Omgevingsvisie Limburg

Om de Omgevingsvisie Limburg beschikbaar te maken in het Digitale Stelsel van de Omgevingswet is het noodzakelijk dat de reeds vastgestelde Omgevingsvisie Limburg opnieuw wordt gepubliceerd en bekend gemaakt.

Artikel I

Dit besluit treedt in werking per 25 oktober 2021.

Artikel II

Alles in bijlage A wordt vastgesteld.

Bijlage A Omgevingsvisie Limburg

Omgevingsvisie Limburg

Introductie

Introductie: samen werken aan een toekomstbestendig Limburg

Uitdagingen op het gebied van gezondheid en veiligheid, veranderingen in de samenleving als gevolg van demografische ontwikkelingen en individualisering, de relatie tussen overheid en samenleving, ontwikkelingen met betrekking tot het klimaat, de aanstaande energietransitie, een landbouwtransitie, digitalisering en de circulaire economie. Dat zijn de vraagstukken waar we in Limburg voor staan. Het zijn fysieke, economische en sociale opgaven én kansen die allemaal hun weerslag op onze (fysieke) leefomgeving hebben. Ze vragen dus om een integrale aanpak. Want die is noodzakelijk om goed met de schaarse ruimte om te gaan. Een integrale Omgevingsvisie is niet voor niets een verplicht instrument van de Omgevingswet.

In de Omgevingsvisie Limburg nemen we u mee in onze lange termijn visie. We laten u voor de periode 2021 tot 2030-2050 zien hoe we richting willen geven aan toekomstbestendige ontwikkelingen en hoe we daarbij steeds de balans zoeken tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie pakken we vraagstukken op waarvoor de Provincie wettelijk verantwoordelijk is. Daarnaast hebben we autonoom vraagstukken naar ons toegetrokken met een groot belang voor onze provincie. Het Rijnlands model, dat staat voor overleg en samenwerking, solidariteit en vakmanschap en dat zich richt op de lange termijn, op waarden als kwaliteit en geluk, is hierbij ons uitgangspunt. Dat betekent dat we aandacht hebben voor alle stakeholders én de samenleving als geheel. We willen dat deze Omgevingsvisie inspireert, verbindt en uitdaagt.

De Omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semi-overheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. Deze visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes, op andere onderdelen hebben we nieuwe keuzes gemaakt.

Leeswijzer

De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen: een thematisch deel (deel A van de Omgevingsvisie) en een gebiedsgerichte kijk op deze thema’s (deel B). Om de integraliteit te borgen, leggen we in het thematische deel kruisverwijzingen tussen onderwerpen die elkaar raken. Het thematische deel gaat gedetailleerd in op de opgaven en ambities voor de verschillende thema’s en beschrijft zaken die voor heel Limburg gelijk zijn. Desalniettemin wordt in de thema’s ook gekeken naar regionale verschillen. Opgaven, ambities of rollen beschreven in dit gedeelte gelden dan ook voor de hele provincie, óók als ze niet expliciet benoemd worden in het gebiedsgerichte deel. In het gebiedsgerichte deel worden de thema’s op hoofdlijnen verbonden aan en vertaald naar de drie gebieden Noord-, Midden- en Zuid-Limburg.

Regiovisies met eigen accenten

De regiovisies zijn in nauwe samenwerking met partners uit de regio’s opgesteld. Zij volgen dezelfde hoofdstructuur, maar houden elk een eigen indeling aan voor wat betreft de opgaven per regio. Alhoewel de eindredactie bij de Provincie Limburg ligt, zijn de gekozen accenten met en door de regio gekozen. Hierdoor verschillen de regioteksten wat betreft onderwerpen en detaillering.

Hoofdstuk 1 Uitdagingen voor de Limburgse fysieke leefomgeving

Inleiding

Limburg is een prachtige provincie, gelegen tussen de metropoolregio’s de Randstad, de Vlaamse Ruit en het Ruhrgebied, met veel grensoverschrijdende natuurgebieden.Veranderingen in de demografie en het klimaat, trends als individualisering en globalisering, maar ook technologische innovaties maken dat de Limburgse samenleving, de fysieke leefomgeving en de economie de komende decennia blijven veranderen. Ook grote transities, zoals die op het gebied van energie, de landbouw, smart mobility en circulaire economie, zullen leiden tot grote veranderingen van de fysieke leefomgeving. Zowel in stedelijk als landelijk gebied.

Bovengenoemde trends en ontwikkelingen bieden onze provincie kansen, maar stellen ons ook voor diverse uitdagingen. We verdelen die in een drietal hoofdopgaven[1].

  • a.

    Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving;

    • 1.

      in stedelijk c.q. bebouwd gebied

    • 2.

      in landelijk gebied

  • b.

    Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouw- transitie;

  • c.

    Klimaatadaptatie en energietransitie.

Hoewel dit opgaven zijn die Limburg-breed spelen, verschillen de accenten per gebied en per sector. Deze accenten worden in deze Omgevingsvisie weergegeven.Deze Omgevingsvisie voor 2030-2050 is geschreven vanuit de realiteit en de kennis die we hadden in het jaar 2020. Veranderingen en nieuwe ontwikkelingen volgen elkaar echter in een snel tempo op en lijken zich steeds sneller te voltrekken. De wereld is constant in beweging en de kijk op 2030-2050 kan over een bepaalde tijd nieuwe kansen laten zien door nieuwe ontwikkelingen- en inzichten. Zo is in 2020 door het coronavirus duidelijk gebleken dat er onvoorspelbare zaken gebeuren die grote invloed hebben op onze leefomgeving. Het vraagt ons om op een andere, wellicht meer flexibele wijze naar de toekomst te kijken. Ook het belang van de verbinding tussen de fysieke leefomgeving, veiligheid en gezondheid is hierdoor nogmaals benadrukt. De Omgevingsvisie Limburg is opgesteld in de periode waarin de invloed van deze pandemie ook voor Limburg zichtbaar werd. Het is in deze fase nog te vroeg om een compleet overzicht van de lange termijn effecten te hebben en volledig mee te kunnen nemen in dit document. Echter, de Omgevingsvisie is een dynamisch document met een modulair karakter. Na vaststelling kan het dan ook op onderdelen worden geactualiseerd en qua koers worden bijgestuurd. Zo kunnen de eventuele gevolgen van deze en andere onvoorziene en nieuwe ontwikkelingen altijd een plek krijgen en worden aangepast aan de realiteit die dan bestaat (zie ook het hoofdstuk Van doorwerking naar uitvoering).

§ 1.1 Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving

Ontwikkelingen op het gebied van demografie, klimaat, energie en economie hebben impact op de samenleving. Ingewikkelde maatschappelijke uitdagingen en decentralisaties binnen de overheid vragen om andere manieren van samenwerking tussen verschillende overheidslagen en burgers.

De meeste inwoners van Limburg zijn prima in staat hun eigen toekomst vorm te geven. Tegelijkertijd blijkt het niet voor alle Limburgers mogelijk om actief en ondernemend in het leven te staan of aansluiting te houden bij de kansen en ontwikkelingen die zich voordoen. Limburg scoort lager dan de rest van Nederland op het gebied van onder meer (arbeids)participatie, onderwijs en gezondheid[2]. Het verder versterken van zelfredzaamheid, samenredzaamheid en gelijke (ontwikkel)kansen voor verschillende bevolkingsgroepen is daarom een belangrijk aandachtspunt.

De samenstelling van de bevolking en het aantal huishoudens verandert[3]. Nieuwe prognosecijfers voor bevolking en huishoudens laten een afvlakking van de eerder voorspelde bevolkingsdaling zien. Voor de korte termijn is er in Limburg sprake van stabilisatie van de bevolkingsomvang; de voorspelde bevolkingsomvang in 2030 is nagenoeg gelijk aan die van 2020. Het aantal huishoudens groeit tot 2031. Op de langere termijn wordt er echter wel een bevolkingsdaling voorspeld. Voor het jaar 2050 zal er een daling ten opzichte van 2020 zijn van ongeveer 45.000-115.000 inwoners. Het aantal huishoudens neemt vanaf 2031 af tot het aantal dat gelijk is aan 2020. Deze ontwikkelingen hebben hun weerslag op de fysieke leefomgeving. In stedelijk gebied heeft dit een andere uitwerking dan in het landelijk gebied.

a. Een sociaal, gezond en veilig bebouwd gebied.

Zowel in de stedelijke centra als in de landelijke kernen liggen er diverse uitdagingen. In stedelijke centra heeft dit met name te maken met de versterking van de stedelijkheid, in de landelijke kernen met het behoud van de leefbaarheid. Limburg is rijk aan volkscultuur en tradities en heeft een rijk verenigingsleven. Hoewel sociale verbanden zoals verenigingen vroeger vanzelfsprekend waren, staan deze nu steeds meer onder druk. Er zijn daarnaast uitdagingen op het gebied van de verbetering en verduurzaming van de woningvoorraad, de toegankelijkheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen en het klimaatbestendig maken van de bebouwde omgeving. Ook kent het bebouwd gebied opgaven met betrekking tot de arbeidsmarkt en ruimte voor bedrijvigheid

b. Een aantrekkelijk, gezond en veilig landelijk gebied.

Limburg kent een uniek landschap en prachtige natuurgebieden. Dit is niet vanzelf- sprekend. In het landelijk gebied ligt de nadruk op uitdagingen die te maken hebben met onder meer klimaatadaptatie, de transitie van de landbouw, de inpassing van energie en het zoeken van de balans tussen natuur(behoud), ruimtelijke kwaliteit en het mogelijk maken van ontwikkelingen. Daarnaast zijn schaalvergroting en leegstand van agrarische bebouwing, toeristisch-recreatief (mede)gebruik, biodiversiteit, stikstof en (grond) waterkwaliteit belangrijke thema’s.

Uitdagingen op het gebied van veiligheid en gezondheid lopen hier als een rode draad doorheen in zowel bebouwd als landelijk gebied. Wat betreft de veiligheid speelt de ondermijnende criminaliteit, mede in relatie tot de grensligging van Limburg, een rol. Wat betreft gezondheid is de uitdaging de achterstand die Limburg heeft in te lopen en de regionale en lokale verschillen die zich ruimtelijk uiten aan te pakken[4].

§ 1.2 Toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie

Limburg kent prachtige innovatieve bedrijven en een breed MKB-pallet dat de Limburgse economie draagt. Het Limburgse onderwijs scoort op vele fronten prima en veel scholen in Limburg weten te vernieuwen. Limburg kent daarbij ook enkele structurele uitdagingen die aandacht vragen.

Tot 2020 groeide het aantal banen in Limburg. De welvaart en het gemiddelde opleidingsniveau namen toe, maar niet voor iedereen. Hoewel de werkloosheid gelijk is aan het landelijk gemiddelde (peildatum 2019, 3e kwartaal), is de bruto participatiegraad in Limburg relatief laag. In sectoren als de bouw, horeca en toerisme, zorg en ICT wordt een krapte op de arbeidsmarkt ervaren. Demografische ontwikkelingen maken dat de beroepsbevolking slinkt en het aantal ouderen toeneemt. Een bijzonder punt van zorg is de groeiende maatschappelijke tweedeling die zich ook fysiek uit in de vorm van de ruimtelijke concentratie van kwetsbare groepen[5].

Samen met het verhogen van de arbeidsparticipatiegraad en het aantrekken van internationale werknemers kunnen ontwikkelingen als digitalisering, robotisering en automatisering het tekort aan arbeidskrachten – onder meer als gevolg van demografische ontwikkelingen – tegengaan. Deze ontwikkelingen bieden kansen, maar tegelijkertijd verliezen we hierdoor banen in sectoren waar geen krapte heerst. Door alle technologische ontwikkelingen veranderen banen en ontstaan er nieuwe banen waarvoor andere vaardigheden nodig zijn.De transitie naar een circulaire economie - een randvoorwaarde voor het behoud van welvaart en welzijn - betekent voor alle economische sectoren een omschakeling in productie- en logistieke processen. Uitdagingen hierbij zijn onder meer: de optimalisatie van de inzet van energie en grondstoffen, ketensamenwerking en het sluiten van kringlopen en het zoeken naar andere productieprocessen en verdienmodellen.

De economie van Limburg ‘als meest internationale provincie’ is ingebed in een sterke Europese regio met veel koopkracht, arbeidspotentieel, innovatieve bedrijven, sterke kennisinstituten en een goed leef- en vestigingsklimaat. De basis voor grensoverschrijdend denken en handelen van Limburgers wordt gelegd in het verenigingsleven en in ons onderwijs. Administratieve en culturele grensbarrières maken dat de voordelen van deze ligging toch nog niet volledig worden benut. Kansen en uitdagingen hierbij zijn onder meer: het vergroten van grensoverschrijdende samenwerking, het harmoniseren van sociaal-economische spelregels, het verbeteren van (grensoverschrijdende) bereikbaarheid en aansluiting op de (inter)nationale energiehoofdstructuur en digitale netwerken.

§ 1.3 Klimaatadaptatie en energietransitie

Klimaatverandering vergroot de kans op overstromingen en wateroverlast, hittegolven en hittestress en langdurige perioden van droogte. Dit brengt zowel uitdagingen en veiligheidsoverwegingen alsook kansen met zich mee. Bijvoorbeeld het koppelen van thema's. Deze klimaatontwikkelingen hebben invloed op onze voedselvoorziening, de leefbaarheid, gezondheid en de natuur.

De komende jaren is er ook een forse verandering in de Nederlandse energievoorziening. Deze energietransitie zal ook een grote impact hebben op de woon- en leefomgeving in Limburg. Energiebesparing in industrie, landbouw, woningen en mobiliteit én het accommoderen van de ruimtevraag voor de opwekking van duurzame energie, zoals zonne- en windenergie, zijn hierbij uitdagingen met impact op de omgeving. Daarnaast liggen er uitdagingen in onder meer het zoeken van de balans tussen de winning van geothermie en aardwarmte en de bescherming van de grondwaterkwaliteit, het benutten van restwarmte, het energieneutraal maken van de bebouwde omgeving en de beschikking over infrastructuur voor transport en opslag van energie. Haalbaarheid, betaalbaarheid en draagvlak zijn hierbij belangrijke randvoorwaarden.

Hoofdstuk 2 Toekomstbeeld 2030 – 2050

Limburg ligt in het sterk verstedelijkte Noordwest-Europa, te midden van grote bevolkingsconcentraties zoals de Randstad, Brabantstad, de Vlaamse Ruit inclusief Brussel en het Rijn/Ruhrgebied inclusief Keulen, Bonn en Düsseldorf. In een zone van 100 km rondom onze provincie wonen 30 miljoen mensen. Limburg is stevig ingebed in euregionaal verband: via goede verknoping van infrastructuren, door sociale en economische banden én door bestuurlijke samenwerking. Door een goede structuur van informatievoorziening en overleg over veranderingen in beleid en regelgeving, voorkomen we problemen in het vrije verkeer en het gebruik van voorzieningen, diensten, goederen en personen. Dit is een doorlopend proces dat maakt dat we onze positie als Euregio gezamenlijk verder versterken.

Limburg is een regio die haar inwoners goede omstandigheden biedt om te leven, leren, wonen en werken. Onze provincie kent een goed vestigingsklimaat met een sterke sociale cohesie en uitstekende omgevingskwaliteiten. Dit betekent onder meer dat Limburg welvaart, welzijn en een gezonde, leefbare en veilige leef- en woonomgeving biedt voor alle mensen in Limburg . De leefomgeving in zowel stad als dorp alsook in het landelijk gebied is niet alleen aantrekkelijk, veilig en gezond, maar biedt ook plaats aan een duurzame energievoorziening, voorzieningen voor het opvangen van wateroverlast en voldoende groen om hittestress tegen te gaan. Dit alles is niet vanzelf gegaan. De uitdagingen zoals in het vorige hoofdstuk verwoord, zijn opgepakt door overheden, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven en inwoners: samen en ieder vanuit zijn eigen kracht.

Limburg heeft een leefomgeving waar mensen zich prettig voelen. Alle mensen in Limburg kunnen wonen in een zelfgekozen woning en woonomgeving (die past bij hun mogelijkheden en levensfase) waar ze zich thuis voelen. De inrichting van de leefomgeving stimuleert bewegen, sporten, ontmoeten, zelfredzaamheid, educatie en een gezonde levensstijl. Daarnaast draagt deze inrichting bij aan de zelfredzaamheid en samenredzaamheid van de inwoners van Limburg in een kwetsbare positie en aan het verbeteren van hun participatie in de samenleving. Limburg heeft een sterkte culturele basisinfrastructuur, cultureel erfgoed wordt behouden en (her)gebruikt) en Limburg kent een ruim, divers, bereikbaar en toegankelijk aanbod aan kwalitatief goede sport- en cultuurvoorzieningen in de hele provincie.

Steden en dorpen hebben een gecoördineerde, organische transformatie doorgemaakt door waar nodig het aanpassen/herschikken van onder meer woningen, winkels, kantoren, werklocaties, vervoers-, nuts-, cultuur- en onderwijsvoorzieningen met respect voor de monumentale en identiteitsbepalende onderdelen.

De stedelijke gebieden en de daarmee samenhangende werklocaties, van Maastricht, Parkstad Limburg, Westelijke Mijnstreek, Roermond, Weert, Venlo en Venray hebben door een goede onderlinge samenwerking een centrale rol bij de ontwikkeling van Limburg als geheel. Het samenhangend stedelijk netwerk - het daily urban system - van deze stedelijke gebieden loopt over lands- en provinciegrenzen heen, bijvoorbeeld Weert- Eindhoven, Venlo-Duisburg, Parkstad Limburg - Aken en Maastricht-Hasselt en Luik. Hierbij is Limburg aangesloten op internationale infrastructurele en vervoersnetwerken: smart mobility, weg, rail, water, luchtvaart, energie, (buis-)leidingen én digitaal. De stedelijke centra en de grote productie- en logistieke locaties zijn goed ontsloten en verbonden met deze internationale infrastructuren.

Samen met ondernemers, onderwijs en overheden is en wordt invulling gegeven aan de doorontwikkeling naar een duurzame, circulaire en inclusieve economie. Dankzij een sterk adaptief vermogen van ondernemingen, zowel van het midden en klein bedrijf (MKB) als de multinationals, maken sectoren als de (maak-)industrie, agrofoodcomplex, logistiek, vrijetijdseconomie en zorg grote technologische en digitale veranderingen door.

Limburg is voor de energievoorziening van haar bedrijvigheid, waaronder Chemelot, grotendeels aangewezen op de aanlevering van energiedragers van elders via robuuste (inter)nationale energienetwerken. Duurzame energieopwekking is in Limburg geïntegreerd in steden, dorpen en enkele grootschalige productielocaties in Limburg. De hele samenleving en het bedrijfsleven zijn succesvol getransformeerd naar een meer circulaire economie.

De overgangen tussen bebouwde gebieden en het landelijk gebied zijn optimaal ingericht voor stads(kringloop)landbouw, recreatie, natuur- en landschapsbeleving en klimaatadaptieve voorzieningen.

De grondwaterlichamen worden goed beschermd en gereserveerd voor de drinkwatervoorziening. De beekdalen hebben een klimaatadaptieve functie. Zij zijn ingericht op het voorkomen en opvangen van wateroverlast in perioden van hoge neerslag. Maar ze zijn ook ingericht als waterreservoir in het kader van het verminderen van watertekorten in perioden van droogte. Er is meer ruimte voor water, klimaatbossen, natuurgerichte vormen van landbouw en vrijetijdseconomie.

Het Natuurnetwerk Limburg[6] en de daarbinnen gelegen Natura 2000-gebieden hebben een meer robuust karakter gekregen. Zij hebben een sterkere onderlinge verbinding en er is ook verbetering van goede instandhoudingscondities voor de biodiversiteit, mede door de multifunctionele overgangszones rondom het Natuurnetwerk.

Kringlooplandbouw bepaalt in belangrijke mate het grondgebruik in het landelijk gebied van Noord- en Midden-Limburg buiten de groenblauwe mantel[7] - vooral beek- en rivierdalen en verbindingszones van natuurgebieden - en het Natuurnetwerk Limburg.

De balans met de omgeving - water, bodem, lucht, mens en natuur - is hersteld. In het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg, tevens onderdeel van het Drielandenpark, blijven de omgevingskwaliteiten zoals grondwater, watersystemen, natuur, bodem, rust en het landschap en het erfgoed belangrijk. Zij gaan hand in hand met de ontwikkeling van de landbouw, vrijetijdseconomie en dorpen.

Hoofdstuk 3 Limburgse principes en algemene zonering

§ 3.1 De Limburgse principes

De Omgevingswet gaat uit van het zoeken naar de balans tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving waarin we leven, wonen, werken, leren en onze vrije tijd besteden. De Omgevingsvisie is geen blauwdruk voor de toekomst. Bij (nieuwe) ontwikkelingen kunnen we nog keuzes maken. Daarbij kiezen we voor maatwerk en houden we rekening met het karakter en mogelijkheden van een gebied en de afweging van belangen op lokale schaal. Als we afwegingen maken, doen we dat op basis van onderstaande Limburgse principes.[8]

We streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving

Wij zijn er voor alle mensen in Limburg en streven naar een inclusieve, open en participatieve samenleving, waarin iedereen mee kan doen. Nadrukkelijk ook de (sociaal) kwetsbare groepen in de samenleving. We willen voor alle mensen in Limburg een gezond en veilig leefklimaat. Fysieke opgaven zijn onlosmakelijk verbonden met de sociaaleconomische-, veiligheids- en gezondheidssituatie van de inwoners. Bij ontwikkelingen houden we aan de voorkant rekening met deze aspecten. Dit betekent ook dat gebieden zodanig worden ingericht en ontsloten dat zij mensen uitnodigen tot ontmoeten, recreëren en maatschappelijke betrokkenheid. Dit sluit aan bij het gedachtegoed van Positieve Gezondheid.

De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal

Als we ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen of oplossingen zoeken voor maatschappelijke vraagstukken, vertrekken we vanuit gebieds- en cultuurkenmerken zoals het historisch perspectief, landschap en erfgoed. We streven naar het behoud van deze kenmerken en de identiteit van het gebied. Het resultaat is vaak een gebiedsgerichte aanpak, met ruimte voor maatwerk, die de basis vormt voor samenwerking met andere partijen en initiatiefnemers.

Meer stad, meer land

Limburg kent verstedelijkte en landelijke gebieden. Deze maken deel uit van een grensoverschrijdend netwerk van steden en landschappen. We willen de variatie in gebieden koesteren en zetten zowel in op duurzame verstedelijking als op de transitie van het landelijk gebied. Dit houdt in dat we steden en dorpen compact houden en stedelijke functies daar concentreren. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen horen in principe thuis in bestaand bebouwd gebied. We ontwikkelen landelijke gebieden juist als tegenhanger van de drukkere stedelijke gebieden.

In het laatste onderdeel van dit hoofdstuk volgt de ‘algemene zonering’ met daarin een overzicht en nadere beschrijving van de diverse gebieden. Hier wordt een globale indicatie gegeven van de verschillen in karakteristieken en ontwikkelingen van de diverse typen van bebouwde gebieden en landelijke gebieden.

We gaan zorgvuldig om met onze ruimte en voorraden; boven- én ondergronds

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zetten we in op duurzame ontwikkeling. We gaan voor een sociaal-economische ontwikkeling die tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie, zonder dat we vraagstukken afwentelen. Het afwentelen van vraagstukken naar toekomstige generaties, andere regio’s binnen of buiten Limburg en naar specifieke groepen in de samenleving, voorkomen we zoveel mogelijk. Onze grondhouding is: benut kansen en los de problemen van vandaag hier en nu op. Voorkom dat ingrepen resulteren in schade of verontreiniging op een later moment en voorkom dat baten en lasten onevenredig worden verdeeld. In lijn met de Omgevingswet gaan wij in de Omgevingsvisie uit van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron bestreden moeten worden en het beginsel dat de vervuiler betaalt.

Hierbij gaat het ook om een evenwichtige ontwikkeling van mens (people), omgeving (planet) en welvaart (prosperity). In onze afwegingen betrekken we naast de impact op mens, economie en welvaart ook de impact op de omgeving en het milieu. Dit houdt in dat we zorgvuldig omgaan met onze fysieke ruimte en milieuruimte, boven- en ondergronds, dat we zoveel mogelijk streven naar mogelijkheden voor functiecombinaties (meervoudig ruimtegebruik zowel kwalitatief en kwantitatief, ook in de tijd) en dat we bestaande functies zoals infrastructuur, openbaar vervoer, voorzieningen of gebouwen optimaal benutten.

Dit alles geldt ook voor het omgaan met afvalstoffen en natuurlijke voorraden zoals grondstoffen, fossiele brandstoffen en water. We dringen de onnodige vraag terug door afvalpreventie en energiebesparing, zetten in op hernieuwbare grondstoffen en sluiten kringlopen met behulp van een circulaire economie. We gaan zorgvuldig om met onze archeologie en geologie.

In onze afweging bij vervolgbesluiten zullen wij altijd het belang van de fysieke leefomgeving c.q. het brede milieubelang volwaardig en integraal meewegen. Integraal betekent ons inziens betrekking hebbend op alle terreinen van de fysieke leefomgeving. Concreet betekent dit dat wordt ingegaan op de samenhang tussen (programma’s inzake) ruimte, water, milieu, natuur, landschap, economie, energie, land- & tuinbouw, verkeer & vervoer, infrastructuur, cultureel erfgoed en gezondheid. Het nog op te stellen provinciaal monitoringssysteem zal hier op aansluiten.

Procesmatige uitgangspunten

Naast bovenstaande inhoudelijke principes, hanteren we de volgende procesmatige uitgangspunten voor de uitvoering en samenwerking met onze partners:

  • de maatschappelijke opgaven en kansen staan centraal;

  • (grensoverschrijdende) samenwerking, participatie en eigenaarschap;

  • we werken gebiedsgericht;

  • we werken adaptief aan de opgaven;

  • we werken als één overheid.

Deze uitgangspunten worden beschreven in het hoofdstuk ‘Van doorwerking naar uitvoering’.

§ 3.2 Algemene zonering

Van oudsher zetten we in op het zo compact mogelijk houden van steden en dorpen en het versterken van de vitaliteit, kwaliteit en internationale concurrentiekracht van zowel de uitdijende verstedelijkte gebieden als het landelijke gebied. Hierbij hebben we speciale aandacht voor veiligheid, bereikbaarheid en sociaal-maatschappelijke voorzieningen. De thema’s duurzaamheid, gezondheid en klimaatadaptatie zijn hier de laatste jaren aan toegevoegd. Daarnaast is er steeds meer belangstelling voor de wisselwerking met de ondergrond, en de kwaliteit van de stad-land zones en de overgangsgebieden van stad naar land. Transformaties van oudere delen van het bebouwd gebied gaan de komende decennia een belangrijke rol vervullen.

Het toekomstbeeld voor Limburg kan worden gevangen in een indicatieve zonering. Die zonering bouwt voort op de ‘tijdloze’ karakteristiek van de ondergrond; de geomorfologie en het watersysteem en de typering en ontwikkeling van het ruimtegebruik in deelgebieden binnen Limburg in de afgelopen decennia. Het geformuleerde beleid in deze Omgevingsvisie leidt niet tot aanpassingen van de begrenzing in de bestaande indicatieve kaartbeelden. De Omgevingsvisie is een visie in tekst en bevat geen specifiek kaartmateriaal. De begrenzingen van de zoneringen en andere werkingsgebieden die voortkomen uit de Limburgse principes en de uitwerkingen in de thema’s in deze Omgevingsvisie, zullen verankerd worden in het kaartmateriaal behorende bij de Omgevingsverordening Limburg. Daarna dienen deze tevens ter ondersteuning van deze visie. De kaarten bij de Omgevingsverordening zijn zoneringskaarten. Dit betekent dat zones over bouwblokken, gebouwen, wegen, paden en ander grondgebruik, anders dan beoogt in de betreffende zonering, geprojecteerd zijn. Ook komt het voor dat de begrenzing van zones, bijvoorbeeld bufferzones rondom beken, dwars over percelen geprojecteerd zijn. Het precieze begrenzen van alle gebruiksfuncties hoort thuis op het niveau van de gemeentelijke omgevingsplannen. Voor de bestemmingen in de vigerende bestemmingsplannen (onder de Omgevingswet: omgevingsplannen) heeft de Omgevingsvisie geen directe gevolgen. De daarin vastgelegde bestemmingen blijven staan zolang er zich geen nieuwe ontwikkelingen voordoen.

Hoofdtype

Categorie

Landelijke gebieden

Groenblauwe mantel[9]

 

Natuurnetwerk Limburg (inclusief Natura2000-gebied)[10]

 

Buitengebied

Bebouwde gebieden

Stedelijk gebied

 

Stedelijk centrum

 

Landelijke kern

 

Werklocaties

Infrastructuren

(Inter)nationale weg

 

Provinciale weg

 

(Inter)nationale spoorweg

 

(Inter)nationale waterweg

 

(Lucht)haven

 

(Inter)nationale leidingstrook

Deze categorieën van gebieden vormen een mozaïek van aan elkaar grenzende zones die onderling een sterke samenhang en wisselwerking hebben. Die wisselwerkingen komen in de navolgende themahoofdstukken aan de orde. Hier volstaan we met een korte karakterisering van de bovenstaande gebiedscategorieën.

Groenblauwe mantel

Het Maasdal, de beekdalen en steilere hellingen - voorheen de bronsgroenelandschapszone en zilvergroene natuurzone - vormen samen de circa 36.000 hectaren grote groenblauwe mantel binnen de landelijke gebieden van Limburg. De gebieden liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg. Het zijn gebieden waar we goede combinatiemogelijkheden zien voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen.

In de Groenblauwe mantel blijft de grondgebonden landbouw de belangrijkste functie en is de agrarische sector tevens de belangrijkste beheerder. Wij bieden mogelijkheden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer die bijdragen aan de instandhouding en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten. De focus ligt hier op het versterken van het klimaatadaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiver- siteit en kernkwaliteiten van het landschap.

Op veel plekken zijn in de rivier- en beekdalen in de loop der tijd steden en dorpen tot ontwikkeling gekomen. Die bebouwde gebieden maken geen deel uit van de groen- blauwe mantel, maar staan er wel mee in verband.

Gemeenten hebben de motiveringsplicht om in de toelichting op nieuwe omgevingsplannen of omgevingsplanactiviteiten in de groenblauwe mantel aan te geven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in de betreffende gebieden wordt omgegaan. Bij nieuwe ontwikkelingen zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige omgevingskwaliteiten, maar ook met regionale afspraken ten aanzien van de ontwikkeling van onder meer wonen, bedrijventerreinen, detailhandel en vrijetijdseconomie.

Natuurnetwerk Limburg

De Limburgse natuurgebieden, waaronder ook de Natura 2000-gebieden, vormen samen het Limburgse deel van het Natuurnetwerk Nederland. Het Natuurnetwerk Limburg beslaat circa 53.000 hectaren. Het Natuurnetwerk Limburg is gelegen in delen van beekdalen, op hellingen en op veen- en stuifzandgebieden van de hoger gelegen gebieden. Binnen het Natuurnetwerk Limburg wordt ingezet op een goede kwaliteit en bescherming van de natuur met een bijzonder accent op bedreigde Limburgse dier- en plantensoorten. Daarnaast is het bieden van mogelijkheden voor natuurbeleving belangrijk.

De Natura 2000-gebieden (circa 17.000 hectaren) vormen een selectie binnen het Natuurnetwerk Limburg. Hier ligt de absolute nadruk op de natuurwaarden: het zo spoedig mogelijk en verantwoord bereiken van een gunstige staat van instandhouding van de soorten en habitats, waarop de aanwijzing als Natura2000-gebied is gebaseerd. De Natuurbeheerplannen van de 23 Natura 2000-gebieden in Limburg beschrijven wat daarvoor nodig is. Vanuit de Europa geldt een strenge wet- en regelgeving die gericht is op beheer en bescherming van de natuurwaarden. We werken onder andere via het Aanvalsplan Stikstof aan het verbeteren van de omgevingskwaliteit van de Natura2000-gebieden.

Buitengebied

Het buitengebied betreft de landelijke gebieden op de Zuid-Limburgse plateaus en op de hogere zandgronden in Noord- en Midden-Limburg, samen zo’n 85.000 hectaren groot. Vergeleken met Noord- en Midden-Limburg zijn er in Zuid-Limburg minder mogelijkheden voor intensieve vormen van grondgebruik op de plateaus. Dit komt door de aard van de ondergrond en de aanwezige omgevingskwaliteiten. Op de hogere zandgronden van Noord- en Midden-Limburg is, rekening houdend met de natuurlijke omstandigheden en de ruimteclaims vanuit verschillende transitieopgaven, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk.

Stedelijk gebied

Het stedelijk gebied omvat de bebouwde gebieden van de Westelijke Mijnstreek, Heerlen, Brunssum, Landgraaf en Kerkrade en de steden Maastricht, Venlo, Roermond, Weert en Venray. Hier vind je een breed scala aan locaties met functies zoals wonen, winkels, scholen, voorzieningen, wegen en openbare ruimte. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten. Het is belangrijk dat onder meer in de overgangsgebieden stad-land wordt ingespeeld op ruimte voor klimaatadaptatie via het watersysteem en de groenvoorzieningen.

Stedelijk centrumgebied

Met stedelijk centrumgebied bedoelen we de centra van de steden Maastricht, Sittard, Heerlen, Venlo, Roermond, Weert en Venray. Behoud en versterking van de vitaliteit van de stedelijke centrumgebieden is hier het uitgangspunt. De centra zijn belangrijke ontmoetingsplaatsen. Een levendig karakter met internationale allure, een sterke menging van functies en een uitstekende bereikbaarheid zijn belangrijk. De ontwikkeling van wonen, bedrijfsruimten, leefbaarheid, regionale voorzieningen, (sociale) veiligheid en gezondheid, openbare ruimte, klimaatadaptie en energie moeten in de centrumgebieden in samenhang benaderd worden.

Landelijke kern

De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.

Werklocatie

De beschikbaarheid en kwaliteit van vestigingsmilieus voor het bedrijfsleven is essentieel voor de economische basis van de provincie. Er is sprake van een grote variatie aan vestigingsmilieus, uiteenlopend van grote logistiek-industriële terreinen tot aan campussen, kantoorlocaties en woonboulevards.

Infrastructuren

Verbindingen tussen gebieden én aansluiting op internationale infrastructuren is vangroot belang. Het gaat om een veelheid aan ‘verbindingen’ en het slim gebruik daarvan. Denk hierbij onder andere aan wegen, spoorwegen, vaarwegen, (lucht)havens, (buis) leidingen, straalverbindingen en digitale verbindingen.

Hoofdstuk 4 Provinciaal belang

De overheid richt zich op het algemeen belang: datgene wat voor het welzijn van de bevolking in zijn geheel nuttig, gewenst of nodig is. Het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten werken als gezamenlijke overheid aan dat algemene belang. Wij hebben als Provincie speciale aandacht voor het algemeen belang van onze bevolking en het bedrijfsleven.

Binnen de overheid richten we ons op onze kerntaken. Daarnaast pakken we autonoom taken op.

Het begrip ‘provinciaal belang’ is niet nader afgebakend in de Omgevingswet. In de Memorie van Toelichting worden wél enkele voorbeelden van provinciale belangen genoemd.

Aan de hand van de volgende criteria bepalen wij het provinciaal belang:

  • er is sprake van de uitvoering van één of meerdere kerntaken van de Provincie;

  • er is sprake van een gemeentegrensoverschrijdende/(boven)regionale problematiek;

  • er is sprake van een algemeen belang voor de bevolking, de omgevingskwaliteit of het bedrijfsleven in de provincie Limburg.

Deze criteria gelden zowel afzonderlijk van elkaar als in combinatie.

In de thematische en gebiedsgerichte paragrafen wordt aangegeven wat de provinciale belangen zijn en hoe wij onze rol en instrumentarium gaan inzetten bij zaken waar sprake is van ruimtelijke impact en impact op de omgevingskwaliteit. De Provincie oefent haar taken en bevoegdheden dus uit als dat nodig is met het oog op het provinciaal belang, als dat belang niet doeltreffend en doelmatig kan worden behartigd door gemeente of waterschap, of als dat bij wet is bepaald. Er moet sprake zijn van een belang dat de belangen van de betreffende gemeenten overstijgt (Memorie van Toelichting behorende bij de Omgevingswet).[11] De in deze visie geformuleerde belangen enambities vloeien voort uit bestaand beleid en bevatten geen financiële consequenties. De inzet van financiële middelen is of wordt bepaald in provinciale beleidskaders en programma’s.

Deel A Thematische visies

Hoofdstuk 5 Wonen en leefomgeving

Provinciaal belang
  • Een woningaanbod/ planvoorraad waarbij vraag en aanbod in evenwicht zijn, in kwalitatief en kwantitatief opzicht. Derhalve voldoende (betaalbare) woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek op het juiste moment beschikbaar.

  • Alle woningbouwontwikkelingen beschouwen wij als een provinciaal belang.

§ 5.1 Wat is de opgave?

Op het gebied van wonen en leefomgeving liggen regionaal bepaalde uitdagingen én kansen. Limburg scoort op het punt van besteedbaar inkomen, arbeidsparticipatie, sociale contacten, vertrouwen en gezondheid beduidend slechter dan het Nederlands gemiddelde[12]. Daarom kijken we met ons beleid voor wonen niet alleen naar de woonbehoefte en de kwaliteit en betaalbaarheid van de woning én de woon- en leefomgeving, maar kiezen we voor een bredere aanpak. We hebben de ambitie om de brede welvaart van de Limburger te verbeteren. Daarbij zien we ook kansen om een bijdrage te leveren aan de klimaat-, energie-, verduurzamings-, ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven die er voor de woningmarkt en in de bebouwde omgeving liggen. We bezien daarbij ook de woningmarktontwikkelingen in gebieden grenzend aan Limburg (nationaal en internationaal).

De woningbehoeften van de Limburgers veranderen. Daarom kiezen wij voor een goed doordacht, flexibel beleid op hoofdlijnen. Hiermee spelen we in op de huidige opgaven én de te verwachten uitdagingen in de toekomst. De woonbehoeften van onze inwoners zijn hierbij leidend.

Wonen

De grootste opgave op korte- en middellange termijn zit in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Conjuncturele ontwikkelingen en migratiestromen beïnvloeden vraag en aanbod op de woningmarkt. Daarnaast zien we dat de woonvraag verandert waardoor het woningaanbod niet altijd aansluit op de vraag. Daardoor is er op korte termijn een vraag naar woningen voor specifieke doelgroepen en lokaal een overschot aan incourante plannen en woningen. Voor zover (harde en zachte) planvoorraad voorziet in de mogelijkheid om woningen te bouwen waar niet langer behoefte aan is, zal de Provincie in overleg met de gemeenten onderzoeken hoe deze planvoorraad aangepakt kan worden. Hiertoe is reeds in POL2014 een oproep gedaan aan gemeenten, die Limburgbreed nog niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Het gevolg is dat woningbouwplannen waaraan dringend behoefte bestaat, niet kunnen worden toegevoegd vanwege een te grote voorraad aan niet meer actuele plannen die niet meer aansluiten bij de behoefte.

Volgens de huidige prognoses[13] kunnen we ongeveer vanaf 2030 overschotten in de woningvoorraad verwachten. Lokaal zijn die er nu al of ontstaat dit overschot juist later. Getalsmatig zijn er voldoende woningen en liggen er meer dan genoeg plannen klaar. Kwalitatief gezien zijn dit echter niet overal de juiste woningen en de juiste plannen. Met name in de middenhuur en sociale huur is er een steeds diverser wordende groep mensen aangewezen op nieuwe woon(zorg)concepten. Daarnaast is er behoefte aan passende, en mogelijk tijdelijke, huisvesting voor bijvoorbeeld internationale werknemers, vluchtelingen, statushouders en woonurgenten.

Limburg kent daarnaast een relatief oude, incourante woning- en planvoorraad. Deze woningen moeten toekomst- en levensloopbestendig én verduurzaamd worden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld isoleren, het plaatsen van zonnepanelen en woningen van het gas halen. Dit leidt tot sloop- en/of herstructureringsopgaven in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied, om daarmee de woningvoorraad up-to-date en passend bij de woonbehoefte te maken. Bovendien dragen we hiermee bij aan het verbeteren van de sociaal-economische en gezondheidssituatie van de inwoners en het voorkomen van segregatie.

De betaalbaarheid van woningen blijft een belangrijk aandachtspunt. Voor sommige doelgroepen nemen kansen op de woningmarkt af. Dit komt door stijgende huurprijzen en hoge inkomenseisen, lossere arbeidsrelaties, passend toewijzen, hogere studie- schulden, strengere hypotheekeisen en weinig doorstroming.

Wat betreft onze ambitie is het succes van de woningmarkt onlosmakelijk verbonden met de sociaal-economische- en gezondheidssituatie van de inwoners in de steden en dorpen en het voorkomen van segregatie. Door het in balans brengen van vraag en aanbod kunnen we een tekort aan woningen voor bepaalde doelgroepen voorkomen. Daarnaast heeft dit een positief effect op ongewenste leegstand met de bijbehorende ondermijnings- en leefbaarheidsproblemen.

Woon- en leefomgeving

De woonkwaliteit voor mensen is niet alleen afhankelijk van de woning zelf. Ook sociaal- economische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving zijn van belang. Leegstand, criminele activiteiten, ondermijning of verloedering en eenzijdig samengestelde woongebieden hebben invloed op de leefbaarheid en kunnen de kloof in de samenleving vergroten. Gemengde wijken[14] met ruimte voor verschillende leefstijlen dragen bij aan een sterker sociaal weefsel en kunnen bijdragen aan het voorkomen van sociale problemen. Schone lucht, de nabijheid van groen - ook om hittestress tegen te gaan-, voorzieningen om wateroverlast tegen te gaan bij extreme buien en de kwaliteit van de openbare ruimte dragen bij aan de omgevingskwaliteit.

§ 5.2 Wat is onze ambitie?

Samen met onze partners willen we een voortreffelijke woon- en leefomgeving realiseren; een leefomgeving waar mensen zich prettig voelen. Het is belangrijk dat mensen kunnen wonen in een zelfgekozen woning en woonomgeving (die past bij hun mogelijk- heden en levensfase) waar ze zich thuis voelen. Dit doen we door toe te werken naar een toekomstbestendige Limburgse woningmarkt met voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, die waar mogelijk op het juiste moment beschikbaar én betaalbaar zijn.

We faciliteren flexibiliteit op de woningmarkt én stimuleren flexibele woonvormen waardoor we aan de veranderende woonwensen en –behoeften van een diversere groep mensen tegemoet komen in zowel de bestaande bouw als nieuwbouw.

Daarnaast laten we de component ‘wonen’ méér zijn dan alleen de spreekwoordelijke stenen. Door in samenhang naar woonopgaves te kijken, leggen we op wijk- en buurt- niveau de juiste verbindingen tussen sociale en fysieke woonopgaven (wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid) en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving met gevari- eerde woonmilieus. Daarmee willen we verdere segregatie voorkomen en ruimtelijk sturen door te prioriteren op inbreiding (herstructurering/ herbestemming), conform de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Samen met onze partners willen we een voortreffelijke woon- en leefomgeving realiseren. Dit doen we door toe te werken naar een toekomstbestendige Limburgse woningmarkt met voldoende woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek, op het juiste moment beschikbaar en betaalbaar.

Verder is het ten aanzien van het project 'Ruimte voor Ruimte' onze ambitie om de komende jaren samen met gemeenten het project af te ronden door middel van de realisatie van in totaal 900 woningen op planologisch aanvaardbare locaties in het buitengebied. Hiermee worden de in 2001 gemaakte afspraken tussen Provincie, de gemeenten in Noord- en Midden-Limburg en Ruimte voor Ruimte Limburg C.V./B.V. niet gewijzigd door de Omgevingsvisie.

