures.

  • -

    Het eenmalig dan wel doorlopend machtigen van medewerkers of externe adviseurs om namens Gedeputeerde Staten ter zitting, binnen de grenzen van het geschil en het daarmee gepaard gaande financiële belang, mee te werken aan finale geschillenbeslechting en toezeggingen ten aanzien daarvan te doen.

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

 

Art. 5, derde lid, van het mandaatbesluit is niet van toepassing.

RAA04

  • -

    Het aanwijzen van functionarissen voor het voeren van mediationgesprekken en voor het aangaan en ondertekenen van mediationovereenkomsten.

  • -

    Het maken van afspraken en het aangaan en ondertekenen van vaststellingsovereenkomsten naar aanleiding van mediationgesprekken.

Vaststellingsovereenkomsten als resultaat van mediationgesprekken mogen alleen in mandaat worden aangegaan en ondertekend, indien het conflict zijn oorsprong vindt in een besluit dat is genomen door de directeur Omgevingsdienst of een onder zijn verantwoordelijkheid vallende leidinggevende.

 

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

 

Art. 5, derde lid, van het mandaatbesluit is voor wat betreft het aanwijzen van functionarissen voor het voeren van mediationgesprekken niet van toepassing.

RAA05

Besluiten op bezwaarschriften op grond van de Awb conform advies van de bezwarencommissie (art. 7:11 Awb) indien het primaire besluit genomen is door een onder

de verantwoordelijkheid van de directeur Omgevingsdienst vallende leidinggevende.

Omvat mede besluiten in het kader van de voorbereiding, zoals toepassing van art. 2:2 (weigeren raadsman of vertegenwoordiger), art. 7:10 (verdagen beslistermijn) Awb.

 

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

 

Art. 5, derde lid, van het mandaatbesluit is niet van toepassing.

RAA06

Het aanwijzen van personen belast met het houden van toezicht (art. 18.6 Ow).

RAA07

Het aanvragen en verantwoorden van subsidies op basis van regelingen van andere overheidsorganen, het Rijk en de Europese Unie, alsmede het aangaan van uitvoeringsovereenkomsten ter verkrijging van deze subsidies.

 

Het mandaat heeft geen betrekking op:

  • -

    het besluit om als leadpartner op te treden en daarmee (mede) de verantwoordelijkheid te dragen voor de uitvoering van projecten door derden;

  • -

    het besluit om Gedeputeerde Staten te committeren aan het vaststellen van een subsidieregeling.

De uitgezonderde besluiten blijven voorbehouden aan Gedeputeerde Staten.

 

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RAA08

Besluiten in het kader van het beheren van een zekerheidstelling.

RAA09

Het uitoefenen van de bevoegdheden op grond van de Wet Bibob, met uitzondering van

  • -

    het weigeren van een vergunning,

  • -

    het verlenen van een vergunning onder voorwaarden, of

  • -

    het intrekken van een vergunning vanwege een advies “ernstig gevaar” van het Landelijk Bureau Bibob of vanwege eigen onderzoek.

Het mandaat betreft evenmin het verlenen van een vergunning in situaties van ernstig gevaar.

Het vragen van advies aan het Landelijk Bureau Bibob kan niet in ondermandaat worden gegeven.

 

Art. 5, derde lid van het mandaatbesluit is niet van toepassing op het vragen van advies.

 

NB. Het mandaat omvat mede het, eventueel voorafgaand aan het vragen van advies aan Landelijk Bureau Bibob, uit te voeren eigen onderzoek. Het verwerken van het advies “ernstig gevaar” van het Landelijk Bureau Bibob (weigeren vergunning, verlenen vergunning onder voorwaarden, intrekken vergunning) is voorbehouden aan Gedeputeerde Staten.

RAA10

Het uitoefenen van bevoegdheden op grond van de Woo.

Het mandaat omvat zowel de bevoegdheid tot het nemen van besluiten en het verrichten van handelingen strekkend tot passieve openbaarmaking, als tot het nemen van besluiten en het verrichten van handelingen strekkend tot actieve openbaarmaking.

 

Uitoefening van het mandaat vindt plaats met inachtneming van een door Gedeputeerde Staten te geven werkinstructie Woo, alsmede met inachtneming van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde beleidsregels inzake actieve openbaarheid, zoals deze op het moment waarop het onderhavige mandaat wordt uitgeoefend geldend zijn.

 

Onverminderd het bepaalde in art. 5, eerste lid, van het mandaatbesluit, zendt de directeur Omgevingsdienst in de eerste week van elke kalendermaand een overzicht aan Gedeputeerde Staten van alle bij de omgevingsdienst ingediende verzoeken om passieve openbaarheid, alsmede informatie over de stand van zaken van in behandeling zijnde verzoeken.