§ 5.3 Waar kiezen wij voor?
  • De provinciale Omgevingsvisie is ons richtinggevende kader op hoofdlijnen. Daarnaast maken we nadere uitwerkingen op basis van regionale en lokale woonbehoeften, zoals de Limburgse Agenda Wonen 2020-2023. Deze meer gerichte uitwerkingen zijn noodzakelijk in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma's, agenda's en instrumenten. Enerzijds omdat de woningsbehoefte verandert en anderzijds omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van woon- en leefomgeving. Zo bieden we flexibiliteit om opgaven gericht op te pakken en bij te sturen.

  • Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat beperkt wat betreft dit thema. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiezen we voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol. In hoofdzaak acteren we vanuit toegevoegde waarde, meestal ondersteunend en aanvullend aan die van onze partners en via de inzet van (financieel en juridisch) instrumentarium. Indien nodig zullen we onze provinciale instrumenten inzetten.

  • Monitoring als basis voor regionale samenwerking. Provinciale monitoring is belangrijk om de Limburgse en regionale woonopgave voortdurend in beeld te hebben. Op basis daarvan kunnen gemotiveerd provinciale en regionale uitwerkingen voor het beleidsveld wonen worden gemaakt. Daarnaast kunnen de regio’s op basis van de monitoringsgegevens hun programmering maken en afstemmen.

  • Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijkecontext. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samenhangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van natuurinclusief en circulair bouwen, de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen, vragen we om gebruik te maken van meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en adaptieve woonomgeving.

  • We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden. Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Voorbeelden hiervan zijn tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden (zie hiervoor ook het hoofdstuk Economie). Deze uitzondering – hoewel niet tijdelijk – geldt ook voor Ruimte voor Ruimte woningen.

  • Waar nodig maken wij met ondernemers ruimte voor arbeidsmigratie met leefbare huisvesting voor tijdelijke internationale werknemers en goede integratie van ‘nieuwe Limburgers’. Wij helpen gemeenten om op een goede wijze de huisvesting te organiseren waarbij we toe willen werken naar één keurmerk, namelijk het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).

Hoofdstuk 6 Veiligheid en gezondheid

Provinciaal belang
  • Een gezonde en veilige leefomgeving voor iedere Limburger.

  • Een inrichting van de leefomgeving die bewegen, ontmoeten, zelf- en samenredzaamheid, educatie en een gezonde levensstijl stimuleert.

§ 6.1 Wat is de opgave?

Gezondheid en veiligheid hebben veel met elkaar te maken; ze vormen een belangrijke verbinding tussen het fysieke en sociale domein. Beide thema’s verschillen enigszins van de eerder beschreven onderwerpen en raken naast de wettelijke taken van de Provincie ook aan de autonome taakopvattingen van de Provincie[15]. Uitdagingen op het gebied van veiligheid en gezondheid lopen als een rode draad en verbindende factor door de verschillende thematische opgaven en transities in deze Omgevingsvisie. Ontwikkelingen op het gebied van energie, demografie, klimaat en economie, pandemieën (zoals de COVID-19 pandemie), plagen en de grote transities hebben (in)direct invloed op gezondheid en veiligheid. Voorbeelden van die transities zijn de energietransitie met zijn nieuwe technieken en technologieën, de transitie naar smart mobility en de transitie naar een circulaire economie. Er liggen echter ook kansen om gezondheid en veiligheid aan de voorkant van deze ontwikkelingen mee te nemen en zo meerwaarde te creëren.[16]

Veiligheid

Ten aanzien van veiligheid valt onderscheid te maken tussen fysieke, externe en sociale veiligheid. Fysieke veiligheid betreft de bescherming of het zich beschermd voelen tegen gevaar dat veroorzaakt wordt door fysieke bedreigingen. Fysieke bedreigingen ontstaan uit (combinaties van) mechanische, chemische, biologische of fysische gevaren. Het betreft onder andere verkeersveiligheid en hoogwaterveiligheid. Externe veiligheid heeft betrekking op veiligheid op en rond industriële complexen en bij het (boven- en ondergronds) vervoeren van gevaarlijke stoffen. Bij sociale veiligheid is sprake van door de burgers ervaren veiligheid in de samenleving. De veiligheidsbeleving van burgers (subjectieve veiligheid) is daar ook van belang. Veiligheid betekent ook het bewust nemen van aanvaardbare risico’s. De Limburgse Veiligheidsregio’s hebben de risico’s in Limburg inzichtelijk gemaakt en geprioriteerd in het provinciaal risicoprofiel. In hun advisering hanteren zij daarnaast ook de kernwaarde veiligheid.

Limburg wijkt af van het nationale misdaadbeeld. Diverse Limburgse gemeenten staan in de top 10 als het gaat om inbraken, overvallen, diefstal en andere (ondermijnende) activiteiten. Onze provincie is vanwege haar grensligging extra gevoelig voor criminaliteit en ondermijnende activiteiten. De directe en korte vluchtroutes voor criminelen via de buurlanden België en Duitsland, maar ook Luxemburg en Frankrijk, zorgen ervoor dat een grensoverschrijdende aanpak cruciaal is. Een sterke toename van de druggerelateerde criminaliteit is steeds vaker zichtbaar in onze wijken en buurten, maar ook in het buitengebied. Het grote aantal vrijkomende agrarische gebouwen in het buitengebied draagt daar zeker aan bij. Daarmee komt de leefbaarheid en sociale veiligheid in onze steden, dorpen en buitengebied in het gedrang.

Bij het werken aan een veiligere leefomgeving gaat het onder andere om verkeersveiligheid, hoogwaterveiligheid, het tot een acceptabel niveau terugbrengen van risico’s van het werken met en het boven- en ondergrondse vervoer van gevaarlijke stoffen en het continu zo goed mogelijk voorbereid zijn op calamiteiten. De aanpak van opgaven rondom verkeersveiligheid en overstromingsrisico’s wordt bij de betreffende thema’s besproken. Tot slot is ook externe veiligheid van invloed op de leefbaarheid in buurten en wijken. Zo is risicovolle bedrijvigheid mede bepalend voor de veiligheidsbeleving van burgers en dus voor de ervaren kwaliteit van hun woon- en leefomgeving.

Gezondheid

Naast lichamelijk welbevinden dragen ook de zes pijlers van het gedachtegoed van ‘Positieve Gezondheid’ - mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, sociaal maatschappelijk participeren en dagelijks functioneren – bij aan gezondheid. Als het gaat om gezondheid en participatie dan scoort Limburg op dit moment minder goed dan de rest van Nederland. Hierbij zien we regionale en lokale verschillen. Zuid-Limburg, en dan met name de verstedelijkte gebieden, scoren slecht[17]. De achterstanden zijn hardnekkig en dat zien we terug in alle vijf factoren die centraal zijn gesteld in de effectmeting voor onze Sociale Agenda: (arbeids)participatie, onderwijs, gezondheid, jeugd en sociaal kapitaal. Landelijke studies bevestigen dat beeld: Limburg scoort op het punt van besteedbaar inkomen, arbeidsparticipatie, sociale contacten en vertrouwen en gezondheid beduidend slechter dan het Nederlands gemiddelde.[18] Voor deze opgaven liggen er niet alleen uitdagingen en plichten op persoonlijk vlak, maar is er ook betrokkenheid en verantwoordelijkheid nodig van maatschappelijke initiatieven, bedrijfsleven en (semi-)overheden.

Gezondheid wordt voor een deel beïnvloed door omgevings- en milieukwaliteit. Denk aan de luchtkwaliteit, geuroverlast en geluidhinder rondom industrie, wegen of veehouderijen. Dit laatste speelt met name in Noord- en Midden-Limburg. Een gezonde leefomgeving heeft een positieve invloed op gezondheid. Daarom is het van belang om relatief rustige en stille gebieden te behouden en waar mogelijk uit te breiden.

Ook de woningkwaliteit en de stagnerende doorstroming op de woningmarkt beïnvloeden de gezondheid. De inrichting van de woon- en leefomgeving speelt ook een rol. Dichtbebouwde stedelijke gebieden krijgen bijvoorbeeld als gevolg van de warmere zomers vaker te maken met hittestress. Ook bereikbaarheid, cultuur, het voorzieningenniveau en de beschikbaarheid van ontmoetingsplekken zijn hierbij belangrijk.

Naast deze - deels - fysieke componenten die de gezondheid beïnvloeden, zijn er veel andere zaken die samenhangen met gezondheid. Denk aan de toenemende individualisering, de toenemende eenzaamheid onder bepaalde doelgroepen waaronder ouderen, iemands sociaaleconomische positie en de extramuralisering van de zorg.

§ 6.2 Wat is onze ambitie?

Wij willen een gezonde en veilige leefomgeving voor iedereen in Limburg. De Provincie Limburg heeft de ambitie om de komende jaren meer nadruk te leggen op risicogestuurd werken. Het streven is om overal in de fysieke leefomgeving minimaal een voldoende fysieke en sociale basiskwaliteit te realiseren. Daarmee wordt ook voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Voor luchtkwaliteit streven we naar een luchtkwaliteit die voldoet aan de huidige wettelijke grenswaarden. Daarbij werkt de Provincie binnen haar bevoegdheden en rollen op het vlak van luchtkwaliteit aan een voortdurende verbetering. Voor wat betreft geluid streven we naar een acceptabel geluidsniveau langs provinciale wegen en nabij provinciale bedrijven. In samenhang zoeken we gebiedsgericht en per ontwikkeling naar kansen voor verbetering en streven we naar een hoger kwaliteitsniveau. Dit kwaliteitsniveau is afhankelijk van de omgeving van het desbetreffende gebied. Daarnaast willen we met de inrichting van de leefomgeving bijdragen aan een gezonde en veilige omgeving die bewegen, ontmoeten, zelfredzaamheid, educatie en een gezonde levensstijl stimuleert.

Zo dragen we bij aan het vergroten van de zelf- en samenredzaamheid van Limburgers in een kwetsbare positie en het verbeteren van hun participatie in de samenleving.

Ook zetten we erop in om, zoveel mogelijk vanuit de verbinding tussen opgaven, samen met de burger en onze partners waar nodig extra kwaliteit te realiseren. Leefbaarheid, gezondheid en veiligheid zijn hierbij de (ver)bindende factoren.

§ 6.3 Waar kiezen wij voor?

Op het gebied van gezondheid en veiligheid heeft de Provincie een beperkt aantal wettelijke taken en bevoegdheden. Voor wat betreft fysieke veiligheid en externe veiligheid zijn we onder meer bevoegd gezag in het Omgevingsrecht voor milieubelastende activiteiten, natuur en landschap, bodem, (grond)water, bouwen én dragen we zorg voor een passende waterveiligheid en een verkeersveilige infrastructuur. Vanuit onze wettelijke verantwoordelijkheden zijn we convenantpartner van het Regionaal Informatie en Expertisecentrum (RIEC); een netwerkorganisatie die overheden in Limburg helpt om kennis- en veiligheidsinformatie uit te wisselen ter bestrijding van bijvoorbeeld milieucriminaliteit.

De Commissaris van de Koning (CdK) heeft bijzondere rijkstaken in de ondersteuning van de verantwoordelijke veiligheidspartners.[19] De CdK vervult in het verlengde hiervan een euregionale, verbindende, intermediaire en stimulerende rol. Verder heeft de CdK een faciliterende en coördinerende rol, zodat de integraliteit van o.a. het veiligheidsbeleid geborgd wordt. Bovendien kunnen individuele ministers of de regering de CdK als rijksorgaan een specifieke opdracht geven. Gedeputeerde Staten geven vanuit hun (wettelijke) verantwoordelijkheden vorm aan het veiligheidskader. Voor deze Omgevingsvisie zijn vooral de fysieke en externe veiligheid van belang. Daar waar sociale veiligheid raakvlakken heeft met de fysieke leefomgeving, wordt dit ook meegenomen.

Bij het thema gezondheid zijn geen directe wettelijke taken aan de orde, maar gelet op de schaal van de gesignaleerde opgaven en de samenhang pakt de Provincie onder andere een autonome coördinerende rol.

Bij provinciale opgaven nemen we gezondheid steeds vanuit de brede definitie als uitgangspunt mee. De brede definitie van gezondheid gaat uit van de gezondheid van groepen en/of de gezondheid binnen gebieden. Daardoor is het gemakkelijker om vraagstukken op lokaal, regionaal en provinciaal niveau te benaderen.

Algemeen

  • Wij werken intensief samen met gemeenten, corporaties, instellingen, veiligheids- partners (waaronder de Veiligheidsregio’s als belangrijke adviseur, maar ook landelijke veiligheidsorganisaties zoals Defensie), GGD’en, bedrijven en burgers aan een integrale aanpak van de veiligheid en leefbaarheid in steden en dorpen en aan de gezondheid van de inwoners. De Provincie Limburg heeft daarin een coördinerende rol, gericht op een gezamenlijke en één effectieve overheidsaanpak in Limburg. Daartoe bevorderen wij de samenwerking tussen partners en nemen wij verantwoordelijkheid bij onze kerntaken op het gebied van veiligheid en gezondheid. De Provincie heeft hierbij een rol als netwerk-partner.

  • Vanuit onze wettelijke taken als bevoegd gezag op een breed terrein van milieubelastende activiteiten, werkt de Provincie aan de kwaliteit van de leefomgeving. Daarbij benutten we zo veel mogelijk koppelkansen met gezondheid en veiligheid in brede zin. Voor een aantal onderdelen zijn taken belegd bij de regionale uitvoering- diensten (RUD’s).

  • Wij houden ons aan de normen die Europees en nationaal worden gesteld aan omgevingsveiligheid en gezondheid en zetten in op een efficiënte en professionele uitvoering van onze (wettelijke) kerntaken op het gebied van omgevingskwaliteiten (VTH).

Veiligheid

  • Voor wat betreft externe veiligheid ligt de focus op het beheersen van bestaande en/of toekomstige risico’s.

  • De Provincie Limburg werkt risico-gestuurd, informatie- en omgevingsgericht aan de veiligheidsopgaven. Aan de hand van deze werkwijze bepalen we de belangrijkste doelstellingen op het gebied van veiligheid. We inventariseren de grootste risico’s in het behalen van die doelstellingen en we komen met maatregelen waardoor we die risico’s kunnen beheersen of verminderen. Door deze aanpak spreken we dezelfde taal als belangrijke partners in de veiligheidsketen. Een goed voorbeeld hiervan is de Veiligheidsregio, waar risico-gestuurd werken al jarenlang de boventoon voert. Dit draagt mede bij aan het succes van een integrale aanpak in de crisisbeheersing.

  • Wij zoeken bij grootschalige fysieke ontwikkelingen de kansen voor verbetering van de veiligheid en leefomgevingskwaliteit, zoals bij de Regiodeal Parkstad en de Regiodeal Noord-Limburg, de wijkenaanpak, etc.

  • We zetten in op het clusteren van risicovolle industriële activiteiten. Een combinatie van risicovolle activiteiten en kwetsbare objecten is echter niet altijd te vermijden. In die gevallen willen we het gebied zo veilig mogelijk inrichten, zodat grote groepen mensen beschermd worden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen (zie ook de hoofdstukken Werklocaties en Limburg in bovenregionaal perspectief).

  • Adequate communicatie over externe veiligheid(risico’s) is van groot belang. In de recent vastgestelde ‘Veiligheidsvisie Chemelot e.o.’ is bijvoorbeeld het ontwikkelen van een integrale communicatieaanpak voor risico-/crisiscommunicatie als expliciet actiepunt benoemd. De uitwerking van een voorstel daartoe is inmiddels gestart. De Veiligheidsregio Zuid-Limburg neemt hierin het voortouw, vanuit haar wettelijke taken en verantwoordelijkheden voor risico- en crisiscommunicatie. Aan de hand van een belevingsonderzoek zijn de vragen die bij burgers leven geïnventariseerd. De resultaten van dit belevingsonderzoek vormen belangrijke bouwstenen voor de optimalisatie van de integrale risico- en crisiscommunicatie rondom Chemelot.

  • Wij werken met onze nationale, regionale en lokale publieke en private partners aan een gecoördineerde en integrale aanpak voor een veilige leefomgeving gericht op het tegengaan van criminaliteit. Dit doen we op drie niveaus: de georganiseerde aanpak gericht op bestrijding van ondermijning door georganiseerde misdaad, preventie in de wijk en een gerichte aanpak in het buitengebied.

  • Daar waar wij geen wettelijke bevoegdheid of kerntaken hebben, vervullen wij vanuit de Veiligheidsagenda de rol van een goed midden bestuur door te faciliteren, verbinden, netwerken, signaleren en zo nodig coördineren. Met de Veiligheidsagenda geven we een extra impuls aan onze reguliere wettelijke taken. Het buitengebied in heel Limburg is één van de speerpunten in deze Veiligheidsagenda, en ook ondermijning pakken we hierbij samen met onze handhavingspartners op.

Gezondheid en aanpak sociale opgaven

Gezondheid heeft raakvlakken met het sociale en fysieke domein. In de diverse onderdelen van deze Omgevingsvisie focussen we ons in relatie tot gezondheid op de fysieke componenten die de gezondheid beïnvloeden, zonder hierbij de aanhaking naar het sociale en economische beleid te vergeten. Zo kijken we onder meer naar omgevings- en milieukwaliteit, stille gebieden, de inrichting van de woon- en leefomgeving en (de bereikbaarheid en toegankelijkheid van) het voorzieningenniveau. De Provincie Limburg kijkt vanuit onder meer de Sociale Agenda breder naar het thema gezondheid. Dit heeft ook raakvlakken met de fysieke leefomgeving en wordt hieronder daarom kort benoemd.

  • We geven mede vanuit de Sociale Agenda Limburg samen met onze partners invulling aan de Trendbreuk aanpak.[20]

  • Gezondheid heeft met vrijwel alle maatschappelijke opgaven raakvlakken en moet daarom in samenhang worden opgepakt.

  • Vanuit onze provinciale rol als regisserend en coördinerend midden bestuur willen we verbindingen leggen tussen opgaven en projecten en de meer kwalitatieve (gezondheids-) aspecten in de omgeving. We leggen positieve verbindingen tussen partijen en benoemen meekoppelkansen vanuit de invalshoek van de sociale en fysieke leefkwaliteit en de economische aspecten van gezondheid. De meekoppelkansen voor de gezondheid met de grootste maatschappelijke meerwaarde en urgentie worden geagendeerd in de opgave of het project. Hierdoor ontstaat in het gebied meer betrokkenheid, draagvlak en commitment voor de betreffende projecten. Door de vroegtijdige betrokkenheid van de omgeving kunnen processen versneld uitgevoerd worden, kan de burger haar rol oppakken en wordt de sociale cohesie vergroot. De aanpak op opgave of projectniveau biedt ruimte voor een gebiedsdifferentiatie. Hierdoor kunnen we beter sturen op het benutten of ontwikkelen van ruimte en andere voorraden.

  • afbeelding binnen de regeling
  • In lijn met de Sociale Agenda Limburg focussen we op impactvolle projecten met bewezen interventies, waar eigenaarschap van onderop aan de orde is én projecten die op schaalbaar en duurzaam zijn. Deze aanpak zorgt voor een maatwerkbenadering, breed commitment en synergie. Dit heeft een multipliereffect en een positief effect op kostenefficiency en integrale sturing. Naast deze regisserende, coördinerende en aanjagende rol, is de Provincie soms ook faciliterend en stimulerend bezig en kan zij haar rol als lobbyist nemen.

  • Vanuit het sociaal domein wordt met een ketenbenadering gewerkt waar - per fase van de keten - gericht interventies plaatsvinden. Deze aanpak is opgepakt in een samenwerking tussen kennisinstellingen, het openbaar bestuur, ketenpartners en de inwoners van Limburg en gaat uit van een strategisch lange termijn aanpak. Hierbij is een gebiedsgerichte aanpak wenselijk.

  • De Provincie geeft met de partners invulling aan een economische agenda in relatie tot gezondheid. Denk aan arbeidsparticipatie maar ook gezondheid als business, bijvoorbeeld via Brightlands Maastricht Health Campus en Brightlands Campus Greenport Venlo.

  • De toeristisch-recreatieve bedrijfstak kan bijvoorbeeld via aanleg en bewegwijzering van routes een positieve bijdrage leveren aan gezondheid door het stimuleren van meer beweging en het vertoeven in de buitenlucht.

  • Door middel van het aanwijzen van stiltegebieden kiezen we ervoor om een aantal van oudsher stille gebieden ook stil te laten blijven, met een richtingswaarde voor het geluidsniveau van 40 dB of lager. In deze stiltegebieden geldt een aantal beperkingen, geregeld in de Omgevingsverordening. De gebieden zijn herkenbaar gemarkeerd en dragen bij aan de bewustwording van milieu en natuur.

Hoofdstuk 7 Cultuur, sport en erfgoed

Provinciaal belang

Lijstaanhef...

  • Een divers aanbod van regionale voorzieningen voor sport en cultuur.

  • Het behoud en (her)gebruik van cultureel erfgoed en monumenten in hun omgeving (erfgoed- ensembles).

  • Een zorgvuldige omgang met, en behoud van archeologische waarden.

§ 7.1 Wat is de opgave?

Cultuur, in al haar vormen, brengt mensen verder. In hun persoonlijke ontwikkeling en in hun onderlinge verhoudingen, in relatie tot de eigen geschiedenis, leefomgeving en de huidige samenleving als geheel. Cultuur draagt bij aan het (h)erkennen, uitdragen en/of vernieuwen van de eigen en gezamenlijke (Limburgse) identiteit van mensen en bevordert het openstaan voor de identiteit van anderen. Cultuur biedt ontmoeting en een aantrekkelijke vrijetijdsbesteding. Hiermee heeft cultuur een positieve impact op de gezondheid en is het een belangrijk middel voor het sociale domein. De intrinsieke waarde van cultuur en de professionele culturele sector is van belang voor het leefklimaat en de sociale en economische ontwikkeling van Limburg en haar inwoners. In Limburg werken culturele makers in een creatief en innovatief klimaat, gefaciliteerd door voorzieningen in de fysieke omgeving. Deze culturele voorzieningen dragen net als sportieve voorzieningen bij aan een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat in Limburg. Dat is van belang voor inwoners, werknemers, werkgevers en de toeristische sector.

Hierdoor wordt het voor jongeren en studenten interessanter om in onze provincie te blijven of om ernaar terug te keren. Verder zijn het religieuze- en verenigingsleven en de daarbij behorende accommodaties een belangrijk onderdeel van onze maatschappij.

Ten opzichte van het sterke profiel van de 'Stedelijke Cultuurregio Zuid' – met Maastricht als één van de acht culturele brandpunten van Nederland - is het cultuuraanbod in Noord- en Midden-Limburg nog onderbelicht. Gemeenten in Noord- en Midden-Limburg werken samen aan een versterking en verbreding van het cultuuraanbod, passend binnen een profiel voor de 'Cultuurregio Noord-Limburg'.

Sporten is niet alleen ontspannend, het heeft ook een positief effect op de mentale en fysieke gezondheid. Sportstimulering kan een belangrijke bijdrage leveren aan de gezondheid van de Limburgers. Daarbij is het van belang om rekening te houden met trends in de sportbeoefening. Sporten in geijkte verbanden, zoals sportclubs, neemt af. Mensen sporten meer individueel of in niet-reguliere locaties en verbanden. Dit betekent dat er een opgave ligt om bestaande sportvoorzieningen aan te passen en nieuwe voorzieningen te creëren die aansluiten op de veranderende behoefte dat er een opgave ligt om bestaande sportvoorzieningen aan te passen en nieuwe voorzieningen te creëren die aansluiten op de veranderende behoefte.

Culturele- en sportevenementen zorgen voor een levendige omgeving, een positief imago en stimuleren de plaatselijke economie. Het belang van het bezoeken van evenementen in de vrijetijdsbesteding is toegenomen. Evenementen bieden bewoners en bezoekers de mogelijkheid hun vrije tijd prettig te besteden en dragen bij aan de leefbaarheid van de omgeving. Evenementen zorgen voor verbinding, versterken het gemeenschapsgevoel en de betrokkenheid van bewoners en bezoekers bij de omgeving. Tegelijkertijd kan het ook negatieve effecten met zich meebrengen, zoals druk op de leefbaarheid en openbare (natuur)gebieden.

De wereld om ons heen verandert snel. We staan aan het begin van een aantal omvangrijke transities in de fysieke leefomgeving. In deze turbulente tijden kan benutting van cultureel erfgoed houvast bieden. Oók in landelijke gebieden waar door demografische ontwikkelingen leegstand en verloedering van monumentale panden dreigt.

Gebiedskenmerken en lessen uit het verleden kunnen inspiratie bieden om oude waarden een plek te geven in de leefomgeving van de toekomst. Limburg kent een diversiteit aan cultureel erfgoed, zoals de historische cultuurlandschappen, kastelen en boerderijen, industrieel en religieus erfgoed. Daarnaast zijn in Limburg veel archeologische waarden aanwezig. Samen vormen zij de biografie van onze leefomgeving.

Het is van belang dat de (eigentijdse) Rijks- of gemeentelijk beschermde monumenten hergebruikt worden. Zo kunnen we het verhaal doorvertellen en verbindt het hergebruik de inwoners met hun omgeving. Voor grote monumentale complexen in Limburg is dat hergebruik een zware opgave voor de eigenaren, mede gelet op de hoge kosten van restauraties. Bij herbestemming is het van belang om het monument als ensemble te behouden, inclusief zijn historische inbedding in het landschap. Het is voor heel Limburg een generieke opgave om de historische gelaagdheid van ons landschap te behouden en dit te benutten bij het ontwerpen van opgaven en transities.

Hoewel er een juridische basis is voor bescherming van archeologische waarden, is het beleid en de uitvoering ervan versnipperd tussen Rijk, Provincie, gemeenten en waterschap. Wij willen, aansluitend op de ambitie van het Rijk, een verbindende rol hebben op het gebied van beleid en inhoud. De uitvoering van de juridische borging van archeologie is vooral gericht op behoud van wetenschappelijke waarden in de bodem, in een depot en in wetenschappelijke rapporten. De toegevoegde waarde van het archeologische verhaal voor een locatie of geplande ontwikkeling is onderbelicht. Het is wenselijk om de archeologische verhalen dichter bij de samenleving te brengen, zodat deze verhalen gebruikt kunnen worden bij ontwikkelingen en vice versa.

§ 7.2 Wat is onze ambitie?

Wij zijn trots op ons erfgoed en spannen ons in voor het behoud en gebruik ervan. Tegelijkertijd staan wij open voor nieuwe ontwikkelingen en nieuwe vormen van cultuur. We werken samen met het Rijk en gemeenten aan een sterke culturele basisinfrastructuur. Binnen de 'Cultuurregio Noord-Limburg' en de 'Stedelijke Cultuurregio Zuid' zijn de gemeenten de trekkende overheid.

We willen dat zoveel mogelijk Limburgers kunnen sporten en bewegen. Daar waar wij daartoe een (bovenlokale) rol voor ons als Provincie zien weggelegd, zetten wij samen, of door middel van onze ondersteuningsstructuur, in op breedtesport, talent-ontwikkeling/topsport en sportevenementen. Wij ondersteunen met ons cultuur- en sportbeleid grote en kleine evenementen door middel van subsidieregelingen en via het provinciaal Cultuurplan en de Subinfrastructuur. Daarbij moet onze inzet van meerwaarde zijn voor wat andere partners doen, al dan niet vanuit een wettelijke taak. Wij bezien dit vanuit een euregionaal perspectief.

Daarnaast zetten we ons met eigenaren, Rijk, gemeenten en deskundigen in voor het behoud en de herbestemming van beschermde monumenten. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen willen we dat cultureel en industrieel erfgoed niet alleen vanuit behoud benaderd wordt, maar dat de historische structuren ook inspiratie bieden voor gebiedseigen ingrepen. We willen onze archeologische rijkdom verbinden met onze huidige en toekomstige leefomgeving. Doelgerichte en efficiënte archeologische onderzoeken zijn hierbij van belang.

§ 7.3 Waar kiezen wij voor?

Samenwerking in de cultuurregio’s is gericht op de versterking, verbreding en vernieuwing van het cultureel aanbod in heel Limburg. Daarnaast zetten we in op de versterking van het productieklimaat en op het bereiken, behouden en betrekken van meer en nieuw publiek.

  • Het is een uitdaging voor de cultuursector om de regionale of lokale inbedding van het cultuuraanbod onderdeel te maken van het artistiek proces. Het cultuuraanbod kan worden verrijkt door meer te gaan maken en/of te presenteren in de directe leefomgeving, in verbinding met (de verhalen van) de mensen die daar wonen en werken. Wij willen dit stimuleren door verbinding te leggen tussen ons cultuurbeleid en overig beleid, (zoals op het gebied van de Sociale Agenda), wonen & leefomgeving, monumenten of stedelijke ontwikkeling. Door culturele en creatieve functies onder te brengen in wijken en buurten, of als herbestemming te geven aan leegstaande gebouwen van regionale of lokale betekenis zoals monumenten en beeldbepalende gebouwen, of door de kenmerkende ruimtelijke omgeving te benutten als onderdeel van het cultuuraanbod, wordt er ruimte voor makers gecreëerd. Dit doen we in samenwerking met het Rijk, gemeenten en relevante partners. Zo dagen wij het Rijk ook uit om te komen met investeringen in de Limburgse cultuursector.

Een ruim, divers, bereikbaar en toegankelijk aanbod aan kwalitatief goede sport- en cultuurvoorzieningen in heel Limburg.

  • We kiezen waar mogelijk voor een leefomgeving en infrastructuur die aanzet tot bewegen. Zo stimuleren we het combineren van sport- en recreatiemogelijkheden bij de ontwikkeling van stadsnatuur, stad-landzones en het natuurinclusief bouwen in steden. Ook de aanleg en opwaardering van recreatieve fietspaden in het landschap kan een bijdrage leveren. Het gebruik van dit soort routes willen wij stimuleren.

  • We zetten ons in voor maatschappelijke accommodaties en ondersteunen in lijn met het Nationaal Sportakkoord de verduurzaming van sportaccommodaties en omgevingen. Met de ondertekening van de 'Routekaart Verduurzaming Sport' hebben we hierin de eerste stap gezet, de concrete invulling van onze rol zal daaruit voortvloeien.

Het behoud en (her)gebruik van cultureel erfgoed is een provinciaal belang. Samen met eigenaren, Rijk, gemeenten en deskundigen zetten we ons in voor een duurzaam en veilig behoud en hergebruik van monumenten, inclusief groene monumenten. Cultureel erfgoed genereert op een natuurlijke manier betrokkenheid van mensen bij hun omgeving.

  • We willen de (huidige) cultuurhistorische kernkwaliteiten van het beschermingsgebied van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de groenblauwe mantel behouden, beheren, ontwikkelen en beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema’s biedt, zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden (‘ ja-mits’). We continueren de motiveringsplicht in de Omgevingsverordening. Daardoor wordt gemeenten gevraagd om in de toelichting op nieuwe omgevingsplannen of omgevingsplanactiviteiten aan te geven hoe zij met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in de betreffende gebieden omgaan.

  • We kijken in advisering en bij subsidieverlening naar het monument in zijn omgeving; het erfgoed ensemble.

  • We zetten ons in voor het herbestemmen van zowel religieuze als niet-religieuze beschermde monumenten om zo dat deel van ons Limburgs erfgoed te behouden. Het behoud van monumenten weegt nadrukkelijk mee bij stadsontwikkelingen of het beheer van Natura 2000-gebieden.

  • Door erfgoed, maar ook cultuur, als inspiratiebron te benutten voegen we kwaliteit en eigenheid toe aan het ruimtelijk ontwerp en de inrichting bij grote ruimtelijk opgaven. Daartoe stelt de Provincie kennis- en gebiedsanalyses beschikbaar, zoals de eerder opgestelde Cultuurhistorische waardenkaart Limburg, het Handvat kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg en het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg. Wij willen gemeenten bij het opstellen van kwaliteitskaders en omgevingsvisies ook ondersteunen met kennis over landschap en cultuurhistorie, bijvoorbeeld middels een landschapsbiografie.

  • We ondersteunen het behoud van kennis over cultureel erfgoed door de ontwikkeling van een erfgoedkaart voor gemeenten.

  • Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, wordt tevens de mogelijkheid van herbenutting van leegstaande Rijks- of gemeentelijk beschermde monumenten en beeldbepalende gebouwen onderzocht. De Omgevingsverordening verplicht tot het motiveren van de herbenutting van deze leegstaande gebouwen.

Archeologie is een interessante kwaliteit voor gebruik en ontwikkeling van de leefomgeving.

  • We stimuleren en ondersteunen initiatieven die de vertaalslag maken van wetenschappelijke onderzoeksrapporten naar publieksvriendelijke vertalingen of ruimtelijke ontwerpen.

  • Door middel van bruikleenovereenkomsten en subsidieregelingen stimuleren en ondersteunen we het exposeren van vondsten uit het provinciaal depot voor bodemvondsten.

  • We ondersteunen initiatieven die bijdragen aan doelgericht en efficiënt archeologisch onderzoek en dragen hier zelf aan bij door in overleg te gaan met betrokken marktpartijen.

  • Archeologische aandachtsgebieden zijn belangrijke gebieden met representatieve en relatief gave delen van de verschillende Limburgse cultuurlandschappen. Ze hebben een groot potentieel aan archeologische waarden die het verhaal van Limburg vertegenwoordigen. Onderzoek naar en behoud van deze archeologische waarden in deze aandachtsgebieden is van provinciaal belang.

Hoofdstuk 8 Economie

Provinciaal belang

Een excellent vestigingsklimaat met een sterke economische structuur:

  • Innovatiekracht en bloeiende innovatie ecosystemen op basis van triple helixsamenwerking.

  • Een circulaire economie.

  • Een goede kennis- en onderwijs (infra) structuur.

  • Een wendbare en inzetbare arbeidsmarkt, waarin talent op elk niveau tot zijn recht komt.

§ 8.1 Wat is de opgave?

Ook in Limburg hebben we te maken met mondiale opgaven en transities op het gebied van energie, duurzaamheid, voedsel, gezondheid en digitalisering. Deze transities hangen met elkaar samen en wijzen in de richting van een circulaire economie. Het spaarzaam omgaan met grondstoffen en het hergebruik van grondstoffen en materialen is een grote opgave voor de Limburgse economie.

Deze opgave biedt kansen voor innovatie en groei van de Limburgse bedrijvigheid. Echter, het vraagt ook om een sterk adaptief vermogen van ondernemers en ondernemingen. Vooral omdat de Limburgse economie met onder meer haar (maak-)industrie, agrofoodcomplex (zie hoofdstuk Landbouw), logistiek, vrijetijdseconomie en zorg extra gevoelig is voor de grote technologische en digitale veranderingen.

De vier Brightlands campussen en de daarbij behorende (euregionale) samenwerking tussen ondernemers, overheid en onderwijs, kunnen een belangrijke rol spelen in deze transities. Hiervoor zal de samenhang tussen de campussen en de verbinding met het MKB verder versterkt moeten worden. De stedelijke omgeving en de campussen in het bijzonder moeten aantrekkelijk en passend uitgerust zijn voor wat betreft het huisvesten van startende en doorgroeiende bedrijven. Hun kennis en onderzoek moet gefaciliteerd worden met experimenteerruimte, bijvoorbeeld in de vorm van ‘field labs’.

Voor Chemelot Industrial Park is de transitie naar een circulaire site essentieel. Op Chemelot is sprake van een unieke combinatie van grootschalige bulk productie in de bedrijven op Chemelot Industrial Park en kennisontwikkeling, innovatie en valorisatie van kennis op Brightlands Chemelot Campus. De transitie naar een circulaire economie vraagt hier om ruimte voor de inzameling en opslag van materialen.

Bij een toekomstbestendige economische structuur hoort ook een aantrekkelijk vestigingsklimaat (zie ook hoofdstuk Werklocaties), zowel voor ondernemers als voor werknemers en studenten. Limburg heeft meerdere troeven in handen met de Brightlands campussen en de daarbij behorende innovatieve sectoren, de triple helix samenwerkingen én uiteraard de bijzondere natuur en cultuur meerdere troeven in handen. Het blijft voor ondernemers van belang dat er geïnvesteerd wordt in infrastructuur en bereikbaarheid via de weg, het spoor, water, lucht, buis en digitaal. Ook de beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel is voor ondernemers cruciaal. Voor studenten en (internationale) werknemers is voldoende en betaalbare huisvesting belangrijk.

Economische structuurversterking vraagt ook om aandacht voor onderwijs en arbeidsmarkt. Onderwijsinstellingen moeten hun opleidingsaanbod goed laten aansluiten op de economische sectoren die nu en in de toekomst voor Limburg van belang zijn. Daarnaast hebben we een beroepsbevolking nodig, die vitaal, duurzaam en grensoverschrijdend inzetbaar is. Zoveel mogelijk Limburgers moeten een kans krijgen om te participeren op de arbeidsmarkt. Enerzijds omdat dit nodig is om economische ambities te realiseren, anderzijds omdat werken bijdraagt aan het terugdringen van verschillen in gezondheid en participatie. Op deze vlakken ligt een opgave waar de Provincie een bijdrage aan kan leveren.

  • tussen beleving en bescherming van landschap en natuur;

  • tussen belangen van toeristen, recreanten en inwoners;

  • tussen uiteenlopende wensen van verschillende groepen recreanten;

  • tussen de verschillende groepen in het landelijk gebied die gebruik maken van dezelfde infrastructuur.

Ook de vrijetijdseconomie vormt een belangrijke economische pijler in Limburg. Voor een florerende vrijetijdseconomie zijn de kwaliteit van landschap en natuur, aantrekkelijke steden en een goede bereikbaarheid van belang. Een stabiele balans is nodig:

Vraag en aanbod van verblijfsaccommodaties dienen beter in balans gebracht te worden, zowel kwantitatief als kwalitatief. Meer van hetzelfde leidt tot verdringing en leegstand. Een voortdurende kwaliteitsslag is nodig om nieuw en bestaand aanbod aan te passen aan de veranderende vraag van zowel vaste als nieuwe gasten. Bij de herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing wordt verblijfsrecreatie vaak, zonder nadere kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing, als mogelijke nieuwe functie gezien. Dit is geen realistische oplossing wanneer dan sprake is van enkel een kwantitatieve toevoeging. Oneigenlijk gebruik van verblijfsaccommodaties, (zoals permanent of tijdelijk wonen), leidt tot vertroebeling van de recreatieve identiteit en is ongewenst. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor handhaving, maar dat blijkt niet eenvoudig.

Naast de campussen zijn grote economische dragers zoals Maastricht Aachen Airport, Chemelot Industrial Park, VDL Nedcar, Greenport Venlo, de centra van de grote steden, maar ook de mogelijke vestiging van de Einstein Telescoop in Zuid-Limburg van belang voor de economische structuur en werkgelegenheid in Limburg. Bij het behoud en versterken van deze economische dragers blijft een belangrijke vraag hoe we dit doen zonder de omgevingskwaliteit én de leefkwaliteit van omwonenden aan te tasten.

§ 8.2 Wat is onze ambitie?

Voor de economische ontwikkeling van Limburg blijft versterking van de regionale economische structuur binnen een excellent vestigingsklimaat het uitgangspunt. De ruimtelijke mogelijkheden zijn randvoorwaardelijk voor deze ambitie. Onze inzet dient samen met die van onze partners bij te dragen aan een aantal maatschappelijke opgaven waar Limburg voor staat. Daarvoor formuleren we net als de VN, EU en het Rijk een beperkt aantal missies die onze focus bepalen. In het missie gedreven economisch beleidskader zijn twee missies benoemd: ‘Limburg maakt energiek!’ en ‘Limburg maakt gezond!’ Deze missies hebben betrekking op gezondheid, gezonde voeding, groene kennis en duurzame/circulaire ondernemers.

Wij werken aan een circulaire economie waarin energie, grondstoffen, materialen en componenten zo lang mogelijk en weloverwogen van waarde blijven voor productie en consumptie. Daarmee leveren wij een duurzame en impactvolle bijdrage aan werkgelegenheid, innovatie, CO2-reductie en toegevoegde waarde voor Limburg. Daarbij is het belangrijk om spaarzaam om te gaan met natuurlijke en vaak eindige grondstofbronnen.

Daarnaast richten we ons op het behouden en uitbouwen van breed, toekomstbestendig en kwalitatief goed onderwijs en het versterken van de wendbaarheid en inzetbaarheid van de Limburgse beroepsbevolking. De Provincie heeft weliswaar geen directe wettelijke taken en/of bevoegdheden op onderwijs, arbeidsmarkt en sociaal domein, maar kan wel andere overheden, onderwijs en ondernemers faciliteren en regionale belangen agenderen.

§ 8.3 Waar kiezen wij voor?

Samen met ondernemers, onderwijs en overheden willen wij bijdragen aan de doorontwikkeling naar een duurzame, circulaire en inclusieve economie. Dat betekent dat we steeds verbindingen leggen naar andere thema’s en sectoren. Het Limburgs Aanbod ‘Limburg maakt Nederland groter!’ dat we samen met 40 partners in 2018 aan het nieuwe Kabinet deden, is hiervan een goed voorbeeld. Hierin benoemen we drie investeringslijnen gericht op de verduurzaming van Chemelot en de Limburgse gebouwde omgeving en de transformatie van de regio Parkstad.

Het missie gedreven economisch beleidskader waarin de maatschappelijke opgaven voor Limburg centraal staan, is een ander goed voorbeeld. De oplossingen hiervoor zijn veeleer bij cross- overs tussen sectoren, dan binnen de sectoren zelf te vinden. Welke accenten we in het economisch beleid leggen, bepalen we per collegeperiode. Die accenten krijgen vervolgens uitwerking via beleidskaders, programma’s, bestuurlijke afspraken en uiteindelijk concrete acties. Dat kan zich ook vertalen in investeringen in infrastructuur en (digitale) bereikbaarheid (zie ook hoofdstuk Mobiliteit), klimaatadaptatie (zie ook hoofdstuk Water), de zorg voor een veilige leefomgeving (zie ook hoofdstuk Veiligheid en gezondheid) en biodiversiteit (zie ook hoofdstuk Natuur). Hier stippen we een aantal ontwikkelingen aan waaraan de Provincie belang hecht.

Campusontwikkeling

  • Wij blijven inzetten op de doorontwikkeling van de vier Brightlands-campussen in Limburg en versterking van de samenhang daartussen. Elke campus kent zijn eigen inhoudelijke focus. Zo is de Brightlands Chemelot Campus in Sittard-Geleen gericht op (duurzame) chemie, nieuwe materialen en duurzame biomedische oplossingen. De Brightlands Maastricht Health Campus focust zich op life sciences, de Heerlense Brightlands Smart Services Campus op digitale transitie en diensten en de Brightlands Campus Greenport Venlo op gezonde en veilige voeding. Op elke campus is een campusorganisatie actief die verantwoordelijk is voor de ontwikkeling. De Provincie Limburg is – naast de UM en een derde, vaak private partij – als aandeelhouder betrokken in elke campusorganisatie.

  • Wij doen dit missie-gedreven: we zoeken aansluiting bij de (inter)nationale missies en transities waar ook onze regio voor staat. We blijven de aantrekkelijkheid en bereikbaarheid van de afzonderlijke locaties versterken.

Innovatie en cross-overs: belang stedelijke centra

  • In de toekomst kunnen naast de campussen ook bijvoorbeeld in de binnensteden innovatie-milieus ontstaan, die elkaar en de campussen kunnen versterken. Dergelijke ontwikkelingen hebben toegevoegde waarde voor de structuurversterking en daarmee het vestigingsklimaat van Limburg. Stedelijke en grootstedelijke allure is onmiskenbaar een factor die onze regio aantrekkelijk maakt voor talent.

  • Voor innovatiebevordering van het Limburgse MKB zetten wij het LIOF in. Daarnaast zoeken wij samenwerking met diverse intermediaire - en brancheorganisaties en partners in de regio zoals de steden en de regionale triple helix-organisaties (ESZL, Keyport, Crossroads Limburg).

Einstein Telescoop

  • Wij steunen de kandidatuur voor de vestiging van de Einstein Telescoop in Zuid-Limburg.

  • Bij een positieve beslissing over onze kandidatuur bekijken we hoe we naast een optimale wetenschappelijke en economische verankering, ook een optimale planologische inpassing van de Einstein Telescoop binnen de totale grensregio kunnen realiseren. Hierbij houden we rekening met de aanwezige omgevingskwaliteiten.

  • Daarbij zullen wij ondersteunend aan de rijksverantwoordelijkheid kijken naar zowel bestaande kwaliteiten en waarden voor bodem en omgeving, alsook naar nieuwe ontwikkelingen die relatie kunnen hebben met de ontwikkeling van de Einstein Telescoop.

  • De Einstein Telescoop wordt de gevoeligste detector ter wereld en een wereldwijd knooppunt voor onderzoek naar zwaartekrachtgolven. Dat schept grote kansen voor wetenschap, werkgelegenheid, innovatie en talentontwikkeling. De grensregio Zuid-Limburg is in beeld als één van de twee mogelijke locaties in Europa, vanwege de bijzondere bodemsamenstelling, de rust, de aanwezigheid van vele betrokken onderzoeksinstituten, de innovatieve hightech industrie in de directe omgeving en het internationale leef- en vestigingsklimaat.

  • afbeelding binnen de regeling
  • Een locatiekeuze wordt in 2025 verwacht, waarna realisatie binnen 10 jaar moet volgen. Nederland anticipeert hier samen met België en Duitsland op, dit op basis van een kabinetsbesluit over de kandidatuur van de grensregio. De Einstein Telescoop als 'infrastructurele magneet’ is een grote impuls voor het grensoverschrijdende ecosysteem van onderzoek, innovatie-valorisatie en talentontwikkeling.

  • Met de haalbaarheidsstudies, de realisatie van de het R&D Fieldlab ETpathfinder en een vooraanstaande weten- schappelijke groep in Maastricht hebben Nikhef en Provincie Limburg met hun partners met steun van het Kabinet al fors geïnvesteerd in de kandidatuur. De ingeslagen weg tot een kandidatuur sluit ook aan bij de in- vesteringen die reeds zijn gedaan met de Universiteit Maastricht in het breder verankeren van de natuurwetenschappelijke opleidings- en onderzoekinfrastructuur inclusief een faculteit Science & Engineering in Limburg.

Onderwijs en arbeidsmarkt

  • Het investeren in, behouden en aantrekken van talent is een belangrijke opgave voor Limburg. De inwoners van Limburg moeten goed en breed worden opgeleid en zichzelf blijven ontwikkelen. De snel veranderende werkomgeving vraagt dat medewerkers op alle niveaus met hun competenties blijven meebewegen. Daarvoor is het nodig dat de regionale arbeidsmarkt en de kennis- en onderwijsinfrastructuur goed op elkaar aansluiten en dat zij zichzelf, inspelend op de transities, blijven vernieuwen.

  • De Provincie vindt een goede onderwijs- en kennisinfrastructuur die op alle niveaus aansluit op de regionale behoeften en potenties van groot belang en legt daartoe verbindingen met Limburgse ondernemers en kennisinstellingen. Wij versterken waar mogelijk de bereikbaarheid van onderwijslocaties (op een zo duurzaam mogelijke manier) en de wendbaarheid en inzetbaarheid van de Limburgse beroepsbevolking.

  • In de uitvoering van ons beleid richten we ons op het versterken van het vakmanschap in sectoren die voor de Limburgse economie relevant zijn. We werken aan een ecosysteem waarin ondernemers, overheden en kennisinstellingen samen streven naar een goede fysieke infrastructuur, het delen van data en kennis, het vormen van sterke netwerken en het voeren van een gezamenlijke marketingstrategie, gericht op één sterk merk en de juiste doelgroepen.

Circulaire economie

  • De circulaire economie is zowel internationaal, nationaal alsook in Limburg vooralsnog een bescheiden economische kracht. Om meer in de richting van een circulaire economie te bewegen, zijn onderstaande actielijnen van belang:

    • het goede voorbeeld geven en goede initiatieven faciliteren

    • het verbinden van partijen en ketens

    • het stimuleren van innovatie en vakmanschap

    • het delen van kennis met bedrijfsleven en burgers

  • In de komende jaren verkennen wij de ruimtebehoeftes van de circulaire economie aan de hand van een aantal concrete praktijkcasussen. Denk hierbij aan verduurzaming van de Chemelotsite (Chemelot Circular Hub), het realiseren van kringlooplandbouw en de beschikbaarheid en het gebruik van bouwgrondstoffen, maar ook aan sturingsvraagstukken voor clustering van bedrijven om ketens te sluiten. Daarbij formuleren we zonodig aanvullende afwegingsprincipes bij de ‘Limburgse Principes’ (zie hoofdstuk Limburgse Principes en algemene zonering) voor de omgang met deze ruimtebehoeftes.

Chemelot-site

  • Specifiek bij Chemelot ondersteunen we de ambitie om in 2050 een klimaatneutrale chemie-site te zijn. Zo werken we met het initiatief Chemelot Circular Hub aan de propositie om van Limburg het eerste circulaire knooppunt te maken waar inwoners, MKB en industrie zorgvuldig omgaan met mensen, grondstoffen, energiebronnen en ruimte. Dit vraagt enerzijds om voldoende beschikbaarheid van betaalbare en groene energiedragers (zoals elektriciteit) en anderzijds om de ontwikkeling van een integraal buisleidingnetwerk tussen kust en achterland. Vanuit een integrale gebiedsvisie, ook in relatie tot de kwaliteiten van de omliggende gebieden, werken we met betrokken overheden, partijen op Chemelot, omwonenden en andere belanghebbenden aan een gedragen toekomstbeeld voorde omgeving van Chemelot.

  • Voor Chemelot geven we samen met betrokken (overheids)partners uitvoering aan de Veiligheidsvisie Chemelot. Adequate communicatie betreffende externe veiligheid(srisico’s) is van groot belang. De Veiligheidsregio Zuid-Limburg neemt hierin het voortouw vanuit haar wettelijke taken en verantwoordelijkheden voor risico- en crisiscommunicatie. De resultaten van een belevingsonderzoek bij burgers vormen belangrijke bouwstenen voor de optimalisatie van de integrale risico- en crisiscommunicatie rondom Chemelot.

VDL Nedcar

  • VDL Nedcar is een belangrijk bedrijf voor de automotivesector in de Limburgse maakindustrie. Het bedrijf biedt werkgelegenheid aan ongeveer 5000 mensen. Voor de continuïteit van het bedrijf is het strategisch belangrijk dat VDL Nedcar over uitbreidingsruimte beschikt. In samenwerking met de betrokken gemeenten, willen wij deze strategie faciliteren en daarmee de automotivesector in Limburg veranderen.

  • Het goed managen van geluidproductie – het vaststellen en beheren van geluid- productieplafonds – op industrieterreinen is cruciaal om de ontwikkelruimte optimaal te kunnen benutten en de bescherming van de leefomgevingskwaliteit in de omgeving van het terrein te borgen. Dit is complexe materie. De werklocatie VDL Nedcar blijft in de Omgevingsverordening aangemerkt als industrieterrein van provinciaal belang. Provinciale Staten hebben hierdoor de bevoegdheid tot het wijzigen, vaststellen en naleven van geluidproductieplafonds.

  • De Provincie heeft vanwege het provinciaal belang en de werkgelegenheid binnen deze sector de regie genomen voor de Gebiedsontwikkeling uitbreiding VDL Nedcar. Daarvoor is een inpassingsplan in procedure gebracht. Belangrijk is dat hier een goede balans wordt gevonden tussen economie, milieueffecten en de leefbaarheid van de kernen in de omgeving. Hiervoor hebben wij het initiatief project 'Landgoederenzone Swentibold' opgepakt.

Maastricht Aachen Airport

De luchthaven Maastricht Aachen Airport (MAA) is een belangrijk onderdeel van onze internationale én regionale (lucht)infrastructuur. Het Rijk heeft MAA bestempeld als regionale luchthaven van nationale betekenis.

  • Bij de verdere ontwikkeling van de luchthaven is het van belang om te sturen op de balans tussen de economische kansen die de luchthaven biedt, veiligheid én de belangen van de leefomgeving, zoals milieu en gezondheid. Het aantal ernstig gehinderden mag ten opzichte van de huidige vergunde situatie in de toekomst niet toenemen (mededeling Portefeuillehouder, december 2019, conform PS besluit mei 2014). Zie ook hoofdstuk 17.4.

  • Verder zetten wij in op een zorgvuldige voortgang van de lopende onderzoeken naar de meest efficiënte toekomst voor MAA en haar omgeving, en zullen middels een apart Statenvoorstel de provinciale toekomstvisie voor MAA en Aviation Valley vorm geven.

Vrijetijdseconomie

  • Wij willen het vakmanschap in de (water)recreatie sector versterken. We bevorderen dat ondernemers, overheden en kennisinstellingen samenwerken aan een goede fysieke infrastructuur. Ook bevorderen we het delen van data en kennis, het vormen van sterke netwerken en het ontwikkelen van een gezamenlijke marketingstrategie, die gericht is op de juiste doelgroepen. Een specifiek aandachtspunt daarbij is het voorkomen van overdruk om recht te doen aan belangen van inwoners.

  • We kiezen voor het verhogen van de kwaliteit van het aanbod. Een kwantitatieve uitbreiding van het aanbod is alleen mogelijk als dit niet leidt tot verdringing en leegstand. Dit geldt zowel voor verblijfs als dagrecreatie.

  • Dagrecreatieve voorzieningen zoals bioscopen, casino’s, kartbanen en trampolineparken horen thuis in het ‘bebouwd gebied’ (‘stedelijk gebied’, ‘stedelijke centrumgebied’ en ‘landelijke kern’). Dit type voorzieningen en andere functies (zoals detailhandel en horeca) versterken elkaar en kunnen daardoor met name de vitaliteit van stedelijke centra versterken. De schaal van de voorziening dient te passen bij de schaal van de kern. In het buitengebied en de groenblauwe mantel zijn alleen initiatieven voor vrijetijdseconomie mogelijk die daar functioneel aan gebonden zijn, zoals een kampeerterrein, een dagstrand, agrotoerisme of een visvijver voor de sportvisserij. Een uitzondering hierop is het vestigen van een grootschalige (boven)regionale dagrecreatieve trekker in het buitengebied; indien de beoogde locatie bij een integrale afweging de meest optimale locatie blijkt.

  • Wij blijven de voorkeur geven aan het gebruik van monumenten en beeldbepalende gebouwen voor de vestiging van nieuwe initiatieven op het gebied van vrijetijdseconomie, als daar kwantitatief en kwalitatief behoefte aan is.

  • Het blijft wenselijk harde planvoorraad voor vrijetijdseconomie waarvoor geen zicht op realisatie is, te schrappen. De harde planvoorraad belemmert goede nieuwe initiatieven.

  • Wij blijven voorstander van afspraken over kwantiteit en kwaliteit van verblijfsrecreatie en hotels op regionale schaal.

  • De kwaliteitsslag die is ingezet voor bungalowparken en kampeerterreinen moet worden voortgezet en aangevuld met een kwaliteitsslag voor hotels. Bij deze kwaliteitsslag wordt in een maatwerkaanpak per individuele onderneming de gewenste doorontwikkeling bepaald. Mogelijke opties zijn daarbij onder meer: een verdere doorontwikkeling van het bedrijf, eventueel in combinatie met een kwaliteitsverbetering; een herontwikkeling van de bestaande locatie binnen de vrijetijdseconomie; een transformatie/sanering van de bestaande locatie naar een andere functie. Hier kan sprake zijn van een nieuwe functie voor bestaande gebouwen, sloop van die gebouwen of een combinatie daarvan.

  • We continueren het beleid om het gebruik van recreatieverblijven voor andere functies dan verblijfsrecreatie, zoals permanent en tijdelijk wonen, te verbieden. In afwijking van het voorgaande blijft, in het kader van de revitalisatie c.q. sanering van vakantieparken en kampeerterreinen, onder voorwaarden tijdelijke huisvesting van short-stay internationale werknemers toegestaan voor maximaal tien jaar. Indien nodig zullen wij, in datzelfde kader en onder nader te bepalen voorwaarden, ook tijdelijke huisvesting van woonurgenten toestaan.

Indien nodig werken wij dit beleid voor vrijetijdseconomie nader uit in een programma. Voor zover nodig en mogelijk leggen wij deze keuzes ten aanzien van vrijetijdseconomie (opnieuw) vast in de Omgevingsverordening.

Hoofdstuk 9 Werklocaties

Provinciaal belang

Genoeg en kwalitatief goede ontwikkelruimte voor bestaande en nieuwe bedrijven: werklocaties voor bedrijven, kantorenlocaties en winkelgebieden.

§ 9.1 Wat is de opgave?

Voor de vestiging of uitbreiding van bedrijven is geschikte huisvesting en ruimte noodzakelijk. Dat kan in Limburg een probleem zijn. Soms is er onvoldoende beschikbare ruimte, of voldoet de ruimte niet aan de eisen van de gebruikers. Die eisen kunnen bovendien in de toekomst veranderen door digitalisering, verduurzaming, globalisering of robotisering van bedrijfsprocessen. In Noord-Limburg ontstaat druk op grootschalige kavels, die met name gebruikt worden door logistieke bedrijven die de corridor van Rotterdam/Antwerpen naar het Ruhrgebied willen benutten. Dit vraagt om het maken van keuzes, ook omdat niet alle logistieke bedrijven evenveel toegevoegde waarde leveren aan onze economische structuur.

Bedrijventerreinen

Er is een behoorlijke voorraad aan bedrijventerreinen; ruim 800 ha (11%) is nog beschikbaar. Op de reeds uitgegeven oppervlakte (6.500 ha) zijn ruim 11.000 bedrijfsvestigingen met bijna 220.000 werkzame personen actief. Uitgaand van de situatie op 31 december 2019 en het meerjarig gemiddelde uitgiftepatroon is onze voorraad toereikend voor zo’n zeven en tien jaar. Afhankelijk van de vraagontwikkeling kunnen zich echter knelpunten voordoen in soort en kwaliteit van terrein dat nodig is. Vanuit financieel en economisch oogpunt kan het aantrekkelijk zijn om nieuwe gronden te ontwikkelen. Vanuit het oogpunt van circulariteit van bestaande bedrijfsgebouwen en optimaal ruimtegebruik is dat niet altijd de beste keuze. Multifunctioneel ruimtegebruik en herstructurering bieden hier kansen.

De kwaliteit van Limburgse bedrijventerreinen is niet overal aan de maat. Het gevolg is dat verouderde bedrijventerreinen leegstaande plekken en panden bevatten. In sommige gevallen leidt dit tot verloedering en criminele activiteiten. Daarnaast beschikken gemeenten vaak niet over de financiële middelen of spankracht om in samenwerking met de vele eigenaren bestaande bedrijventerreinen op te knappen en structureel te onderhouden. Tegelijkertijd dringen bedrijven aan op de aanleg vannieuwe bedrijventerreinen. Gemeenten kunnen zo in een dilemma terechtkomen.

Kantoren

De Limburgse kantorenmarkt is een regionale markt. Vanwege een zekere structurele leegstand en de structureel lagere vraag naar kantoormeters is het nodig plancapaciteit te reduceren. In verband met versterking van binnensteden als belangrijke ontmoetings en werkplek ligt de nadruk op kantoorontwikkelingen in de centrumgebieden en aanpalende stationsomgevingen van de steden. De centrale opgave blijft: 'Groei in kwaliteit zonder toename van kwantiteit'.

Winkelgebieden

De Limburgse detailhandelsector is een belangrijke sociaaleconomische sector, met €7,3 miljard consumentenbestedingen[21], 50.000 banen en 5.960 winkels met een totale oppervlakte van 1.997.000 m² winkelverkoopvloeroppervlak[22]. Limburg heeft echter teveel winkels. De verwachting is dat het aantal winkels de komende jaren flinkreduceert. De centrale opgave is dan ook een groei in kwaliteit bij een afnemende kwantiteit.

E-commerce is de grootste drijver van groei. De toekomst van online retailers is onzeker door de hoge logistieke kosten, die vaak niet worden verhaald op de klant. Veel grote spelers zijn dan ook bezig met een herinrichting van van hun logistieke proces. Er zijn veel manieren waarop dat kan en hiervoor is steeds maatwerk vereist.

Kopen over de grens is nog steeds belangrijk. Hoewel inwoners van de provincie Limburg sinds 2009 fors minder in het buitenland kopen, bestaat er nog altijd wederzijds een sterke afhankelijkheid van bestedingen uit het buitenland. Limburg trekt ruim €1 miljard niet-dagelijkse koopkracht (excl. toerisme en online) van buiten de provincie aan, terwijl er circa €321 miljoen afvloeit. Het Limburgs winkelaanbod functioneert daarmee sterk op koopkracht uit het buitenland, vooral in het grensgebied en in enkele grote koopcentra zoals Venlo-centrum, de binnenstad van Maastricht en het Designer Outlet in Roermond[23]. De stromen voor horeca hebben een sterke samenhang met dekoopstromen voor recreatieve aankopen. De grotere binnen- steden en centrumgebieden zijn belangrijke locaties voor een bezoek aan de horeca. Toeristische toevloeiing heeft een relatief groot aandeel in de totale bestedingen. Het aanbod in een aantal specifieke gemeenten is daardoor sterk afhankelijk van het toerisme. Er zijn grote verschillen in verzorgingsfunctie tussen winkelgebieden. Limburg moet rekening houden met een verdere afname van winkelaanbod in alle lagen van de detailhandelstructuur. Daar ligt een opgave voor zowel de overheid als voor vastgoedeigenaren, beleggers en ondernemers. De uitkomsten van het 'Koopstromenonderzoek Limburg (KSOL)' kunnen daarbij helpen.

§ 9.2 Wat is onze ambitie?

Het is onze ambitie om ook in de toekomst te beschikken over genoeg werklocaties en goede ontwikkelruimte voor bestaande en nieuwe bedrijven, zoals bedrijventerreinen, kantoorlocaties en winkelgebieden. Samen met gemeenten en/of eigenaren werken we de komende jaren toe naar werklocaties die zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht aan de maat zijn. Daarbij willen we zo efficiënt mogelijk omgaan met het ruimtebeslag.

§ 9.3 Waar kiezen wij voor?

Nederland verstedelijkt steeds meer. Dat geldt ook voor Limburg. De ruimte voor recreatie, natuur, wonen en bedrijvigheid staat onder druk door andere bestemmingen. Ook bedrijven zijn ruimtevragers. In het algemeen geldt: hoe compacter de werklocaties, hoe beter de omgevingskwaliteit. Grote logistieke bedrijven passen echter niet zomaar op alle bestaande bedrijventerreinen. Vestiging is vaak alleen mogelijk op nog niet bebouwde plekken op grootschalige logistieke terreinen of, als uitbreiding niet meer mogelijk is, op nieuw aan te leggen terreinen. Dit laatste gaat ten koste van andere bestemmingen en de landschappelijke kwaliteit. Anderzijds liggen er ook kansen om bedrijventerreinen multifunctioneel in te zetten en ze op die manier een bijdrage te laten leveren aan andere doelen, zoals de energietransitie. Ook liggen er kansen in het voorkomen van wateroverlast en droogte (zie ook hoofdstuk Water), de zorg voor een veilige leefomgeving (zie ook hoofdstuk Veiligheid en gezondheid) en biodiversiteit (zie ook hoofdstuk Natuur).

Wij zien onze rol primair als agenderend, stimulerend, meesturend en verbindend, zowel via onze samenwerking met partners als via de inzet van – waar nodig - ruimtelijk en financieel instrumentarium. Daartoe maken we programmatisch en projectgewijs concrete afspraken.

Via monitoring waaronder het systeem voor werklocaties REBIS (Regionaal Economisch Bedrijventerreinen Informatiesysteem) houden we permanent een vinger aan de pols, en maken we analyses en overzichten die we afstemmen met gemeenten via een regionale overlegstructuur (zie i.r.t. monitoring ook het hoofdstuk Van doorwerking naar uitvoering). Regiogemeenten vragen we om regionale uitwerkingen op te stellen en nieuwe ontwikkelingen af te stemmen (zie ook deel B: 'gebiedsgerichte visies'). Indien nodig nemen wij als Provincie de regie om controversiële, maar noodzakelijke ontwikkelingen doorgang te laten vinden.

Op Limburgse schaal is er afstemmingsoverleg met grote gemeenten en ontwikkelingsmaatschappijen inzake acquisitie. Zo krijgen we aanvullend inzicht in de vraag van buitenaf en bezien we of, en hoe we aan die vraag kunnen voldoen. We vertalen dit in adviezen richting bestuur om collegeprogramma’s daarop te enten. Daarbij focussen we op kwaliteit in plaats van kwantiteit, zowel voor de bedrijventerreinen als voor de te acquireren individuele bedrijvigheid.

Bedrijventerreinen

We kiezen voor compacte werklocaties om ruimtegebruik en landschappelijke inpassing te optimaliseren. We hanteren de redeneerlijn “behoefte-bestaand- uitbreiding-nieuw”, om op deze wijze zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik te stimuleren. Dit betekent concreet:

1. de behoefte aantonen;

2. (her)gebruik ruimte op bestaande, evt. te herstructureren terreinen;

3. ontwikkeling nieuwe terreinen aansluitend aan bestaande werklocaties;

4. mogelijk andere buitenstedelijke locaties (mits gemotiveerd) te ontwikkelen. Hiermee sluiten we ook aan bij onze eigen ‘Limburgse principes’; met name de principes ‘meer stad, meer land’ en ‘zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden’. Ergo nieuwe bedrijven vestigen zich dus bij voorkeur op bestaande werklocaties. Wanneer dit niet mogelijk is, sturen we op uitbreiding aan de grenzen van bestaande werklocaties. Voor gevestigde bedrijven kan daarbij maatwerk aan de orde zijn. Gemeenten zijn hierbij als eerste partij aan zet, maar wel in onderlinge regionale afstemming. Pas als dit geen oplossing biedt, bekijken we in overleg met de gemeenten de vierde stap: de mogelijkheden voor nieuwe locaties voor bedrijventerreinen.

Door hier voorwaarden aan te stellen, stimuleren we ontwikkelaars tot het herontwikkelen van bestaande bedrijventerreinen.

  • Wij nemen de regie als het gaat om het bepalen van nieuwe locaties voor bedrijven- terreinen voor grootschalige productielocaties van meer dan 70 hectaren bruto, met bedrijvigheid van de hogere milieucategorieën en/of logistieke terreinen. De reden hiervoor is dat ontwikkeling van een dergelijk terrein bovenregionale afweging vereist. We doen dit in overleg met de gemeenten en zo nodig door de inzet van sturende instrumenten, zoals een instructie of een projectbesluit. We stellen hiermee inrichtingseisen aan logistieke bedrijventerreinen en voorwaarden aan kavelgebruik en gebouwen. Dit kan onder andere gaan over flexibel/circulair bouwen, functiecombinaties en landschappelijke inpassing. We hanteren hierbij de eerder beschreven voorkeursvolgorde volgens de NOVI. Belangrijke criteria bij het bepalen van nieuwe locaties voor dit type bedrijvigheid zijn verder multimodaliteit, arbeidsmarkt, gezondheid, veiligheid, clusteren van risicovolle activiteiten, biodiversiteit, klimaatadaptatie en landschappelijke kwaliteit.

  • Bij de vestiging van nieuwe bedrijven streven we zoveel mogelijk naar multifunctioneel ruimtegebruik. Combinaties van functies vergroot de levensvatbaarheid en duurzaamheid van bedrijventerreinen en de koppelkansen met andere beleidsdoelen, zoals de energietransitie en klimaatadaptatie. We verkennen bijvoorbeeld de mogelijkheid om bij grote logistieke hallen en bedrijfsgebouwen het plaatsen van zonnepanelen verplicht te stellen via een juridische verankering in de Omgevingsverordening.

  • Wij continueren ons beleid om risicovolle industriële activiteiten te clusteren op de bestaande bedrijventerreinen voor de zwaardere milieucategorieën. Dit speelt vooral op Chemelot (zie ook hoofdstuk Economie). Voordelen hiervan zijn: beperking van het ruimtebeslag, minder bewoners die te maken hebben met risicovolle activiteiten in de omgeving, geconcentreerde transportbewegingen en een verhoging van de agglomeratiekracht - de bundeling van kennis en mensen. Binnen de clusters geven we ruimte aan het economisch belang van de bedrijven. Waar clustering niet mogelijk is, richten we het gebied zo veilig mogelijk in, zodat grote groepen mensen beschermd worden tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

  • Het in stand houden van kwalitatief goede werklocaties is niet vanzelfsprekend. Gemeenten zijn aan zet als het gaat om de programmering en organisatie van herstructurering van verouderde werklocaties. Waar nodig kunnen we als Provincie een faciliterende rol overwegen. Ook zullen wij met de verschillende regio’s bespreken hoe we om kunnen gaan met de vraag naar kleinere distributiecentra aan de randen van steden.

Logistiek

We maken nieuwvestiging van logistieke bedrijven mogelijk voor bedrijven die van toegevoegde waarde zijn voor onze economische structuur en arbeidsmarkt en/of bedrijven met een innovatief karakter. Dit is een selectief beleid. Ook voor het uitbreiden van de logistieke vestigingsmogelijkheden zijn de gemeenten in eerste instantie aan zet en sluiten we aan bij de voorkeursvolgorde volgens de NOVI.

Na aangetoonde behoefte (1), volgt in eerste instantie vestiging op bestaande, eventueel te herstructureren bedrijventerreinen (2). Indien niet haalbaar, dan concentreren in aantal vooraf aangewezen nationale en bovenregionale clusters langs corridors; in Limburg ligt de focus daarbij op de Limburgse multimodale hotspots die zich bevinden in Venlo, Venray, Sittard-Geleen, Stein en Beek. Hier komen meerdere vervoersmodaliteiten (spoor, weg, water, lucht) bij elkaar en is overslag mogelijk (3). Aanvullend op deze treden uit de NOVI houden wij vast aan een extra trede: indien ook trede 3 niet haalbaar is, dan gemotiveerd eventueel andere buitenstedelijke locaties in clusters langs corridors (4). De reden hiervoor is gelegen in het mogelijk maken van combinaties van logistieke functies aan regionaal gebonden maakindustrie. In de uitvoeringsagenda NOVI 2021-2024 wordt deze optie benoemd.

Uit een studie naar de toekomst van de logistieke sector in Limburg (2019)[24] blijkt dat we de verdiencapaciteit en de toegevoegde waarde in deze sector kunnen vergroten door in te zetten op innovaties en samenwerking tussen onderwijs/onderzoek, ondernemingen en overheid. Op deze wijze kunnen we komen tot een ecosysteem waarin nieuwe kennis wordt ontwikkeld en gedeeld. Duurzaamheid, energietransitie, smart mobility en 3D-printen zijn ontwikkelingen die het komende decennium zullen leiden tot veranderingen in omvang en wijze van vervoer.

Gemeenten zijn aan zet om in het Omgevingsplan de functietoedeling aan locaties te regelen; ook de specifieke bedrijfskavels voor bedrijven die voor goederenoverslag en/of productie afhankelijk zijn van een locatie direct aan vaarwater met een eigen kade, dan wel een locatie in de directe nabijheid van een openbare kade of railterminal.

  • Het goed vaststellen en beheren van geluidproductieplafonds op industrieterreinen is cruciaal om de ontwikkelruimte optimaal te kunnen benutten en de bescherming van de leefomgevingskwaliteit in de omgeving van het terrein te borgen. In de Omgevingsverordening blijven de bedrijfslocaties Chemelot en VDL Nedcar ‘industrieterreinen van provinciaal belang’. Provinciale Staten hebben hierdoor de bevoegdheid tot het wijzigen, vaststellen en naleven van de geluidproductieplafonds voor die terreinen.

  • Eén van de uitgangspunten van de Omgevingsvisie is dat we adaptief te werk gaan. De Provincie faciliteert de voorraadontwikkeling van bedrijventerreinen middels monitoring, kwantitatieve en kwalitatieve analyses. Indien daar aanleiding toe is, kunnen we beleidsuitgangspunten herijken.

Kantoren en winkels op bedrijventerreinen

  • Voor vestiging van zelfstandige kantoren en detailhandel is op bedrijventerreinen geen plaats. Deze functies horen bij uitstek thuis in steden, kernen of specifieke winkelgebieden. In zeer uitzonderlijke gevallen kan hiervan afgeweken worden als dit leidt tot meer kwaliteit en het schrappen van areaal elders. Kantoorruimte en showrooms als onderdeel van productiebedrijven zijn wel mogelijk, mits in ondergeschikte functie met een bepaald maximum. Er moet ook ruimte zijn voor detailhandel in volumineuze goederen, zoals auto’s, boten, caravans, landbouwvoertuigen, grove bouwmaterialen en brand- en explosiegevaarlijke goederen (BEVI-proof)[25].

Kantoorgebieden

  • Wij steunen en stimuleren centrumgemeenten bij het concentreren en kwalitatief versterken van de kantoorontwikkelingen in de centrumgebieden en aanpalende stationsomgevingen. Dit is in lijn met de (inter-)gemeentelijke visie om de binnensteden als belangrijke ontmoetings- en werkplek te behouden en waar mogelijk te versterken. De kwaliteit van binnensteden wordt uiteraard niet alleen bepaald door die kantoorfunctie, maar door de mix van functies.

  • De vier Brightlands campussen en een beperkt aantal grootschalige kantoorlocaties in de steden Maastricht, Heerlen, Sittard-Geleen, Weert, Roermond en Venlo zijn andere concentratiegebieden voor de ontwikkeling van middelgrote kantoren. Buiten deze gebieden blijven kleine kantoren in bebouwd gebied en eventuele invulling van bestaande, waardevolle gebouwen via maatwerk mogelijk.

  • Onze centrale opgave is: 'Groei in kwaliteit, zonder toename van kwantiteit'. Gezien de structurele leegstand en de structureel lagere vraag naar kantoormeters is het nodig planologisch geregelde, maar nog onbenutte kantoorbestemmingen buiten de concentratiegebieden te reduceren. Daarnaast moeten in onbruik geraakte, verouderde, kantoren zonder huurperspectief getransformeerd of gesloopt worden. Vervangende nieuwbouw blijft mogelijk, liefst met reductie van metrages.

Winkelgebieden

  • Wij steunen en stimuleren gemeenten bij het compacter maken en kwalitatief versterken van de bestaande winkelgebieden in de steden en landelijke kernen. Dit staat in het verlengde van de (inter) gemeentelijke visievorming van de laatste jaren (zie ook deel B: 'Gebiedsgerichte visies'). Ons Koopstromenonderzoek (KSOL2019) biedt retailers, vastgoedpartijen en gemeenten mogelijkheden om grip te krijgen op het functioneren van hun winkelgebieden. Zo ontstaan nieuwe mogelijkheden om de kwaliteit van centra te behouden en versterken. Dit vraagt om nieuwe creatieve ideeën, innovatie en een gezamenlijk aanpak van alle betrokkenen.

  • De kwaliteit van de stedelijke centra als belangrijke ontmoetingsplaats willen we behouden en waar mogelijk versterken. Die kwaliteit wordt uiteraard niet alleen bepaald door winkels, maar door de mix met horeca, dienstverlening, cultuurhistorische objecten, kantoren, (ambachtelijke) bedrijven en binnenstedelijk wonen en zorg. Met aantrekkelijke binnensteden kan ook de aantrekkingskracht van Limburg voor grensoverschrijdend kooptoerisme en funshoppen behouden blijven en waar mogelijk worden verhoogd[26].

  • We moeten een goede balans vinden tussen de winkelvoorraad in de grootschalige winkelgebieden zoals meubel-, huis- en tuinboulevards en outletcentra aan de rand van de steden, in de binnensteden en in de dorpskernen en wijken. Nieuwe grootschalige winkelgebieden zijn niet aan de orde, gezien de overmaat aan winkels in onze provincie. In bestaande grootschalige winkelgebieden aan de rand van de steden is er geen ruimte voor winkels uit branches die bij uitstek thuishoren in de stadscentra.

Hoofdstuk 10 Mobiliteit

Provinciaal belang
  • Een goede aansluiting op (inter)nationale en (eu)regionale netwerken (weg, spoor, water, lucht, buis).

  • Een toekomstbestendige, toegankelijke, veilige, slimme, schone en grenzeloze mobiliteit, zodat dat mensen zich naar wens en behoefte vrij kunnen bewegen.

§ 10.1 Wat is de opgave?

Bereikbaarheid is een belangrijke voorwaarde voor de ontwikkeling van de Limburgse economie, de leefbaarheid en een aantrekkelijk leef- en vestigingsklimaat. Bovendien maakt het een brede deelname mogelijk aan het maatschappelijke leven, werk, sociale contacten, culturele bijeenkomsten en recreatie. De bereikbaarheid per auto van en in Limburg is in algemene zin behoorlijk goed op orde, behoudens enkele knelpunten op sommige piekmomenten of locaties. Mobiliteit is echter breder dan bereikbaarheid. In 2018 heeft de Provincie Limburg het mobiliteitsplan ‘Slim op weg naar morgen’ vastgesteld. Dat is het uitgangspunt voor onderstaande en de toekomstige beleidskeuzes.

Naast bereikbaarheid in de zin van doorstroming onderscheiden we als mobiliteitsdoelen: veiligheid, duurzaamheid en leefbaarheid. Veiligheid gaat hierbij onder meer over de veilige staat van het wegennet, verkeersveiligheid in algemene zin en sociale veiligheid. Voor wat betreft duurzaamheid heeft de Provincie bijvoorbeeld het Klimaatakkoord ondertekend en daarmee een aantal mobiliteitsopgaven uit dit akkoord tot de hare gemaakt. Het realiseren van de CO2-reductiedoelstelling en de aanpak van de stikstofproblematiek, moeten bijdragen aan een duurzame samenleving. Onder leefbaarheid verstaan we naast leefbare wijken, ook aandacht voor gezondheid, sociale inclusie en de mogelijkheid tot participatie voor iedereen. Ook mensen met een beperking moeten mee kunnen doen.

Natuurlijk kijkt de Provincie over de provinciale en nationale grenzen. Door de euregionale ligging van Limburg zijn grensoverschrijdende verbindingen van groot belang. Ook de bereikbaarheid van en tussen de steden in Limburg vraagt aandacht. Tegelijkertijd is de bereikbaarheid en mobiliteit van het buitengebied, van minder druk bevolkte regio's en voorzieningen een toenemend een toenemend aandachtspunt vanuit het oogpunt van leefbaarheid en maatschappelijke participatie (zie ook de hoofdstukken Wonen en leefomgeving en Economie). Het doorontwikkelen van het (snel-) fietsroutenetwerk in Limburg kan bijdragen aan de beleefbaarheid van het landschap, de gezondheid van onze inwoners en aan het verbinden van regio’s (ook over de grens), steden en dorpen. Naast fysieke maatregelen bieden gedragsbeïnvloeding en technologische innovaties kansen. Er kan gedacht worden aan smart mobility en smart logistics, het stimuleren van het gebruik van openbaar vervoer of de fiets en multimodale vervoersoplossingen waarbij gebruikt wordt gemaakt van verschillende vervoersmiddelen. Ook het gebruik van buisleidingen, alternatieve brandstoffen (waaronder bijvoorbeeld waterstof), het anders inregelen van stadslogistiek, deelmobiliteit zoals car sharing, elektrisch rijden, zelfsturende voertuigen en bezorgservice per drone zijn kansen. Al deze maatregelen kunnen een bijdrage leveren aan de mobiliteit. De komende decennia zullen dit soort ontwikkelingen doorzetten. Dat betekent dat we onze infrastructuur moeten aanpassen op nieuwe vervoersvormen; denk aan een gedegen laadinfrastructuur voor elektrisch rijden in heel Limburg. Deze, en andere ontwikkelingen, vragen om flexibiliteit, anticiperen en adaptief plannen.

Digitale bereikbaarheid is ook belangrijk. In de toekomst zal digitaal werken en leven steeds belangrijker worden, iets wat de coronacrisis ook duidelijk heeft gemaakt.

De logistieke sector kan een bijdrage leveren aan mobiliteitsopgaven in de corridors tussen Europese kerngebieden, de verbindingen met de Nederlandse stedelijke gebieden en tussen de Limburgse steden. In Limburg is de logistieke sector geconcentreerd in de hotspots Venlo-Venray en Sittard- Geleen/Stein. Beide hotspots zijn multimodaal ontsloten en kunnen mobiliteitsproblemen helpen oplossen door goederenvervoer via spoor en binnenvaart. Bij de binnenvaart liggen wel diverse verduurzamings- en bereik- baarheidsopgaven, zoals de verbondenheid met watergebonden bedrijventerreinen en er spelen opgaven veroorzaakt door lage waterstanden.

Om onze steden en economische clusters bereikbaar te houden, het platteland vitaal, om de logistieke sector de belangrijke economische drager te laten blijven die hij is en om Limburg aantrekkelijk te houden voor inwoners en bezoekers, kiezen we voor een gebiedsgerichte manier van werken. Voorbeelden van deze aanpak zijn de Mobiliteitsvisie Zuid-Limburg[27]. Trendsportal, de gebiedsopgave Westelijke Mijnstreek (Chemelot-MAA) en de corridors Weert en Venlo. Daarnaast blijft de Provincie zich uiteraard ook inzetten op generieke thema’s en opgaven, die landelijk, provinciaal of bovenregionaal van belang zijn. Denk aan verkeersveiligheid, verkeers- en vervoersmanagement, beheer en onderhoud, openbaar vervoer, het thema fiets of logistiek. Waar deze thema’s en opgaven raken aan de gebiedsgerichte aanpak worden ze samen ter hand genomen. Mobiliteit is hierbij een onderdeel van de opgave, niet het slotstuk.

§ 10.2 Wat is onze ambitie?

We streven naar een toekomstbestendige, toegankelijke, slimme, schone en grenzeloze mobiliteit, zodat mensen zich vrij kunnen bewegen. We willen een Limburg dat uitstekend bereikbaar is voor alle mensen, voor goederen en informatie, mede door een goede aansluiting op (inter-)nationale en (eu)regionale netwerken (weg, spoor, water, lucht, buis en digitaal). Het vervoer van mensen en goederen dient betrouwbaar, vlot, veilig en duurzaam te zijn, zonder teveel impact op de leefomgeving en milieukwaliteit. We stimuleren het (elektrisch) fietsen, ook over langere afstanden. Zo neemt de mobiliteitsdruk af en bevorderen we de gezondheid en luchtkwaliteit.

Om onze ambitie waar te maken kijken we niet alleen naar fysieke maatregelen, maar ook naar gedragsbeïnvloeding, smart mobility, multimodaliteit en technologische innovatie. Deze ambitie sluit aan bij het rijksbeleid: slimmer, duurzamer en veiliger.

§ 10.3 Waar kiezen wij voor?

Het (eu)regionale openbaar bus- en treinvervoer met bijbehorende dienstregelingen en overstappunten is een taak voor de provinciale overheid, evenals de zorg voor het provinciaal wegennet, de fietspaden en de verkeersveiligheid. Limburg heeft echter ook belang bij activiteiten en besluiten van andere overheden die bijdragen aan de ontwikkeling van de provincie, zoals lokale bereikbaarheid en goede verbindingen met de rest van Nederland en het omringende buitenland. Denk aan autosnelwegen, de spoorlijnen van het Hoofdrailnet (HRN) voor OV en de spoorlijnen voor goederenvervoer, hoofdvaarwegennet en de functie van de binnenhavens daarin. Daarom zal de Provincie waar nodig andere overheden faciliteren en stimuleren en in gesprek gaan met en lobbyen richting de Rijksoverheid en andere partijen.

Een voorbeeld van de samenwerking met andere overheden is onze deelname aan het 'SmartwayZ.NL' programma, waar we samen met de Rijksoverheid, Provincie Noord-Brabant en de Limburgse gemeenten werken aan slimme mobiliteitsoplossingen.

  • Conform het Mobiliteitsplan ‘Slim op weg naar Morgen’ komt de Provincie samen met medeoverheden en maatschappelijke partners tot een integrale aanpak van de mobiliteitsopgave in een gebied. De ruimtelijke opgave vormt daarbij de basis; welke ontwikkelingen spelen in sectoren zoals woningbouw, arbeidsmarkt, onderwijs, kantoren, retail, industrie en toerisme/recreatie? De mobiliteitsopgave, die hiervan het gevolg is, pakken we gebiedsgericht en in zijn onderlinge samenhang op voor alle modaliteiten - weg, water, spoor, lucht en buis. Dit gebeurt in zogenaamde gebiedsverkenningen. Daarnaast nodigen we gemeenten en regio’s uit om een verkenning op te starten, waarbij wij ondersteunen. Deze nieuwe aanpak levert een meerwaarde op in de vorm van tijd, geld en kwaliteit. Doorstroming, duurzaamheid, leefbaarheid, verkeersveiligheid en kosten zijn belangrijke criteria om te bepalen welke mobiliteitsmaatregelen de voorkeur verdienen. Een evenwichtige mix van maatregelen is het doel. Het beter benutten van bestaande netwerken verdient daarbij de voorkeur boven het realiseren van nieuwe infrastructuur of het aanpassen ervan.

  • De Provincie Limburg investeerde de afgelopen jaren al flink in mobiliteitsopgaven. Om de provinciale ambities weer in lijn te krijgen met de beschikbare middelen, hebben we in 2020 alle mobiliteitsambities heroverwogen. Ze zijn integraal beoordeeld, gewogen en op volgorde geplaatst. Daarbij is ervoor gezorgd dat er ruimte blijft voor nieuwe projecten en ambities. Rekening houdend met het huidige bereikbaarheidskader is hierbij een termijn gehanteerd tot 2033.

  • We streven naar een goede doorstroming op het Limburgse hoofdwegennet. Hiervoor werken we samen met medeoverheden.

  • We blijven ons samen met de euregionale partners inzetten voor de internationale treinverbindingen met Luik, Aken, Düsseldorf en Antwerpen. We zetten daarbij in op een goede afstemming van systemen op juridisch en technisch vlak.

  • Met het oog op een verdere ruimtelijk-economische vervlechting tussen Zuid- en Oost-Nederland en de bereikbaarheid van wonen, onderwijs en economische clusters daarbinnen, blijft ons streven gericht op integrale verdubbeling van de Maaslijn. Met als doel dat er op termijn een systeem van meer en snellere treinen mogelijk wordt.

  • In het kader van multimodaliteit vervult het vliegveld Maastricht-Aachen Airport een belangrijke rol (zie ook het hoofdstuk Economie). Connectiviteit via de lucht is van groot belang voor de regionale economie en het vestigingsklimaat.

  • Ten aanzien van het provinciale wegennet willen wij de basis op orde hebben (beheer en onderhoud), waarbij we risicogestuurd rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. We streven op termijn naar zeer weinig tot geen ernstige verkeersslachtoffers onder het motto ‘maak van de nul een punt’.

  • Voor de belangrijkste provinciale wegen, die een belangrijke bereikbaarheids- en doorstroomfunctie hebben, en voor enkele spoorwegen hanteren we aan weerszijden reserveringsstroken, zodat op termijn een verbreding en/of aanpassing van de (spoor)weg eventueel mogelijk is. Dit geldt ook voor toekomstige, nieuwe (spoor)wegen. Aanleiding kan dan zijn de (verwachte) verkeersgroei, wegontwerpeisen voortkomend uit het streven naar een duurzaam veilig wegverkeerssysteem of maatschappelijk-bestuurlijke overwegingen (de (spoor)weg moet ‘toekomstvast’ zijn). De reserveringsstroken zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening.