RAA11

Besluiten op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (JAVG), met uitzondering van het melden van inbreuken in verband met persoonsgegevens (datalekken).

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RAA12

Afh Het melden van inbreuken in verband met persoonsgegevens (datalekken) als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG).

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

 

VERGUNNINGVERLENING

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

Vergunningverlening

TOELICHTING/VOORWAARDEN

RMV01

  • a.

    Omgevingsvergunningen (enkelvoudige aanvraag) voor een milieubelastende activiteit op grond van art. 5.1, tweede lid, van de Ow en het Bal, waarover Gedeputeerde Staten op grond van art. 4.6, eerste lid,onder c Ob of art. 4.16 Ob (“eens bevoegd gezag altijd bevoegd gezag”) dienen te beslissen;

(Het mandaat voor omgevingsvergunningen voor de activiteit “het aanleggen of gebruiken van een open bodemenergie-systeem” als bedoeld in art. 3.19 lid 1 Bal (enkelvoudige aanvraag) geldt voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland.)

  • b.

    Omgevingsvergunningen (enkelvoudige aanvraag) voor een activiteit met betrekking tot het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreinigd grondwater waarvoor in paragraaf 3.4.3 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening is bepaald dat het verrichten daarvan zonder omgevingsvergunning is verboden;

  • c.

    Omgevingsvergunningen (enkelvoudige aanvraag) voor een activiteit anders dan een milieubelastende activiteit op grond van art. 5.1, tweede lid, Ow en het Bal, waarover Gedeputeerde Staten op grond van art. 4.16 Ob (“eens bevoegd gezag altijd bevoegd gezag”) dienen te beslissen;

  • d.

    Omgevingsvergunningen (meervoudige aanvraag) voor activiteiten, waarover Gedeputeerde Staten op grond van art. 4.6 eerste of tweede lid, Ob dienen te beslissen;

  • e.

    Omgevingsvergunningen (meervoudige aanvraag) voor meerdere activiteiten, waarover Gedeputeerde Staten op grond van art. 4.16 Ob (“eens bevoegd gezag altijd bevoegd gezag”) dienen te beslissen;

  • f.

    het stellen van maatwerkvoorschriften voor zover het betreft milieubelastende activiteiten. Hieronder valt ook: De activiteiten in afdeling 3.4 ZHOV voorkomen, beperken, beheren van verontreinigd grondwater;

  • g.

    besluiten op verzoeken om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel, voor zover het betreft milieubelastende activiteiten;

  • h.

    het afhandelen van meldingen in verband met milieubelastende activiteiten;

  • i.

    het afhandelen van meldingen, stellen van maatwerkvoorschriften en het beslissen op aanvragen om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel op grond van het Bbl.

Het mandaat geldt niet voor besluiten waarmee een vergunning vanwege de Wet Bibob wordt geweigerd of verleend onder voorwaarden op grond van art. 5.31, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ow juncto art. 8.8 van het BKL (juncto art. 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, Ow).

 

Het mandaat geldt eveneens niet met betrekking tot Seveso-inrichtingen of het exploiteren van een ippc-installatie als bedoeld in categorie 4 van bijlage I van de richtlijn industriële emissies.

Betreft:

  • -

    procedurestappen;

  • -

    ontwerpbesluit;

  • -

    besluit.

T.a.v. de volgende specifieke activiteiten geldt een van c., d. en e. afwijkende regeling:

  • -

    Natura 2000-activiteiten (ODH);

  • -

    Flora- en fauna-activiteiten (ODH);

  • -

    Ontgrondingsactiviteiten (ODH);

  • -

    Activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden o.g.v. de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ODH);

  • -

    Activiteiten in stiltegebieden o.g.v. de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (DCMR).

Indien een aanvraag uitsluitend op één of meer van deze activiteiten betrekking heeft, heeft de specifieke omgevingsdienst het exclusieve mandaat voor de aan hem toegewezen specifieke activiteit(en), ongeacht waar de activiteit plaatsvindt. Indien de aanvraag bestaat uit een combinatie van een of meerdere specifieke ODH-activiteiten en een specifieke DCMR-activiteit, zijn beide omgevingsdiensten bevoegd voor alle activiteiten en wordt in onderling overleg bepaald wie, met advies van de andere omgevingsdienst, de aanvraag behandelt.

 

Indien sprake is van een meervoudige aanvraag die niet uitsluitend op één of meer van deze specifieke activiteiten betrekking heeft, neemt de omgevingsdienst in wiens regio die activiteit plaatsvindt een besluit over alle aangevraagde activiteiten, waarbij ODH/DCMR m.b.t. de specifieke activiteit(en) advies verstrekt.