  • We stimuleren het gebruik van de binnenvaart en de Limburgse binnenhavens. Zij vormen een belangrijk onderdeel van de grensoverschrijdende logistieke corridors van waterwegen, kunnen een bijdrage leveren aan duurzaam vervoer, spelen een belangrijke rol in de modal shift en kunnen het wegennetwerk ontlasten. Ook kunnen ze in de toekomst mogelijk een rol spelen bij de transitie naar een circulaire economie (bijvoorbeeld een rol in afvalverwerkingsstromen). In de komende jaren verkennen wij de ruimtebehoeftes van de circulaire economie, ook in relatie tot binnenhavens, aan de hand van een aantal concrete praktijkcasussen (zie ook het hoofdstuk Economie). Om de binnenvaart een betrouwbaar en aantrekkelijk alternatief te laten zijn voor het wegvervoer, wordt voor de lange termijn ingezet op het oplossen van knelpunten op de Maas, de verschoning en vergroening van de binnenvaart, de realisatie van het Mobile Energy Containers concept en Clean Energy Hubs, de herstructurering van watergebonden bedrijventerreinen en het instellen van zeroemissie corridors met zelfvarende, schone schepen. Om dit te realiseren zullen overheid en bedrijfsleven samen moeten werken. In nadere uitwerking zal worden gekeken welke partij het voortouw moet hebben en vanuit welke rol.

  • We houden de goede multimodale voorzieningen van de twee logistieke knooppunten in Noord-Limburg (Venlo-Venray) en Zuid-Limburg (Sittard-Geleen/ Stein) up-to-date en spelen met name dáár in op nieuwe ontwikkelingen. Vanuit vestigingsoptiek, zowel ruimtelijk als economisch, heeft het onze voorkeur de grootschalige logistieke bedrijvigheid te vestigen rond deze logistieke hotspots. (zie ook het hoofdstuk Werklocaties). Uiteraard zullen we het bedrijfsleven stimuleren om vervoer vooral ook over water en spoor te laten plaatsvinden.

  • Sinds de start van de nieuwe concessie in 2016 wordt het openbaar vervoer in Limburg vraaggericht aangeboden. Dit doen we op basis van het Limburgnet; de leidraad voor ontwikkelingen en wijzigingen in het netwerk en de dienstregeling. We stemmen het aanbod af op basis van het aantal reizigers en hun reisbewegingen. Het doel is om zoveel mogelijk reizigers een zo hoog mogelijke kwaliteit te bieden. Waar veel vraag is, laten we meer OV rijden en waar minder vraag is, wordt gekeken naar alternatieve vervoersoplossingen. Vanwege onze grensligging stemmen we de ontwikkelingen binnen het OV af met belangrijke (internationale) stakeholders zoals vervoerders en andere opdrachtgevende overheden.

  • We nemen onze gemeentelijke partners mee in het consequenter hanteren van de ladder van Verdaas[28]. In eerste instantie voorkomen we onnodige mobiliteit door het toekennen van functies aan locaties en eventueel het prijsbeleid. Vervolgens worden met behulp van openbaar vervoer en mobiliteitsmanagement alternatieven ingezet voor (teveel) autogebruik. Daarna kan de bestaande infrastructuur zoveel mogelijk worden benut en aangepast. Tenslotte rest de aanleg van nieuwe infrastructuur. Mocht deze aanpak onvoldoende opleveren dan zal meer dwingende regelgeving, bijvoorbeeld via de Omgevingsverordening en het projectbesluit, worden overwogen.

  • We blijven een (snel-)fietsnetwerk als alternatief voor gemotoriseerd vervoer stimuleren. Dit dient niet alleen de doorstroming of duurzaamheid, maar draagt ook bij aan de gezondheid en het verbinden van regio's, steden en dorpen (ook over de grens).

  • Wij zetten sterk in op slimme mobiliteit (‘smart mobility’ en ‘smart logistics’), om ruimte te creëren voor innovatieve oplossingen op de langere termijn. Hiervoor is het van groot belang om onze mobiliteitsdata op orde te hebben. Alleen zo kunnen slimme oplossingen op grote schaal ingezet worden. Tevens is een veilig verkeers- en vervoerssysteem, inclusief een aantal beveiligde vrachtwagenparkeerplaatsen bij internationale vervoerscorridors, een belangrijke randvoorwaarde voor meer veiligheid en een afname van overlast, criminaliteit en overbezetting van verzorgingsplaatsen. Nadere uitwerking van vrachtwagenveiligheid vindt plaats op basis van de intentieovereenkomst tussen de Provincie, diverse gemeenten, LWV, RWS, politie en branchepartijen.

Hoofdstuk 11 Energie

Provinciaal belang

Een innovatieve energietransitie, die de economische structuur versterkt, ons minder afhankelijk maakt van fossiele energie, de gevolgen van uitstoot vermindert en rekening houdt met de biodiversiteit.

§ 11.1 Wat is de opgave?

De komende decennia gaat de energievoorziening in Nederland fors veranderen. Het besluit van het Kabinet tot versnelde afbouw van de gaswinning in Groningen, de opkomst van nieuwe energiebronnen, de afnemende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen, de noodzaak van een stabiel en toekomstbestendig elektriciteitsnetwerk en de onzekere toekomst wat betreft de internationale geopolitieke verhoudingen zijn aanleiding voor deze transitie. De relatief verre afstand tot zee als het gaat om benutten van windenergie op zee of de onderzeese opslag van CO2 en de relatief grote vertegenwoordiging van industrie en landbouw in Limburg, vereisen verstandige keuzes voor de toekomst van onze energievoorziening en het borgen van leveringszekerheid. Limburg heeft een verleden met energiewinning, en vanuit de ervaring met transities hierin, een belangrijk innovatiepotentieel dat voor heel Nederland relevant kan zijn.

De energietransitie is op dit vlak ook van economisch belang door de afnemende beschikbaarheid van fossiele brandstoffen en de afhankelijkheid van internationale energieleveranciers. Chemelot wil in 2050 een klimaat-neutrale site zijn.

Energiebesparing, de toelevering van duurzaam opgewekte energie, gebruik van secundaire grondstoffen en het benutten van restwarmte zijn onderdelen van deaanpak. (zie voor Chemelot ook hoofdstuk Economie).

In Nederland hebben we afgesproken dat de inzet van aardgas voor huishoudens in de periode tot 2030, maar vooral daarna tot 2050, geleidelijk wordt afgebouwd. Daar kunnen de Limburgers zelf aan bijdragen door het huis beter te isoleren of zonnepanelen op het dak te leggen. Daarnaast moeten we op een andere manier voorzien in onze warmtebehoefte, onder andere door het aanleggen van warmtenetten. De energietransitie is een grote opgave die in sommige Limburgse regio’s complexer is dan elders in het land. Dat heeft te maken met het relatief oude woningbestand met bijbehorend laag energielabel. Bovendien is het aandeel eigen woningen in onze provincie hoog en zijn er meer grondgebonden en verspreid gelegen woningen.

De energietransitie vraagt om aanpassingen aan onze boven- en ondergrondse infrastructuur. Het bestaande energienetwerk zal veranderen: op lokaal, regionale, nationale als ook internationale schaal. Nieuwe energiedragers en nieuwe technieken voor de opslag van duurzaam opgewekte energie, vragen om omgevingsruimte. Er zal geïnvesteerd moeten worden in de vernieuwing en/of uitbreiding van het bestaande netwerk. Daarbij kunnen bestaande buisleidingen en nieuwe technieken voor de opslag van duurzaam opgewekte energie een belangrijke rol spelen. Onze euregionale ligging biedt hierbij zowel kansen als uitdagingen, bijvoorbeeld als het gaat om extra ruimte en strategische verbindingen met de rest van Nederland, Duitsland en België.

§ 11.2 Wat is onze ambitie?

Wij erkennen dat mensen vanuit verschillende uitgangspunten en opvattingen meewerken aan een innovatief energietransitie-beleid, dat onze economische structuur versterkt, ons minder afhankelijk maakt van fossiele brandstoffen uit het buitenland, en dat tegelijkertijd de gevolgen van uitstoot vermindert en rekening houdt met biodiversiteit.

Veel inwoners, instellingen en bedrijven willen om verschillende redenen bijdragen aan de energietransitie. Daarbij gaat het om besparen op gebruik, duurzaam opwekken met zon, wind en andere bronnen. Waterstof als energiedrager is daarbij in beeld en ook het gesprek over kernenergie is weer mogelijk.

Samen met alle partijen willen wij werken aan een innovatieve en structuurversterkende energietransitie. Daarbij gaan wij op zoek naar een passende energiemix met bijpassende infrastructuur voor Limburg. Een zoektocht die nog zeker 10-20 jaar duurt en waarbinnen ook de 'Systeemstudie energie-infrastructuur' past. Belangrijk daarbij zijn leveringszekerheid, draagvlak en eigenaarschap, een realistisch tempo met haalbare en betaalbare investeringen.

Wij streven naar minder aardgasgebruik in 2050. Voor 2030 wekken de 30 landelijke RES-regio´s 35 TWh elektriciteit op het land op (door middel van zonne- en windenergie). Bij het realiseren van de afspraken en nationale ambities rondom de energietransitie baseren wij ons handelen op draagvlak. Initiatieven moeten haalbaar en betaalbaar zijn.

De nationale doelstelling is om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Ook in het kader van de Chemelot Circular Hub is het streven dat chemiecluster Chemelot in 2050 volgens de klimaatdoelstellingen opereert. Dat wil zeggen met nul-uitstoot van CO2 en duurzaam circulair gebruik van materialen. Als Provincie Limburg dragen wij naar vermogen bij aan de energietransitie. Dit doen wij vanuit wettelijke taken, bestuurlijke afspraken en vastgesteld beleid. Daarnaast geven wij richting aan en spelen wij in op nieuwe ontwikkelingen en innovaties. De Provincie komt niet met eigen aanvullende norm- of taakstellingen.

We stellen ons op als gelijkwaardige partner bij de totstandkoming van de Regionale Energie Strategieën (RES).

In de Provinciale Energie Strategie (PES) beschrijven wij een vijftal perspectieven waarmee wij richting geven aan de energietransitie. Perspectieven voor inwoners, instellingen en bedrijven:

1. een toekomstbestendige infrastructuur;

2. volop ruimte voor innovatie, techniek en vakmanschap;

3. de kansen die de Limburgse warmte biedt;

4. sociaal en eerlijk door participatie en lokaal profijt;

5. de Provincie die zelf het goede voorbeeld geeft.

Als randvoorwaarde hanteren wij dat de energietransitie is ingebed in de leefomgeving. Met actielijnen voor ieder perspectief geven wij invulling aan onze ambitie.

In de Limburgse Waterstofagenda 2.0 zien wij een toenemende rol voor waterstof bij de energievoorziening en het energietransport. Belangrijk daarbij is het om tijdig aan te sluiten op de nationale en internationale waterstofinfrastructuur en te onderzoeken of, en hoe het maken van blauwe en groene waterstof in Limburg mogelijk wordt.

De 'Systeemstudie energie-infrastructuur' benoemt een aantal uitdagingen die een ruimtelijke impact hebben. De bestaande netwerken in Limburg zullen moeten worden verzwaard en uitgebreid tussen Maasbracht, Chemelot en Zuid-Limburg. Het overgrote deel van de onderstations zal moeten worden uitgebreid. Niet overal is daar ruimte voor. Nieuwe buisleidingen tussen Chemelot, Rotterdam en Duitsland zijn nodig bij de energietransitie. Daarmee zetten we ook een stap naar een circulaire economie.

De energietransitie brengt investeringen met zich mee. Energie moet echter voor alle Limburgers bereikbaar en betaalbaar blijven. We betrekken inwoners maximaal bij het nemen van maatregelen en het opzetten van initiatieven die bijdragen aan de energietransitie.

§ 11.3 Waar kiezen wij voor?

Wij passen het principe van de ‘trias energetica’ toe in alle sectoren. Dit betekent:

A. het verminderen van het energiegebruik door verspilling tegen te gaan.

B. de energie komt zoveel mogelijk uit niet-fossiele, duurzame bronnen zoals wind, water-, en zonne-energie.

C. voor de energiebehoefte die niet met duurzame bronnen kan worden ingevuld, kiezen we zo efficiënt en schoon mogelijke (fossiele) bronnen.

Deze trias energetica is leidend voor onze inzet van instrumenten.

  • Wij maken ons sterk voor ruimtelijke reserveringen en een goede aanhaking op (inter-)nationale energienetwerken. Bijvoorbeeld voor een ARRRA-pijplijn van het Ruhr-gebied via Chemelot naar Rotterdam en verankering van de tracés in het nationale programma 'Energie Hoofdstructuur.' Limburg kan zelf niet volledig voorzien in de energieproductie voor het bedrijfsleven. Samen met partners voeren we een 'systeemstudie energie-infrastructuur' uit. Dat stelt ons in staat om het ruimtegebruik voor de energietransitie goed af te stemmen met ontwikkelingen vanuit bijvoorbeeld industrie, landbouw, mobiliteit en klimaat.

  • De opgave voor het realiseren van de doelstellingen van de sectortafel 'Elektriciteit' in het Klimaatakkoord ligt in eerste instantie bij de RES-regio’s. Slechts als blijkt dat na onderling beraad de nationaal gestelde doelen niet worden behaald, zal het Rijk een bestuurlijk overleg entameren. Vanuit het algemeen belang kan het nodig zijn om impopulaire maatregelen te nemen. Dat zal altijd in overleg met de regio gebeuren.

  • In de Regionale Energie Strategieën wordt inzichtelijk gemaakt waar en hoe het best met behulp van wind en zon duurzame elektriciteit op land kan worden opgewekt. Wij houden vooralsnog vast aan het verbod op windturbines in uitsluitingsgebieden zoals het 'Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en 'Natura 2000-gebieden'. Wij zullen de RES’en betrekken bij het actualiseren van de uitsluitingsgebieden en voorkeursgebieden, zoals opgenomen in de Provinciale Omgevingsvisie Limburg 2014 (POL2014).

  • Voor de ruimtelijke inpassing van zonne-energie hanteren we de Limburgse zonneladder. Het gaat zowel om de juiste locatie als om de juiste ruimtelijke inpassing op die locatie. De zonneladder is als volgt (niet volgtijdelijk):

1. op daken en gevels van gebouwen;

2. onbenutte terreinen in bebouwd gebied;

3. gronden in buitengebied met een andere primaire functie dan landbouw of natuur;

4. gronden in gebruik voor landbouw en gronden gelegen binnen de groenblauwe mantel;

5. uitsluitingsgebieden (Natuurnetwerk Limburg, waterwingebieden en bestaande bos- en natuurgebieden gelegen in de groenblauwe mantel).

De zonneladder kent een motiveringsplicht. Voor trede 4 geldt een nee-tenzij principe. Trede 5 betreft uitsluitingsgebieden. De uitwerking hiervan wordt in de Omgevingsverordening opgenomen.

  • Ten aanzien van bodemenergie (0 – 500 m beneden maaiveld), geothermie (dieper dan 500 m beneden maaiveld) en aquathermie zijn er kansen. Hierbij is coördinatie tussen vraag en aanbod en een goede afstemming met de omgeving wenselijk om de veiligheid te garanderen. Wij nemen in de Omgevingsverordening bepalingen op voor gebieden met strategische grondwaterlichamen voor de drinkwatervoorziening, waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden.

  • Wij zoeken naar maximalisatie van de inzet van andere partijen en stappen in als andere partijen hun rol niet kunnen of vanuit wettelijke gronden niet mogen pakken. We hanteren daarbij het instrumentarium dat daarvoor beschikbaar is.

Hoofdstuk 12 Land- en tuinbouw

Provinciaal belang
  • Een gunstig ondernemersklimaat voor de agrofoodsector.

  • Een betekenisvolle transitie in de agrofoodsector: een overgang naar een meer duurzame, circulaire, vraaggerichte productie, die in balans is met, en bijdraagt aan een gezonde en duurzame leefomgeving.

§ 12.1 Wat is de opgave?

Meer dan de helft van het Limburgse grondgebied is landbouwgrond. Daarmee is de land- en tuinbouwsector de belangrijkste functiedrager van Limburg en bepaalt de agrarische bedrijfsvoering in zeer belangrijke mate het beeld van Limburg.

De agribusiness is een belangrijke economische en innovatieve motor en beheerder van het landelijk gebied. Brightlands Campus Greenport Venlo (BCGV) is de spin in het web voor de agro-innovatie. Op BCGV komen diverse partijen zoals onderwijs, innovators, banken en primaire bedrijven samen. De samenwerkingsverbanden en kruisbestuivingen die hier ontstaan tussen ondernemers, sectoren binnen én buiten de land- en tuinbouw, onderwijs en wetenschap zijn een sterke ontwikkeling voor de toekomst. In Zuid-Limburg is de agrarische sector vooral belangrijk als beheerder van het landschap. Die bijdrage aan de omgevingskwaliteit is ook van economische waarde (recreatie, toerisme) en draagt bij aan thema’s als (positieve) gezondheid. Daarnaast draagt de sector bij aan de ontwikkeling van andere economische sectoren in de regio, met name op het gebied van logistiek, (maak)industrie en hightech.

Agrariërs staan voor de uitdaging hun bedrijf en de internationale concurrentiekracht toekomstbestendig te houden. Veel van de landbouwproducten vinden hun weg naar het buitenland, hoofdzakelijk onze buurlanden. De internationale vraag naar agrarische producten wordt alleen maar groter. De Nederlandse agrariërs staan wereldwijd bekend om hun efficiënte gebruik van water en andere grondstoffen, hun kennis en innovatiekracht. In de toekomst zal de afzet meer en meer gericht zijn op het slim vermarkten van hoogwaardig geproduceerde bio-grondstoffen, voedsel en daarmee samenhangende technologische- en circulaire concepten.

Landbouwgrond wordt schaarser. Verstedelijking neemt toe. Het buitengebied wordt gezien als vindplaats voor oplossingen voor stedelijke opgaves. Denk bijvoorbeeld aan de ruimtevraag voor de energietransitie, klimaatadaptatie, natuurherstel, infrastructuur en verstedelijking. De afname van het aantal agrarische bedrijven en de transitie naar kringlooplandbouw zal daarnaast vragen om andere benutting van de landbouwgrond. De komende tijd zal, meer dan in het verleden, verweving van functies voor landbouw, natuur, waterbeheer, landschapsbeheer en andere maatschappelijke diensten én meervoudig grondgebruik van belang zijn.

Er was en is nog steeds veel aandacht voor de leefkwaliteit rondom (intensieve) veehouderijen en overige land- en tuinbouwbedrijven. Geuroverlast, fijnstof, ammoniakemissie en mogelijke gezondheidsrisico’s zorgen voor maatschappelijke onrust. Ook de belasting op natuurgebieden door onder andere stikstofdepositie, vraagt om maatregelen. In het 'Aanvalsplan Stikstof' wordt een aanpak geformuleerd gericht op gebiedsgerichte en brongerichte maatregelen, waardoor herstel van natuurkwaliteit en de biodiversiteit in de gevoelige Limburgse natuurgebieden versneld kan worden opgepakt en er ruimte kan worden geboden aan ontwikkelingen, daar waar mogelijk.

Het landelijk gebied is steeds minder een productieruimte en steeds meer een consumptieruimte waar gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt. Deze verwevenheid vraagt maatregelen om de omgevingskwaliteit te verbeteren en ruimtelijke keuzes over vestiging, uitbreiding, herbestemming en sanering van leegstaand agrarisch vastgoed.

De landbouw is een bedrijfstak die continu aan verandering onderhevig is, mede ingegeven door internationale concurrentie, diverse crises en onder druk van toegenomen aandacht voor maatschappelijke opgaven en kennis van effecten op lange termijn. De agrarische sector kent grote opgaven in het kader van onder andere het Klimaatakkoord, het Europees luchtkwaliteitsbeleid, de provinciale- en regionale energietransitie en de waterhuishouding.

Door de klimaatverandering krijgen we te maken met extremere weersomstandigheden, zoals langere periodes van droogte en korte periodes van intensieve neerslag. Dit vraagt om nieuwe maatregelen rond het afvloeien of juist vasthouden van water. De bodem is nu en in de toekomst van grote waarde om diverse doelstellingen te kunnen behalen. De structuur en kwaliteit van de bodem en het grondwater krijgen nadrukkelijk de aandacht in de relevante beleidsprogramma’s en het Interbestuurlijk Programma (IBP) Heuvelland en het IBP Zuid-Oostelijke zandgronden en de aanpak via de aangewezen NOVI-gebieden Zuid-Limburg en de Peel.

De biodiversiteit staat in het agrarisch gebied en haar omgeving onder druk als gevolg van onder andere intensivering en schaalvergroting in de landbouw, het opkomen van exoten, klimaatverandering en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Met bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer, natuurinclusieve landbouw, biologische landbouw, agroforestry en voedselbossen kan echter worden bijgedragen aan de biodiversiteitsdoelstellingen en aan landschappelijke kwaliteit. Agrariërs kunnen ook een grote bijdrage leveren aan de energietransitie. Ze beschikken over biomassa, land, gebouwen en dus daken. Bovendien gebruiken ze - afhankelijk van de sector - veel energie die ook vervangen kan en moet worden.

De grote opgaven met betrekking tot natuur-, lucht- en waterkwaliteit, het zorgvuldiger gebruik van grondstoffen en hulpbronnen, het tegengaan van verspilling, maar ook de zwakke positie van de individuele producent ten opzichte van zijn grote afnemers, vragen om een wijziging van de koers. Het is duidelijk dat we die niet kunnen realiseren met kleine aanpassingen binnen de grenzen van het huidige systeem. Dit vraagt om een landbouwtransitie die de komende decennia stapsgewijs zal plaatsvinden. Juist nu is de tijd rijp voor een integrale aanpak, waarbij alle partijen agrarische ondernemers helpen om echt duurzame keuzes te maken en waar een positief verdienmodel aan ten grondslag ligt, gerelateerd aan de kansen in het gebied. Dat vraagt soms ook om meer ruimte voor agrarische ondernemers (zoals fruittelers en wijnbouwers), bijvoorbeeld waar via proef- en verkoopactiviteiten wordt bijgedragen aan de beleving en kwaliteitsverbetering van het gebied.

Landbouwtransitie wordt in de meeste gevallen gerelateerd aan kringlooplandbouw. Het begrip is genoemd in het rijksbeleid en is momenteel volop in ontwikkeling. Een eenduidige, afgebakende definitie is niet beschikbaar. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) beschrijft kringlooplandbouw als volgt: "Niet langer zoveel mogelijk zo goedkoop mogelijk produceren, maar produceren met een minimaal verlies aan grondstoffen en een zorgvuldig beheer van bodem, water en natuur". Die essentie volgen wij. Kringlooplandbouw is daarbij een middel en geen doel op zich. De kringlopen kunnen sectoraal verschillen en op diverse schaalniveaus zijn ingericht: binnen een bedrijf, een regio, Nederland of grensoverschrijdend. We hanteren geen specifieke actieradius voor kringloopconcepten, omdat we kansen optimaal willen benutten en flexibiliteit belangrijk is.

Er zijn meerdere transitiepaden waarin de kringloopgedachte centraal staat die onzes inziens perspectief bieden. Denk aan landbouw gericht op maatschappelijke diensten (verbrede land- en tuinbouw, energietransitie of klimaat), land- en tuinbouw gericht op hightech of verkorting van de keten met meer vraaggestuurd, gepersonaliseerd voedsel en voedselgemeenschappen. Transitiepaden zijn niet bedoeld als blauwdruk voor bedrijven en in alle situaties toepasbaar. De Provincie wil ruimte bieden aan ondernemers, onafhankelijk van de schaalgrootte, om hun pad te kiezen hierin dat passend is bij hun visie, fysieke ontwikkelruimte, marktpotentieel etc. Het is belangrijk dat tegenover de transitieopgave een passend en realistisch verdienmodel staat.

De agrarische sector levert ook een belangrijke bijdrage aan de Limburgse ambitie om via gezonde voeding de gezondheid van de Limburgers te verbeteren. Hoewel de vraag naar dierlijk eiwit wereldwijd nog groeit, lijkt de consument in Noordwest-Europa op weg naar een omschakeling. De eiwittransitie, de verschuiving van de consumptie van dierlijke eiwitten naar plantaardige, biedt kansen voor nieuwe eiwitbronnen, maar ook voor andere vleesvervangende producten zoals kweekvlees. Dit laatste is een mooi voorbeeld van innovatie in Limburg en de samenwerking tussen campussen en industrie.

Wij zien de zwakke marktpositie van de primaire sector als één van de belangrijkste obstakels voor het verder ontwikkelen en verduurzamen van de agrifoodsector.

Genoemde opgaven en transitiepaden bieden nieuwe kansen voor de agrarisch ondernemers. Nadrukkelijk stimuleren we de voorlopers in de sector die inspelen op innovatie en daarbij maatschappelijke opgaven zoals circulariteit, emissiereductie, klimaat- en energiebewust ondernemen in samenhang oppakken. Er is extra aandacht voor boeren die in hun bedrijfsvoering kiezen voor natuurinclusieve (duurzame landbouw uitgaande van een veerkrachtig voedsel- en ecosysteem met een nadrukkelijk accent op biodiversiteit) of biologische landbouw. Verder wil de Provincie steun geven aan initiatieven die de marktpositie versterken. Daarnaast is er aandacht voor een betere verbinding naar Den Haag, voor lobby en belangenbehartiging en zetten we in op de aanpak van beknellende weten regelgeving en het creëren van ruimte voor experimenten en innovaties.

Terwijl een aantal ondernemers de geschetste koers inzet, beleven ook veel agrarische ondernemers economisch zware tijden. Een groot aantal agrariërs zal stoppen, mede als gevolg van het ontbreken van opvolging. Er is sprake van een toename aan vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) waarbij de mogelijkheden voor herbestemming van diezelfde VAB’s zeer beperkt zijn. Dit komt door het gebrek aan kansrijke functies, de omvang en verschijningsvorm van de bebouwing en de ligging. Hierdoor ontstaat meer risico op criminele activiteiten en verval en kan de landschappelijke kwaliteit en leefbaarheid van een gebied achteruitgaan.

§ 12.2 Wat is onze ambitie?

De land- en tuinbouw is als belangrijkste gebruiker en beheerder van het buitengebied van groot belang voor het aanzien en de kwaliteit van ons cultuurlandschap en het leefklimaat waarin we wonen, werken en recreëren. Ook in de toekomst willen wij in Limburg een gunstig ondernemersklimaat voor de land- en tuinbouw bieden. We bieden ruimte voor het uitbouwen van onze positie als toonaangevende agrarische regio tot een sector die duurzame oplossingen voor maatschappelijke opgaven biedt. In verbinding en samenwerking met andere kennisregio’s wordt hier de nieuwe standaard ontwikkeld voor moderne, duurzame en circulaire, vraaggestuurde land- en tuinbouw, die in balans is met en bijdraagt aan een gezonde en duurzame leefomgeving. Met deze ambitie kiest Limburg, in lijn met het nationale beleid, voor een betekenisvolle transitie in de agrifoodsector.

§ 12.3 Waar kiezen wij voor?
  • Het initiatief voor het bewerkstelligen van de landbouwtransitie zal vanuit de sector én de samenleving moeten komen. De provinciale rol op land- en tuinbouwgebied is vooral een mix van faciliteren, stimuleren als in het creëren van condities voor bloei, regisseren en reguleren, via diverse (uitvoerings)programma’s en de Omgevingsverordening.

  • De algemene stelregel is dat voor ontwikkelingen op kleine en grote schaal ontwikkelruimte geboden wordt op basis van een integrale kwaliteitsverbetering van de omgeving, passend bij de draagkracht van het gebied en passend binnen wet- en regelgeving. Een ondernemer die duurzaam onderneemt, beperkt zich niet enkel tot milieu- en ruimtelijke componenten in zijn bedrijfsvoering, maar heeft nadrukkelijk aandacht voor duurzaam, excellent ondernemerschap en een duurzame bedrijfsvoering. De ondernemer werkt aan het behoud van maatschappelijke acceptatie en draagvlak door een dialoog met de omgeving aan te gaan.

  • We faciliteren initiatieven die bijdragen aan versterkende verdienmodellen voor de land- en tuinbouw, zoals landbouw gericht op maatschappelijke diensten, natuurinclusieve landbouw, agrarisch landschapsbeheer en voedselgemeenschappen zoals het concept herenboeren, regionale afzet, korte ketens, hightech en gepersonaliseerd voedsel, gericht op een circulair agrofoodsysteem, uitgaande van de potentie in het gebied. We hebben specifieke aandacht voor het versterken van de marktketens. Het versterken van de economische kracht, meer samenwerking in de keten en oog voor de consument, staan hierin centraal.

  • We streven naar en vervullen een regierol bij het terugdringen van emissies en het verbeteren van de omgevingskwaliteit en leefbaarheid rondom (intensieve) veehouderijen. We gaan de aanpak van kwetsbare gebieden zoals Natura 2000-gebieden, Wet Ammoniak en Veehouderijgebieden, extensiveringsgebieden, de groenblauwe mantel (beek- en rivierdalen) en het Nationaal Landschap Zuid-Limburg integraal herijken. Naast de sterke overlap in deze kwetsbare gebieden zijn er meervoudige doelen te bereiken door een gebiedsgerichte benadering. Hierbij zijn natuur-, water-, landschappelijke- en milieukundige doelen leidend voor onze keuzes. Gebiedsgerichte inzet van bestaande middelen kan een multipliereffect teweeg brengen.

  • We faciliteren en ondersteunen omvorming naar meer extensieve vormen van land- en tuinbouw. Daarbij helpt een aangepaste definitie voor de (intensieve) veehouderij, die stuurt op de genoemde ambitie. Sturing op dieraantallen gebeurt via de doorwerking van wet- en regelgeving vanuit het Rijk. Ook kijken we naar de mogelijkheid om in te spelen op kansen die ontstaan bij het stoppen van bedrijven als gevolg van rijksregelgeving en autonome ontwikkelingen.

  • Het oorspronkelijke idee van verplaatsing van intensieve veehouderijbedrijven naar de ontwikkelingsgebieden IV heeft in sommige gevallen effect gehad, maar is in algemene zin (financieel) niet haalbaar gebleken. Bovendien blijkt dat ondernemers eerder kiezen voor meerdere locaties, wat de noodzaak voor bedrijfsverplaatsingen minder noodzakelijk maakt. Om meer sturing te hebben op hervestiging van IV-bedrijven op toekomstbestendige locaties, schrappen we de ontwikkelingsgebieden IV uit het provinciale beleid. We behouden in de Omgevingsverordening de mogelijkheid voor kwalitatieve incidentele nieuwvestiging voor IV-bedrijven op een toekomstbestendige locatie. Kwaliteitswinst zoals sloop, het wegbestemmen van latente ruimte en de afname van emissiekwetsbare gebieden wordt hierbij als randvoorwaarde gesteld. Daarbij bieden we de mogelijkheid voor gefaseerde afbouw op de niet-toekomstbestendige locaties. Dit biedt een alternatief voor het schrappen van de ontwikkelingsgebieden IV.

  • In sommige situaties kan geur tot overlast in de omgeving leiden en een aandachtspunt vormen. De aandacht is daarnaast gericht op mogelijke risico’s die de land- en tuinbouw op de gezondheid van bewoners heeft. We zullen vanuit de bestaande locaties bezien hoe we de omgevingskwaliteit kunnen verbeteren, onder andere via sturing met een integrale gebiedsaanpak op de kwaliteitsverbetering van bestaande knelsituaties.

  • Conform afspraak in het beleidskader ‘Koers naar de toekomst, provinciaal beleidskader voor de Limburgse landbouw en agrifoodsector 2020 – 2023’ handhaaft de Provincie het beleid van het uitvoeringsprogramma vitale veehouderij (2018). De aanpak beschrijft hoe de veehouderij met aandacht voor omgevingsvraagstukken ook in de toekomst een belangrijke rol kan blijven spelen in de Limburgse economie. Met de gemeenten is een traject in gang gezet om te komen tot duidelijkere afspraken over de inzet van provinciaal en gemeentelijk instrumentarium om de gestelde beleidsdoelen te realiseren en te komen tot vermindering van de ammoniakemissie, het aantal mensen dat geuroverlast ondervindt en het aantal knelpunten fijnstof. We bezien of en hoe verankering van het beleid uit de uitvoeringsagenda in de Omgevingsverordening gewenst is.

  • De geleidelijke uitbreiding van activiteiten binnen de keten en korte ketens is niet meer weg te denken als ontwikkeling binnen de agrarische sector. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om verwerking, verpakking en opslag van eigen producten en die van derden of het verwaarden van reststromen, zoals mestbewerking en mestverwerking. Voor het behoud van de economische betekenis van de agrarische bedrijven is doorgroei van agglomeratielandbouw in het buitengebied mogelijk indien sprake is van een ‘toekomstbestendige locatie’ mede in verband met de mogelijke kansen voor het versnellen van verduurzaming, verwaarding en het uitwisselen van stofstromen. Kwaliteitsverbetering van het leef- en vestigingsklimaat, aanwezigheid van logistieke knooppunten, aanwezigheid van aanvoer en afzetmarkt en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik vormen aandachtspunten bij het bepalen of een locatie voor dit soort functies toekomstbestendig is. Voor wat betreft nieuwe initiatieven van agglomeratielandbouw heeft vestiging op een bedrijventerrein of bij een bestaand, grootschalig en toekomstbestendig cluster van agrarische bedrijven de voorkeur, zeker indien er sprake is van verwerking van producten van derden. De verordening biedt hier mogelijkheden toe. Deze beleidslijn is ook van toepassing op grootschalige mestbewerkings- en verwerkingsinstallaties.

  • In het Nationaal Landschap Zuid-Limburg worden nieuwe grootschalige voorzieningen, zoals grootschalige opslagloodsen voor akkerbouwproducten, koelcellen voor fruit en loodsen van loonwerkbedrijven, op toekomstbestendige locaties gevestigd. Indien de voorzieningen noodzakelijk zijn bij de bestaande activiteiten op de huidige locatie, dan hanteren we randvoorwaarden om de landschappelijke kwaliteit en inpassing via een motiveringsplicht te borgen. Hierbij wordt rekening gehouden met onder andere de bestaande bouw, het omringende landschap, mogelijke vervoersbewegingen en de aansluiting op hoofdwegen. We stellen voorwaarden aan het locatieonderzoek en een kwalitatieve inpassing in het gebied. Ook voor Noord- en Midden-Limburg is het uitgangspunt dat grootschalige voorzieningen voor opslag op, voor die functie, toekomstbestendige locaties worden gevestigd. Met dien verstande dat in situaties waarbij de opslag niet uitsluitend voor producten van eigen bedrijf is bedoeld, conform het uitgangspunt bij agglomeratielandbouw, een sterke voorkeur bestaat voor vestiging op bedrijventerreinen.

  • Wij continueren het principe van concentratie van glastuinbouw in ontwikkelingsgebieden glastuinbouw. Nieuwvestiging blijft alleen mogelijk in een ontwikkelingsgebied glastuinbouw. Omschakeling naar glastuinbouw buiten de ontwikkelingsgebieden glastuinbouw blijft uitgesloten. Binnen ontwikkelingsgebieden glastuinbouw is doorontwikkeling van een bedrijf mogelijk. Wij continueren het huidige beleid dat buiten een ontwikkelingsgebied glastuinbouw doorgroei van (solitaire) bedrijven mogelijk is in combinatie met sloop van bestaande kassen. Dit met uitzondering van die gebieden waar doorgroei volgens de ‘Omgevingsverordening Limburg 2014’ niet is toegestaan (het Natuurnetwerk Limburg en delen van de groenblauwe mantel). Om te komen tot toekomstvaste, vitale ontwikkelingsgebieden glastuinbouw nemen de gemeenten het voortouw om, samen met gevestigde ondernemers en andere relevante stakeholders, te bezien of inperking, herbegrenzing of vergroting van bestaande specifieke ontwikkelingsgebieden glastuinbouw mogelijk en wenselijk is. Daarbij wordt gekeken naar het ontwikkelingspotentieel van het betreffende gebied (onder andere fysieke ontwikkelingsruimte, mogelijkheden tot revitalisering, (aanpassing van) ondergrondse en bovengrondse infrastructuur) en de behoefte aan nieuwvestigings- en doorgroeimogelijkheden in de regio. Nieuwe ontwikkelingsgebieden glastuinbouw en vergroting van bestaande ontwikkelingsgebieden vinden plaats in afstemming met de Provincie. Randvoorwaarden hierbij zijn: 1) Ligging aansluitend aan een bestaand ontwikkelingsgebied voor glas en/óf op een locatie waar vraag en aanbod van energie, (rest)warmte en CO₂ uitgewisseld kan worden. 2) Koppeling aan een sloop/ herstructureringsopgave en/of ruimtelijke kwaliteitsbijdrage. De verordening wordt hiertoe aangepast.

  • In de vollegrondstuinbouw en fruitteelt neemt het gebruik van teeltondersteunendevoorzieningen (TOV’s) toe. TOV’s, waarbij de teelt de grond uit gaat en/of overkapt wordt, kennen vele verschijningsvormen. Bij verschillende teelten wordt momenteel gezocht naar mogelijkheden om de teelt de grond uit te krijgen (teelt op water, teelt in goten, (ingegraven) potten, etc.). De teelt- en milieutechnische voordelen kunnen aanzienlijk zijn, kijkende naar emissies van meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen en watergebruik. Gelet op de schaalvergroting van de TOV’s en de impact van TOV’s op de landschappelijke en waterkundige belangen, verkent de Provincie de noodzaak voor aanvullende afspraken met gemeenten hierover.

  • We stellen kaders via de Omgevingsverordening en/of omgevingsvergunning vanuit onze verantwoordelijkheden ten aanzien van lucht, veiligheid, (grond-) water, natuur, flora en fauna.

  • We zullen de bestaande geitenstop voorlopig handhaven. Op basis van de uitkomsten van het VGO-onderzoek (Veehouderij en gezondheid omwonenden) bezien we of bijstelling of heroverweging mogelijk is.

  • Verbreding van de land- en tuinbouw met niet-agrarische nevenfuncties draagt bij aan een vitaal landelijk gebied. Afhankelijk van de aard van de verbrede land- en tuinbouwactiviteit(en) leidt dit tot nieuw- en verbouw van agrarische bedrijfsgebouwen, vaak kleinschalig van aard. De ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor niet-agrarische activiteit(en) dienen te worden afgestemd op de regionale behoefte.

  • Om landschappelijke kwaliteit te behouden en verrommeling te voorkomen, stimuleren we ten aanzien van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB’s): 1) agrarisch hergebruik, 2) herbestemmen buiten sector, 3) sloop (met uitzondering van beeldbepalende/monumentale en karakteristieke bebouwing), waarbij de mogelijkheden worden bepaald door het potentieel van het vastgoed en de omgeving, vanuit het principe juiste ontwikkeling op de juiste locatie. Het grote aantal stoppers - als gevolg van diverse crises en rijksmaatregelen meer dan de door de WUR voorziene 30% tot 2030 - en de beperkte herbestemmingsmogelijkheden hebben meer leegstand tot gevolg. Dit zorgt voor een situatie waarbij sloop de nieuwe opgave wordt, om verpaupering en ondermijnende activiteiten in het buitengebied en de bijbehorende maatschappelijke kosten te voorkomen. Gebiedsgerichte opgaven (zoals energietransitie en klimaatadaptatie) en meekoppelkansen (ruimtelijke kwaliteit, afname emissies, ondermijning, verpaupering landschap, etc.) die de herbestemmings- en sloopopgave met zich meebrengt, vragen om een procesmatige aanpak samen met de regio’s. Hierbij worden ook aspecten als ondermijning, opvulgedrag, herbestemming niet-toekomstgerichte locaties, latente (milieu)gebruiksruimte en handhaving aan de orde gesteld. De Provincie onderzoekt samen met gemeenten of, en onder welke voorwaarden een tijdelijke functie toegestaan kan worden om herbestemming en/of sanering op termijn mogelijk te maken.

  • Wij staan positief tegenover het plaatsen van zonnepanelen op agrarischebouwkavels die vrijkomen als gevolg van deelname aan de warme saneringsregeling varkenshouderij. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

1. de plaatsing van zonnepanelen blijkt haalbaar na integrale afweging via casusaanpak (alternatieven, financieel, inpassing binnen kernkwaliteiten, netwerkaansluiting);

2. de plaatsing is beperkt tot maximaal de oppervlakte van het vigerende bouwvlak. In het kader van de op te stellen RES kan worden bezien of de opgedane ervaringen aanleiding geven tot herijking en verdere uitrol van dit concept voor de realisatie van maatschappelijke opgaven zoals asbestsanering en ‘sloop stoppers 2020’ en op welke schaal (o.a. in de afweging kleinschalig en/of grootschalige opwekking; solitair of geclusterd) dit kan gebeuren.

Hoofdstuk 13 Water

Provinciaal belang
  • Een ecologisch gezond, veerkrachtig en adaptief watersysteem om weersextremen zoveel mogelijk op een natuurlijke wijze op te vangen.

  • Een integrale en realistische benadering van hoogwaterbescherming, wateroverlast, watertekort, verdroging en de verbetering van de waterkwaliteit in het gehele stroomgebied van de Maas.

  • De zoetwatervoorziening (voor drinkwater en andere functies), natuurherstel, watersysteemherstel, waterveiligheid, landbouw, landschap en de stikstofproblematiek wordt in samenhang bezien en aangepakt.

§ 13.1 Wat is de opgave?

De bescherming van onze watervoorraden, een goede watervoorziening, een goede water- en natuurkwaliteit en de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast behoren tot de basistaken van de overheid. De samenleving stelt daarbij steeds hogere eisen aan de veiligheid, het gebruik, de kwaliteit en de beleving van water. Limburg wordt steeds meer geconfronteerd met de effecten van veranderende weersomstandigheden: de gevolgen van zowel teveel water (hoosbuien, wateroverlast en overstromingen) als te weinig water (droogte). Schade aan functies als natuur, landbouw, vrijetijdseconomie, scheepvaart en toenemende problemen met de drinkwatervoorziening zijn het gevolg. Daarnaast zijn er ook belemmeringen in de waterkwaliteit en de fysieke inrichting om de doelstellingen voor water en natuur te bereiken. Deze uitdagingen zijn aan de orde op alle onderdelen van ons watersysteem: in het winterbed van de Maas (de Maasvallei), het regionale watersysteem én het grondwater. De drinkwatervoorziening en het herstel van de Natura 2000-gebieden zijn speciale aandachtsvelden.

De Maas en omliggende gebieden hebben functies als recreatiegebied (bijv. bij de Maasplassen), als vervoerscorridor, als bron voor drinkwater en als verbindingszone voor flora en fauna. Het hoogwaterveiligheidsbeleid voor de Limburgse Maas kent een aantal uitdagingen; de impact van maatregelen op het bestaande Maaslandschap is vaak groot en de kosten zijn zeer hoog. Ook is er sprake van maatschappelijke weerstand tegen maatregelen. Een en ander was aanleiding voor de provinciale 'Bestuursopdracht Waterveiligheid' om de normen voor de hoogwaterveiligheid in de Maasvallei te evalueren. In de Bestuursopdracht worden de normen voor een aantal Limburgse dijktrajecten ter discussie gesteld. Inmiddels zijn met Waterschap Limburg, de Limburgse Maasgemeenten, het Rijk en de Deltacommissaris afspraken gemaakt over het vervolg van de Bestuursopdracht. De inzet van de Provincie is om te komen tot een herijking van het waterveiligheidsbeleid voor de Maasvallei, zodanig dat de Limburgse Maasvallei een aantrekkelijk woon-, werk-, recreatie- en leefgebied is en blijft, mét een toekomstbestendige bescherming tegen hoog water.

De waterkwaliteit van het regionale watersysteem is de afgelopen 30 jaar in een aantal beken aanzienlijk verbeterd. Ondanks deze verbetering is de chemische kwaliteit - met name de nutriënten en bestrijdingsmiddelen - in bronnen, beken en het grondwater, nog niet op orde. Een groot aantal beken voldoet nog niet aan de ecologische doelen die daaraan op grond van de EU-Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn gesteld. In het grondwater staat de waterkwaliteit onder druk door onder andere een hoge nitraatbelasting en de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen. Het is nog onzeker of de doelen uit KRW – waar het Rijk primair voor verantwoordelijk is - gehaald worden. We zetten ons in voor een realistische benadering van de afspraken en opgaven op het gebied van de KRW. Wij willen met het Rijk en onze partners in overleg gaan over doelvertraging aangezien de doelen moeilijk haalbaar zijn. Ook is nog onzeker of de belasting vanuit onze buurlanden op tijd voldoende gereduceerd is. Een nieuwe uitdaging voor de waterkwaliteit en de bruikbaarheid voor de drinkwatervoorziening zijn de zogenaamde nieuwe Zeer Zorgwekkende Stoffen zoals medicijnresten en PFAS.

Limburg is gevormd door de Maas en de diverse zijrivieren en beken die via de rivier- en beekdalen en andere landschappelijke laagtes de afwatering verzorgen. Om de wateropgaven aan te pakken, is een zogeheten stroomgebiedsbenadering nodig. Dat betekent dat de opgaven en maatregelen steeds in die context integraal bekeken moeten worden. Het huidige watersysteem heeft onvoldoende ruimte en veerkracht om de wisselende hoeveelheden neerslagwater en de fluctuaties in waterkwaliteit op te vangen. De druk op het watersysteem neemt in de nabije toekomst alleen maar verder toe als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen en veranderende weersomstandigheden.

Door klimaatverandering wordt het grondwater minder aangevuld. Hierdoor kan het zijn dat er in de toekomst in droge perioden onvoldoende water is voor alle huidige functies. Door de vraag naar zoetwater zal de druk op het watersysteem toenemen. Een intensiever gebruik van de ruimte en de boven- en ondergronds gevolgen van de energietransitie, vergroten eveneens de druk op het watersysteem. Initiatieven kunnen bovendien conflicteren, zoals zonneweides met de bescherming van waterwingebieden of Warmte-Koudeopslagprojecten in grondwaterbeschermingsgebieden.

De problemen rond waterkwaliteit en -kwantiteit raken ook de waterafhankelijke natuur. Hierbij hebben de Natura 2000-gebieden de eerste prioriteit. We zien hier een kans om het hydrologisch herstel van de Natura 2000-gebieden en de stikstofaanpak gecombineerd op te pakken.

In de voormalige mijnstreek in Zuid-Limburg stijgt sinds het sluiten van de mijnen in 1974, het zoute en mogelijk anderszins verontreinigde mijnwater. Hierdoor kan in een deel van het mijngebied een situatie ontstaan dat het zoute mijnwater over enkele decennia infiltreert in de daarboven liggende watervoerende lagen. Verwacht wordt dat de beïnvloeding beperkt is. Daarnaast leidt het stijgende mijnwater tot een stijging van de grondwaterstand in de bovenliggende lagen. Dat kan in enkele lager gelegen gebieden, zoals in het Geleenbeekdal, leiden tot vernatting. Deze vernatting is gering en leidt naar verwachting niet tot schade.

Gezien onze ligging als grensprovincie worden de waterhoeveelheden en waterkwaliteit in zowel het oppervlaktewater en het grondwater sterk bepaald door activiteiten in het aangrenzende buitenland. Grensoverschrijdende afstemming van beleid en maatregelen is daarom van wezenlijk belang.

§ 13.2 Wat is onze ambitie?

De Provincie heeft samen met haar uitvoeringspartners, waaronder het Waterschap, gemeenten, terreinbeheerders en het waterleidingbedrijf, een belangrijke rol om onze leefomgeving, het watersysteem en het watergebruik aan te passen aan nieuwe weersomstandigheden. Om droge en natte periodes het hoofd te bieden, werken wij vanuit onze regierol voor het regionaal watersysteem toe naar een ecologisch gezond functionerend, veerkrachtig en adaptief watersysteem, dat in staat is om de gevolgen van weersextremen en wisselende waterkwaliteit op een natuurlijke wijze op te vangen.

Een integrale en realistische benadering van hoogwaterbescherming, perioden van droogte, watertekort, maar ook incidentele hoosbuien, én de verbetering van de waterkwaliteit in het gehele stroomgebied van de Maas is van belang. Wij gaan opgaven op het gebied van de zoetwatervoorziening, natuurherstel, watersysteemherstel, waterveiligheid, landbouw, landschap en de stikstofproblematiek in samenhang bezien en aanpakken. Dat doen we samen met de verschillende maatschappelijke partners, ook over de grens.

§ 13.3 Waar kiezen wij voor?

In het waterbeheer hebben veel partijen een rol. De Provincie Limburg is verantwoordelijk voor het beleid over het Limburgs regionaal watersysteem en het grondwaterbeheer voor zover dat beheer niet aan andere overheden is opgedragen. Dit betekent dat resultaten op het niveau van ons watersysteem alleen kunnen worden geboekt door nauw samen te werken. Niet alleen met publieke partijen, maar ook met terreinbeheerders, ondernemingen, kennisinstituten, niet-gouvernementele organisaties en overige maatschappelijke organisaties.

De Provincie is verantwoordelijk voor het beleid voor de regionale grond- en oppervlaktewatersystemen en voor de vergunningverlening voor grondwateronttrekkingen ten behoeve van openbare drinkwatervoorziening, de grotere industriële onttrekkingen en die voor energieopslagsystemen. Ook op de aanpalende beleidsterreinen zoals natuur, milieu en verstedelijking hebben we een kaderstellende en regelgevende taak. De Provincie heeft een toezichthoudende rol op het Waterschap en gemeenten en is aandeelhouder van het drinkwaterbedrijf WML. Als bevoegd gezag voor het provinciale waterbeleid en regisseur bij de gebiedsgerichte uitvoering willen wij, samen met onze partners in binnen- en buitenland, de transities in het waterbeleid verder vorm geven. We kunnen verder een regisserende, stimulerende en faciliterende rol spelen bij gebiedsontwikkelingen, zoals in de Maasvallei.

Omgevingsvisie Limburg en het Provinciaal Waterprogramma

In deze Omgevingsvisie geven we vanuit een langetermijnperspectief de belang- rijkste wateropgaven, provinciale belangen en rolopgaven aan. In het Waterprogramma en de daarmee samenhangende uitvoeringsprogramma’s en projecten werken we die concreet uit. De verplichtende keuzes en regels komen in de Omgevingsverordening. Samen met onze partners voorzien we in monitoringssystemen en een regelmatige herijking van beleid.

Het provinciaal Waterprogramma werkt, voor zover het de uitvoering van deEU-waterrichtlijnen betreft, op grond van de Omgevingswet rechtstreeks door naar het Waterschap. In het Waterprogramma wordt de doorwerking van andere aspecten van het waterbeleid naar het Waterschap en de doorwerking naar andere partijen door middel van de inzet van de instrumenten van de Omgevingswet uitgewerkt.

Onderstaande keuzes en ambities concretiseren en werken we verder uit in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027.

Internationaal

  • Omdat een groot deel van ons watersysteem grensoverschrijdend is, blijven wij op diverse niveaus samenwerken met buitenlandse partners, het Waterschap en het Rijk. Actuele thema’s zijn hier het langer vasthouden van water in de bovenstrooms gelegen gebieden, de aanpak van grensoverschrijdende chemische vervuiling van oppervlaktewater en grondwater, het maken van afspraken over het gebruik van grensoverschrijdend grondwater in de Roerdalslenk en de Venloschol en het besluit van de Duitse (federale) regering om te stoppen met bruinkoolwinning. Duitsland is van plan om vanaf 2030 de bruinkoolwinning in de groeves Hambach en Inden te beëindigen. De groeve Garzweiler volgt dan rond 2038. Door het beëindigen van de bruinkoolwinning kan ook de grootschalige onttrekking van grondwater stoppen, die nu nog nodig is om de droge bruinkool te kunnen winnen. Dat zal leiden tot een toename van de stijghoogte in de diepe pakketten van de Roerdalslenk. Met Nordrhein-Westfalen, Vlaanderen en Noord- Brabant wordt onderzocht wat hiervan de consequenties zijn. Volledig herstel van de effecten kan vele tientallen jaren duren.

Maasvallei

  • Wij zetten in op de herijking van het waterveiligheidsbeleid voor de Maasvallei. Zo willen we komen tot een integrale en realistische benadering van de hoogwaterbescherming langs het stroomgebied van de Maas in Limburg. Dit doen we volgens afspraak en in samenspraak met het Waterschap Limburg, de Limburgse Maasgemeenten, Rijkswaterstaat, het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de Staf Deltacommissaris. Ook betrekken wij de Limburgse veiligheidsregio’s hierbij.

  • Wij blijven, als partner in gebiedsontwikkeling en hoeder van ruimtelijke kwaliteit, conform afspraken met het Rijk, Waterschap Limburg en de Maasgemeenten meewerken en bijdragen aan een aantal gebiedsprojecten gericht op onder andere hoogwaterbescherming. Dit betreft de volgende projecten, met voor elk project een duiding van de fase waarin het project zich bevindt: Dam Lateraalkanaal (voorbereiding naar MIRT), Lob van Gennep (verkenning in het kader van MIRT), Oeffelt en systeemmaatregelen Well, Arcen, Baarlo en Thorn-Wessem (planuit- werking in het kader van MIRT), Grensmaas en Ooijen-Wanssum (in uitvoering). Onze bijdrage is gericht op het versterken van gebiedskwaliteiten.

  • Wij dragen bij aan de ontwikkeling, opbouw en uitwerking van het nieuwe landelijk programma Integraal Riviermanagement (IRM). We treden op als behartiger van provinciale belangen en nemen als middenbestuur de regisseursrol. Het doel van het programma IRM is om de opgaven voor waterveiligheid, waterkwaliteit, bevaarbaarheid, zoetwaterbeschikbaarheid, natuur-, ruimtelijke- en economische kwaliteit in beeld te brengen en in samenhang aan te pakken. De aanpak verankeren we in een beleidskader. Daar waar met deze integrale aanpak veel regionale- en rijksopgaven bij elkaar komen en provinciale doelen gediend kunnen worden, bezien we op welke wijze wij hierin willen participeren. De IRM-pilots waar we inmiddels aan deelnemen zijn: Maasoevers Maastricht, Verlagen dam Lateraalkanaal en Samenhangende uitwerking ten noorden van Venlo. Ten aanzien van Maasoevers Maastricht is de voorwaarde gesteld dat de scope zich beperkt tot die onderdelen die daadwerkelijk een directe samenhang hebben met de oplossing voor het nautisch knelpunt in de Maas zelf.

  • Ook blijven wij onze publiekrechtelijke bevoegdheid in het kader van de Omgevingswet uitoefenen. We coördineren wettelijke procedures en hebben goedkeuringsbevoegdheid van het projectbesluit Omgevingswet in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma en de uitvoering van de systeemmaatregelen.

Beken en beekdalen (regionaal oppervlaktewatersysteem)

  • Bij onze ruimtelijke inrichting zullen we rekening moeten houden met het veranderende weer, droogte en wateroverlast. Bij nieuwe ontwikkelingen zoals meer bebouwing, verharding of een grotere watervraag, zullen we kijken naar de gevolgen op droogte en wateroverlast en het watersysteem. We verkennen een versterkte inzet van onze wettelijke bevoegdheden voor het bereiken van onze doelen voor het regionaal watersysteem. Zo kunnen wij borgen dat gevolgen van droogte, wateroverlast en zaken die de waterkwaliteit negatief beïnvloeden, worden meegenomen in de motivering van ontwikkelingen van de fysieke leefomgeving.

  • Beken en beekdalen vormen de basis voor het regionaal oppervlaktewatersysteem en zijn mede sturend voor ruimtelijke gebruiksfuncties. Ze worden daarom ruimtelijk beschermd, zodat ze blijvend kunnen zorgen voor de opvang van wisselende waterhoeveelheden, het aanvullen van grondwatervoorraden en het duurzaam ecologisch functioneren van onze natuurbeken. Wij bezien daarbij de mogelijkheden vanuit de Omgevingswet om de beekdalen en andere landschappelijke laagten beter te beschermen tegen ruimtelijke ontwikkelingen om zo voldoende ruimte te blijven houden voor het vasthouden en bergen van water.

  • Vanuit onze regisseursrol blijven wij samenwerken met het Rijk, het Waterschap, gemeenten en overige stakeholders in het tot 2022 lopende maatregelenprogramma Deltaplan Hoge Zandgronden (DHZ) en Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA)[29]. In het nieuwe provinciale Waterprogramma 2022-2027 zulle wij, met een realistische benadering, de provinciale ambities inzake het regionaal watersysteem vanaf 2022 nader bepalen. Daarvoor wordt ook de haalbaarheid en betaalbaarheid van de resterende maatregelen voor het behalen van de doelen vanuit de Kaderrichtlijnwater beoordeeld. Indien nodig passen wij in het Waterprogramma de mogelijkheid die de KRW biedt om doelen bij te stellen toe. Daarbij heeft het faseren van de uitvoeringstermijn onze voorkeur boven de verlaging van doelen.

  • Vanuit onze regierol voor het regionaal watersysteem stimuleren we het Waterschap, gemeenten en andere stakeholders tot het treffen van klimaatadaptieve en ecologisch duurzame maatregelen in het regionaal systeem. Hierbij combineren we de opgaven vanuit de Kaderrichtlijn Water[30], DHZ, DPRA en natuurherstel zoveel mogelijk via een integrale gebiedsgerichte aanpak. In gebiedsplannen voor klimaatadaptatie en de aanpak van waterproblematiek dient het landschappelijk belang en kennis over het landschap een plaats te krijgen. Waar nodig nemen we een bemiddelende rol in de afstemming tussen betrokken partijen. De Provincie stimuleert de samenhang in aanpak en maatregelen voor klimaatadaptatie, onder meer via samenwerking op Zuid-Nederlands niveau. In het stedelijk waterbeheer hebben de gemeenten belangrijke taken wat betreft het rioleringsbeheer. Dit mede in relatie met het afkoppelen van regenwater, het tegengaan van verdere verharding, het beperken van de overstortfrequentie en het tegengaan van grondwateroverlast in stedelijk gebied. Samenwerking in de waterketen kan grote voordelen bieden: van winning en gebruik van drinkwater tot vuilwaterafvoer, waterzuivering en lozing van gezuiverd afvalwater. Omdat het stedelijk waterbeheer grote invloed heeft op het watersysteem werken wij het provinciaal beleid ten aanzien van het stedelijk waterbeheer, de rol van de Provincie daarin en de inzet van het instrumentarium van de Omgevingswet uit in het Provinciaal Waterprogramma.

  • Wij gaan samen met stakeholders aan de slag om afspraken te maken over de beschikbaarheid van zoetwater in tijden van waterschaarste. Bij ernstig watertekort hanteren we als strategie: sparen – aanvoeren – adapteren en accepteren. Sparen betekent het vasthouden van grond- en oppervlaktewater in het gebied, bij voorkeur in de haarvaten, de beekdalen en mogelijk in de ondergrond, en het zuinig gebruiken van water. Aanvoeren betekent het waar nodig en mogelijk aanvoeren van water uit de Maas. Wanneer sparen en aanvoeren niet (meer) mogelijk zijn, kunnen we het gebruik aanpassen of het tekort accepteren. Wij herijken zesjaarlijks de regionale uitwerking van de verdringingsreeks oppervlaktewateren binnen categorie 3 en 4. De verdringingsreeks treedt in werking in geval van (dreigend) watertekort. Prioriteit hebben categorie 1 - veiligheid en voorkomen van onomkeerbare schade en bescherming Peelrestanten en categorie 2 - nutsvoorzieningen, die landelijk bepaald zijn.

  • Wij stellen in de Omgevingsverordening normen voor de bescherming tegen wateroverlast uit het regionale oppervlaktewatersysteem. Hierbij houden we rekening met de gevolgen van de klimaatverandering. Bij de normstelling hanteren we het uitgangspunt dat maatregelen haalbaar en betaalbaar, maar ook landschappelijk inpasbaar moeten zijn. Ook andere elementen kunnen van belang zijn voor de normstelling. Wij zullen het beleid voor de normstelling verder uitwerken in het Provinciaal Waterprogramma.

  • Wij bepalen in het kader van het nieuwe provinciale Waterprogramma 2022-2027 met welke accenten en prioriteiten wij programmalijnen opnemen ten behoeve van het klimaat en het adaptief en duurzaam ecologisch inrichten van het regionaal watersysteem. Een belangrijke rol in de uitvoering van het waterprogramma zien we in een aanpak waarbij de opgaven van water (kwaliteit, droogte en wateroverlast) met de opgaven van natuur en stikstof gestapeld worden in gebieden waar deze stapeling tot synergie leidt. Uitvoeringsmogelijkheden en tempo van deze aanpak worden uitgewerkt in het Waterprogramma. Ook gaan wij de mogelijkheden na om de gemeenten aan te zetten tot het verder terugdringen van de riooloverstorten. Het Waterschap zal waar het nodig is voor het behalen van de waterkwaliteitsdoelen rioolwaterzuiveringsinstallaties effluent verbeteren. Ook de landbouwtransitie draagt bij aan een verbetering van de waterkwaliteit.

  • We blijven wettelijke taken met betrekking tot zwemmen in oppervlaktewateren aan het Waterschap delegeren.

Grondwater

  • Wij blijven onze wettelijke taak uitvoeren als beheerder van het grondwater. De verdeling van taken in het grondwaterbeheer tussen met name het Waterschap, als integraal waterbeheerder, en de Provincie, met een aantal specifieke grondwaterbeheertaken, duiden wij in het Waterprogramma.

  • We zorgen ook in tijden van waterschaarste voor een goede verdeling van het beschikbare grondwater tussen de waterafhankelijke functies, zoals drinkwatervoorziening, natuur, land- en tuinbouw en industrie. Wij houden daarbij rekening met beschikbare hoeveelheden, waterbehoefte van de functies, besparingsmogelijkheden en overige beperkende maatregelen.

  • Wij zorgen dat er voldoende water van goede kwaliteit is voor de productie van drinkwater. We beschermen de kwaliteit van onze drinkwaterbronnen, zodat ook voor de lange termijn de drinkwatervoorziening zeker wordt gesteld. Daar waar nodig passen we beschermingszones aan om deze ambitie waar te maken. Deze waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones worden opgenomen in de Omgevingsverordening.

  • In het kader van het nieuwe provinciale Waterprogramma maken wij de keuze of wij een actiever grondwaterbeleid willen voeren ten aanzien van berging en/of verdeling.

  • Wij bezien welke rol we willen spelen ten aanzien van de kwaliteit van het grondwater. Keuzes worden gemaakt over de aanpak van nutriënten (Nitraatrichtlijn), maar ook over bestrijdingsmiddelen en Zeer Zorgwekkende Stoffen. Dit doen we aanvullend op de primaire verantwoordelijkheid van het Rijk.

  • In het Provinciaal Waterprogramma wordt dit nader uitgewerkt en maken wij nadere keuzes. Bijvoorbeeld over de uitbreiding grondwaterbeschermingsgebieden, de bescherming consumptiewater en het afkoppelen van regenwater in stedelijke gebieden.

  • Wij monitoren met behulp van een uitgebreid netwerk monitoringsputten de stijging en de kwaliteit van het mijnwater en de kwaliteit van het bovenliggende zoete water. Zo kunnen we tijdig adequate maatregelen nemen.

  • We wijzen de grondwatervoorraden in de Roerdalslenk en Venloschol aan als Aanvullende Strategische Voorraden (ASV). Daarmee continueren we de in de Waterplannen ingezette bescherming. We maken zo nodig afspraken met de (internationale) waterbeheerders.

  • We verkennen of het beschermen van een scheidende laag in de ondergrond kan voorkomen dat het stijgende zoute mijnwater infiltreert in het bovenliggende zoete water. Dit werken we, samen met de betrokken gemeenten en andere stakeholders, verder uit in het kader van het provinciaal Waterprogramma. Indien we kiezen voor een dergelijke beschermingszone, zullen hiervoor regels in de provinciale Omgevingsverordening worden opgenomen.

  • De aanpak van grondwaterverontreinigingen wordt uitgewerkt in het Provinciaal Waterprogramma. Daarbij kijken we naar de intentie tot samenwerking op de grensvlakken bodem en grondwater tussen verschillende bevoegde gezagen.

  • Wij continueren het Beleidskader geothermie en de regels in de Omgevingsverordening voor bodemenergiesystemen (geothermie en warmte koude-opslag) in relatie tot de drinkwatervoorziening. In de planperiode zullen wij dit herijken als de energietransitie hiertoe aanleiding geeft.

  • In overleg met de partners in de waterketen wordt in het kader van het Waterprogramma 2022-2027 bezien in hoeverre er een nadere rol nodig is voor de borging en bescherming van het hoofdleidingennet van de drinkwatervoorziening.

  • We gaan uit van een haalbaar en betaalbaar waterbeleid. Haalbaar en betaalbaar voor de Provincie Limburg, maar ook voor de andere partijen in onze provincie en haar inwoners. Het waterbeheer in Limburg behoort nog steeds tot de meest voordelige van Nederland. Dit willen we graag zo houden. We zullen in het provinciale waterbeleid, dat het kader vormt voor de uitvoering van het waterbeleid door het waterschap, er zorg voor dragen dat de ambities in de komende planperiode niet hoger worden dan de ruimte van waterschapslasten, aangevuld met rijks en Europese subsidies en bijdrage van Provincie en derden mogelijk maken. We maken hierover afspraken met het waterschap.

Hoofdstuk 14 Natuur

Provinciaal belang
  • Het in stand houden en waar mogelijk versterken van de biodiversiteit.

  • Het realiseren van een robuust natuur-, bos- en waternetwerk en een groen dooraderd landelijk gebied.

  • De maatschappelijke verankering en beleefbaarheid van natuur.

§ 14.1 Wat is de opgave?

Limburg kent een uniek landschap en prachtige natuurgebieden. We beschikken over waardevolle natuur die qua biodiversiteit uniek is in Nederland. Dat is een belangrijke troef. Voor ons welzijn en onze gezondheid, maar ook vanwege de maatschappelijk en economische waarde. Onze natuur is intrinsiek en ook economisch waardevol. Ze vormt een belangrijke vestigingsfactor en heeft een sterke aantrekkingskracht op toeristen en recreanten.

De natuur is echter niet vanzelfsprekend. Door de hoge bevolkingsdichtheid, vergaande verstedelijking, het intensief landgebruik en de daarmee gepaard gaande emissies, versnippering, verdroging en verstoring komen de natuur en de biodiversiteit steeds meer onder druk te staan. De afname van biodiversiteit is groot, vooral in het landelijk gebied buiten de natuurgebieden. Door klimaatverandering veranderen daarnaast de temperaturen en weersomstandigheden, onder meer resulterend in een verhoogd risico op natuurbranden. Al deze factoren hebben effect op onze Natura 2000-gebieden en de natuur daarbuiten. Ook wordt de biodiversiteit bedreigd door invasieve exoten die hier zijn gekomen door toedoen van de mens.

Als we de unieke natuur en biodiversiteit in Limburg willen behouden, moeten we deze beschermen, met zorg beheren en waar nodig herstelmaatregelen nemen. Dit is niet alleen belangrijk vanwege de intrinsieke waarde van natuur; investeringen in natuur en natuurherstel zijn ook noodzakelijk om duurzame economische ontwikkelingen mogelijk te kunnen blijven maken. De inzet op het gebied van natuurbeleid kan dan ook niet los worden gezien van het vinden van een oplossing voor de huidigestikstofcrisis.

Voor het behouden en herstellen van natuur en biodiversiteit is ruimte en robuustheid nodig. Daarmee concurreert natuur met de toenemende ruimtevraag vanuit andere functies zoals landbouw, wonen, energieopwekking, economie en recreatie. De meeste Limburgse natuurgebieden, waaronder de Natura 2000-gebieden, vormen samen het Natuurnetwerk Limburg - het Limburgse deel van het Natuurnetwerk Nederland. Binnen het landelijk gebied onderscheiden we daarnaast de groenblauwe mantel en het buitengebied. Voor het behoud van de kwaliteiten in het Natuurnetwerk Limburg en vooral de daartoe behorende Natura 2000-gebieden, is het van belang dat de abiotiek[31] op orde wordt gebracht. Dat kan door inrichting en beheer binnen de natuurgebieden, het voldoende robuust maken van het Natuurnetwerk Limburg en door goede overgangen naar de omliggende gebieden.

Het 'Aanvalsplan Stikstof' (in combinatie met andere generieke brongerichte maatregelen) is aanleiding om te bezien hoe te komen tot een meer samenhangende en gebiedsgerichte uitwerking. Voorbeelden hiervan zijn het herstel van grondwaterstanden en een forse vermindering van stikstofdepositie.

Het Klimaatakkoord kent een uitgewerkte opgave uit de Nationale Bossenstrategie, voor het beter beheren van het bestaande bosareaal en het aanleggen van nieuwe bossen. Dit draagt bij aan het realiseren van de CO2-doelstellingen. Een deel van deze opgave wordt in Limburg gerealiseerd.

Limburg kent verschillende professionele organisaties, vrijwilligersorganisaties en burgerinitiatieven die zich inzetten voor behoud van natuur en landschap en die willen zorgen voor de eigen leefomgeving. Ook zijn er boeren en particulieren die een belangrijke bijdrage leveren via (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer en natuurinclusieve landbouw. Daarnaast is er steeds meer aandacht voor de positieve effecten van groen in en om de stad op welzijn en gezondheid. Vermaatschappelijking van natuur biedt nog veel potentie.

§ 14.2 Wat is onze ambitie?

We willen de biodiversiteit in stand houden en waar mogelijk versterken door het realiseren van een robuust grensoverschrijdend natuur- en waternetwerk van goede kwaliteit én door het realiseren van een groen dooraderd landelijk gebied. Wij streven naar het behalen van de doelstellingen uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR). Er wordt landelijk een nieuw Natuurprogramma uitgewerkt, waarbij het Rijk en provincies afspraken maken over het VHR doelbereik in 2050. Tevens worden afspraken gemaakt over wat een landelijk gunstige staat van instandhouding inhoudt voor beschermde soorten en van de Rode Lijstsoorten. Een belangrijke randvoorwaarde is duidelijkheid over de rijksbijdrage in de financiering hiervan. In de periode tot 2050 zetten we hiervoor de benodigde tussenstappen en leggen we dwarsverbanden met onder meer de aanpak stikstof, kwaliteitsslag natuur, de Bossenstrategie, de energietransitie en de (natuurinclusieve) kringlooplandbouw.

Specifiek voor bossen geldt dat we streven naar een beter beheer van het bestaande bosareaal en het aanleggen van nieuwe bossen, onder meer om te voldoen aan de opgave uit het klimaatakkoord. We werken dit verder uit in een Limburgse bossenstrategie.

Vanuit een samenhangende, gebiedsgerichte aanpak streven we naar slimme combinaties van natuur met andere functies rond natuurgebieden en in stad-landzones.

Evaluatie en monitoring zijn nodig om te bepalen of natuurdoelen en maatregelen nog effectief en realistisch zijn en of bijstellingen nodig zijn.

We streven naar een natuurinclusieve samenleving, waarbij natuur sterk verankerd is in de samenleving en dicht bij de woonomgeving voor jong en oud te beleven is. In een natuurinclusieve samenleving wordt een brug geslagen tussen natuur én andere thema’s en (verander)opgaven. Daardoor dragen de natuur en het landschap bij aan de gezondheid, het welzijn en de welvaart van bewoners en neemt de samenleving op haar beurt meer verantwoordelijkheid voor natuur in de eigen directe leefomgeving.

§ 14.3 Waar kiezen wij voor?
Kwaliteits- en kwantiteitsimpuls natuur
  • Voor het realiseren van onze opgaven en ambities zoeken we, naast de inzet van voor zover beschikbare eigen middelen, naar financiële ondersteuning vanuit het en Rijk en Europa.

  • Om de biodiversiteitsdoelen te behalen, waaronder een duurzame gunstige staat van instandhouding van de Natura 2000-doelen, zetten we in op meerdere sporen. Het primaire spoor is een kwaliteitsimpuls in de bestaande natuur van het Natuurnetwerk Limburg, vooral in Natura 2000-gebieden. Daarnaast kiezen we voor een hoogwaardige kwalitatieve inrichting van de nieuwe natuur in het Natuurnetwerk Limburg. Het tweede spoor is dat we aanvullend op het Natuurnetwerk Limburg inzetten op het realiseren van zones waar het ruimtelijk gebruik in meer of minder mate bijdraagt aan het realiseren van de biodiversiteitsdoelen.

  • We streven ernaar de abiotische omstandigheden voor het Natuurnetwerk Limburg en vooral de Natura 2000-gebieden te herstellen. We verbeteren de water-, bodem- en milieucondities door bijvoorbeeld de overbelasting met stikstof aan te pakken. Dit doen we in samenhang met onze stikstofaanpak.

  • Vanuit het 'Aanvalsplan Stikstof' zetten we in op drie doelen: het verlenen van houdbare vergunningen, het perspectief bieden aan economisch- en maatschappelijke ontwikkelingen en het op orde brengen van de natuurkwaliteit. We verlagen de stikstofdepositie met name door generieke bronmaatregelen (vooral buiten de natuurgebieden) en we verbeteren de kwaliteit van natuurgebieden door in te zetten op versnelling van extra natuurherstel en hydrologische maatregelen.

  • We kiezen een samenhangende benadering voor functies als kringlooplandbouw, natuur, water, energieopwekking, veiligheid en gezondheid, recreatie en toerisme. We zetten ook in op samenhang met onder meer de Beheersplannen Natura2000 en uitvoeringsprogramma’s op provinciaal- en rijksniveau.

  • Bij het doorontwikkelen van het Natuurnetwerk Limburg, en de groenblauwe mantel zoeken we de grensoverschrijdende samenwerking op. Voorbeelden van succesvolle grensoverschrijdende samenwerking zijn te vinden in het GrensPark Kempen~Broek, Rivierpark Maasvallei, het Drielandenpark en Grenspark Maas-Swalm-Nette.

  • Vanuit het Klimaatakkoord zijn Provincies samen met het Rijk van plan om aan een gezamenlijke Bossenstrategie te werken. Daarbij streven we naar een toekomst- en klimaatbestendig bos én naar een netto-uitbreiding van het areaal bos in Nederland. Met het '1 Miljoen Bomenplan' heeft de Provincie Limburg al het voortouw genomen en een eerste stap gezet. Dit plan draagt onder andere bij aan landschappelijke kwaliteit, vestigingsklimaat, leefbaarheid, klimaatadaptatie voor koelte tegen hittestress, waterbuffering en CO2-reductie door koolstofvastlegging. Wij werken onze ambities voor bossen uit in een Limburgse bossenstrategie.

  • We blijven de natuur beschermen door regels in de Omgevingsverordening en door het maken van zorgvuldige afwegingen bij het verlenen van omgevingsvergunningen en ontheffingen. Dit vanuit onze taak als bevoegd gezag voor de Wet Natuurbescherming.

  • We continueren via de Omgevingsverordening het compenseren van natuur(waarden) als die door andere ontwikkelingen verdwijnen.

  • Waar nodig zetten we juridisch bindende instrumenten in voor de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden.

Faunabeheer en soortenbescherming
  • Bij onze actieve soortenbescherming ligt de nadruk op soorten met een internationaal instandhoudingsdoel én op de bedreigde soorten van de Rode Lijst. Prioriteit hebben soorten die binnen Nederland alleen, of in belangrijke mate, in Limburg voorkomen. Bij het nemen van maatregelen gaan we uit van de leefgebiedenbenadering. Dat betekent dat we soorten vooral beschermen door hun leefgebieden te beschermen. Op deze manier profiteert niet één specifieke soort, maar een groep soorten die in hetzelfde type leefgebied voorkomt. Als gevolg van klimaatverandering is niet uit te sluiten dat leefgebieden van soorten veranderen, verschuiven of verdwijnen, waardoor populaties van soorten afnemen of verdwijnen en andere soorten zullen verschijnen. Over de mate waarin dit zal optreden en de precieze gevolgen van dit proces in Limburg, is vooralsnog weinig bekend. Indien nodig houden we hiermee rekening in beleidsprogramma’s, bij planvorming en bij het nemen van natuurherstelmaatregelen.

  • Bij het faunabeheer kiezen we ervoor om populaties van wilde dieren zodanig te beheren dat schade voorkomen of beperkt wordt. We hanteren daarbij een escalatieladder, waarbij we het gebruik van preventieve middelen stimuleren en waarbij het doden van dieren het laatste middel is.

  • Wat betreft invasieve exotische soorten hanteren we het voorzorgsprincipe, waarbij we nieuwe populaties zo snel mogelijk uit de natuur verwijderen. Als Provincie nemen we hiertoe onder andere de regierol. We vragen beheerders van natuur en de openbare ruimte om actief bij te dragen. Dit werken we verder uit in het plan van aanpak invasieve exoten als onderdeel van het provinciaal Natuurprogramma.

  • Monitoring is een wettelijke verplichting in verband met de rapportage aan de Europese commissie over de Vogel- en Habitatrichtlijn. We blijven de kwaliteit van de natuur, de condities voor behoud en herstel van instandhouding van habitats en soorten, de effectiviteit van het maatregelenpakket van het Beheerplan Natura2000 en de juistheid van streefwaarden op een effectieve en efficiënte manier monitoren.

Betrokkenheid en draagvlak natuur en landschap
  • We streven naar vermaatschappelijking van natuur en landschap. Dit betekent onder andere dat wij burgers en bedrijven uitdagen om bij te dragen aan het beheer van natuur en landschap. Wij ondersteunen initiatieven op het gebied van burgerparticipatie zoals groene burgerinitiatieven door bewoners, scholen en zorginstellingen. Hoe we dit doen, werken we nader uit in het Natuurprogramma.

  • Aansluitend bij het behoud en herstel van de natuur in Limburg, zullen we bij het verpachten van onze eigen gronden waar mogelijk randvoorwaarden stellen op het gebied van natuur(beheer). Hiermee kunnen we ondernemers betrekken bij, en mede verantwoordelijk maken voor het beheer van onze natuur.

  • Met het stimuleren van natuurinclusief ondernemen willen we in uiteenlopende sectoren de onderlinge verbinding tussen natuur/landschap en economie versterken. Daarnaast stimuleren we maatschappelijk verantwoord ondernemerschap in samenhang met natuur en landschap. Bij ruimtelijke- en economische ontwikkelingen streven we naar natuurinclusiviteit. Dat wil zeggen dat er rekening wordt gehouden met de natuurwaarden en dat deze waar mogelijk worden versterkt. In het Natuurprogramma werken we uit wat we hier concreet onder verstaan en welke maatregelen we treffen.

  • Daarnaast willen we het gebruik van en de beleving omtrent natuur en landschap in de eigen omgeving stimuleren. Bijvoorbeeld door initiatieven te ondersteunen in stad-land zones of op het gebied van stadsnatuur of tijdelijke natuur. Dergelijke initiatieven dragen bij aan een beter binnenstedelijk klimaat, klimaatadaptatie en de realisatie van afspraken in het Klimaatakkoord, zoals de aanplant van bomen. Daarnaast verhoogt stadsnatuur, het welzijn in de steden. Groen ingerichte bedrijventerreinen dragen positief bij aan de gezondheid van werknemers en kunnen onderdeel zijn van beleid voor maatschappelijk verantwoord ondernemen ook in combinatie met sporten, bewegen en wandelen.

  • Het Interreg project Wildlife Economy waarin de provincie Limburg momenteel als Leadpartner participeert, gaat uit van de kansen die natuur biedt aan diverse sectoren en andersom. De provincie beziet dan ook of dit de komende jaren regionaal verder uitgewerkt kan worden door te werken met business modellen, gebaseerd op de kracht van natuur en landschap.

  • De Nationale Parken en het Nationaal Landschap Zuid-Limburg vormen vanoudsher een bijzonder onderdeel van de Limburgse natuur. Wij ondersteunen het proces van de regio’s en gebiedspartners om de Nationale Parken Maasduinen, Meinweg en Groote Peel te transformeren tot regionale landschappen. Het doel hiervan is om het economische potentieel van de regio('s) te versterken, de sociale samenhang tussen platteland en stedelijke kernen te bevorderen en de belevingswaarde, kwaliteit en veiligheid van het landelijke gebied en de natuur te vergroten.

Hoofdstuk 15 Landschap

Provinciaal belang

Het behouden en versterken van kenmerkende kwaliteiten en afwisseling van het Limburgse landschap, waaronder de groenblauwe mantel, (verbrede) Nationale Parken, Nationaal Landschap-Zuid Limburg en stad- landzones.

§ 15.1 Wat is de opgave?

Limburg is een groene provincie met karakteristieke landschappen. Aantrekkelijke natuurgebieden worden afgewisseld met dorpskernen en grondgebonden landbouw. Het landschap was van oudsher dooraderd met hagen, houtkanten, beekjes, poelen en andere cultuurhistorische elementen. Echter, in de afgelopen decennia is het landgebruik in Limburg ingrijpend veranderd, net als elders in Nederland. Hierdoor is het unieke karakter van het Limburgse landschap onder druk komen te staan. Ook in het licht van een aantal grote maatschappelijke opgaven is het behoud en de ontwikkeling van dit landschap in de toekomst niet vanzelfsprekend. In het op te stellen Landschapsprogramma worden de Limburgse landschappelijke waarden en potenties nader aangeduid en wordt de benutting van deze waarden en potenties op maatregelenniveau afgestemd op andere belangen.

Het landschap kan de motor zijn van een regionale, sociale en economische ontwikkeling waaraan ondernemers, inwoners en maatschappelijke organisaties bijdragen. Het landschap is bovendien een belangrijke drager van oplossingen voor de grote opgaven van deze tijd, zoals klimaatverandering, verduurzaming van de voedselvoorziening, gezond ouder worden en de energietransitie.

Juist in Limburg is het landschap een belangrijke troef in de strijd om talent en economische- en sociale ontwikkelingsmogelijkheden. Dit komt mede dankzij de afwisseling tussen stad en landelijk gebied, waardevolle natuur en rijke cultuurhistorie, bedrijvigheid en ruimte voor beleving. Het is een belangrijke reden waarom mensen naar Limburg komen; om er te werken, te wonen en te verblijven. Kwaliteitsimpulsen in landschap bieden kansen voor meer gezonde Limburgers. Met gerichte ruimtelijke ingrepen en groene impulsen kan een gezond landschap ontstaan én in stand worden gehouden; een gezond landschap met vitale Limburgers.

De opgave is om de beoogde transities te benutten voor een ruimtelijke kwaliteitsimpuls en het landschap voor bewoners en bezoekers beter beleefbaar te maken. Een generieke opgave voor heel Limburg is hierbij het behoud, beheer, ontwikkeling en beleving van de landschappelijke, cultuurhistorische, natuurlijke en waterhuishoudkundige kernkwaliteiten van het landschap.

§ 15.2 Wat is onze ambitie?

We willen de kenmerkende kwaliteiten en afwisseling van het Limburgse landschap behouden en versterken in combinatie met de ruimtelijke opgaven en transities die spelen. De uitdaging is, om met het landschap als drager, kwaliteit toe te voegen aan de verschillende transitieopgaven in onze provincie. Ruimtelijke kwaliteit zien wij hierbij als; de goede functie op de goede plek en op de goede manier ingepast in de omgeving.

Vertrekpunt is de drieeenheid gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Leidende principes zijn daarbij het bevorderen van de complementariteit tussen het platteland en stedelijke kernen en het benutten van grensoverschrijdende kansen. Wij faciliteren niet alleen ontwikkelingen, maar werken via deze ontwikkelingen systematisch aan de verbetering van de omgevingskwaliteit. Met als doel een beter functionerend, duurzamer en mooier Limburg.

Onze focus ligt daarbij op Limburgs meest bijzondere landschappen; de groenblauwe mantel[32] inclusief het Maasdal, de verbrede Nationale Parken De Meinweg, De Maasduinen, De Groote Peel en het Nationaal Landschap Zuid-Limburg inclusief de stadlandzones. De groenblauwe mantel in de hele provincie omvat het Maasdal, de landschappelijk waardevolle beekdalen, hellingen en zones rond en tussen bestaande natuurgebieden, met de daarin aanwezige landbouwgebieden, monumenten, klein- schalige cultuurhistorische landschapselementen, waterlopen, archeologische vindplaatsen, et cetera. In Zuid-Limburg omvat de groenblauwe mantel daarbovenop ook nog de steilere hellingen, droogdalen en de belangrijkste landschappelijke verbindingen naar het Maasdal.

We hebben bijzondere aandacht voor de beekdalen. Die moeten een meer natuurlijk karakter krijgen en klimaatbestendiger worden (zie ook het hoofdstuk Water).

§ 15.3 Waar kiezen wij voor?
  • Bij ruimtelijke ontwikkelingen waar provinciale belangen spelen, kiezen wij voor samenwerking op basis van integraal ontwerpen. We voeren de dialoog in een vroeg stadium van het afwegingsproces. Voor complexe situaties werken wij bij de begeleiding en advisering met integrale casusteams.

  • Voor een betere landschapsbeleving zet de Provincie in op educatie, gegevensont- sluiting, kennisondersteuning en de ontwikkeling van nieuwe belevingsmogelijkheden, bijvoorbeeld ook via sociale media. Nadrukkelijk worden hierbij ook verbindingen gelegd met het cultuur- en sociaal beleid en de beleving van stilte, rust en duisternis.

  • We vinden het belangrijk dat voor heel Limburg gewerkt wordt aan behoud, herstel en beheer van de cultuurhistorische en aardkundige waarden en het vergroten van de beleving en toegankelijkheid daarvan. Daartoe stellen we kennis en gebiedsanalyses beschikbaar. Voorbeelden hiervan zijn de eerder opgestelde Cultuurhistorische waardenkaart Limburg, het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg en het Handvat kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Wij ondersteunen gemeenten ook met kennis over landschap en cultuurhistorie voor het opstellen van gemeentelijke of regionale kwaliteitskaders en omgevingsvisies.

  • Om de kwaliteit van het Zuid-Limburgse landschap op peil te houden is door de regio het programma Nationaal Landschap Zuid-Limburg opgesteld. De regio werkt aan de concrete uitvoering van het programma. De Provincie speelt hierin een verbindende rol.

  • In Noord- en Midden-Limburg ondersteunen wij het proces van de regio’s om de traditionele Nationale Parken De Meinweg, De Maasduinen en De Groote Peel te transformeren naar bredere regio’s, waarin de huidige natuurkernen een plek hebben. Dit gebeurt via integrale gebiedsontwikkeling. Het doel hierbij is om de belevingswaarde van Noord- en Midden-Limburg en de kwaliteit van het landelijk gebied te verhogen en uit te dragen, het economische potentieel van de regio(‘s) te versterken en de sociale samenhang tussen platteland en stedelijke kernen te bevorderen.

  • We continueren onze rol gericht op het behouden, beheren, ontwikkelen en beleven van de landschappelijke kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de groenblauwe mantel. Ontwikkelingen binnen de ruimte van het beleid voor de verschillende thema’s zijn mogelijk, mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. Gemeenten hebben de motiveringsplicht om in de toelichting op nieuwe omgevingsplannen of omgevingsplanactiviteiten aan te geven hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in de betreffende gebieden wordt omgegaan. De kernkwaliteiten in het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg zijn: het reliëf, het contrast tussen de open- en beslotenheid, het groene karakter en het cultuur- ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.

  • Voor de groenblauwe mantel is het beleid ook gericht op het faciliteren en ondersteunen van de verbindings- en bufferfunctie voor aangrenzende gebieden van het Natuurnetwerk Limburg. Via de Omgevingsverordening continueren we de compensatieplicht wanneer aantasting van de verbindende of bufferende functies bij ontwikkelingen niet voorkomen kan worden.

  • In het belang van een kwaliteitsvol landschap kiezen we ervoor om de grote ruimtelijke opgaven op het gebied van natuur, water, energie, landbouw en landschap in samenhang te bezien en aan te pakken via een integrale, gebiedsgerichte benadering. Dit samen met de verschillende maatschappelijke partners. Hierbij sluiten wij aan bij de brede benadering van omgevingskwaliteit in de Omgevingswet.