 

Hetgeen achter c., d. en e. is vermeld geldt niet indien en zodra de aanvraag één of meerdere van de volgende activiteiten bevat:

  • -

    omgevingsplanactiviteiten van provinciaal belang;

  • -

    beperkingengebiedactiviteiten, waarvoor op grond van de Ow en het Bal of op grond van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening een omgevingsvergunning nodig is;

  • -

    het ontgassen van binnenschepen, waarvoor op grond van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening een omgevingsvergunning nodig is;

  • -

    activiteiten op/rond gesloten stortplaatsen, waarvoor op grond van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening een omgevingsvergunning nodig is.

In dergelijke situaties verlenen Gedeputeerde Staten de omgevingsvergunning en draagt de omgevingsdienst binnen wiens werkgebied de activiteit plaatsvindt zorg voor de voorbereiding.

 

Indien bij de nadere (her)beoordeling van het groepsrisico bij een aanvraag of wijziging van een omgevingsvergunningen blijkt dat het berekende groepsrisico nog steeds de oriëntatiewaarde overschrijdt (in andere woorden er sprake is van een verhoogd groepsrisico) of als het groepsrisico is toegenomen ten opzichte van de bestaande situatie waarin een verhoogd groepsrisico was geaccepteerd, zal het advies van de OD worden besproken in het PO en in Gedeputeerde Staten, waarna het besluit door de OD wordt genomen.

RMV02

Het in verband met gemandateerde/gemachtigde taken aan andere bestuursorganen

  • -

    verzoeken om advies (en instemming), en

  • -

    verstrekken van advies (en instemming).

Geldt voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland, indien dit ook geldt voor de samenhangende gemandateerde/gemachtigde taak.

Voor ODH betekent dit o.a. dat hij voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland– anders dan de andere omgevingsdiensten –adviseert (en zo nodig instemt) op grond van art. 4.25 Ob betreffende:

  • -

    een wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in art. 16.4 Bal;

  • -

    een ontgrondingsactiviteit in het winterbed van een tot de rijkswateren behorende rivier of buiten de rijkswateren;

  • -

    een milieubelastende activiteit als bedoeld in art. 3.19 lid 1 Bal (aanleggen of gebruiken van een open bodemenergiesysteem),

  • -

    een milieubelastende activiteit als bedoeld in art. 3.321 lid 1 Bal (het aanleggen en exploiteren van een mijnbouwwerk);

  • -

    een Natura 2000-activiteit of een flora- en fauna-activiteit die niet is aangewezen in art. 4.12 leden 2 en 3 Ob;

  • -

    een milieubelastende activiteit in een grondwaterbeschermingsgebied, waarvoor in de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening is bepaald dat het verrichten daarvan zonder omgevingsvergunning is verboden.

Betreft tevens advisering aan bevoegd gezag wateractiviteit in situaties als bedoeld in art. 16.11 Ow.

RMV04

Besluiten op grond van hetgeen is bepaald bij of krachtens hoofdstuk 8 (uitgezonderd § 8.2), 10, 13, 17 en 19 van de Wm.

 

Het mandaat geldt niet met betrekking tot Seveso-inrichtingen of het exploiteren van een ippc-installatie als bedoeld in categorie 4 van bijlage I van de richtlijn industriële emissies.

RMV05

Advisering op grond van Mijnbouwwet.

 

Geldt voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland

RMV06

Besluiten op grond van hetgeen is bepaald bij of krachtens het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen.

Betreft het verlenen van ontheffing voor bepaalde afvalstoffen.

RMV08

Besluiten betreffende wateractiviteiten op grond van de Ow en het Bal.

 

Geldt voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland

Het betreft o.a. omgevingsvergunningen voor

  • -

    wateronttrekkingsactiviteiten voor industriële toepassingen van meer dan 150.000 m3/jaar water of voor de openbare drinkwatervoorziening, voor zover het gaat om:

    • a.

      het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening; of

    • b.

      het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening (art. 16.4 Bal);

  • -

    andere wateractiviteiten, vanwege art. 4.3 lid 2 Ob (magneetfunctie).

RMV09

Besluiten op grond van hetgeen is bepaald bij of krachtens het Vuurwerkbesluit.

RMV10

Besluiten omtrent vergunningen voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden op grond van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

 

Geldt voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland.

RMV10A

Ambtshalve inschrijving in het Grondwaterregister.

 

Geldt voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland.

RMV13

a. Besluiten vanwege mer-(beoordelings)plichtige projecten als bedoeld in paragraaf 16.4.2 Ow, voor zover het betreft besluiten genoemd in bijlage V, kolom 4, Ob.