  • Beken, beekdalen, droogdalen en steile hellingen vormen een belangrijk onderdeel van de groenblauwe mantel. Wij stimuleren het Waterschap, gemeenten en andere stakeholders om klimaatadaptieve en ecologisch duurzame maatregelen te treffen in deze delen van de mantel. Wij zien hier belangrijke kansen voor het versterken van de landschappelijke kernkwaliteiten, door onder andere de aanleg van kleine landschapselementen en bosontwikkeling. Hiermee krijgen veel dorpen een betere (recreatieve) verbinding met het landelijk gebied. Dit geldt ook voor de verbinding tussen de Nationale- en Grensoverschrijdende Parken.

  • Twee derde van Limburg is landelijk gebied dat voor een belangrijk deel beheerd wordt door agrariërs. De transitie die de landbouw doormaakt naar circulaire landbouw, is in veel gevallen een kans om het Limburgse landschap te versterken. Vooral daar waar gezamenlijk ingezet wordt op meer verweving van functies en meervoudig grondgebruik. Wij kiezen ervoor om deze kans nader uit te werken in het Landschapsprogramma.

  • Wij faciliteren samenwerkingsallianties waarbij het behoud en de verbetering van het landschap verbonden wordt met de aanpak van andere maatschappelijke vraagstukken. Wij doen dit onder andere via de investeringsagenda ‘Landschap verbindt Limburg’. Hierbij is speciale aandacht voor het ontstaan van samenwerkingsverbanden tussen gemeenten, bewonerscollectieven, lokale werkgroepen, en (agrarische) ondernemers. Ook ondersteunen wij de vorming van een Limburgs Landschapsfonds om kansrijke projecten voor de instandhouding van het landschap mogelijk te maken. De investeringsagenda en het Landschapsfonds worden nader ingekaderd in het Landschapsprogramma.

  • Door het versterken van het aantrekkelijk landschap met unieke natuur- en cultuurelementen in de directe woonomgeving, dragen we bij aan het vergroten van de gezondheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers. Gezonde Limburgers, gezond landschap en gezonde natuur horen bij elkaar. We staan positief tegenover initiatieven die gericht zijn op de realisatie van natuur, bos en kleine landschapselementen in en bij steden en dorpen. Er liggen kansen voor cofinanciering vanuit Europese middelen; denk aan LEADER, INTERREG.

  • We willen de stad en het aangrenzend landelijke gebied meer in samenhang zien; een natuur- en cultuurrijk landschap dat begint als een groene loper aan de achterdeur en doorloopt tot in het landelijke gebied. Daarbij hebben we bijzondere aandacht voor overgangszones rondom onze steden; de zogenaamde stad- landzones. Wij willen deze zones nadrukkelijker als ruimtelijke opgave agenderen. Daarom werken we aan een robuust landschappelijk raamwerk, waarbinnen de aanwezige of beoogde stedelijke en economische functies een plek kunnen krijgen.

  • Onze landschappen houden niet op bij de provinciegrenzen. Om die reden investeren wij in samenwerking en projecten met een grensoverschrijdend karakter. Thema’s hierbij zijn: gezond landschap, vitale Limburger(s) en duurzaam toerisme. Wij werken grensoverschrijdend samen in het Drielandenpark, RivierPark Maasvallei, GrensPark Kempen~Broek en Grenspark Maas-Swalm- Nette.

  • Voor de specifieke aanpak van monumenten en archeologie verwijzen we naar het hoofdstuk Cultuur, Sport en Erfgoed.

  • De grondgebonden land- en tuinbouw heeft van oudsher bijgedragen aan de ontwikkeling en het beheer van het zeer aantrekkelijke en afwisselende cultuurlandschap in de groenblauwe mantel. Behoud en ontwikkeling van een grondgebonden kringlooplandbouw in balans met de omgevingskwaliteiten is hier van groot belang. Vooral hier liggen kansen voor de verweving van functies voor landbouw, natuur, waterbeheer, landschapsbeheer, andere maatschappelijke diensten én meervoudig grondgebruik. Wij willen hier meer mogelijkheden bieden voor natuurinclusieve en biologische landbouw. Voor het specifieke beleid van land- en tuinbouw verwijzen we naar hoofdstuk Land- en tuinbouw.

Hoofdstuk 16 Bodem en ondergrond

Provinciaal belang
  • Ondergrond blijft duurzaam inzetbaar. Ook voor toekomstige generaties.

  • Terughoudend omgaan met de winning van grondstoffen. Voor meerdere doelen en met draagvlak.

  • Waarborgen van veiligheid van gebruik van onderaardse kalksteen groeves.

  • Nazorg van gesloten stortplaatsen.

  • Een doelmatige bescherming van milieukwaliteit van de bodem.

§ 16.1 Wat is de opgave?

Door de toenemende druk op de ruimte in Limburg wordt de bijdrage van ondergrond aan maatschappelijke functies steeds belangrijker. Het is daardoor van belang om de ‘derde dimensie’ van de ruimtelijke ordening volwaardig mee te nemen. Het is zaak nieuwe functies - van geothermie tot Einstein Telescoop - goed te combineren met bestaande functies van de ondergrond, zoals het beheer van grondwatervoorraden en archeologische waarden, zodat wij onze ondergrond duurzaam benutten. Dit geldt zowel regionaal, nationaal, als internationaal.

Ontgrondingsprojecten hebben vaak meerdere doelen; rivierverruiming of de aanleg van een recreatieplas wordt gecombineerd met natuurontwikkeling en het winnen van bouwgrondstoffen, zoals zand en grind. Limburg beschikt over behoorlijke voorraden van deze primaire bouwgrondstoffen. We hebben in de afgelopen decennia verhoudingsgewijs een zeer grote bijdrage geleverd aan de bouwgrondstoffenvoorziening van Nederland. Het blijft een uitdaging om in een ontgrondingsproject meerdere doelen zo te combineren, dat een zo hoog mogelijke maatschappelijke meerwaarde wordt bereikt. De vraag naar primaire bouwgrondstoffen zal in de toekomst veranderen als gevolg van de transitie naar een circulaire economie (zie ook het hoofdstuk Economie).

In de vorm van bodembewegingen blijven we geconfronteerd met na-ijleffecten van de voormalige steenkoolwinning. Dit leidt mogelijk tot belemmeringen in het gebruik van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld in geval van verzakkingen. Het is van belang dat wij goed met deze risico’s omgaan. Ook de mogelijke risico’s die verbonden zijn aan het gebruik of de aanwezigheid van onderaardse kalksteengroeves vragen blijvende aandacht, bijvoorbeeld instortingsgevaar.

Een nieuwe uitdaging op het gebied van bodembescherming zijn de zogenaamde Zeer Zorgwekkende Stoffen (zoals PFAS). De voormalige stortplaatsen vereisen doelmatige nazorg om te voorkoming dat zij bodem- en grondwaterverontreiniging veroorzaken.

§ 16.2 Wat is onze ambitie?

Wij streven naar een Limburgse ondergrond die duurzaam inzetbaar blijft, ook voor toekomstige generaties. Dat betekent ook dat we terughoudend omgaan met de winning van primaire grondstoffen. De winning van bouwgrondstoffen vindt slechts plaats voor zover noodzakelijk, als aanvulling op grondstoffen van circulaire herkomst. Winning van bouwgrondstoffen gebeurt als onderdeel van projecten met een meervoudige doelstelling en een zo groot mogelijk maatschappelijke meerwaarde. Wij streven ernaar negatieve effecten als gevolg van voormalige steenkolenwinningen samen met onze partners te voorkomen, en daar waar deze optreden adequaat te handelen. Wij streven naar het afdoende waarborgen van de veiligheid voor het gebruik van de onderaardse kalksteengroeves. Daarnaast blijven we ons inzetten voor een doelmatige bescherming van de milieukwaliteit van de Limburgse bodem in relatie tot onze provinciale bevoegdheden. Wat betreft de gesloten stortplaatsen streven wij naar meervoudig hoogwaardig ruimtegebruik voor zover dit past binnen de nazorg.

§ 16.3 Waar kiezen wij voor?

Ondergrond

  • Wij nemen de ondergrond mee als volwaardige factor in al onze eigen activiteiten.

  • Wij blijven als middenbestuur actief voor de verdere stimulering van het duurzaam gebruik van de Limburgse ondergrond, waarbij benutten en beschermen in balans zijn.

  • Wij werken actief samen op het gebied van ondergrondaspecten in relatie tot de nationale, provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies.

  • Met betrekking tot de na-ijleffecten van de Limburgse steenkolenwinning, blijven wij een actieve rol vervullen als regisseur van de uitvoering van de afspraken met het Rijk. Voor situaties waar desondanks sprake is van mijnbouwschade is een adequate vergoedingsregeling door het Rijk van belang.

  • Om het veilig gebruik van onderaardse groeves te waarborgen blijven wij de vergunning op grond van de Mijnbouwwet inzetten. We gebruiken daarbij de Handreiking gesteente mechanische veiligheid van onderaardse kalksteengroeven.

  • Wij houden de Basisregistratie Ondergrond op orde voor de provinciale taken en activiteiten.

16.3.2 Ontgrondingen

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de gemeente in principe het bevoegd gezag voor de vergunningverlening van ontgrondingen <100.000 m3. De Rijksoverheid blijft het bevoegd gezag in de rijkswateren, zoals het zomerbed van de Maas. Voor het merendeel van de grotere ontgrondingsprojecten blijft de Provincie het bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning

  • Wij wegen de betrokken belangen bij besluitvorming over ontgrondingen zorgvuldig af.

  • Elke ontgronding met of zonder winning van bouwgrondstoffen, moet bijdragen aan het realiseren van een maatschappelijk gewenste functie of aan het verbeteren van het functioneren van een maatschappelijk gewenste functie. Het is de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer(s) om te zorgen voor zoveel mogelijk draagvlak in de omgeving.

  • De winning van bouwgrondstoffen moet plaatsvinden als onderdeel van een project met een meervoudige doelstelling, een zo groot mogelijk maatschappelijke meerwaarde én voldoende draagvlak.

  • Wij gaan terughoudend om met de winning van bouwgrondstoffen. Nut en noodzaak van winning moet worden aangetoond in het licht van de gewenste transformatie naar een circulaire economie (zie hoofdstuk Economie). Echter, de verwachting is niet dat deze transformatie in 2050 de onafhankelijkheid van bouwgrondstoffen winning volledig heeft opgevangen.

  • Bij de winning van zand en grind gaat de voorkeur uit naar projecten die bijdragen aan de gebiedsontwikkelingen in de Maasvallei. Dat betekent niet dat projecten daarbuiten uitgesloten zijn.

De realisatie van de POL-aanvulling Grensmaas wordt beschouwd als een programma bij de Omgevingsvisie Limburg.

16.3.3 Bodembescherming

  • Wij blijven als middenbestuur de rol vervullen van actief intermediair tussen het Rijk, gemeenten en andere provinciale partners als het gaat om de aanpak van Zeer Zorgwekkende Stoffen (o.a. PFAS).

  • Wij blijven bevoegd gezag voor complexe bedrijven.

  • Ten aanzien van gesloten stortplaatsen streven wij binnen de ruimte die de nazorg daarvoor biedt, naar het benutten van de kansen voor meervoudig ruimtegebruik zoals zonne-energie, natuurontwikkeling en extensieve recreatie.

  • Wij stemmen onze bodembeschermingstaken beleidsmatig af met gemeenten en Waterschap, zowel ten aanzien van bodem- als grondwaterverontreinigingen. Daarbij houden we rekening met het Limburgse principe: “We gaan zorgvuldig om met onze ruimte en voorraden; boven- én ondergronds”.

Deel B Gebiedsgerichte visies

Hoofdstuk 17 Limburg in bovenregionaal perspectief

§ 17.1 Euregionale oriëntatie

Limburg ligt in het sterk verstedelijkte Noordwest-Europa, te midden van grote bevol- kingsconcentraties zoals de Randstad, Brabantstad, de Vlaamse Ruit (inclusief Brussel) en het Rijn/Ruhrgebied (inclusief Keulen, Bonn en Düsseldorf). In een zone van 100 km rondom Limburg wonen 30 miljoen mensen.[33]

bevolkingsdichtheid
afbeelding binnen de regeling

Twee derde van de Limburgse bevolking woont in het sterk verstedelijkte Zuid-Limburg. Na de Randstad is dit het gebied met de hoogste bevolkingsdichtheid van Nederland. Bovendien grenst Zuid-Limburg direct aan de stedelijke regio’s Luik, Verviers, Tongeren, Hasselt, Genk en Aken. Noord- en Midden-Limburg hebben met Venlo, Venray, Roermond en Weert vier middelgrote steden in een overwegend landelijk gebied met dorpen en enkele grote plattelandskernen met een regiofunctie. In het Duitse grens- gebied liggen grote steden als Mönchengladbach, Krefeld, Düsseldorf en Duisburg. De inwoners van deze regio’s oriënteren zich ook op Eindhoven en Nijmegen en Arnhem.

Het leefgebied van de Limburgers – het daily urban system - strekt zich dus uit over lands- en provinciegrenzen. Omgekeerd wordt een substantieel deel van de winkelbestedingen in Limburg gedaan door mensen van buiten de provincie. De Limburgse grensligging biedt vanuit economisch perspectief zowel kansen als uitdagingen. De kansen kunnen beter benut worden als de Europese agglomeratie versterkt wordt.

Voorbeelden die daaraan bijdragen zijn: Economische- en kennisnetwerken, het gezamenlijk wegnemen van administratieve en culturele grensbarrières, het tot stand brengen van grote projecten zoals de Einstein Telescoop, een gezamenlijke ruimtelijke ordening en het verbeteren van de mobiliteit. Limburg neemt actief deel aan de Euregio’s en speelt in op ontwikkelingen binnen de Europese Unie. Voor het benutten van deze kansen is een stevige alliantie met onze partners in de Euregio nodig en moet er een goede samenwerking tussen bedrijven en instellingen ontstaan. Euregionale/grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van de provinciale beleidsthema’s is (daar waar aan de orde) een provinciaal belang. We zetten hiervoor het benodigde instrumentarium in en streven naar het verder versterken van het netwerk in Vlaanderen, Wallonië en Noordrijn-Westfalen. Ook benutten we de Europese middelen in de nieuwe Europese Structuurfondsperiode 2021-2027 en continueren de huidige cofinancieringssystematiek.

§ 17.2 Naar een toekomstbestendig landelijk gebied
afbeelding binnen de regeling

Meerdere transities aan de orde

Zo’n 70% van Limburg is landelijk gebied. Dit gebied wordt gekarakteriseerd door een (grensoverschrijdend) raamwerk van landschappen, rivieren, beken en natuurgebieden, maar ook infrastructuren en bebouwing. Het Maasdal vormt de verbinding tussen het Heuvelland in Zuid-Limburg, de hogere zandgronden met Maasterrassen en het Peellandschap in Noord- en Midden-Limburg. Land- en tuinbouw en de vrijetijdseconomie zijn belangrijke economische factoren in het landelijk gebied.

Het landelijk gebied staat aan de vooravond van een aantal ingrijpende transities en grote opgaven, die het beeld van het landschap flink gaan veranderen, waaronder: de transitie van de landbouw naar een kringlooplandbouw; duurzame opwekking van energie; de aanpak van het stikstofvraagstuk; het herstel van de biodiversiteit, natuurherstel en bosaanplant; de revitalisering van verouderde verblijfsaccommodaties (hotels, bungalowparken en campings); klimaatadaptatie (het beperken consequenties van teveel water ineens en van een negatieve impact van droogte op natuur en landbouw); zoetwatervoorziening; de verbetering van de natuur en van milieu- en watercondities (waaronder waterkwaliteit); leegstand van agrarische bebouwing; ruimte bieden aan nieuwe functies; (geothermie) in de ondergrond; maar ook tegengaan na-ijleffecten steenkoolwinning. In de themahoofdstukken zijn ze stuk voor stuk beschreven, met daarbij een aanduiding van de provinciale rol.

Binnen de Limburgse regio’s zijn er grote verschillen in agrarische en landschappelijke structuren, en de interactie tussen beide. Noord- en Midden-Limburg kunnen zich meten met de wereldtop op het gebied van agroproductie, agribusiness en agrologistiek. Voor de agrofoodsector is de verbinding met Greenport Venlo, met onder andere de Brightlands Campus Greenport Venlo en Foodvalley van belang. In Zuid-Limburg heeft de grondgebonden land- en tuinbouw van oudsher sterk bijgedragen aan de ontwikkeling en het beheer van het aantrekkelijke en afwisselende cultuurlandschap. Dit erfgoed vormt binnen Nederland een bijzondere categorie door hun bouwstijl en vorm, zoals vakwerkboerderijen en de carré-boerderijen met kasteelachtige uitstraling. Beheer en behoud van deze unieke landschaps- en cultuurwaarden is essentieel en vraagt om nieuwe verdienmodellen.

afbeelding binnen de regeling

Limburg vormt als groene schakel een strategisch gebied tussen belangrijke Europese natuurgebieden, zoals de Veluwe, de Eifel, de Ardennen en de Hoge Kempen. Onze provincie kent ook grote identiteitsbepalende grensoverschrijdende landschappen en natuurgebieden die van grote recreatieve betekenis zijn: Natuurpark Maas-Swalm- Nette, GrensPark Kempen~Broek, het Drielandenpark en RivierPark Maasvallei. Ook het stroomgebied van de Maas is grensoverschrijdend. 90% van het water in Limburg komt uit het buitenland. Bovenstroomse maatregelen hebben effect op onze benedenstroomse gebieden rond de Maas. In het buitenland gemaakte keuzes m.b.t. hoogwaterbescherming, waterkwaliteit en klimaatadaptatie hebben invloed op onze provincie. Deze aaneenschakeling van grensoverschrijdende natuurgebieden en waarde- volle landschappen biedt kansen voor het herstel van biodiversiteit en ecosystemen.

Binnen het landelijk gebied worden er drie categorieën van gebieden met uiteenlopende kansen en perspectieven onderscheiden.

Natuurnetwerk Limburg

Het Natuurnetwerk Limburg is het Limburgse deel van het Nationaal Natuurnetwerk. Dit netwerk heeft een belangrijke functie voor de biodiversiteit. Het fungeert daarnaast als belangrijke recreatiezone en als drager van de landschappelijke structuur, samen met het cultureel erfgoed. Binnen het Natuurnetwerk Limburg liggen 23 Natura 2000-gebieden. Maar ook in de directe omgeving in aangrenzende provincies en landen zijn Natura2000-gebieden aanwezig. Het terugdringen van de stikstofbelasting vanuit de omgeving staat hier onder meer centraal. Ook onderdeel van het Natuurnetwerk zijn de Nationale Parken Maasduinen, Meinweg en De Groote Peel. Er wordt ook door het Rijk ingezet op verbreding van de agenda en gebiedsafbakening van de Nationale Parken. Binnen het Natuurnetwerk vragen ook de natte natuurgebieden bijzondere aandacht vanwege de grote waterafhankelijkheid van de natuur (zie ook de hoofdstukken Natuur, Landschap, Water en Land- en tuinbouw).

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel omvat onder andere het Maasdal en de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle beekdalen. De gebieden van de groenblauwe mantel hebben vaak een functie als buffer rond verbindingszones tussen bestaande natuurgebieden. Het betreft gebieden met overwegend (extensievere), monumenten, kleinschalige landschapselementen en waterlopen. In Zuid-Limburg omvat dit gebied ook de steilere hellingen, droogdalen en de belang- rijkste landschappelijke verbindingen naar het Maasdal. In de groenblauwe mantel staat het klimaatadaptief maken van het watersysteem centraal. Er zijn hier kansen voor natuurwaarden en landschapskwaliteit in combinatie met andere functies zoals landbouw en vrijetijdseconomie (zie ook de hoofdstukken Economie en Land- en tuinbouw).

Buitengebied

De hoger gelegen zandgronden in Noord en Midden-Limburg en de plateaugebieden van Zuid-Limburg vormen samen het zogenaamde buitengebied. In Noord-Limburg vinden hierbinnen de glastuinbouwgebieden een plaats. De intensieve veehouderij is vooral aanwezig in de gebieden ten westen van de Maas in Noord- en Midden- Limburg. Hier liggen grote transitieopgaven in verband met de problemen rondom onder andere stikstof en fijnstof. Er zijn kansen voor een breed scala aan vormen van landbouw, maar ook voor andere functies waaronder vrijetijdseconomie. (zie ook hoofdstuk Land- en tuinbouw).

Samenhangende aanpak van opgaven

In veel gevallen zal het mogelijk zijn om opgaven in samenhang op te pakken en zowin-winsituaties te creëren. Soms zullen opgaven echter met elkaar concurreren om de beperkt beschikbare ruimte. Dat vraagt om keuzes waarbij de belangen van economie, energievoorziening, veiligheid en gezondheid, natuur en ruimtelijke kwaliteit tegen elkaar moeten worden afgewogen. Die balans zal per gebied anders uitpakken. Dat past bij het principe om te werken vanuit de kenmerken en identiteit van gebieden. Die balans zal voor een gebied als De Peel, dat na de grootschalige hoogveenontginning in het verleden getransformeerd is tot een intensief landbouwgebied, anders uitpakken dan voor gebieden als de Maasduinen en Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Daar is de landbouw minder grootschalig en vervult verblijfsrecreatie een belangrijke rol. Voor het Maasdal ligt de balans weer anders. Daarom is een gebiedsgerichte aanpak nodig waarbij ondernemers, maatschappelijke organisaties en overheden samenwerken. De Provincie wil die samenwerking stimuleren en waar nodig initiëren. Onder andere door gebruik te maken van mogelijkheden en voorzieningen vanuit de Europese Unie en van rijkswege.

De Provincie wil samen met gemeenten en maatschappelijke partners verkennen in hoeverre er aanleiding is om bestaande systematiek(en) ten aanzien van ruimtelijke zoneringen en het stimuleringsinstrumentarium aan te passen. Dit kan aansluiten bij het aangekondigde Nationaal programma vanuit het Rijk voor het landelijk gebied. Dit zal richting geven aan een toekomstbestendige voor het landelijk gebied, dat richting zal geven aan een toekomstbestendige ontwikkeling van functies in het landelijk gebied, inclusief verbetering van leefbaarheid, luchtkwaliteit en andere onderdelen van milieu, natuur en leefomgevingskwaliteit.

Regio Deal Noord-Limburg

Noord-Limburg heeft als ambitie om gezondste regio van Nederland te worden. Gezond voedsel produceren en gezond eten staan daarbij centraal. Op voorstel van de Provincie en de regio zijn thema’s uitgewerkt, waarin geinvesteerd gaat worden. Het voorstel wordt gesteund door onderwijsinstellingen in de regio, de Veiligheidsregio Noord-Limburg, de partners van Brightlands Campus Greenport Venlo en andere maatschappelijke partners.

Het voorstel heeft geleid tot een Regio Deal met het Rijk. Met de impuls van de Regio Deal gaat men onder meer investeren in ‘future farming’ (het vinden van slimme oplossingen op het gebied van landbouw) via Brightlands Campus Greenport Venlo. Daarnaast zijn het behouden en aantrekken van talent voor de regio, veiligheid, de aanpak van criminaliteit en het verder uitbouwen van de samenwerking met de regio Niederrhein in Duitsland speerpunten.

De bedrijven op Brightlands Campus Greenport Venlo vormen samen met de omliggende bedrijven in de regio een hecht netwerk bestaande uit honderden organisaties (bedrijfsleven, MKB), onderwijsinstellingen, overheid en internationale kennispartners. Zij houden zich bezig met onderzoek naar gezonde en veilige voeding, future farming en bio-circulaire economie.

afbeelding binnen de regeling
§ 17.3 Grote uitdagingen voor steden en dorpen

Steden en dorpen als thuisbasis

Limburgse steden en dorpen moeten ook in de toekomst een aantrekkelijke en leefbare thuisbasis voor de inwoners zijn. Deze rijksopgave wordt ook in de NOVI benoemd. De Limburgse steden en dorpen krijgen de komende decennia te maken met grote gecompliceerde vraagstukken en transities, zoals de transformatie van de woningvoorraad, de energietransitie, verduurzaming in het bebouwd gebied en het behoud van het voorzieningenniveau in steden en kleine kernen. Bij veel vraagstukken in het bebouwd gebied geldt dat de overheid, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven samen oplossingen moeten vinden. Een belangrijke rol ligt bij de gemeenten. Een toenemend aantal vraagstukken overstijgt echter het lokale niveau en vraagt om gezamenlijk optrekken van gemeenten in regionaal verband. Wij willen de gemeenten daarbij ondersteunen. Op onderdelen geven we, gezien de provinciale belangen, ook richting aan die ontwikkeling. We kijken breed, ook over provincie- en landsgrenzen heen.

Samenhangend oppakken

Het is belangrijk om de transities en opgaven in het bebouwd gebied in samenhang op te pakken. Functiemenging draagt niet alleen bij aan de aantrekkelijkheid en kwaliteit van het gebied, slimme combinaties zijn vaak noodzakelijk, omdat de ruimte om alles naast elkaar te doen ontbreekt. Bovendien bespaart het gecoördineerd uitvoeren van ingrepen kosten. Integrale verstedelijkingsstrategieën helpen om de kwalitatieve en kwantitatieve opgaven op het gebied van wonen en ruimtelijk-economische vraagstukken te verbinden met de energietransitie, de aanpak van watervraagstukken en veiligheids-, gezondheids- en sociale vraagstukken. Dit biedt ook kansen voor het terugdringen van de groeiende tweedeling in de samenleving.

Voor woningen en stedelijke voorzieningen geldt dat we als overheden samen met vastgoedeigenaren moeten werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad.Bestaande plannen moeten wellicht omgekat of opgeruimd worden. Toevoegingen aan de voorraad moeten aansluiten bij de behoeften én iets toevoegen aan de kwaliteit van Limburg. Het werken aan bestaand en nieuw moet in samenhang gebeuren. Daarom blijven we inzetten op samenwerking op regionaal niveau in de vorm van bijvoorbeeld regionale uitvoeringsagenda’s en afspraken met het Rijk.

(Zie hiervoor het Hoofdstuk Doorwerking en Uitvoering). We zullen via de Omgevingsverordening kaders stellen als daarvoor aanleiding is. Met rigide koppelingen op projectniveau (‘nieuw voor oud’) zal terughoudend worden omgegaan, omdat ze de dynamiek onnodig in de weg kunnen staan.

Sturen aan de voorkant

In samenhang daarmee is het essentieel om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in een vroeg stadium aandacht te hebben voor de locatiekeuze. Hierbij moeten we altijd rekening houden met de consequenties voor bereikbaarheid. Ook thema’s als stikstof en PFAS vragen hierbij bijzondere aandacht. Het sturen aan de voorkant is in lijn met de Omgevingswet.

Breed kijken

Het is daarnaast van belang om de vraagstukken te bekijken in de context van het euregionale leefgebied en het samenhangend stedelijk netwerk. Vanuit Noord-Limburg spelen daarin vooral Knooppunt Arnhem-Nijmegen, de regio’s Eindhoven en Helmond en aangrenzende Duitse gemeenten een rol. Voor Midden-Limburg is vooral de relatie Weert-Eindhoven en de interactie met het aangrenzende Duitse gebied met grote bevolkingsconcentraties van belang. Voor Zuid-Limburg zijn op de eerste plaats de relaties met Aken, Belgisch Limburg (Lanaken-Riemst, Hasselt en Genk) en Luik belangrijk.

Compacte steden blijven het uitgangspunt

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten zoveel mogelijk een plek krijgen binnen het bebouwd gebied. Dit om de diversiteit tussen stad en land, tussen dynamisch en rustiger en tussen wonen, werken en recreëren als kwaliteit van onze leefomgeving te kunnen behouden. Als dat in uitzonderingsgevallen niet kan, dan dient het toch zoveel mogelijk te gebeuren aansluitend aan het bestaande stedelijke gebied, multimodaal ontsloten en met een tegenprestatie voor het verlies aan omgevingskwaliteiten. Grotere stedelijke ontwikkelingen en grootschalige stedelijke voorzieningen concentreren we in de steden. Met instructieregels in de Omgevingsverordening blijven we dit ladderprincipe en de keuze voor ‘meer stad’ ondersteunen. Daarbij hebben we aandacht voor compacte, aantrekkelijke binnensteden, het behoud van een vitale structuur aan basisvoorzieningen en voldoende ontmoetingsplekken voor het behoud van de leefbaarheid. Hierbij zijn niet toevallige grenzen, maar het dagelijks leefpatroon van de inwoners doorslaggevend. De Provincie ondersteunt gemeenten bij het oplossen van vraagstukken op het gebied van leefbaarheid en bij sociale opgaven met betrekking tot achterstanden in participatie, onderwijs en gezondheid.

Regio Deal Parkstad Limburg

Door het verdwijnen van de mijnindustrie werden sociale en maatschappelijke structuren in Parkstad Limburg de afgelopen decennia zwaar beproefd. Sinds de tweede helft van de jaren ’90 wordt de regio bovendien geconfronteerd met een sterke bevolkingsdaling. Groei- en marktmechanismen die elders werken, zijn in dit gebied niet altijd van toepassing. Er is nog steeds een forse achterstand en de regio scoort bovengemiddeld slecht op indicatoren als leegstand, leefbaarheid, gebruik van sociale voorzieningen, afstand tot de arbeidsmarkt, veiligheid, gezondheid, teruglopend voorzieningenniveau, schuldenproblematiek en opgroeien in armoede.

De aanpak van deze meervoudige opgave krijgt in de Regio Deal Parkstad Limburg vorm langs twee sporen: 1. het verbeteren van de sociaal-fysieke leefbaarheid en 2. het versterken van de ruimtelijke en sociaal-economische structuur. Een wijkgerichte, integrale aanpak waar bewoners deel van uitmaken staat hierbij voorop.

Binnen de twee sporen zijn op zes samenhangende thema’s extra inspanningen nodig, die met voorrang in de meest kwetsbare delen van Parkstad Limburg worden ingezet. De maatregelen die op grond van de thema’s zijn voorzien, dragen allen bij aan de leefbaarheid en verbetering van de brede welvaart in het hele gebied. De thema’s zijn: sociaal-economische structuurversterking, het verduurzamen en verbeteren van het woningaanbod en de leefbaarheid, meer veiligheid, een kwalitatief hoog voorzieningenniveau en nieuw ondernemerschap, grens- overschrijdende samenwerking en het versterken van de regionale centrumfunctie van Heerlen. In de uitvoering trekken gemeenten, Provincie, rijksoverheid, inwoners, woningcorporaties, ondernemers en maatschappelijke instellingen samen op.

§ 17.4 Werken aan een uitnodigend vestigingsklimaat

Innovatiekracht

In Noord- en Midden-Limburg hebben van oudsher belangrijke economische sectoren als agro en logistiek een enorme schaalvergroting en vernieuwing doorgemaakt. De economie van Zuid-Limburg is de afgelopen decennia getransformeerd van steenkool en petrochemie naar chemie, life sciences & health en automotive. Ook economische sectoren zoals de maakindustrie, vrijetijdseconomie en detailhandel leveren belangrijke bijdragen aan de Limburgse economie. De Limburgse economie groeide (voor de coronacrisis) in lijn met de nationale ontwikkeling en de werkloosheid zat begin 2020 onder het Nederlandse gemiddelde. Chemelot Industrial Park, VDL Nedcar, Greenport Venlo, de grote logistieke bedrijventerreinen en de regionale luchthaven Maastricht Aachen Airport zijn van bijzonder provinciaal belang. Ook de vier Brightlands campussen-Brightlands Chemelot Campus, Brightlands Campus Greenport Venlo, Brightlands Maastricht Health Campus en de Brightlands Smart Services Campus - als kernlocaties voor innovatie, en de potentiële vestiging van de Einstein Telescoop in Zuid-Limburg, zijn van bijzonder provinciaal belang.

Naar de toekomst toe is het belangrijk om onze economische sectoren concurrerend te houden en in te spelen op mondiale ontwikkelingen. Tegelijkertijd is het van belang om te zorgen voor verduurzaming van de Limburgse economie. Die verduurzamingslag omvat circulariteit, het verder beperken van de milieu-impact, energiebesparing en de omschakeling naar duurzame energiebronnen. Dit sluit onder meer aan bij de prioriteiten uit de NOVI: ‘Duurzaam economisch groeipotentieel’ en ‘Ruimte voor klimaatadaptatie en energiestrategie’ (zie ook de hoofdstukken Economie en Energie).

Chemelot

Chemelot is één van de vijf energie-intensieve industrieclusters van Nederland en dé economische motor van Limburg voor wat betreft werkgelegenheid in de chemische sector. Dat willen wij waarborgen en waar mogelijk versterken. Er spelen daarbij meerdere provinciale belangen een rol, waaronder onze bevoegd gezag rol voor de ‘koepelvergunning’.

Op Chemelot is sprake van een unieke combinatie van grootschalige bulkproductie op Chemelot Industrial Park en kennisontwikkeling, innovatie en valorisatie van kennis op Brightlands Chemelot Campus. Daarbij wordt samengewerkt op het vlak van innovatie in het ARRRA-cluster - de Euregionale samenwerking tussen de chemieregio’s van Antwerpen, Rotterdam en het Rijn-Ruhrgebied - waarvan Chemelot het geografische hart vormt.

Wij ondersteunen de ambitie van Chemelot om de meest duurzame, competitieve en veilige chemische site van Europa te worden én in 2050 een klimaat-neutrale chemiesite te zijn. Met het initiatief van de Chemelot Circular Hub wordt toegewerkt naar een toekomst waarbij het chemisch industrieterrein Chemelot en de bijbehorende Brightlands onderzoek- en ontwikkelcampus het kloppend hart zijn van een circulair Limburg. Dit vraagt enerzijds om voldoende beschikbaarheid van betaalbare en groene energiedragers, zoals elektriciteit en circulaire grondstoffen en anderzijds om voldoende fysieke ruimte.

Wij zetten in op het optimaliseren van het huidig ruimtegebruik door het compacter te maken en het combineren van functies. Waar nodig kijken wij naar het beschikbaar stellen van extra ruimte voor de verdere omschakeling naar een duurzame, circulaire economie. Een sterk en duurzaam multimodaal logistiek netwerk is daarvoor essentieel, waaronder de ontwikkeling van een integraal en kosteneffectief internationaal buisleidingnetwerk tussen kust en achterland, goede scheepvaart, rail- en wegverbindingen en versterking van de Haven Stein.

Vanuit een integrale gebiedsvisie brengen we ruimtelijke ontwikkelingen in balans, met aandacht voor de landschappelijke kwaliteiten van de omliggende gebieden, leefbaarheid en leefomgeving, economie, mobiliteit en logistiek. Dit doen we met betrokken overheden, Chemelot, omwonenden en andere belanghebbenden.

Circulaire economie stelt op haar beurt ook eisen aan het ruimtegebruik voor inzameling en opslag van materialen. Chemelot gaat deze zaken niet op de Chemelot-site vestigen en is op zoek naar circulaire satelliet sites in Limburg en in het buitenland. Wij zetten ons in het provinciale beleid in op het clusteren van industriële activiteiten. Clustering beperkt indirect het ruimtebeslag van, en het aantal blootgestelden aan risicovolle activiteiten. Voor Chemelot geven we samen met betrokken (overheids)partners uitvoering aan de Veiligheidsvisie Chemelot.

Daartoe ontwikkelen we een bovenwettelijk veiligheidskader met criteria voor nieuwe initiatieven binnen en buiten Chemelot, alsmede criteria voor ingrijpende veranderingen aan bestaande installaties met een veranderend risicoprofiel. Ook de uitwerking van aandachts- en veiligheidsgebieden maakt hier deel van uit. Het kader wordt tevens ingebracht in het Omgevingsplandeel Chemelot.

Adequate communicatie over de activiteiten op de site en externe veiligheid(srisico’s) is van groot belang. De Veiligheidsregio Zuid-Limburg neemt hierin het voortouw, vanuit haar wettelijke taken en verantwoordelijkheden voor risico- en crisiscommunicatie, (zie ook het hoofdstuk Veiligheid en Gezondheid).

Grensoverschrijdend vestigingsklimaat

Het Limburgs vestigingsklimaat is grensoverschrijdend. We willen optimaal gebruik maken van de gunstige ligging van Limburg te midden van de economische kernge bieden: de Randstad, het Rijn-Ruhrgebied, de Vlaamse Ruit en de Trans-Europese (transport) netwerken (TEN-T). Daarnaast willen we de verbindingen benutten met kennis-regio’s als Brainport Eindhoven, Amsterdam/Utrecht, Nijmegen/Wageningen, Leuven en Aken.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Kwaliteit, beschikbaarheid en bereikbaarheid van werklocaties

Een belangrijke randvoorwaarde voor de versterking van de regionale economische structuur is voldoende werklocaties, die voldoen aan de snel veranderde eisen van bedrijven en overheden op het gebied van onder meer digitalisering, verduurzaming, klimaat-bestendigheid en bereikbaarheid. Het toepassen van het ladderprincipe moet ervoor zorgen dat de negatieve impact van werklocaties op hun directe omgeving zo beperkt mogelijk is.

VDL Nedcar

Al ruim vijftig jaar worden op de locatie VDL Nedcar in Born personenauto’s gebouwd, alles bijeen inmiddels meer dan vijf miljoen stuks. Terwijl de vereisten van de automotive sector in die halve eeuw ingrijpend zijn veranderd, blijkt Born voor de autobouw nog steeds een goede locatie én grote bron van werkgelegenheid. De autoproductieplant in Limburg is speciaal opgesteld voor het leveren van de benodigde extra capaciteit voor automodellen op enig moment, en heeft over de jaren heen een grote flexibiliteit getoond. Sinds 1967 zijn op de bestaande productielijn 25 verschil- lende modellen gebouwd, van verschillende merken. Van DAF en Volvo naar Daimler, Mitsubishi en sinds 2012 BMW (met als modellen de BMWx1 en diverse mini modellen). Recent is bekend geworden dat het contract (uit november 2019) van BMW met VDL Nedcar wordt ontbonden. Door de coronacrisis staat de automotive sector onder grote druk. De autoverkopen nemen substantieel af. De automotive sector is een sector die bij uitstek onderhevig is aan fluctuaties in de productie door conjunctuurbewegingen. Het is nu van groot belang om de automotive-sector in Limburg vanuit het lange termijn perspectief te blijven beschouwen. Voor de continuïteit van het bedrijf is diversiteit en dus meerdere klanten essentieel voor behoud en uitbreiding van werkgelegenheid. Dit is de reden dat reeds in 2019 gekozen is om een gecoördineerde inpassingsplan procedure voor de uitbreiding VDL Nedcar op te starten. Hiermee wordt ruimte gemaakt voor twee productielijnen, waardoor meerdere klanten bediend kunnen worden. Tevens wordt met het inpassingsplan de bereikbaarheid verbeterd door aanpassingen aan het omliggend provinciaal wegennet.

De uitbreidingsmogelijkheden zijn van strategisch en economisch belang om VDL Nedcar duurzaam te verankeren vanuit een lange termijn perspectief. Uitbreiding van VDL Nedcar is van belang voor de versterking van de Limburgse economie. Dit betekent immers behoud en uitbreiding van de werkgelegenheid en versterking van de positie van de maakindustrie in Zuid-Nederland.

Het bedrijf VDL Nedcar kan straks bij het aantrekken van de markt flexibele productiecapaciteit aanbieden voor meerdere automobielmerken. Daarbij is de Provincie voornemens, in het kader van de versnellingsambitie, het realiseren van de daarbij geplande randweg naar voren te halen waar- door er één aangesloten bedrijventerrein ontstaat wat voordelen heeft voor bedrijf en omgeving.

Multimodale bereikbaarheid

De goederenvervoercorridors tussen de mainports Rotterdam, Antwerpen en het Ruhrgebied (Duisburg) zijn logistiek gezien en vanwege de omvang van goederen- stroom, van grote economische toegevoegde waarde voor Nederland. Vanuit Limburgs perspectief is vooral de Zuidoost-corridor (Rotterdam – Noord-Brabant/Limburg – Duitsland; A16/A58/A67, de Brabantroute, de Maas en Brabantse kanalen en buisleidingen) van belang, alsmede de corridor tussen Antwerpen en het Ruhrgebied (incl. Trilogicport Luik). In Limburg zijn Venlo-Venray en Sittard-Geleen/Stein/Beek bovengemiddelde logistieke knooppunten.

afbeelding binnen de regeling

We zetten in op doorontwikkeling van de goederenvervoercorridors tot topcorridors, waarbij de focus ligt op het bevorderen van economische groei, het verbeteren van de doorstroming en verkeersveiligheid, het vergroten van de leefbaarheid en duurzaamheid en het op peil houden van beheer en onderhoud. Door strategische samenwerkingsrelaties met de Mainports Rotterdam en Antwerpen en de continentale draaischijven Duisburg en Keulen, kan de positie van Limburg als logistieke hotspot nog aanzienlijk worden versterkt. Het is ook belangrijk om in te spelen op ontwikkelingen als de 'Nieuwe Zijderoute' en het benutten van kansen voor vervoer via buisleidingen.

Het blijft voor bedrijven van belang dat geïnvesteerd wordt in infrastructuur en bereik- baarheid via de weg, het spoor, water, (buis-)leidingen, lucht en digitaal. In het hoofdstuk Mobiliteit is aangegeven dat de bereikbaarheid van Limburg in algemene zin behoorlijk goed op orde is. Toch liggen er nog uitdagingen. Die hebben vooral te maken met het verbeteren van de multimodale bereikbaarheid van de economische centra, de doorstroming en betrouwbaarheid van de snelwegen en de behoeften vanuit de logistieke sector. Hierbij kan worden ingespeeld op innovaties (smart mobility) en de verduurzaming van de vervoermiddelen (e-mobility). Vooral ook de internationale bereikbaarheid vraagt aandacht. Door de euregionale ligging van Limburg zijn grens- overschrijdende verbindingen voor onze provincie van grote betekenis. Hoog op onze agenda staat het verbeteren van de capaciteit, kwaliteit en bediening van de (bestaande) spoorinfrastructuur met het buitenland. We willen optimaal aanhaken bij de buitenlandse netten en HSL-stations van Luik, Brussel, Antwerpen, Aken en Düsseldorf. Goede verbindingen met internationale HSL-stations dragen bij aan het beperken van vliegen op afstanden tot 750 kilometer. Het is belangrijk om te zorgen voor grensoverschrijdende afstemming van technische, administratieve en juridische systemen.

Het transport over water is op dit moment beperkt. Met het wegnemen van fysieke belemmeringen, het verbeteren van de infrastructuur en een intensieve samenwerking tussen de verschillende stakeholders, kunnen we de aanwezige potenties beter te benutten en zo bijdragen aan een forse CO₂-reductie.

Maastricht Aachen Airport

De luchthaven Maastricht Aachen Airport (MAA) is van provinciaal belang als onderdeel van de basisinfrastructuur van Limburg. MAA is een belangrijk onderdeel van onze internationale én regionale (lucht)infrastructuur. Het Rijk heeft MAA bestempeld als regionale luchthaven van nationale betekenis. Wij zetten in op het versterken van de inbedding van de luchthaven in de regionale economie en de ontwikkeling van Aviation Valley, waar meer dan5.000 fte werkzaam zijn in sectoren die ook ten dienste staan van MAA.

Bij de verdere ontwikkeling van de luchthaven is het van belang om te sturen op de balans tussen de economische kansen die de luchthaven biedt, veiligheid en de belangen van de leefomgeving, zoals milieu en gezondheid. Het aantal ernstig gehinderden mag ten opzichte van de huidige vergunde situatie in de toekomst niet toe- nemen. In 2020 wordt onder aansturing van een onafhankelijk verkenner een ontwikkelvisie opgesteld voor de luchthaven als vertaling van de 'Nationale Luchtvaartnota 2020-2050'. Hierbij worden alle relevante stakeholders bij de luchthaven betrokken, waaronder omwonenden, het bedrijfsleven, de GGD, natuur- en milieufederatie en de weg voor Visit Zuid-Limburg betrokken. De uitkomst van de verkenning vormt input voor het Luchthavenbe- sluit (te verlenen door het Rijk).

De Provincie Limburg is sinds eind 2019 zowel eigenaar van de luchthaven als exploitant. Het eigendom en de exploitatie zijn ondergebracht in de provinciale deelnemingen Maastricht Aachen Beheer en Infrastructuur BV en Maastricht Aachen Airport BV.

Energievoorziening

Bij een goed vestigingsklimaat hoort een duurzame, betrouwbare en veilige energievoorziening, met bijbehorende (grensoverschrijdende) energiehoofdstructuur. De duurzame opwekking van energie wordt geconcretiseerd in regionale energiestrategieën (RES-en). De verantwoordelijkheid voor de nationale energiehoofdstructuur ligt op nationaal niveau. Daartoe wordt door het Rijk een 'Programma Energiehoofdstructuur (PEH)' opgesteld. Voor Limburg is belangrijk dat dit gebeurt in een internationale context, met als uitgangspunt een level playing field op nationaal en liefst internationaal niveau. Onze ambitie is de realisatie van een energiecorridor met buisleidingen tussen Rotterdam en het Ruhrgebied, die Rotterdam als “gateway-to-Europe” voor waterstof, CCS (CO₂-afvang en opslag) en andere duurzame energiedragers en producten (groene pyrolyse, etc.) met Chemelot en het Duitse achterland verbindt. Dit is van grote economische betekenis.

Arbeidsmarkt

Mede als gevolg van de demografische ontwikkeling dreigt er in Limburg een tekort aan arbeidskrachten en jong talent, meer en eerder dan in andere Nederlandse gebieden.Voor hoogopgeleiden zijn er relatief weinig bereikbare banen binnen de provincie Limburg en er is een beperkte diversiteit aan banen. Daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Dit kan van invloed zijn op de ontwikkelingsmogelijkheden en economische profilering van Limburg. Het vasthouden van werknemers en jongeren, het vergroten van arbeidsparticipatie en het vergroten van arbeidsproductiviteit door middel van technologische en sociale innovaties is een deel van de oplossing. Daarnaast is het belangrijk om - de in sommige sectoren onmisbare - internationale werknemers, en de omgeving waarin ze terecht komen, te helpen met geschikte huisvesting, sociale integratie en onderwijs.

Hoofdstuk 18 Regiovisies Noord- en Midden Limburg

§ 18.1 Gezamenlijke opgaven Noord- en Midden Limburg

Noord- en Midden-Limburg kennen deels vergelijkbare opgaven in gebieden die zich uitstrekken over beide regio’s heen. Zo spelen in het Peelgebied diverse samenhangende opgaven op het gebied van energie, water, landschap, agro en logistiek. In het Maasdalgebied speelt de wateropgave. De gebieden kennen ook elkaars ondersteunende woonmilieus.

Voordat we ingaan op de regiovisies voor Noord- en Midden-Limburg, volgt hieronder eerst een beschrijving van de gebieden met gemeenschappelijke opgaven. OokZuid-Limburg kent uiteraard opgaven die overlappen met Midden-Limburg of met Noord-Limburg. Deze opgaven zijn beschreven in de bovenregionale paragraaf.

Noord- en Midden-Limburg werken voor hun gezamenlijke opgaven samen in wisse- lende coalities en op diverse terreinen[35]. Er is een aantal samenwerkingsverbanden - waaronder de Veiligheidsregio en GGD - die op de schaal van Noord- en Midden- Limburg zijn georganiseerd. Een aantal organisaties zoals het Waterschap Limburg werkt op provinciale schaal. De regionale bestuurlijke samenwerking wordt op dit moment als passend ervaren. Samenwerking Midden-Limburg (SML) heeft zichzelf geëvalueerd en geconstateerd dat de samen- werking in de regio Midden momenteel goed verloopt en dat men een aantal concrete programma’s in regionaal verband wil oppakken. Ook de Noord-Limburgse gemeenten pakken de opgaven in de eigen regio ook voortvarend op (zie ook het hoofdstuk Van doorwerking naar uitvoering). Waar nodig en gewenst pakt men opgaven gezamenlijk op. De regio’s zijn daarnaast in gesprek om te bekijken waar uitbreiding van de samen- werking meerwaarde kan opleveren. Daarbij werken gemeenten uit beide regio’s samen waar dat relevant is.

In het Maasdal leidt de hoogwaterproblematiek, maar ook de bescherming van landschapswaarden en de kenmerkende bebouwing van de Maasdorpen tot identieke opgaven en oplossingen. De Maasdalgemeenten uit Noord en Midden werken hiervoor samen.

Op dezelfde manier zijn er samenhangende opgaven binnen het Peelgebied dat zich uitstrekt over Noord- en Midden-Limburg. Het Peelgebied, ten westen van de Maas, kenmerkt zich door een bovengemiddelde aanwezigheid van intensievere landbouwactiviteiten met de nadruk op (glas)tuinbouw rond Venlo en intensieve (pluim) veehouderij in de Peelgemeenten (Venray, Horst aan de Maas, Peel en Maas, Nederweert, Weert en Leudal). In dit gebied zullen de komende decennia verschillende transities, zoals beschreven in de themahoofdstukken, samenkomen.

De noodzakelijke landbouwtransitie, klimaatadaptatie en energietransitie zijn voorbeelden van een gezamenlijke aanpak in dit gebied:

  • Op het gebied van klimaatadaptatie, wordt in de regio onder meer het volgende gedaan (zie ook hoofdstuk Water):

    • Conform het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) stelt iedere gemeente in Noord- en Midden-Limburg een uitvoeringsprogramma klimaatadaptatie op.35De regionale samenwerking binnen heel Limburg wordt verder verdiept in hoofdstuk Van doorwerking naar uitvoering

    • Samen met de Noord- en Midden-Limburgse gemeenten en waterpartners stellen we een regionaal waterketenplan op. In dit plan stellen we ons gezamenlijke beleid vast op de zorgplichten van water en klimaatadaptatie. Onderdeel van dit plan is een handreiking klimaattoets.

  • Energietransitie: We zetten stevig in op duurzame energieopwekking. In de Regionale Energiestrategie Noord- en Midden-Limburg (incl. 'Transitievisies Warmte' voor individuele gemeenten) geven Noord- en Midden-Limburg aan hoe zij hun aandeel duurzaam opgewekte energie willen realiseren.

  • Landbouwtransitie: Zoals beschreven in het hoofdstuk Landbouw zal de komende decennia een transitie van de landbouw plaatsvinden.

De landbouwtransitie gaat verder dan alleen een noodzakelijke transitie van de landbouwsector. De transitie kan niet los gezien worden van een algehele transitie van het onbebouwde gebied in Noord- en Midden-Limburg. De onbebouwde omgeving en het landelijk gebied, levert zowel boven- als ondergronds een bijdrage aan zichtbare én voorwaardenscheppende maatschappelijke behoeften. De druk op de ruimte en de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied neemt vanwege deze maatschappelijke behoeften en transities sterk toe. Met het landschap als basis wordt een aantal negatieve ontwikkelingen in het landelijk gebied zoveel mogelijk integraal opgepakt: de luchtkwaliteit, de problematiek met intensieve veehouderij, stoppende boeren, vrijkomende agrarische bebouwing, ondermijning, de huisvesting internationale werknemers en woonurgenten en stille armoede.

In ieder geval moet bij deze opgaven aandacht worden besteed aan het vinden van een balans tussen:

  • de economische productiewaarde van het landelijk gebied. Bij de doorontwikkeling van de economische structuur van de regio dient aandacht te worden besteed aan de voetafdruk van intensieve logistiek en intensieve land- en tuinbouw. Deze voetafdruk is groter dan de contour van het gebouw, het perceel of de infra- structuur. De gevolgen voor de gezondheid, het welzijn en welbevinden van mens, dier en plant dienen in balans te zijn;

  • de aantrekkingskracht van de regio als woon- en leefomgeving, de toeristische potentie en de waarden op het gebied van erfgoed, landschap en waterwinning;

  • de maatschappelijke kosten op het gebied van gezondheid, de ecologische balans en kwaliteit van water, lucht en bodem;

  • de claims van steeds meer gebruikers van het landelijk gebied met soms tegen- strijdige belangen;

  • de schaalvergroting binnen kleinschalige landschappen, mede als gevolg van de sterke groei van de categorie agrariërs zonder opvolger;

  • de maatschappelijke vraag om de natuur als woon- en recreatie-omgeving te gebruiken en ambities op het gebied van biodiversiteit en klimaat.

§ 18.2 Regiovisie Noord-Limburg
Regiovisie Noord-Limburg

Deze regiokaart illustreert de visie op de regio, zoals beschreven wordt in de regionale paragraaf. Het is een indicatieve weergave van de huidige situatie alsmede gewenste toekomstige ontwikkelingen van de regio.

afbeelding binnen de regeling
18.2.1 Profiel van Noord-Limburg

De landschappelijke structuren van de Maas en haar zijbeken enerzijds en het Peelgebied anderzijds, vormen de rode draad in de ontstaansgeschiedenis van de regio Noord- Limburg. Ze verbinden de regio, zijn het fundament van het huidige karakter van de regio én de leidraad voor toekomstige ontwikkelingen.

De regio Noord-Limburg kenmerkt zich in ruimtelijk, economisch en maatschappelijk opzicht het beste door twee dominante, voor iedereen herkenbare assen: een snelle, hoog-dynamische Oost-West-as en een rustige, meer op (be)leefkwaliteit gerichte Noord-Zuid-as. De hoog-dynamische, economisch-georiënteerde Oost-West-as is de wereld van infrastructuur en logistiek, agrofood, maar ook de maakindustrie in z’n vele gedaanten. Samen wordt werk gemaakt van de Greenport-ontwikkeling, het stimuleren en verder uitbouwen van de reeds aanwezige bedrijvigheid door innovatie en onderwijs en het versterken van de samenwerking met omliggende regio’s. Vanwege haar strategische ligging op de Oost-West-as en de nabijheid van grote afzetgebieden, zoals de regio Eindhoven, de Vlaamse Ruit en het Ruhrgebied, levert de regio een significante bijdrage aan de Nederlandse economie. De regio kent daarnaast een wereld van rust, ruimte en schoonheid, met de Maas als herkenbare kwaliteits-as. Het landschap is afwisselend met het terrassenlandschap van het Maasdal, Maasmeanders, natuur- en bosgebieden, Peelvenen en ontginningsgebieden en gevarieerde landbouwactiviteiten. Juist de afwisseling van landschappen, natuur en cultuur, de nabijheid van steden en dorpen en economische activiteiten en voorzieningen, maakt Noord-Limburg prettig divers.

In de kop van Noord-Limburg sluiten de Maasduinengemeenten, met als belangrijkste kernen Gennep en Nieuw Bergen, aan bij de op (be)leefkwaliteit gerichte Noord-Zuid-as. De focus ligt hier op het unieke, natuurlijke karakter van het gebied en op wonen en recreëren. Mook en Middelaar, de meest noordelijke Limburgse gemeente, is vooral georiënteerd op de regio Arnhem-Nijmegen en maakt daar ook onderdeel van uit. Nabij de centrumstad Venlo ligt Venray, de tweede stedelijke kern, en de meer landelijke kernen Horst, Reuver en Panningen. Met wonen, detailhandel, voorzieningen en werkgelegenheid geven zij profiel aan dit deel van de regio. Venlo- Venray vormen samen een logistieke hotspot; goed ontsloten over weg, water en spoor én met ruimte voor ontwikkeling. Rondom de Midden-Peelweg bevindt zich een krachtig toeristisch cluster met dagrecreatieve voorzieningen. In hetzelfde gebied ligt de hippische zone Grandorse, waar internationale, aan paarden gerelateerdeeconomische activiteiten zich sterk ontwikkelen.

Het landelijk gebied ten westen van de Maas kenmerkt zich verder door een bovengemiddelde aanwezigheid van intensievere landbouwactiviteiten. Mede vanwege de innovatieve kracht binnen de agrofoodketen is de regio Venlo aangewezen als Greenport. Vooral de variatie en de omvang aan land- en tuinbouwactiviteiten, haar crossovers met de maakindustrie en logistiek, en de internationale setting, onderscheidt Greenport Venlo van andere greenportregio’s.

18.2.2 Toekomstbeeld Noord-Limburg 2030-2050

Noord-Limburg draagt significant bij aan het bruto nationaal inkomen van Nederland. Inwoners en ondernemers verdienen een goed inkomen. Dat heeft positieve effecten voor de brede welvaart, het welzijn en de kwaliteit van de leefomgeving. De regio loopt voorop op het gebied van het produceren van gezonde voeding. Niet alleen de producten zelf worden vermarkt, ook de kennis over die producten en het productie- proces. De regio maakt optimaal gebruik van haar strategische ligging als logistiek knooppunt tussen de mainports in Nederland, Vlaanderen en het Duitse achterland.Brightlands Campus Greenport Venlo, als onderdeel van de kennis-as van Brightlands campussen in Limburg, is de spin in het web en fungeert als vliegwiel voor innovatie en vernieuwing.

De karakteristiek van de Maas en de Peel (zoals beschreven in het door de regio vastgestelde regionaal ruimtelijk kwaliteitskader) geeft richting én ruimte om ontwikkelingen mogelijk te maken. We sluiten hierbij aan op het Limburgse principe ‘zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden boven- en ondergronds’, zoals beschreven in hoofdstuk 3.Het samenspel tussen de ambities uit het regionale beleid, het toekomstperspectief van de locatie én het ontwikkelingsperspectief van de omgeving spelen hierbij een rol. Het gaat niet alleen om het behouden en versterken van kwaliteit, maar ook om het toevoegen van kwaliteit aan de verschillende transitie-opgaven waar de regio voor staat: ‘sterker maken wat al sterk is’ en ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’. Dit vraagt flexibiliteit en creativiteit van alle betrokkenen. Toch zullen zich altijd situaties voordoen waar geen of beperkte mogelijkheden zijn of waar bepaalde ontwikkelingen zijn uitgesloten.

De regio kent een omvangrijke bezoekersstroom gericht op toerisme en recreatie. In de Kop van Noord-Limburg en in de Peel/Peelbergen is sprake van clustervorming, waarbij de onderdelen van de clusters met elkaar verbonden worden door de recreatieve assen Midden Peelweg in het westelijk- en N271 in het oostelijk- deel van Noord Limburg. In het gehele gebied ontstaan echter initiatieven als gevolg van de combinatie van prachtige natuur, landschap en cultuurhistorie. Het is onze ambitie dat deze sector zich-met respect voor de Limburgse principes, diverse belangen en omgevingswaarden - als Limburgse topsector kwalitatief doorontwikkelt.

De steden en dorpen ontwikkelen zich verder tot veilige, gezonde en vitale gemeen- schappen, met een sterke sociale structuur en identiteit, een aantrekkelijk cultureel klimaat en voldoende voorzieningen. Het is ook een veilige regio: de economische- en wooncentra in de regio zijn afdoende beveiligd tegen de toenemende hoogwaterrisico’s. Hierbij zijn de landschappelijke kwaliteiten alleen daar waar dat absoluut noodzakelijk is aangetast. Het zorgt ervoor dat mensen in de regio willen blijven wonen of zich er willen vestigen. Noord-Limburg bereidt zich voor op klimaatveranderingen. De ambitie is dat alle gemeenten in 2020 klimaatbestendig handelen en in 2050 zo goed als mogelijk klimaat- bestendig zijn. Deze goede balans tussen mens, omgeving en welvaart is de randvoorwaarde voor de doorontwikkeling van de regio.

18.2.3 Uitdagingen en opgaven

De belangrijkste uitdagingen en opgaven voor Noord-Limburg worden uitgewerkt aan de hand van de in 2019 door de acht Noord-Limburgse gemeenten geformuleerde Regiovisie Noord-Limburg 2040. Deze Regiovisie Noord-Limburg 2040[36] beschrijft de centrale ambitie van de acht gemeenten om de gezondste regio van Nederland te worden. Kern van deze ambitie is een gezonde balans tussen economische activiteiten, het sociaal-maatschappelijk ecosysteem en de kwaliteit van de leefomgeving.[37] Voor deze Omgevingsvisie zijn de zes pijlers[38] uit de Regiovisie als regionale opgave genomen.

De pijlers ‘gezond zijn en gezond blijven’ en ‘gezonde leefomgeving’ zijn vanwege hun overlap samengevoegd tot de opgave ‘vitale en gezonde bewoners en hun leefomgeving’:

  • Ondernemen & Innoveren (gezond ondernemen en gezonde arbeidsmarkt);

  • Toerisme & Leisure (gezond leven);

  • Vitale en gezonde bewoners en hun leefomgeving;

  • Mobiliteit & Logistiek (gezond verbinden);

  • Energie & Klimaat (gezond leefklimaat).

Opgave 1: Ondernemen & Innoveren:

We spannen ons in voor een robuuste economische structuur die is afgestemd op het economisch, landschappelijk en maatschappelijk draagvlak van de regio. De strategische ligging als logistiek knooppunt en de agrarische- en logistieke innovatie zijn hierbij onze kracht. De economie zal zich doorontwikkelen naar een kennisintensieve, circulaire en innoverende economie.

Bij de doorontwikkeling besteden we in elk geval aandacht aan de volgende zaken:

  • a.

    De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Vergrijzing, het groeiend gebrek aan vakmensen, de instabiele flexibele schil van short stay internationale werknemers, de grote concurrentie op de arbeidsmarkt voor (hoog)opgeleid personeel en groeiende sectoren (zoals de zorg en het onderwijs) vragen extra aandacht. We werken aan een fitte beroepsbevolking, houden rekening met de ontwikkelingsmogelijkheden van het arbeidspotentieel en rusten het arbeidspotentieel via (bij) scholing uit voor de specifieke behoeften van onze regionale economie.

  • b.

    De balans tussen gezondheid, welzijn en het welbevinden van mens, dier en plant en de voetafdruk van intensieve logistiek en intensieve land- en tuinbouw, zoals beschreven in het overkoepelende verhaal voor Noord- en Midden-Limburg.

  • c.

    We voorkomen dat Noord-Limburg enkel een ‘werkplaats’ wordt waar slechts kale productie of distributie wordt gefaciliteerd. We behouden de winsten van productie en distributie en de lonen worden geïnvesteerd en uitgegeven ten behoeve van een aantrekkelijk en duurzaam woon- en leefklimaat (zie ook het hoofdstuk Werklocaties).

Opgave 2: Toerisme & Leisure:

De vrijetijdssector is met dagrecreatie en verblijfsvoorzieningen een belangrijke sociaal- economische motor in Noord-Limburg. De regio heeft een afwisselend landschap en is met de grotere Nederlandse en Duitse steden in zijn nabijheid een goede uitvalsbasis. Toch loopt de ontwikkeling van de vrijetijdsbestedingen in de regio achter ten opzichte van andere regio’s.

Er moet in ieder geval aandacht besteed worden aan de volgende zaken:

  • a.

    Het saneren van het niet-vitale deel van de verblijfsrecreatieve sector in Noord- Limburg. Niet-permanente, alternatieve verdienmodellen bieden hier een mogelijke oplossing. Denk aan de tijdelijke huisvesting van internationale werknemers.

  • b.

    Het in stand houden en waar mogelijk vergroten van de belevingswaarde van het landschap.

  • c.

    Het beter vermarkten van de landschappelijke en culturele kwaliteit van de regio als een onderscheidend toeristisch product, met name in de Kop van Limburg en het gebied rond de Peel en Peelbergen. Investeringen in de ontwikkeling en instandhouding van mensgerichte natuur zouden dan ook hoofdzakelijk daar moeten plaatsvinden.

Opgave 3: Vitale en gezonde bewoners en hun leefomgeving:

3a: Leefomgeving in steden en kernen

Door de demografische ontwikkelingen in combinatie met de voortdurende schaalvergroting van voorzieningen staan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en de kwaliteit van het woon-, werk- en leefklimaat onder druk. Dit vraagt om zorgvuldige en soms lastige keuzes.

Naast aandacht voor detailhandel en een veilige en gezonde leefomgeving (zoals beschreven in de thematische hoofdstukken), moet hierbij in ieder geval aandacht worden besteed aan de volgende zaken:

  • a.

    Het behouden van een vitale structuur aan basisvoorzieningen om een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving te borgen. Speciale aandacht is nodig voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen voor inwoners in kleine kernen.

  • b.

    Een prettige woon- en leefomgeving die ook een actieve en gezonde levenswijze stimuleert. De kracht van de regio met haar afwisselende landschappen, rust en ruimte biedt hierbij perspectief. Daarnaast heeft onze regio vitale en zelforganiserende gemeenschappen van inwoners, bedrijven, organisaties en verenigingen, waarop we gestaag verder kunnen bouwen.

  • c.

    Een waardige en passende huisvestingsstrategie voor de (tijdelijke) internationale werknemers, die in de pas moet lopen met de keuzes voor de economische focus van de regio. De maatschappelijke acceptatie en het aanpakken van de maatschappelijke effecten verdient hierin expliciet aandacht.

  • d.

    De wijze waarop Noord-Limburg voorop kan lopen als regio met duurzame en klimaatbestendige steden en dorpen door ruimte slim en efficiënt te benutten.

  • e.

    Sociale tweedeling in steden en dorpen en het behoud van vitale gemeenschappen. De toegankelijkheid en bereikbaarheid van voorzieningen op het gebied van zorg, educatie, werk en vrije tijd moet niet afhankelijk zijn van de woonplaats, buurt of bestaande collectieve vervoersvoorzieningen. Met name het groeiend aantal ouderen met een kleine portemonnee is een punt van zorg, maar ook het verschil tussen moderne en de juist wat meer traditioneel georiënteerde jongeren.

3b: Leefomgeving in landelijk gebied

Zoals beschreven in het overkoepelende verhaal voor Noord- en Midden-Limburg, levert het landelijk gebied zowel boven- als ondergronds een bijdrage aan allerlei maatschappelijke behoeften. Hierbij gaat het om directe en zichtbare bijdragen als gezond voedsel, grondstoffen en voldoende en schoon water, recreatie, beleving en identiteit. Het gaat echter ook om meer voorwaardenscheppende faciliteiten, zoals een schone bodem, water en lucht, bescherming tegen wateroverlast en de instandhouding van natuurlijke kringlopen. De druk op de ruimte en de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied zal sterk toenemen en vraagt om de balans tussen diverse thematische ontwikkelingen, zoals natuur(behoud), het mogelijk maken van ontwikkelingen en ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van belang maatschappelijke verwachtingen uit te lijnen en slimme combi- naties en keuzes te maken.

De diverse vormen van landbouw zullen verder moeten verduurzamen, bijvoorbeeld via het nog nader in te vullen concept kringlooplandbouw (zie ook de thematische hoofd- stukken van deze Omgevingsvisie). Het gedeeltelijk vervangen van bulkproductie voor de export door het vermarkten van kennis over producten en het productieproces, kan een belangrijke impuls aan de transitie van de landbouw geven.

3c: Transformatie woningvoorraad

In de Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 wordt nadrukkelijk de verbinding gelegd tussen de (toekomstige) bevolkingssamenstelling en de bestaande woning- voorraad. Uit de regionale analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. De transformatie van de bestaande woningvoorraad naar meer toekomstbestendige woonvormen en woningen speelt ook in Noord-Limburg. Hierbij is speciale aandacht nodig voor het toenemend aantal ouderen, bijzondere doelgroepen (waaronder woonurgenten en internationale werknemers), verduurzaming en de beschikbaarheid van betaalbare woningen (zie ook hoofdstuk Wonen en Leefomgeving). Daarbij kiezen we primair voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkt voor uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden vindt slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats, met als uitgangspunt dat de kwantitatieve en kwalitatieve woonbehoefte leidend is. Nog bestaande planvoorraad wordt kwalitatief en kwantitatief afgestemd op de woonbehoefte. Met het oog op de verwachte leegstand in vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) en bijbehorende agrarische bedrijfswoningen als gevolg van het groot aantal stoppende agrariërs, wordt in beginsel ruimte gegeven om een herbestemming van deze locaties/gebouwen te onderzoeken. Daaronder kan ook worden verstaan het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerbewoning. De mogelijkheden worden bepaald door het potentieel van het vastgoed en zijn omgeving, vanuit het principe ‘de juiste ontwikkeling (functie) op de juiste locatie’ (zie ook de aanpak van VAB’s in het hoofdstuk Landbouw).

Opgave 4: Mobiliteit & Logistiek:

Een uitstekende bereikbaarheid van Noord-Limburg maar ook een goed functionerend, toegankelijk, duurzaam en veilig mobiliteitssysteem zijn belangrijke factoren voor (nieuwe) bedrijven, bezoekers en inwoners van de regio.

Noord-Limburg heeft de ambitie om op het gebied van mobiliteit de klimaatvriendelijkste, toegankelijkste en veiligste regio van Nederland te zijn, met gezonde verbindingen binnen en naar de regio. In het mobiliteits- programma van de regio genaamd Trendsportal,[39] zijn daartoe vijf programmalijnen geformuleerd:

  • Slimme en duurzame mobiliteit;

  • Verkeersveiligheid, #Mvd01. (d.w.z.: Maak van de nul een punt, zorg voor nul verkeersslachtoffers);

  • Gezonde en actieve mobiliteit, fietsen en lopen;

  • Sociale inclusie, iedereen heeft toegang tot mobiliteit;

  • Economische bereikbaarheid, weg, water en spoor.

Deze programmalijnen leiden voor de regio tot een aantal concrete ambities, waaronder duurzame, veilige en beschikbare mobiliteit voor alle doelgroepen; 50% van het personenvervoer emissievrij; het schoon en efficiënt werken van de logistieke sector; goede verbindingen, waaronder een sluitend fietsnetwerk; aanpassingen aan de infrastructuur ten behoeve van de elektrificatie van het vervoer én het afstemmen van vervoersvoorzieningen op economische veranderingen.

Opgave 5: Energie & Klimaat:

Nederland streeft naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050, die tevens betrouwbaar, leveringszeker, veilig en betaalbaar is. Noord-Limburg moet naar rato een bijdrage leveren. Het realiseren van de doelstellingen van de 'sectortafel Elektriciteit' in het Klimaatakkoord ten aanzien van duurzame elektriciteitsproductie op land voor 2030, ligt in eerste instantie bij de RES-regio’s, (waaronder de RES-regio Noord- en Midden- Limburg). Zoals beschreven in het hoofdstuk Energie vullen de 30 RES-regio’s samen de opgave van 35 TWh elektriciteit op land in.

Om Noord-Limburg te beschermen tegen overstromingen, wateroverlast en droogte en om te zorgen voor een ecosysteem in balans, zet de regio in op een robuust en toekomstgericht watersysteem. De uitdagingen waar Noord-Limburg voor staat sluiten aan op de hoofdstukken Wonen en Leefomgeving, Energie en Water van deze Omgevingsvisie.

Vanuit de regio zal aanvullend daarop nog specifiek aandacht besteed worden aan de volgende zaken:

  • a.

    Het agenderen van de urgentie en het fysieke ruimtebeslag van de energietransitie. Het is niet langer een kwestie van of, maar van hoe. We leggen het accent op het komende decennium. Dan geven we richting aan de geografische positionering van de grote opwek, opslag en het transport van duurzame energie. Omdat de energie- transitie ook een kans is als economisch verdienmodel, zien we het maatschappelijk en economisch belang om deze transitie als regio op te pakken. Een goede balans tussen de hoge urgentie en het te creëren van maatschappelijk draagvlak voor de energietransitie is hierbij belangrijk.

  • b.

    Iedere gemeente moet via plannen aangeven hoe zij tot 2050 het gebruik van aardgas willen verminderen.

  • c.

    Het verbinden van de bescherming tegen hoogwaterrisico’s met doelen vanuit andere sectoren voor en langs de Maas. Bij de evaluatie van de normen voor de hoogwaterveiligheid (Bestuursopdracht Waterveiligheid) is vanuit een risico-39Zie www.trendsportal.nl inschatting gebleken dat de waterveiligheidsnorm op 22 dijktrajecten in de Limburgse Maasvallei mogelijk te streng is. Hier kan overwogen worden de norm te verlagen. In het laatste geval zou ook een aanpak met een wat hoger risicoprofiel overwogen kunnen worden. De voordelen hiervan zijn een minder forse ingreep in het landschap en kostenbesparing. Zoals beschreven in Hoofdstuk 13 paragraaf 13.1 wordt deze optie momenteel betrokken in de mogelijke herijking van het Limburgse waterveiligheidsbeleid als vervolg op de Bestuursopdracht Waterveiligheid.

§ 18.3 Regiovisie Midden-Limburg
Regiovisie Midden-Limburg

Deze regiokaart illustreert de visie op de regio, zoals beschreven wordt in de regionale paragraaf. Het iseen indicatieve weergave van de huidige situatie alsmede gewenste toekomstige ontwik kelingen van de regio.

afbeelding binnen de regeling
18.3.1 Profiel van Midden-Limburg

In Midden-Limburg gaat het anno 2021 goed. Een groot deel van de inwoners is welvarend. Midden-Limburgers houden van tradities zoals kermis, carnaval en schutte- rijen en voelen zich thuis in de regio: het groene hart van Limburg met het smalste stukje van Nederland. De afgelopen decennia heeft de regio een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Door de grindafgravingen is een groot aaneengesloten watersportgebied tot stand gekomen. Daarnaast kent de regio schitterende (grensoverschrijdende) natuurgebieden. Het is hier prettig wonen, werken, winkelen enrecreëren in aantrekkelijke steden en de nabij gelegen vitale dorpen in het groen.

Midden-Limburg heeft als relatief dunbevolkte regio goede netwerken, relaties en verbindingen naar de dichtbevolkte binnen- en buitenlandse buurregio’s. Door de regio lopen verschillende stromen, sporen, kabels, buizen en wegen waarlangs mensen, goederen, energie en grondstoffen onderweg zijn naar de plek van bestemming. Door deze ligging en de transportassen is de regio aantrekkelijk voor vele bedrijven. Midden- Limburg loopt in Limburg voor op het gebied van innovatie wat betreft de energietransitie. De eerste windmolens in Limburg zijn gerealiseerd in Leudal en het eerste coöperatieve zonnepark van Limburg ligt in Weert.

De twee vitale centrumsteden Roermond en Weert hebben een belangrijke verzorgende functie voor de regio, waarbij beide steden hun eigen accenten hebben. Weert, verkozen tot groenste regio van de wereld, richt zich met name op wonen en werken. Roermond heeft naast wonen en werken ook een belangrijke functie als bezoekersstad voorbinnen- en buitenlandse gasten en is koploper in de retail. Tussen de steden liggen de meer landelijke gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Roerdalen en Nederweert. Zij geven, ieder vanuit hun eigen kracht, mede profiel aan de regio. Langs de oevers van de Maas liggen prachtige historische kerkdorpen zoals Asselt, Buggenum, Stevensweert en Thorn.

Midden-Limburg is rijk aan Natura 2000-gebieden. In het westen liggen de Peelvenen en GrensPark Kempen~Broek en in het Oosten de Meinweg. Als natuurrijke dooradering kent Midden-Limburg zowel een aantal grotere Natura 2000-gebieden (zoals het Leudal en Sarsven-De Banen), als een aantal beken zoals de Tungelroyse beek, de Roer en de Swalm. Het landelijk gebied van Midden-Limburg heeft een verbindende functie en kent hoge landschaps- en cultuurhistorische waarden. Het Maasdal bestaat uit natuur- en bosgebied met oude Maasmeanders, maar ook uit karakteristieke, oude Maasdorpen en vestingwerken. Verder weg van het Maasdal liggen ontginningsgebieden, met gevarieerde landbouwactiviteiten, maar ook natuur- en bosgebieden. De fraaie beekdalen maken het af en zorgen voor de verbinding tussen al deze waarden.

De economie is vitaal, maar staat ook voor uitdagingen als gevolg van demografische ontwikkelingen, zoals een mogelijk gebrek aan arbeidskrachten en veranderingen op de arbeidsmarkt (zie ook het hoofdstuk Economie van deze Omgevingsvisie). De bijdrage van (tijdelijke) internationale werknemers aan de economie is onmisbaar. Passende woonruimte voor alle inwoners van de regio is hierbij van belang. Ondernemers, overheid en onderwijs werken samen onder de naam van Keyport2020 aan innovatie, ondernemerschap en arbeidsmarkt om de economie concurrerend te houden. Midden-Limburg heeft niet één sterke economische trekker, maar is sterk in de differentiatie, met onder andere maakindustrie, de agrifoodsector en het MKB. Deze differentiatie, veroorzaakt door het ontbreken van één overheersende economische trekker, is de kracht van de regio. Het aandeel maakbedrijven is bovengemiddeld en deze maakbedrijven zijn een aanjager voor ontwikkelingen en innovaties in andere sectoren, zoals agro & food, biobased economy en logistiek. Toerisme is een belangrijke groei- markt. In het Peelgebied zijn landbouwbedrijven een belangrijke economische factor.Hierin is de pluimveesector een sterke speler. Tegelijkertijd heeft de landbouw als grootste ruimtegebruiker een zeer grote invloed op de kwaliteit van de biodiversiteit en de leefomgeving (bodem, water en lucht) en staat er spanning op het welbevinden van de inwoners en het vestigingsklimaat.

Een groot deel van Midden-Limburg is welvarend. Tegelijkertijd zijn er in delen van het buitengebied, in sommige landelijke kernen, in stedelijke wijken en bij specifieke doelgroepen grote opgaven op het gebied van welzijn, gezondheid, eenzaamheid, welvaart en leefbaarheid. Dit komt onder meer door demografische veranderingen, schaalvergroting in de economie en een daarmee samenhangend teruglopend voorzie ningenaanbod. In de kernen en steden leidt het toewijzingsbeleid voor sociale huurwoningen bovendien tot segregatie en een vrij eenzijdig samengestelde bevolking, terwijl in het landelijk gebied de toenemende leegstand van agrarische bedrijven een probleem wordt.

18.3.2 Toekomstbeeld Midden-Limburg 2030-2050

Midden-Limburg is in 2050 het verbindende groene hart van Limburg waar het goed wonen, werken en recreëren is. Grenzen zijn vervaagd en de regio verbindt de omliggende regio’s met elkaar. De regio is welvarend, veilig, gezond, energieneutraal, klimaatbestendig en innovatief. De focus ligt op de sterke punten, verschillen worden gekoesterd en er wordt cyclisch gewerkt en gedacht. De keuze voor kwaliteit gaat boven kwantiteit. De aandacht gaat uit naar een duurzame samenleving waar mens en natuur hand in hand samen gaan. De regio is aantrekkelijk voor mensen die vanuit een prettige woonomgeving hun werk en recreatielocaties in de eigen regio of daarbuiten, gemakkelijk kunnen bereiken.

Het waterbeheer is op orde. De Maas en de kanalen zijn een belangrijke vervoerscorridor. Langs en bij de Maas ligt niet alleen de focus op waterveiligheid, maar ook op waterberging, natuur, landschap, stedelijke ontwikkeling, wonen en recreatie. Dit alles samen vormt een aantrekkelijk Maasplassengebied voor inwoners, recreanten én een verbindingszone voor flora en fauna.

De Nationale en grensoverschrijdende Parken zijn via het groene beeklandschap met elkaar verbonden. Dankzij deze kronkelende beken die de ruimte hebben gekregen, kan de juiste hoeveelheid water bij extreem weer zijn weg vinden. In het landelijke gebied speelt het beeklandschap en het grondgebruik een sleutelrol om wateroverlast te voorkomen en in tijden van droogte voldoende water vast te houden. De natuur is rijker geworden. Het landschap kent veel cultuurhistorische waarden en wordt door bewoners en mensen uit de omliggende regio’s zeer gewaardeerd. Historische kastelen, kloosters, kerken, boerderijen en industrieel erfgoed hebben een nieuwe recreatieve-, woon- of werkfunctie. De geschiedenis blijft concreet tastbaar en behouden voor de toekomst. De natuurparken en de Maasplassen vormen een belangrijke toeristische trekker en hebben een belangrijke functie voor geluk en gezondheid. De twee steden zijn bruisend en hebben hun verzorgende functie voor de regio en daarbuiten behouden. De dorpen zijn levendig voor jong en oud. Midden-Limburg is goed verbonden met andere regio’s in binnen- en buitenland, via diverse nieuwe vervoersvormen én op de fiets. De regio vervult functies voor wonen en werken ter versterking van Brainport Eindhoven, waar high-tech werklocaties de norm zijn. Roermond heeft haar naam als ‘retail capital’ behouden en uitgebouwd naar bezoekersstad voor meerdaags verblijf. De regio profiteert daarvan mee. De regio heeft ook gebruik gemaakt van de groeipotentie van het toerisme. Midden-Limburg heeft een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor het midden- en kleinbedrijf behouden en biedt ruimte voor ontwikkeling en innovatie.

Door intensieve samenwerking van alle partijen is een gebied ontstaan waar het evenwicht tussen ecologie en economie hersteld is. Agrariërs en inwoners weten elkaar te vinden. Vee wordt gehouden in schone, aantrekkelijk vormgegeven en goed ingepaste multifunctionele boerderijen. De agro en foodsector is verbonden met Greenport Venlo, Agri Food Capital en Foodvalley. De uitstoot van verontreinigende stoffen uit de landbouw is fors teruggebracht.

De regio heeft een energietransitie doorgemaakt. Nieuwe technologieën zorgen voor de opwekking van warmte en energie die minder impact hebben op de omgeving. Lokale energiecoöperaties dragen stevig bij aan de energiewinning van de regio. Opbrengsten vloeien zo terug in de lokale gemeenschap. In steden, dorpen en het landelijke gebied is voldoende ruimte om water op te vangen en vast te houden in tijden van hitte en droogte.

Het is daarnaast gelukt om te zorgen dat iedereen in de gelegenheid wordt gesteld om mee te doen. Gemeenten hebben hun voorzieningenaanbod optimaal op elkaar afgestemd: culturele en sportieve elementen versterken elkaar, en geven een beeld van een aantrekkelijke woon- en vestigingsregio.

18.3.3 Uitdagingen en opgaven

De belangrijkste uitdagingen en opgaven voor Midden-Limburg worden beschreven aan de hand van drie hoofdopgaven met daarbij de ambities die Midden-Limburg voor zichzelf ziet. De ambities zijn bedoeld als richtinggevende inspanningsverplichtingen. Aan de basis van de drie hoofdopgaven ligt de zorg voor veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit. Daarnaast staat het onderscheidend en verbindend vermogen van het landschap aan de basis van de hoofdopgaven.

De drie hoofdopgaven zijn:

  • Werken aan een duurzaam en klimaatbestendig Midden-Limburg;

  • Werken aan een toekomstbestendige (circulaire) economie;

  • Werken aan een gezonde en aantrekkelijke woon- en leefomgeving voor Midden- Limburg.

Opgave 1: Werken aan een duurzaam en klimaatbestendig Midden-Limburg:

De urgentie en noodzaak om in te spelen op het veranderende klimaat is groot en neemt de komende jaren alleen maar toe. Klimaatverandering heeft nu al een grote impact op onze samenleving en die zal in de toekomst nog groter worden. Om hier op voorbereid te zijn, zijn flinke aanpassingen in de openbare ruimte nodig, zeker op het gebied van water- beheer. Bij het werken aan een duurzaam en klimaatbestendig Midden-Limburg zal in ieder geval aandacht moeten worden besteed aan de volgende zaken:

1a: Duurzame energie

De verbranding van fossiele brandstoffen levert op landelijk niveau een bijdrage van circa 75% aan de totale uitstoot van broeikasgassen door CO2-uitstoot. Besparing in het gebruik van fossiele brandstoffen en grondstoffen en het overschakelen naar duurzame vormen van energieopwekking, zijn de belangrijkste manieren om vanuit Midden- Limburg een bijdrage te leveren aan de beperking van de CO2-uitstoot.

Hierbij zijn de volgende zaken van belang:

  • We richten de koers op de transformatie van het huidige energiesysteem, waarbij zonne-energie (met de Limburgse zonneladder als afwegingskader) en windturbines voorlopig de meest voor de hand liggende energiebronnen zijn. Belangrijk uitgangspunt voor deze koers is dat we aansluiten bij gebiedsurgenties, waardoor tegelijkertijd de lokale én regionale economie versterkt wordt, alsook de kwaliteit van de leefomgeving en het landschap.

  • Voor de langere termijn is het nodig dat we aansluiten op het landelijke en internationale systeem van energievoorziening. Dat betekent dat er ruimte gereserveerd moet worden voor de noodzakelijke buisleidingenstroken. Waar mogelijk doen we dit door bestaande stroken te verbreden en waar nodig, door ruimte voor nieuwe stroken te zoeken.

  • In het kader van de energieopwekking gelden ook voormalige stortplaatsen als mogelijke locatie voor gaswinning of als zonneveld. Hiervoor wordt eerst een alternatievenafweging en een kosten-batenanalyse uitgevoerd.

  • De Clauscentrale is een moderne gasgestookte centrale. Hoewel deze nog steeds gestookt is op fossiele grondstof, is deze centrale voorlopig als achtervang een onmisbare schakel in het landelijke energiesysteem.

1b: Water

De Maas heeft belangrijke functies als recreatie- en uitloopgebied voor inwoners, drinkwatervoorziening, het vervoer van goederen en als verbindingszone voor flora en fauna.

Om deze functies te behouden, zetten we - naast de al in deze Omgevingsvisie beschreven aanpak op het gebied van klimaatadaptieve en ecologische maatregelen - in op een aantal regio-specifieke programma’s en acties:

  • In het kader van de hoogwaterveiligheid blijft de Provincie conform afspraken met het Rijk, het Waterschap Limburg en de Maasgemeenten, meewerken en bijdragen aan een aantal gebiedsprojecten die zich richten op onder andere hoogwaterbescherming: Dam Lateraalkanaal, systeemmaatregelen Thorn-Wessem en Grensmaas. Als partner in de gebiedsontwikkeling en hoeder van ruimtelijke kwaliteit is onze bijdrage gericht op het versterken van gebiedskwaliteiten.

  • In het landelijk gebied speelt het waterbeheersysteem. Het grondwaterpeil is van belang voor de landbouw. Mogelijk grote branden in natuurgebieden geven ook aan dat de natuur belang heeft bij een goed waterbeheer. Enerzijds moet water- overlast worden voorkomen, anderzijds moeten we in tijden van droogte voldoende water vasthouden.

1c: Natuur

We onderzoeken de mogelijkheid om extra meerwaarde te genereren door overgangs- zones bij en verbindingszones tussen (kwetsbare) natuurgebieden te realiseren.

Voor een belangrijk deel maken deze gebieden deel uit van de groenblauwe mantel. Naast het mogelijk realiseren van (grensoverschrijdende) overgangszones bij en verbindingszones tussen (kwetsbare) natuurgebieden en naast de inzet op een kwaliteitsimpuls in de bestaande natuur (zoals beschreven in het hoofdstuk Natuur), zijn in Midden-Limburg de volgende zaken van belang:

  • In het kader van de PIO’s wordt (waar mogelijk) zowel natuur ontwikkeld als gezorgd voor een versterking van de landbouwstructuur. We ondersteunen voortrekkersprojecten als Herenboeren in Weert.

  • De afgelopen jaren is in GrensPark Kempen~Broek zo’n 250 hectare natuurgebied ontwikkeld. Door het onderling verbinden van een aantal natuurgebieden zijn de leefgebieden vergroot. In het kader van het beleefbaar maken van het gebied ligt hier nog een aantal opgaven, zoals het realiseren van een routestructuur en (grens- overschrijdende) verbindingen.

1d: Landschap

Het Midden-Limburgse landschap met diverse Natura 2000-gebieden en hoge cultuur- historische waarden, nodigt bewoners en mensen uit de omliggende regio’s uit om er te recreëren.

Bij het werken aan een duurzaam en klimaatbestendig landschap, moeten we in ieder geval aan de volgende zaken aandacht besteden om het landschap op orde te houden en waar mogelijk te versterken:

  • Zoals beschreven in het bovenregionale perspectief in hoofdstuk 17, pakken we (met het landschap als basis) een aantal negatieve ontwikkelingen in het landelijk gebied integraal op: luchtkwaliteit, problematiek met intensieve veehouderij, stoppende boeren, vrijkomende agrarische bebouwing, ondermijning, huisvesting internationale werknemers en woonurgenten en stille armoede.