 

Het mandaat geldt niet m.b.t. Seveso-inrichtingen of het exploiteren van een ippc-installatie als bedoeld in categorie 4 van bijlage I van de richtlijn industriële emissies.

Betreft mede:

  • -

    procedurestappen;

  • -

    advies reikwijdte en detailniveau MER;besluit MER-beoordeling.

In afwijking van a. geldt voor besluiten vanwege mer(beoordelings)plichtige projecten, waarvan de Provincie Zuid-Holland initiatiefnemer is, zoals bedoeld in art. 11.12 Ob, een speciale regeling, te weten:

  • -

    DCMR doet uitsluitend de ambtelijke voorbereiding en

  • -

    DCMR doet deze voorbereiding voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland.

De formele besluitvorming ligt alsdan dus bij Gedeputeerde Staten.

 

In geval van besluitvorming door een omgevingsdienst vanwege een of meerdere activiteiten die specifiek aan die dienst zijn gemandateerd (bv Omgevingsdienst Haaglanden voor wateractiviteiten), wordt de omgevingsdienst in wiens regio de activiteit plaatsvindt om advies gevraagd.

 

In geval de besluitvorming door een omgevingsdienst deels betrekking heeft op onderwerpen waarvoor een andere omgevingsdienst een specifiek mandaat heeft, wordt de andere omgevingsdienst voor het specifieke onderwerp om advies gevraagd.

 

Ingeval het besluit betrekking heeft op een activiteit die plaatsvindt op het grondgebied van meerdere omgevingsdiensten, geldt het mandaat voor de gehele activiteit. In dat geval wordt in overleg tussen de betrokken omgevingsdiensten en de ambtelijk opdrachtgever van de provincie bepaald wie het besluit in mandaat neemt.

RMV18

  • a.

    Besluiten bij of krachtens de Ow ten aanzien van

    • -

      Natura 2000-activiteiten;

    • -

      flora- en fauna-activiteiten, met uitzondering van de jacht;

    • -

      het vellen en beheren van houtopstanden.

  • b.

    Besluiten tot het treffen van passende maatregelen als bedoeld in art. 6, tweede lid, Habitatrichtlijn (art. 3.59 onder b Bkl) ten aanzien van handelingen die worden uitgevoerd op grond van een toestemming anders dan in het kader van een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit.

  • c.

    Het afhandelen van meldingen ten aanzien van activiteiten als genoemd onder a.

  • d.

    besluiten dat de personen of de groepen van personen die ter uitvoering van een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit om de omvang te beperken van de populatie van dieren, toegang hebben tot de grond waar de dieren aanwezig zijn.

Geldt voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland.

Dit mandaat omvat alle taken m.b.t. vergunningverlening, gelijkwaardigheidsbesluiten, maatwerkvoorschriften, afhandelen meldingen bij houtopstanden. Het mandaat betreft niet:

  • -

    besluiten om de toegang tot een Natura 2000-gebied te beperken of verbieden (art. 2.45 lid 1 Ow);

  • -

    besluiten tot vaststelling van een beheerplan voor een Natura 2000-gebied (art. 3.8 lid 3 Ow);

  • -

    besluiten tot goedkeuring van een faunabeheerplan (art. 8.1 lid 2 Ow).

Toezicht en handhaving ten aanzien van Natura 2000-activiteiten, flora- en fauna-activiteiten en het vellen en beheren van houtopstanden is opgedragen aan de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid en valt niet onder het mandaat van de Omgevingsdienst Haaglanden.

RMV21

Omgevingsvergunningen voor een ontgrondingsactiviteit op grond van art. 5.1, eerste lid, van de Ow, waarover Gedeputeerde Staten op grond van art. 4.6, eerste lid, onder b Ob dienen te beslissen.

Geldt voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland.

RMV22

Het in verband met activiteiten met betrekking tot het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreinigd grondwater

  • -

    afhandelen van meldingen;

  • -

    beoordelen van evaluatieverslagen;

  • -

    beoordelen van risicobeoordelingen;

  • -

    opleggen van tijdelijke beschermingsmaatregelen in verband met een toevalsvondst van verontreiniging van het grondwater op grond van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

Het mandaat geldt niet als de bron van de grondwaterverontreiniging gelegen is op een terrein van een Seveso-inrichting of waarop een een ippc-installatie als bedoeld in categorie 4 van bijlage I van de richtlijn industriële emissies, wordt geëxploiteerd. In zo’n situatie berust het mandaat bij DCMR en wordt volstaan met het verstrekken van advies aan DCMR.

RMV24

Het op grond van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening stellen van maatwerk, afhandelen van meldingen en besluiten op verzoeken om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel, voor zover dit samenhangt met gemandateerde taken.

RMV25

Het voorbereiden en nemen van beslissingen op aanvragen om een vergunning hergebruik stedelijk afvalwater, en het toetsen en zo nodig actualiseren van die vergunning.

 

Geldt voor het gehele grondgebied van Zuid-Holland.

Artikel 3 Uitvoeringsbesluit verordening hergebruik stedelijk afvalwater.

 

TOEZICHT EN HANDHAVING

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

Toezicht en handhaving

TOELICHTING/VOORWAARDEN

RH01

Beslissingen omtrent gedogen, en onder welke voorwaarden.

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RH02

Besluiten betreffende het uitoefenen van toezicht op de naleving van het in de mandaatnummers RMV01 t/m RMV13, RMV21 en RMV25 gemandateerde.

Betreft mede:

  • a.

    voorwaarschuwingsbrief;

  • b.

    accepteren van een melding of beoordelen van rapportages op grond van vergunningvoorschriften;

  • c.

    nemen van goedkeuringsbesluiten op basis van vergunningvoorschriften;

  • d.

    beoordelen van de kwaliteit van PRTR-verslagen overeenkomstig de bij of krachtens afdeling 20.1 en 20.2 van de Ow gestelde regels, inclusief het verklaren dat de kwaliteit niet voldoet (m.n. art. 11.57 Bkl);

  • e.

    de bevoegdheden ogv art. 5:16, 5:17, 5:18 en 5:19 Awb, alsmede de reacties op de in dit kader verkregen informatie.

RH02A

Het naar aanleiding van de kenbaar gemaakte zienswijze(n) afzien van bestuursrechtelijk handhavend optreden.

Kan niet in ondermandaat worden gegeven.

RH03

Besluiten op verzoeken van derden om bestuursrechtelijk handhavend op te treden.

RH04

Besluiten op grond van artikel 5:20, derde lid, Awb, Titel 5.3 en Titel 5.4, Awb (herstelsancties en bestuurlijke boete).

 

Het mandaat geldt niet met betrekking tot Seveso-inrichtingen of het exploiteren van een ippc-installatie als bedoeld in categorie 4 van bijlage I van de richtlijn industriële emissies.

Betreft mede het besluit tot het opleggen van een spoedeisende last onder bestuursdwang, dan wel het toepassen van spoedeisende bestuursdwang, conform art. 5:31 Awb, dan wel de schriftelijke bekrachtiging van de mondelinge aanzegging daartoe.

 

De verplichting tot het plegen van vooroverleg, als bedoeld in art. 5, eerste en derde lid, van het mandaatbesluit is niet van toepassing bij een direct gevaar voor de menselijke gezondheid dan wel dreiging daarvan, dan wel bij aanmerkelijke gevolgen voor het milieu of de natuur. In dat geval worden de portefeuillehouder en de ambtelijk opdrachtgever van de provincie zo spoedig mogelijk door de directeur Omgevingsdienst geïnformeerd over de toepassing van het mandaat.

 

Besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom en tot het opleggen van een last onder bestuursdwang kunnen niet in ondermandaat worden gegeven.

RH05

Bestuursrechtelijke handhaving op grond van afdeling 18.1 Ow (bestuursrechtelijke handhaving).

 

Het mandaat geldt niet met betrekking tot Seveso-inrichtingen of het exploiteren van een ippc-installatie, als bedoeld in categorie 4 van bijlage I van de richtlijn industriële emissies.

Hieronder wordt tevens verstaan het verzamelen en registreren van gegevens en de behandelen van klachten (art. 18.1 Ow)

RH06

Besluiten op grond van hetgeen is bepaald bij of krachtens het Vuurwerkbesluit.

RH07

Besluiten tot bestuursrechtelijke handhaving verband houdende met schending van zorgplichtbepalingen (bv. (mede) gebaseerd op art. 1.6, 1.7 of 1.7a Ow, art. 2.11 of art.11.6 Bal, art. 3.5 of 7.4 Bbl), besluiten tot bestuursrechtelijke handhaving op grond van hetgeen is bepaald bij of krachtens hoofdstuk 8, 10, 13, 17 en 19 Wm en afdeling 19.1 Ow.

 

Het mandaat geldt niet met betrekking tot Seveso-inrichtingen of het exploiteren van een ippc-installatie als bedoeld in categorie 4 van bijlage I van de richtlijn industriële emissies.

Bij ongewone voorvallen en gevallen waarbij de stabiliteit van afvalvoorzieningen in het geding is, zal in spoedeisende gevallen voorafgaand vooroverleg niet altijd mogelijk zijn. Art. 5, eerste en derde lid, van dit mandaatbesluit is dan niet van toepassing. In dat geval worden portefeuillehouder en ambtelijk opdrachtgever van de provincie zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de toepassing van het mandaat.

 

Besluiten tot het opleggen van een last onder dwangsom en tot het opleggen van een last onder bestuursdwang kunnen niet in ondermandaat worden gegeven.

RH08

Toezicht / bestuursrechtelijke handhaving van hetgeen is bepaald bij of krachtens

 

  • -

    de Omgevingsverordening Zuid-Holland, voor zover het betreft activiteiten in stiltegebieden, activiteiten met betrekking tot het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreinigd grondwater, activiteiten op en rond gesloten stortplaatsen, ontgassen van varende schepen en activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden.

  • -

    het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

RH09

  • 1.

    Toezicht/handhaving op het aanwezig hebben van een begeleidingsbrief bij het vervoer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen.

  • 2.

    Vorderingen om informatie in het kader van de controle op de naleving van regelgeving t.a.v. het vervoer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen, alsmede de reacties op de in dit kader toegezonden informatie.

Betreft een mandaat op grond van art. 18.2c Wm (taak om zorg te dragen voor de

bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 10 gestelde verplichtingen, voor zover zij betrekking hebben op het aanwezig hebben van een begeleidingsbrief bij het vervoer van bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in art. 10.44 Wm).

 

Dit mandaat heeft met name betrekking op vervoer tussen bedrijven.

RH10

Verzoeken aan een gemeente om wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning of om handhavend optreden, alsmede het zo nodig in gebreke stellen van een gemeente indien niet tijdig wordt besloten op een handhavingsverzoek, voor zover provinciale belangen, waarvoor mandaat is verleend, in het geding zijn.

Voorafgaand aan het indienen van een formeel verzoek om handhaving bij een gemeente dient eerst een handhavingsadvies te worden verstrekt en ambtelijk/bestuurlijk overleg met de gemeente te zijn gevoerd.

Alvorens tot ingebrekestelling wordt overgegaan, dient eerst nog ambtelijk/bestuurlijk overleg plaats te vinden.

Kan niet in ondermandaat worden gegeven

 

BODEM

 

BEVOEGDHEDEN/BESLUITEN

Bodem

TOELICHTING/VOORWAARDEN

 

RBS13

Besluiten inzake subsidieverstrekking voor de sanering van bedrijfsterreinen als bedoeld in het Besluit financiële bepalingen bodemsanering tot een bedrag van

maximaal € 100.000.

RBS13A

Besluiten inzake subsidieverstrekking voor de sanering van bedrijfsterreinen als bedoeld in het Besluit financiële bepalingen bodemsanering waarbij een bedrag boven de € 100.000 is gevraagd/toegekend, voor zover het betreft:

  • -

    verlenging beslistermijn;

  • -

    wijziging uitvoeringstermijn;

  • -

    vaststelling subsidie;

  • -

    wijzigingen van ondergeschikt belang.

RBS14

Besluiten omtrent het afstand doen van recht van kostenverhaal op grond van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging art. 75, zesde lid, Wet bodembescherming.

Betreft mede ook daaruit voortvloeiende besluiten tot het aangaan van (bevoegdheden)overeenkomsten tot een maximum van € 150.000.

 

Lijst van afkortingen

  • -

    Art.: artikel

  • -

    Awb: Algemene wet bestuursrecht

  • -

    Bal: besluit activiteiten leefomgeving

  • -

    Bibob: bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

  • -

    Bkl: besluit kwaliteit leefomgeving

  • -

    Bor: Besluit omgevingsrecht

  • -

    Brzo: Besluit risico's zware ongevallen 2015

  • -

    MER: Milieueffectrapportage

  • -

    Ob: Omgevingsbesluit

  • -

    ZHOV: Zuid-Hollandse omgevingsverordening

  • -

    Ow: Omgevingswet

  • -

    RIE: Richtlijn industriële emissies

  • -

    Wm: Wet milieubeheer

  • -

    Woo: Wet open overheid

Toelichting  

Algemeen

 

Wat is mandaat?

Om te voorkomen dat een bestuursorgaan alle besluiten zelf moet nemen is in de Algemene wetbestuursrecht (hierna: Awb) geregeld dat besluiten ook namens het bestuursorgaan kunnen worden genomen. Deze bevoegdheid om namens een bestuursorgaan een besluit te nemen staat bekend als mandaat. Onder besluit dient op grond van artikel 1:3, eerste lid, Awb te worden verstaan, een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dit laatste betekent dat de schriftelijke beslissing gericht moet zijn op een rechtsgevolg. Indien de handeling van of namens een bestuursorgaan niet is gericht op rechtsgevolg, dan is er sprake van een feitelijk handeling. De bevoegdheid om namens iemand anders een feitelijke handeling en een privaatrechtelijke rechtshandeling te verrichten heet machtiging, respectievelijk volmacht. De overkoepelende term vooral deze figuren is (evenzeer) machtiging.

 

Kenmerkend voor mandaat is dat er geen overdracht van bevoegdheden plaatsvindt. De uitoefening van het mandaat geschiedt namens en dus onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan dat het mandaat verleent. Het bestuursorgaan, in dit geval dus Gedeputeerde Staten, behoudt ondanks de mandaatverlening altijd de bevoegdheid om zelf de besluiten te nemen. Overigens is het altijd mogelijk dat Gedeputeerde Staten een mandaat voor een speciale aangelegenheid verlenen, een zogenaamd ad hoc mandaat. Is een mandaat daarentegen structureel bedoeld dan is opname in de bij dit mandaatbesluit behorende mandaatlijsten aangewezen.

 

Kaders

Gelet op het feit dat het mandaat wordt uitgeoefend namens Gedeputeerde Staten, is besluitvorming conform regelgeving, beleid en gedragslijnen van Gedeputeerde Staten geboden. Onder beleid wordt tevens verstaan een bestendige gedragslijn die via individuele besluiten wordt geformaliseerd en kenbaar gemaakt.

In dat licht is eveneens van belang dat Gedeputeerde Staten, en derhalve dus ook hun mandatarissen, zich houden aan de procedures en termijnen die gelden voor afdoening van besluiten. Dit houdt in dat Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) slechts

daar wordt toegepast waar dat voorgeschreven is, tenzij Gedeputeerde Staten in individuele gevallenanders besluiten.

Indien de uitoefening van een bevoegdheid naar verwachting politieke of maatschappelijke gevolgen kan hebben, dan wel tot consequentie kan hebben dat de provincie aansprakelijk wordt gesteld, dan dient voorafgaande aan de uitoefening van die bevoegdheid vooroverleg plaats te vinden met de ambtelijk opdrachtgever en de portefeuillehouder. Dit vooroverleg houdt verband meteen van de functies van de omgevingsdienst: het zijn van de oren en ogen van Gedeputeerde Staten in de Zuid-Hollandse samenleving.

 

Gedeputeerde Staten hechten zeer aan zo adequaat mogelijke informatievoorziening vanuit de omgevingsdiensten; met name indien er sprake is van de uitoefening van gemandateerde bevoegdheden met mogelijk politieke, maatschappelijke of financiële gevolgen. Daarom is de informatieplicht in deze mandaatregeling verder gepreciseerd om zo de nauwe betrokkenheid van Gedeputeerde Staten bij de uitvoering te blijven garanderen.

Tenslotte moet nog worden opgemerkt dat in 2019 een nieuwe Omgevingsverordening van kracht is geworden die gedeeltelijk de PMV heeft vervangen. Hiermee is de grondslag voor een aantal gemandateerde bevoegdheden in het kader van dit besluit veranderd.

Alleen grondwaterbeschermingsgebieden worden nu nog geregeld in de PMV; voorzien is dat deze regelgeving wordt overgebracht naar de Omgevingsverordening. De huidige formulering van de mandaten die het betreft voorzien al dat deze taak gemandateerd blijft wanneer dat gebeurt; de mandaatbesluiten hoeven niet tussentijds te worden aangepast.

 

Het mandaatsysteem

Het mandaatsysteem is te typeren als een gesloten systeem. Alleen wat daadwerkelijk is benoemd of ingesloten kan in mandaat worden afgedaan. Op grond van artikel 10.4 Awb moet de mandaatnemer instemmen met het ontvangen mandaat; een dergelijke instemming kan ook impliciet worden gegeven.

 

Werkingsgebied

Het werkingsgebied is in beginsel geografisch bepaald en betreft het grondgebied van de gemeenten die zijn aangesloten bij de desbetreffende omgevingsdienst.

De zogenaamde geconcentreerde taken zijn ondergebracht bij één bepaalde omgevingsdienst, maar betreffen het hele grondgebied van de provincie Zuid-Holland.

De algemene mandaten (mandaten beginnend met “RAA”) betreffen uitsluitend de bevoegdheden die samenhangen met de opgedragen taken, te weten handhaving (mandaten beginnend met “RH”),vergunningen (mandaten beginnend met “RMV) en bodemsanering (mandaten beginnend met “RBS”).De algemene mandaten ‘liften’ dus als het ware mee met de specifieke mandaten (artikel 2, vijfde lid).

 

Ambtelijk mandaat = besluitvorming + ondertekening

Gedeputeerde Staten geven mandaat aan de directeur van de omgevingsdienst. In de bij het mandaatbesluit behorende lijst (bijlage) staan de besluiten opgesomd, die namens Gedeputeerde Staten kunnen worden genomen.

Het mandaat betreft zowel een beslissingsmandaat als een ondertekeningsmandaat. Met andere woorden, degene die namens Gedeputeerde Staten mag beslissen, is tevens bevoegd het betreffendebesluit, alsmede uitgaande brieven namens Gedeputeerde Staten te ondertekenen. Concreet betekent dat dat besluitvorming en ondertekening in één hand liggen.

 

Ondermandaat

Deze regeling biedt in het algemeen de mogelijkheid aan de directeur het verkregen mandaat onder te mandateren, tenzij dit uitdrukkelijk is uitgesloten in een specifiek mandaat.

Het verlenen van ondermandaat dient altijd schriftelijk te geschieden en te worden gepubliceerd.

 

Machtiging

Zoals hiervoor is aangegeven, houdt mandaat in de bevoegdheid om namens een bestuursorgaan een besluit te nemen. Indien de handeling van of namens een bestuursorgaan niet is gericht op rechtsgevolg, dan is er sprake van een feitelijke handeling. In artikel 3 is geregeld dat tevens de aan de mandaatbevoegdheden gelieerde feitelijke handelingen in het mandaat zijn inbegrepen. Daarmee ziende mandaten niet alleen op de vergunningverlening, ontheffingverlening of hoe ook genaamd sec, maar ook op de hieraan verbonden uitoefening van wettelijk voorgeschreven taken en bevoegdheden die geen rechtsgevolg hebben.

 

Vertegenwoordiging

In de mandaatlijst is een bepaling opgenomen ten aanzien van de mogelijkheid tot vertegenwoordiging van Gedeputeerde Staten in rechte (RAA04). In praktijk gaat het om vertegenwoordiging van het college bij bestuursrechtelijke procedures. Het kan zowel om een algemene als om een incidentele machtiging gaan.

 

Rapporteren over mandaten

Gedeputeerde Staten zullen hiertoe een format verstrekken.

 

Communicatie

  • 1)

    De mogelijkheid bestaat om informeel contact met een van de medewerkers van de vakafdeling te hebben om te overleggen over een bepaalde aanpak, voordat de portefeuillehouder wordt geïnformeerd;

  • 2)

    Indien de informatie over politiek gevoelige zaken mondeling tijdens het Portefeuilleoverleg wordt gedeeld, wordt dit rechtstreeks met de portefeuillehouder(s) gedaan, deze informatie wordt in een verslag vastgelegd;

  • 3)

    Indien de informatie over politiek gevoelige zaken schriftelijk wordt gedeeld, wordt de mail aan de portefeuillehouder(s) verzonden met in cc de betreffende ambtelijke opdrachtgever;

  • 4)

    Bij politiek gevoelige zaken gaat het om meer dan vooraf informeren. Hierbij kan gevraagd worden om opmerkingen of aandachtspunten en/of het maken van een keuze tussen verschillende opties als er ruimte is voor een bestuurlijke afweging;

  • 5)

    Jaarlijks zal een evaluatie plaatsvinden aan de hand waarvan besproken wordt hoe het proces rondom politiek gevoelige zaken is verlopen.

Leeswijzer mandaatlijsten

De RAA-nummers betreffen algemene mandaten waarvan alle gemandateerden binnen hun reguliere werkzaamheden gebruik kunnen maken.

De daaropvolgende mandaten (RMV, RBS, RH) betreffen specifiek belegde mandaten. De rubricering binnen de mandaatlijst is een aanwijzing binnen welk organisatieonderdeel de mandaten kunnen worden uitgeoefend.

De reikwijdte van het mandaat behoort in beginsel duidelijk te zijn uit de tekst in de linker kolom. De mandaten zijn in de linker kolom zo kernachtig mogelijk geformuleerd, waarbij in beginsel de meest verstrekkende bevoegdheid is aangeduid: wie het meerdere mag, mag ook het mindere. Om niet alle besluitmogelijkheden te moeten benoemen is hierbij veelal gebruik gemaakt van “besluiten omtrent”. In principe houdt “omtrent” dus alle besluiten in, tenzij expliciet anders opgenomen.

Daar waar “betreft mede” is gebruikt, is bedoeld desalniettemin een niet limitatieve opsomming als voorbeeld te noemen.

Daar waar “besluiten tot” is gebruikt, heeft dat alleen betrekking op het onmiddellijk hierop volgende. In de rechterkolom kan wel, als daaraan behoefte bestaat, (de omvang van) het mandaat worden toegelicht. Naast een toelichting is de rechterkolom tevens bedoeld voor het opnemen van voorwaarden bij het mandaat, bij voorbeeld een periodieke rapportageverplichting. Tevens staat in de rechterkolom aangeduid wanneer het mandaat is voorbehouden aan de directeur en er dus geen ondermandaat kan worden verleend.

Naar boven