  • We ondersteunen de regio om te komen tot een klimaatbestendig landschap. Dat doen we door verbinding te leggen tussen de klimaatadaptatie opgave, de verbetering van landschappelijke waarden en het creëren van kansen voor de recreatieve sector.

  • Samen met de Limburgse Maasgemeenten, het Waterschap Limburg en Rijkswaterstaat bepalen we hoe we omgaan met de Maas op ecologisch, economisch en ruimtelijk gebied. Daarbij kijken we verder dan alleen het rivierkundig functioneren.

  • We benutten de kansen van het aantrekkelijk landschap in de Maasvallei door adaptief te bouwen met het water.

  • Voor de Maasgemeenten moet het water het uitgangspunt zijn bij het ontwerpen van omgevingskwaliteiten en de bebouwde omgeving. Bij de inrichting van de ruimte houden we rekening met het water. Door adaptief te bouwen worden de kosten beperkt in geval van hoogwater.

1e: Landbouw

Zoals beschreven in het bovenregionale perspectief in hoofdstuk 17, streven we naar voldoende ruimte voor een toonaangevende en duurzame landbouw in Midden-Limburg. Ook in de toekomst willen wij een gunstig ondernemersklimaat voor de landbouwsector bieden. De landbouw kan een bijdrage leveren aan duurzame oplossingen voor maatschappelijke opgaven. We ondersteunen Midden-Limburg waar zij een rol wil spelen in de transitie van de agrofoodsector. Daarvoor verruimen we de focus van de kostprijs per eenheid product naar een meer duurzame, circulaire en vraaggerichte productie.

Als Provincie faciliteren we immers initiatieven die bijdragen aan versterkende verdien- modellen voor de landbouw, zoals landbouw gericht op maatschappelijke diensten; natuurinclusieve landbouw, agrarisch landschapsbeheer en voedselgemeenschappen zoals het concept herenboeren, regionale afzet, korte ketens, hightech en gepersonaliseerd voedsel. Dit alles gericht op een circulair agrofoodsysteem. We gaan daarbij uit van de potentie in het gebied.

In de praktijk betekent dit dat nieuwe bedrijfsvoeringsconcepten in de landbouw, die zich in de overgangszone rond de kernen bevinden, kansrijker zijn wanneer de burgers meer betrokken worden, bijvoorbeeld omdat de ketens korter zijn of omdat er voedselgemeenschappen gecreëerd worden. In de zones die verder verwijderd zijn van de kernen, zal de focus meer gericht zijn op hoogwaardige productie tegen een acceptabel prijs- niveau, met een minimale impact op de omgeving. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de andere gebruikers, omwonenden en de groeiende groep recreanten.

Opgave 2: Werken aan een toekomstbestendige (circulaire) economie:

Een toekomstbestendige economie is de basis van het functioneren van de regio, is op een goede manier ingepast in de omgeving, geeft slechts beperkte overlast en biedt de basis voor een aantrekkelijke woon- en leefomgeving doordat het werken, wonen en recreëren op elkaar zijn afgestemd. Met het uitgebreide en gedifferentieerde MKB liggen er voor Midden-Limburg kansen om de circulariteit te vergroten. Daarmee verzekert een toekomstbestendige economie de toekomst van mens, dier en milieu. Het werken aan een toekomstbestendige economie in Midden-Limburgvraagt dat onder meer aan onderstaande opgaven wordt gewerkt:

2a: Werklocaties

De bedrijvigheid moet ruimte hebben en houden om zich te ontwikkelen. We zien dat het aanbod aan bedrijventerreinen de komende tijd opdroogt, omdat het beschikbare areaal op Midden-Limburgse schaal de afgelopen jaren sterk is teruggelopen. Bij nieuwe bedrijfsvestigingen kiezen we voor inbreiding boven uitbreidingen (zie hoofdstuk Werklocaties). Daarnaast kiezen we voor ruimte voor het regionale midden- en kleinbedrijf. De opgave is om programmatisch te werken aan herstructurering van verouder(en) de werklocaties en om tijdig nieuwe werklocaties te reserveren.

2b: Duurzame landbouw

De productie van gezond en veilig voedsel, geproduceerd door een moderne en krachtige sector is een grote opgave. Daarbij moet de productie veel meer in balans komen met de gezondheid voor mens en dier, maar ook met het klimaat, lucht- en waterkwaliteit, waterbeheer, biodiversiteit en de kwaliteit van het landschap.

Onder regie en coördinatie van de Provincie zorgen we voor een verduurzaming van de landbouw, met ruimte voor maatwerk en resulterend in gezonde en veilige leefomstandigheden in de woongebieden.

Naar verwachting zal twee derde van het aantal primaire agrarische productiebedrijven de komende 20 jaar stoppen. De vrijkomende gebouwen vormen een enorme opgave. Herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwingen voor andere functies is mogelijk als dat past binnen de Limburgse principes, met in achtneming van alle betrokken belangen. Landbouwbedrijven die willen groeien kunnen vrijkomende locaties opkopen. Het platteland is niet meer vanzelfsprekend alleen van en voor agrariërs. De functie van het buitengebied is veranderd. Het is tevens een uitloopgebied geworden waar bewoners van de omliggende kernen en steden recreëren en bewegen.

2c: Mobiliteit

De centrale ligging van de regio en de goede spoor- en wegverbindingen met andere regio’s, vormen de basis voor het functioneren van de Midden-Limburg. Om de grens- overschrijdende mogelijkheden beter te benutten moet de spoorverbinding Weert-Hamont-Antwerpen voor personenvervoer gereactiveerd worden. Daarnaast dienen de toegenomen en nog verder toenemende verkeersstromen op de A2 aangepakt te worden, vooralsnog via SmartwayZ.NL. Ook het verbeteren van de verkeersveiligheid is een blijvend aandachtspunt. Dit geldt zowel voor provinciale wegen als voor de wegen in het landelijk gebied, waar conflicten optreden tussen landbouw- verkeer en fietsende schoolgaande jeugd en recreanten.

Er moeten snelle fietsverbindingen komen voor het forensenverkeer, om het autogebruik op korte afstanden terug te dringen. Voor het (forenzen en recreatieve) fietsnetwerk geldt dat een aantal essentiële schakels ontbreken, zoals een goede en aantrekkelijke mogelijkheid om de Maas ter hoogte van Roermond te kruisen en een verbinding over de Maas ter hoogte van Buggenum. Verder zijn de verbindingen tussen Weert en Roermond en tussen Weert en Eindhoven zeer beperkt. Internationale verbetering van de fietsverbindingen is wenselijk langs de Zuid-Willemsvaart naar Bocholt (België) en van Roermond naar Wassenberg in Duitsland.

De regio zet in op het mogelijk maken van meer transport over water, zoals beschreven in hoofdstuk Mobiliteit van deze Omgevingsvisie.

2d: Toerisme en recreatie

De vele natuurparken, de Maasplassen en de unieke landschappelijke kenmerken van Midden–Limburg, gecombineerd met een grote concentratie van cultuurhistorisch waardevolle plekken met beschermde stads- en dorpsgezichten en monumenten, maken de regio een aantrekkelijke bestemming voor bezoekers. De toeristisch-recreatieve sector is een belangrijke economische motor voor de regio.

We zetten in op bevordering van de kwalitatieve groei van toerisme boven kwantitatieve groei. We zorgen dat de groei in goede balans blijft met andere belangen zoals landschap en natuur. Op het gebied van toerisme en recreatie ondersteunen we de triple helix-aanpak - de samenwerking tussen bedrijfsleven, onderwijs en overheid - zoals die van Keyport. Tevens versterken we de vitale functies van de binnensteden van Roermond en Weert, die een belangrijke rol voor de regio vervullen. We zetten in op de bereik- baarheid van deze centra per fiets en met het openbaar vervoer. Hierdoor houden we de kernen en steden leefbaar en leveren we een bijdrage aan de gezondheid van de inwoners en aan de verduurzaming van de mobiliteit.

Opgave 3: Werken aan een gezonde en aantrekkelijke woon- en leefomgeving voor Midden-Limburg:

Zoals aangegeven in hoofdstuk Wonen en Leefomgeving van deze Omgevingsvisie, is een gezonde en aantrekkelijke woonomgeving niet alleen afhankelijk van de woning zelf, maar heeft zij ook te maken met onder meer gezondheid, veiligheid en het voorzieningenniveau in de omgeving. Uiteraard is ook de omgevingskwaliteit (luchtkwaliteit, geuroverlast en geluidhinder) en woningkwaliteit hierbij van belang. Het werken aan een gezonde en aantrekkelijke woon- en leefomgeving voor Midden-Limburg vraagt onder meer:

3a: Wonen

Zoals beschreven in het hoofdstuk Wonen en de paragraaf Bovenregionale perspectief van deze Omgevingsvisie, zien we ook in Midden-Limburg demografische veranderingen die invloed hebben op de woon- en leefomgeving. Het is hierbij een uitdaging de komende jaren passend bij de behoeften voldoende woningen van de juiste kwaliteit toe te voegen en te zorgen voor de juiste woningen op de juiste plaats. Hierbij heeft Midden-Limburg de ambitie om een gedeelte van de woningbouwopgave van Zuid-Oost-Brabant in te vullen.

3b: Functioneren stedelijke centra

De kernen in de regio hebben een sterke relatie met de centrumsteden Roermond en Weert. Op het gebied van detailhandel, horeca en cultuur spelen deze steden een belangrijke rol in het dagelijks leven van de inwoners van de regio. Ondanks de relatief sterke positie van Roermond en Weert op dit gebied, merken deze centra de invloed van veranderingen in onder meer de detailhandel. De invulling van de stadscentra zal daarom veranderen.

Maatregelen om toch een regionale rol als centrum te kunnen blijven vervullen zijn nodig. Dit gaat deels door functieveranderingen van detailhandel naar functies als wonen en werken en door een versterking van het culturele aanbod. Verder gaat het om het verbeteren van de toegankelijkheid, ook voor minder mobiele doelgroepen en per fiets, waardoor deze centra nog laagdrempeliger bezocht kunnen worden. Hierdoor wordt impliciet een stimulans gegeven aan het openbaar vervoer en wordt het relatief lage fietsgebruik in de regio versterkt. De andersoortige inrichting van stedelijke centra draagt zodoende bij aan bewegen, ontmoeten en een gezonde levensstijl.

3c: Gezonde en veilige leefomgeving

Gezondheid is meer dan alleen niet ziek zijn. Gezondheid gaat ook om de kwaliteit van leven en welzijn. We willen een gezonde en veilige leefomgeving voor de inwoners. Niet alleen nu, maar ook in de toekomst. We willen dat iedereen in de regio dezelfde mogelijkheden heeft om gezond te zijn of te worden. Dat betekent dat de leefomgeving voldoende en gevarieerde mogelijkheden biedt voor sporten, ontmoeten, bewegen en spelen. Een belangrijk onderdeel van een gezonde en duurzame leefomgeving is de mogelijkheid om op een prettige manier ergens lopend of fietsend heen te gaan en te verblijven. Op dit moment zijn de verbindingen in de regio op een aantal plaatsen onvoldoende van kwaliteit en niet aantrekkelijk.

Met verbeterde fietsverbindingen kunnen de groene en natuurlijke gebieden beter beleefbaar worden gemaakt en worden steden en kernen beter en directer ontsloten voor inwoners uit de regio. Ook leveren we hiermee een belangrijke bijdrage aan het verduurzamen van de mobiliteit en het behoud van de gezondheid van de inwoners.

Hoofdstuk 19 Regiovisie Zuid-Limburg

Regiovisie Zuid-Limburg

Deze regiokaart illustreert de visie van en op de regio, zoals beschreven wordt in de regionale paragraaf. Het is een indicatieve weergave van huidige situatie en gewenste toekomstige ontwikkeling van de regio.

afbeelding binnen de regeling
§ 19.1 Profiel van Zuid-Limburg

De aantrekkelijkheid van Zuid-Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden, gelegen in het unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Het heuvelland- schap en de Maasvallei geven samen met de historische binnenstad van Maastricht een bijzondere kwaliteit, rijke historie en eigen cultuur aan deze regio. In Zuid-Limburg wonen, werken en leven zo’n 600.000[40] mensen. Zuid-Limburg is het meest verstedelijkt grensgebied en de meest Europese regio van het land. Samen met de stedelijke regio’s van Aken (Duitsland), Luik en Verviers (Wallonië) en Tongeren, Hasselt en Genk (Vlaanderen) vormt Zuid-Limburg de Euregio Maas-Rijn met vier miljoen inwoners en 2,2 miljoen banen. Daarnaast maakt de regio deel uit van het groene grensoverschrijdende Drielandenpark.

De op relatief korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden – zie onderstaande figuur voor toename verstedelijking - met elk hun eigen rijke historie én cultuur en de ligging in het unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de Maasvallei, maken Zuid-Limburg tot een aantrekkelijke regio en een ideale vestigingsplaats voor kenniswerkers. De landschappelijke kwaliteit levert niet alleen een bijdrage aan het welzijn en de gezondheid van de inwoners, het is ook één van de belangrijkste pijlers van de economie in Zuid-Limburg. Zowel de toeristische als de agrarische sector maken gebruik van het landschap.

De dragende sectoren van de economie van Zuid-Limburg zijn Chemie & Materialen (met Chemelot als chemiecluster in Sittard-Geleen), Life Sciences & Health en Smart Services. De Universiteit Maastricht, de Brightlands Campussen (de Chemelot Campus in Sittard-Geleen, de Maastricht Health Campus en de Smart Services Campus in Heerlen) fungeren als belangrijke groeimotoren van de regio. Met de Brightlands campussen levert Zuid-Limburg een substantiële bijdrage aan de ontwikkeling van Brainport Zuidoost-Nederland tot een innovatieve, duurzame en internationale economische topregio. Daarmee is de regio structuurversterkend voor de Limburgse en Nederlandse economie en biedt zij een excellent vestigingsklimaat. Qua omvang zijn de gezondheidszorg, de industrie en bouwnijverheid, financiële instellingen, zakelijke dienstverlening en de ICT de grootste werkgelegenheidssectoren in Zuid-Limburg.

Zuid-Limburg is dus een regio met potentie. Toch liggen er ook veel uitdagingen die we vol energie aanpakken. De brede welvaart in Zuid-Limburg staat onder druk. Naast een lage arbeidsparticipatie (de laagste van heel Nederland[41]) kampt Zuid-Limburg ook met andere sociale problemen:[42] hardnekkige achterstanden in participatie, onderwijs en gezondheid en vraagstukken als armoede. Ook de behoefte aan jeugdhulpverlening is groter en problemen rond vroegtijdig schoolverlaten zijn aanzienlijker.[43] De gevolgen van de bijzondere grensligging en de demografische ontwikkeling in Limburg spelen nergens zo sterk als in het zuiden van de provincie. Zuid-Limburg functioneert anno 2021 te weinig als Europese regio en is een perifere regio binnen Nederland.

In de regio is sprake van leegstand in verschillende vastgoedsectoren: woningen, kantoren, maatschappelijk vastgoed, verblijfsrecreatie, agrarische bedrijven en detailhandel. Zoals beschreven in het hoofdstuk Wonen en Leefomgeving, zijn er binnen de verschillende sectoren én binnen Zuid-Limburg zelf subregionale verschillen in de mate van leegstand. Tegelijkertijd is er in deze regio een evident tekort aan woningen voor specifieke doelgroepen. Vaak staat hierdoor de leefbaarheid in buurten, wijken en kernen onder druk. Naast de kwantitatieve opgave, geldt dat er voor de hele regio een kwalitatieve opgave ligt om de gebouwde omgeving klaar te maken voor de toekomst.

Met name in het stedelijk gebied moet de sociaal-fysieke leefbaarheid verbeteren via een integrale gebiedsgerichte aanpak op kern-, buurt- of wijkniveau. Die opgave is in Zuid-Limburg extra lastig te realiseren omdat, vooral door demografische veranderingen, traditionele verdienmodellen in vastgoedontwikkeling niet meer werken. Het verbinden van de fysiek-ruimtelijke aanpak met een sociaal-maatschappelijke, is een nieuwe, complexe, maar noodzakelijke uitdaging om de brede welvaart in Zuid-Limburg te verbeteren. Meer dan ooit is de noodzaak aanwezig om de verschillende vraagstukken op sociaal, ruimtelijk en economisch vlak met elkaar te verbinden.

§ 19.2 Toekomstbeeld Zuid-Limburg 2030-2050

Het Omgevingsbeleid voor Zuid-Limburg richt zich op het koesteren en verder uitbouwen van de sterke punten uit de profielschets en tegelijkertijd op een strategie om de zwakke punten aan te pakken.

Eigen kracht Zuid-Limburg

De regio Zuid-Limburg heeft in 2050 haar potentie als ‘Europese schakelregio’ optimaal weten te ontwikkelen. Met een hoge ruimtelijke kwaliteit en een eigen economische kracht, gebruik makend van de gunstige positie tussen de nabijgelegen West-Europese metropolen. Naast snelle verbindingen met de rest van Nederland (via Eindhoven naar de Randstad), zijn gelijkwaardige verbindingen gerealiseerd over de grens richting België en Duitsland. Ook is een duurzame, betrouwbare en veilige energievoorziening gerealiseerd, met bijbehorende (grensoverschrijdende) energiehoofdstructuur.

De regio biedt een bijzonder aantrekkelijke omgeving om te wonen, te werken en te recreëren, voor zowel inwoners als toeristen. De regio trekt nieuwe inwoners aan, want het op peil houden van het inwoneraantal draagt bij aan het behoud en het verbeteren.

Ambitie Euregio

Om de economische kansen van de regio ten volle te benutten, maken we veel meer dan nu gebruik van de kansen met betrekking tot economische kracht, kennis en arbeidsmarkt direct over de grens. Hiertoe hebben we een grenslandstrategie en-programma ontwikkeld; een meerjarige collectieve inzet op met name thema’s als grensoverschrijdende arbeidsmarkt, onderwijs, mobiliteit, wonen, landschap, identiteit, mindset en energie.

We versterken de euregionale agglomeratie met economische maatregelen zoals het ontwikkelen van de economische netwerken, het grensoverschrijdend verknopen van kennisnetwerken en wetenschappelijke instituten, het tot stand brengen van grote projecten zoals de Einstein Telescoop en het wegnemen van grensbarrières ten aanzien van onderwijs, arbeidsmarkt, administratie en cultuur. Een wezenlijke factor hierbij is het verbeteren van de euregionale mobiliteit.

Op strategisch niveau hebben we een gezamenlijke en afgestemde ruimtelijke ontwik keling op gang gebracht. We ontwikkelden een grensoverschrijdend stedelijk netwerk met als principes:

  • Van fragmentatie naar integratie;

  • Van duplicatie naar complementariteit;

  • Van nabijheid naar bereikbaarheid.

Hierbij geldt als leitmotiv: meer stad, meer land, meer Euregio.

Naast het verder ontwikkelen van het grensoverschrijdend stedelijk netwerk is het Nationaal Landschap tot een ‘Drielandenpark’ versterkt en uitgebreid. In het belang van natuur, water, landschap en een aantrekkelijk leefklimaat, realiseren we een samenhangende open ruimte verbinding van de grensoverschrijdende water- en groenstructuren. Die strekt zich uit van de Hoge Kempen via het Rivierpark Maasvallei en het Zuid-Limburgse Heuvelland naar de Ardennen en de Eifel.

Voor het versterken van de arbeidsmarkt is vooral de samenhang met (de regio) Aken verstevigd. Voor de logistiek zijn de ontwikkelingen in Luik erg belangrijk. Met Hasselt en Genk werken we samen op het gebied van ruimtevragen, mobiliteit en energie.

Voor het realiseren van deze ambitie is grensoverschrijdende samenwerking en het gezamenlijk wegnemen van administratieve en culturele grensbarrières belangrijk. Op projectniveau in Zuid-Limburg en op strategisch niveau zijn al diverse voorbeelden die de grensoverschrijdende samenwerking versterken.[44] Voortbouwend op deze successen moeten ook op strategisch en institutioneel niveau stappen worden gezet om de grensoverschrijdende samenwerking te versterken.[45] Om de grensoverschrijdende agglomeratievorming stapsgewijs verder te brengen en zo te komen tot ‘Ein Gemeinsamer Wirtschaftsraum’, oftewel de Euregio als één samenhangend gemeen- schappelijk economisch gebied en samenhangend stedelijk netwerk, is een langjarige gezamenlijke inzet nodig. De regio moet hier zelf de schouders onder zetten en omdat de opgave de regionale mogelijkheden overstijgt, is een langjarige krachtenbundeling met het Rijk noodzakelijk.Voor het eerst benoemt de NOVI, ‘het versterken van grensoverschrijdende relaties’ als een nationaal belang. Een meerjarige aanpak is nodig om enerzijds de grensbarrières af te breken die de grensoverschrijdende agglomeratievorming blokkeren, en anderzijds de kansen van dergelijke agglomeratievorming te verzilveren. Om belemmeringen weg te nemen, kansen te benutten en hiervoor een structureel proces in te richten, ontwikkelen we een grenslandstrategie en -programma. Een meerjarige collectieve inzet op met name thema’s als grensoverschrijdende arbeidsmarkt, onderwijs, mobiliteit, wonen, landschap, identiteit/mindset en energie zijn cruciaal om deze ambitie te realiseren.

§ 19.3 Uitdagingen en opgaven

Gezien de stapeling van grote opgaven én kansen in een gebied met een bijzonder karakter en de opkomst van thema’s met (soms nog onbekende) ruimtevragen, onderscheiden we hier opgaven in vier lagen, met elk een verschillend gericht beleid.

Deze vier lagen zijn:

  • Landelijk gebied;

  • Duurzame mobiliteit;

  • Regionale centra en grote werklocaties;

  • Stedelijk gebied.

Opgaven Landelijk gebied:

Kwaliteiten buitengebied uitbouwen, versterken landschap en natuur

1a: Groots in kleinschaligheid

Zoals beschreven in de inleiding van deze Omgevingsvisie staat het landelijk gebied voor grote integrale transitieopgaven. In de binnentuin inclusief het Maasdal van Zuid-Limburg is het landschap de basis van alle functies. Het reliëf, de cultuurhistorische elementen en (cultuurhistorische) gebouwen, het groene karakter en het contrast tussen open en gesloten gebieden vormen de landschappelijke kernkwaliteiten. Deze kwaliteiten worden goed beschermd, beheerd en ontwikkeld.

Vanuit de lijnen kwaliteit, kleinschaligheid en innovatie ontwikkelt het landelijk gebied zich onder het motto ‘Groots in kleinschaligheid’ en bieden we ruimte aan inwoners, ondernemers en maatschappelijke partners.

  • Kwaliteit: minder is meer, keuze voor een lagere versnelling waar dat mogelijk is, omgevings-inclusief, met wederkerig respect en oog voor de lange termijn.

  • Kleinschaligheid: fijnschalig, inzetten op verscheidenheid aan mogelijkheden.

  • Innovatie: ruimte om te experimenteren, nieuwe mogelijkheden ontdekken, proeven en proberen.

Een specifiek belang (aanvullend aan de stad-landzones De Graven en landgoederenzone Swentibold) is het landelijke gebied van het Graetheide plateau als uitloop- en recreatiegebied van Sittard-Geleen en omliggende kernen.

1b: Landschappelijk raamwerk

In de groene binnentuin, ook wel middengebied genoemd, kiezen we voor het verder versterken van het hoogwaardig landschappelijk raamwerk dat gevormd wordt door het Natuurnetwerk en de groenblauwe mantel met het Maasdal, beekdalen, hellingen, droogdalen en stad-landzones. In de groenblauwe mantel ligt tevens een belangrijk deel van de wateropgave. In de zuidelijke Maasvallei wordt de hoogwateropgave van de Maas uitgewerkt via een integrale aanpak. Daarnaast pakken we het regionaal watersysteem aan via landschappelijke maatregelen, waardoor onder andere het risico op water- overlast afneemt. De beekdalen richten we hiervoor klimaatrobuust in en we beheren ze integraal en extensief, waardoor de beheerkosten laag zijn. Door het landschap in de beekdalen en op de hellingen te verruwen, door extensivering, door een andere wijze van grondgebruik en grondbewerking, door bosontwikkeling en de aanleg van grotere landschapselementen, kan het water beter worden vastgehouden. De infiltratiecapaciteit van de bodem wordt daarmee vergroot. Tegelijkertijd geven we hiermee invulling aan de opgave voor de instandhouding en het versterken van de biodiversiteit en bosaanleg.

Op de hellingen en op de randen van de plateaus maken bosontwikkeling en grote landschapselementen het landschap meer besloten. Hierdoor worden de aanwezige verblijfsrecreatieterreinen beter landschappelijk ingepast en houden we het water beter vast. Dit levert een effectieve bijdrage aan de grondwatervoorraad en het voorkomen van droogte. Deze bronmaatregelen hebben ook een positief effect op de verbetering van de bodem. Ze bevorderen de bodemvruchtbaarheid en de duurzaamheid van de landbouw. Het landschappelijk raamwerk vormt ook de belevingsroute van de cultuur- historie. De routestructuren in het raamwerk worden internationaal en strategisch ontsloten en versterkt voor met name het langzame verkeer.

afbeelding binnen de regeling

1c: Landbouw

De landbouw is en blijft de belangrijkste beheerder van het landelijk gebied. De toekomstige landbouw richt zich meer op kleinschaligheid, klimaatadaptatie, precisielandbouw, korte afzetlijnen, het sluiten van kringlopen en herstel van de biodiversiteit. Er wordt ingezet op ketensamenwerking, met aandacht voor regionale en lokale productie en een circulaire distributieketen. Hierdoor versterken we de unieke streekidentiteit en het culinaire erfgoed van de streek. Agrariërs in de binnentuin leveren een belangrijke bijdrage aan het beheer van het landschap en andere maatschappelijke diensten zoals waterbeheer, natuur en het beheer van recreatieroutes. Het verbrede boerenbedrijf is gestimuleerd en ingericht als gemengd bedrijf. Bijvoorbeeld door hoogwaardige recreatie op het boerenerf met onder meer boerderijovernachtingen, beleving van de bewerking en verwerking van voedsel en workshops. De droogdalen en steile hellingen worden meer gebruikt voor extensieve, jaarrond begrazing door vee.

Zoals ook in het hoofdstuk Land- en tuinbouw beschreven is op de plateaus grootschaliger kringlooplandbouw mogelijk. Door deze vorm van landbouw is de nutriëntenbelasting door met name nitraat van grond- en oppervlaktewater beperkt en voldoet de waterkwaliteit in onder andere de Natura 2000-gebieden, de waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden, de KRW-beken en het grondwater aan de normen.

Het aantal agrariërs in het middengebied zal de komende decennia sterk afnemen, waardoor veel agrarische bebouwing vrijkomt (zie voor de aanpak van deze VAB’s het hoofdstuk Land- en tuinbouw).

1d: Vrijetijdseconomie

De vrijetijdseconomie in Zuid-Limburg groeit in kwaliteit. De vrijetijdseconomie wordt beter verbonden aan het bewaken en verhogen van de kwaliteit van het Zuid-Limburgse landschap. Duurzaamheid is hierbij belangrijk, daarom worden toerisme en recreatie met respect voor mens en omgeving ontwikkeld. Door de realisatie van het landschappelijke raamwerk inclusief het groene stedelijk uitloopgebied van de stad-landzones, groeit het aanbod aan extensieve recreatiemogelijkheden in de randen van het middengebied sterk. We pakken de recreatieve overdruk in kwetsbare gebieden daarnaast aan door de (gemotoriseerde) mobiliteit in deze gebieden te beperken. Voor de bezoeker straalt de binnentuin ‘het goede leven’ en de kleinschaligheid die daarbij hoort uit. Zuid-Limburg is één kwaliteitsvol toeristisch product voor de bewoners en bezoekers. Beleving van de Zuid-Limburgse Grote Verhalen, die veelal gekoppeld zijn aan het Zuid-Limburgse materieel en immaterieel erfgoed, zijn fysiek en digitaal zichtbaar en beleefbaar.

1e: Wonen in kernen

We richten ons bij de selectieve nieuwbouw van woningen op specifieke doelgroepen en segmenten met evidente behoeften, waarin de bestaande woningvoorraad onvoldoende voorziet. In principe realiseren we geen nieuwe uitbreidingsgebieden. De focus is vooral gericht op transformatie binnen bestaand bebouwd gebied en vastgoed. Zoals aangegeven in hoofdstuk 5 Wonen en leefomgeving, is het voorzien in een veilige, gezonde en duurzame leefomgeving een belangrijke opgave. Het grote aandeel particulier bezit van woningen is een extra uitdaging bij het verduurzamen en omvormen van de woningvoorraad.

Opgaven duurzame mobiliteit:

Versterken multimodale bereikbaarheid economische centra, selectieve bereik- baarheid van het buitengebied

2a: Samenhangend stedelijk netwerk (daily urban system)

Mede door de relatief korte afstanden in de regio en de schaalvergroting van voorzieningen ontwikkelt Zuid-Limburg zich steeds meer als één ruimtelijk en functioneel samenhangend stedelijk netwerk (daily urban system) met sterke relaties tussen het stedelijk en landelijk gebied. Een mobiliteitstransitie kan bijdragen aan diverse urgente maatschappelijke opgaven zoals gezondheid, leefbaarheid, veiligheid, verduurzaming en een inclusieve samenleving. Het gaat daarbij om een transitie van primair gemotoriseerd verkeer naar ketenmobiliteit, waarbij lopen, fietsen, openbaar vervoer en (elektrische) auto’s een belangrijke rol spelen. Deze mobiliteitstransitie wordt beschreven in de ‘Mobilteitsvisie Zuid-Limburg’. Als uitvoeringsorganisatie speelt (Zuid-Limburg Bereikbaar) een belangrijke rol.

Gedragsbeïnvloeding, het ontwikkelen van goede knooppunten en snelfietspaden en-routes zijn belangrijke succesfactoren bij deze mobiliteitstransitie. Mede door de af te leggen afstanden en de benodigde bereikbaarheid van economische clusters, verschilt de transitie in de steden, de suburbane gebieden en het landelijk gebied. In de steden zijn voorzieningen, werk en stations vaak op loop- en fietsafstand. Hier ligt de nadruk op lopen, fietsen en deelauto’s als vervanging van de privéauto. Smart mobility kan hierbij een rol spelen. Tussen de steden en de omringende (suburbane) gebieden (met afstanden tussen 7,5 en 15 km) is de e-bike een uitstekend alternatief voor de auto. Een goed netwerk van snelfietspaden dat doordringt tot in het hart van de steden, is daarbij een voorwaarde. Voor de verbinding tussen de steden ligt de focus op het openbaar vervoer en de auto. De economische clusters buiten de centra, zoals de campussen, ontsluiten we beter met regionaal openbaar vervoer. Voor bedrijfsterreinen met veel werkgelegenheid, zoals Chemelot, VDL Nedcar en Aviation Valley zoeken we naar alternatieven voor de auto, met name voor het woon- werkverkeer. Te denken valt aan het stimuleren van carpoolen of pendelbussen. In sommige delen van het landelijk gebied is de auto soms het enige alternatief. Daarnaast is er regionaal openbaar vervoer beschikbaar. Alternatieve knooppunten zoals P&R-faciliteiten bieden hier mogelijkheden. Zij kunnen daarnaast dienst doen als parkeerplaats voor recreanten, om zo in het landelijk gebied de verkeersoverlast van recreanten zoveel mogelijk te beperken. In recreatief-toeristische kernen (zoals Valkenburg en Gulpen) moet hier het aanwezige regionaal openbaar vervoer beter worden benut als alternatieve vervoersvorm voor de toeristen. Goed bereikbare transferia en meer wegen die afgesloten zijn voor gemotoriseerd verkeer zijn middelen die langzaam, recreatief verkeer stimuleren. Onderzoek zal uitwijzen of vraagafhankelijk en flexibel openbaar vervoer een oplossing is in het Heuvelland. Dit kan ook een oplossing zijn voor sommige suburbane gebieden, zoals Parkstad, waar relatief veel huishoudens te maken hebben met ‘mobiliteitsarmoede’.

2b: Goederenvervoer en distributie

In Zuid-Limburg spelen logistiek en distributie een belangrijke rol, voor het faciliteren van bestaande bedrijven (zie ook hieronder bij de opgaven voor de stedelijke en suburbane omgeving). Vooral de logistieke ontwikkeling 046 behoeft aandacht waar het gaat om goederenvervoer via spoor/Basisnet/Chemelot. Maar ook het initiatief om een buisleiding vanuit het havengebied via België door te trekken naar Duitsland, met Chemelot als belangrijke tussenstop, biedt kansen. Distributie in steden en het Heuvelland verloopt (zoveel mogelijk) met duurzame emissieloze voertuigen en via distributiehubs.

2c: Internationale verbindingen

Voor de bereikbaarheid van Zuid-Limburg als ‘schakelregio’ is het verbeteren van de IC verbindingen met Eindhoven/Randstad van het grootste belang. Voor het realiseren van de Euregionale ambities zijn de grensoverschrijdende OV verbindingen met centra en campussen van belang. Maar ook de internationale bereikbaarheid van de Euregio vergt aandacht. Daarbij spelen verbindingen naar HSL stations (Luik en Aken) een belangrijke rol. Zie ook het bovenregionale gedeelte en het hoofdstuk Mobiliteit van deze omgevingsvisie.

Opgaven regionale centra en grote werklocaties:

Versterken ruimtelijke kwaliteit en multimodale bereikbaarheid

3a: Agglomeratiekracht

Om als regio aantrekkelijk en concurrerend te blijven, zetten we in op het versterken van de agglomeratiekracht. Binnen Zuid-Limburg bevinden zich een aantal centra waar veel mensen samenkomen uit de gehele regio en ook uit het buitenland. De stadscentra van met name Maastricht, Sittard en Heerlen, de campussen en ziekenhuizen zijn samen met de grote werklocaties en de stationsomgevingen de belangrijkste knooppunten en innovatiemilieus binnen de Zuid-Limburgse agglomeratie. Zij vormen in hun onderlinge samenhang het kloppend hart van Zuid-Limburg en de wijdere Euregio. De ruimtelijke kwaliteit en de bereikbaarheid van sommige centra, met name buiten de binnensteden laat soms te wensen over. Hier ligt een belangrijke opgave. Elk type knooppunt heeft daarbij eigen aandachtspunten.

3b: Binnensteden

De binnensteden trekken veel bezoekers voor winkelen, cultuur en horeca. De Maastrichtse binnenstad is van bovenregionaal, zelfs internationaal belang en wordt uitgebreid om de druk te verlichten. De binnensteden van Sittard en Heerlen hebben een regionale functie. Winkelgebieden worden hier juist compacter gemaakt, om hun aantrekkelijkheid en levendigheid te behouden. Hier vindt ook transformatie naar andere functies plaats.

Stationsomgevingen, zoals rondom het internationale knooppunt Maastricht en de euregionale knooppunten Heerlen en Sittard, ontwikkelen zich steeds meer tot multifunctionele gebieden met horeca en vergaderfaciliteiten. Het vestigen van regionale functies in deze stationsomgevingen, in of aanpalend aan de binnensteden, versterkt de agglomeratiekracht van de gehele regio.

Aan de randen van het stedelijk gebied zijn in de loop der jaren winkel- en leisuregebieden ontstaan, zoals de Woonboulevard en de RodaBoulevard. Deze hebben een bovenregionale betekenis en moeten multimodaal worden ontsloten. Retailparken als Belvedère, Gardenz en de Makado zoeken naar nieuwe aanvullende functies om op de langere termijn te overleven. Concurrentie met de binnensteden moet zoveel mogelijk worden vermeden.

3c: Campussen

De campussen van Universiteit Maastricht en de Brightlands Campussen in Maastricht, Sittard-Geleen en Heerlen fungeren als belangrijke groeimotoren van de regio die, samen met de sterke vrijetijdseconomie, structuurversterkend zijn voor de Limburgse en Nederlandse economie (zie ook hoofdstuk Economie).

3d: Regionale ziekenhuizen

Ziekenhuizen ontwikkelen zich steeds meer tot ‘Health Campussen’, waar niet alleen genezing, maar ook preventie en revalidatie plaatsvinden. Een gezonde en groene omgeving is daarin belangrijk. Daarnaast specialiseren ze zich ook, waardoor de reisafstanden voor patiënten en bezoekers toenemen. Een goede bereikbaarheid vanuit andere steden en kernen is daarom essentieel.

3e: Toeristische en recreatieve centra

Het samenspel van de stad Maastricht als historische, internationale cultuur- en bezoekstad met een mix aan hoogwaardige functies, de kwaliteit van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg en het Rivierpark Maas als wandel- en fietsparadijs, de grote evenementen en toeristische (dag)attracties in Parkstad zoals Pinkpop en GaiaZOO, zorgen samen met de euregionale steden en natuurgebieden over de grens voor een unieke en aantrekkelijke toeristisch-recreatieve regio. Ook de bijna volledig omwalde binnenstad van Sittard draagt hieraan bij.

Valkenburg aan de Geul, Gulpen en de toeristische kernen in het Heuvelland zijn levendige centra in het verder rustige Heuvelland. Een kwalitatieve doorontwikkeling is hier gewenst. Een goede regionale openbaar vervoer-ontsluiting is daarbij van blijvend belang om verdere verkeersaantrekking in het Heuvelland te voorkomen. In Parkstad bevinden zich enkele recreatieve trekkers, zoals SnowWorld en Mondo Verde, die complementair zijn aan de faciliteiten in het Heuvelland. Er zijn ontwikke- lingen gaande om de groengebieden in Parkstad aantrekkelijker en beter bereikbaar te maken zoals de LeisureLane, de groene fietsverbinding door Parkstad. Dit draagt, samen met het cultuurhistorisch aanbod en het verder ontwikkelen van verhaallijnen, bij aan het afleiden van de recreatieve druk van het Heuvelland. Tegelijkertijd wordt hiermee het imago en de aantrekkingskracht van Parkstad versterkt.

3f: Grote werklocaties

Er loopt een onderzoek naar de verdere doorontwikkeling van MAA (zie ook hoofdstuk Economie en de paragraaf bovenregionaal perspectief). Deze doorontwikkeling kan gevolgen hebben voor de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein Aviation Valley.

Chemelot zal zijn grondstoffenstromen en energiegebruik verduurzamen en speelt een sleutelrol in de circulaire samenleving in Zuid-Limburg. Chemelot wil zich ontwikkelen tot Chemelot Circular Hub, waarbij het functioneert als motor en proeftuin voor een circulaire samenleving (zie ook de paragraaf bovenregionaal perspectief).

Op Avantis/Trilandis ligt een opgave om Medtech expansiemogelijkheden te accommo deren en de kwaliteit en bereikbaarheid per openbaar vervoer te verbeteren.

Opgaven stedelijk en suburbaan gebied:

Levendige steden en groene suburbane gebieden

4a: Wonen en leefomgeving

Zoals beschreven in hoofdstuk 5 Wonen en leefomgeving van deze omgevingsvisie zijn er zowel kwalitatieve als kwantitatieve opgaven op de woningmarkt en is er sprake van een trage doorstroming. Deze opgaven verschillen per regio. Ook de betaalbaarheid van woningen staat onder druk.

De aantrekkelijkheid van de directe omgeving van de compacte centra van Maastricht, Sittard en Heerlen is groot door een mix van speciale winkels, horeca en cultuur. Daaromheen is het prettig stedelijk wonen, de verblijfskwaliteit is hoog en centrum- stedelijke voorzieningen zijn in de nabijheid. De mogelijkheden om hier woningen toe te voegen voor de doelgroepen met een specifieke behoefte, moeten optimaal benut worden. Dat geldt zeker ook voor de aanloopstraten, waar aanwezige leegstand een kans biedt om woningen te realiseren voor bijvoorbeeld starters en senioren.

In de dichtbevolkte suburbane woonwijken en kernen in de stedelijke omgeving van Maastricht, Parkstad en de Westelijke Mijnstreek kan door transformatie en verdunning een kwaliteitsslag worden gemaakt, gericht op het welzijn van de bewoners. Denk bijvoorbeeld aan het versterken van de groenblauwe structuren en het realiseren van de verduurzamings- opgave, waaronder de warmtetransitie. Ook het voorkomen van wateroverlast in dit stedelijke gebied vraagt nadrukkelijk onze aandacht. Wandelen en fietsen vormen de voornaamste manier van transport in de woonomgeving. De meeste woningen zijn toekomstgeschikt en in de wijken wonen jong en oud door elkaar. Een deel van de oude woningen wordt gesloopt voor klimaat-neutrale nieuwbouw. Een ander deel van de woningen is aangepast aan de nieuwe tijd. Dit wordt met een gecoördineerde aanpak in alle wijken doorgevoerd, zodat alle inwoners in een gezonde omgeving leven en worden aangezet tot een gezonde levensstijl. Het grote aandeel particulier bezit is een extra uitdaging bij het verduurzamen en omvormen van de woningvoorraad.

4b: Sociale opgaven

Al langer was de gezondheidsachterstand van Zuid-Limburg ten opzichte van de rest van Nederland bekend. Zuid-Limburgers leven ongezonder en gemiddeld een jaar korter dan gemiddeld. Vraagstukken als armoede en de behoefte aan jeugdhulpverlening zijn groter, problemen rond vroegtijdig schoolverlaten zijn aanzienlijker en de arbeidsparticipatie is aanmerkelijk lager dan in overig Nederland. Maar liefst 17,5% van de Zuid-Limburgse jongeren is niet werkzaam en niet in opleiding. Dat is bijna tweemaal zoveel als elders in ons land.

Stedelijke transformatie is een belangrijke troef om, in elk geval vanuit de ruimtelijke component, de groeiende kloof in de samenleving te keren. Zo wordt bij fysiek- ruimte lijke ingrepen in een wijk of buurt bezien of hieraan een sociale aanpak tot achter de voordeur moet worden verknoopt om de brede welvaart voor inwoners te verbeteren. Dat vraagt om verdieping en het ontwikkelen van aanpakken zoals arrangementen en proeftuinen die ertoe doen. Het vraagt ook om nieuwe, meerjarige allianties tussen stakeholders, zo ook tussen het Rijk en de regio.

Zuid-Limburg wil voorop lopen en als voorbeeld dienen, met name voor regio’s die ook te maken hebben of krijgen met vergelijkbare problematieken. De Regiodeal Parkstad geeft een impuls aan het wegwerken van de huidige achterstandspositie in Parkstad. Deze aanpak kan ook als voorbeeld dienen voor vergelijkbare problematiek in overige delen van Zuid-Limburg.

4c: Ruimtelijke economie

De thematische doorontwikkeling van gebieden zoals Chemelot, VDL Nedcar, Aviation Valley en Avantis /Trilandis (MedTech) moet leiden tot een kwalitatieve versterking van de ruimtelijk-economische structuur. Opgaven en ambities zijn beschreven in het thematische gedeelte van deze Omgevingsvisie bij de hoofdstukken Economie, Werklocaties en specifiek voor Zuid-Limburg bij de ‘opgaven regionale centra en grote werklocaties’.

Logistieke ontwikkelingen zijn in Zuid-Limburg een kans als het gaat om initiatieven die:

  • aansluiten bij sterke clusters (dedicated logistics);

  • nodig zijn om de hoofdvestiging van een productielocatie vast te houden;

  • veel werkgelegenheid opleveren.

Anderszins is grootschalige logistieke ontwikkeling buiten de stedelijke gebieden niet gewenst, vanwege het grote beslag op de ruimte en de inbreuk op het waardevolle landschap.

Uitgangspunten voor de ruimtelijk economische ontwikkeling in Zuid-Limburg zijn:

  • Het versterken van de hoofdstructuur voor winkels, kantoren en bedrijventerreinen en invulling geven aan de transformatieopgaven. Daarmee verbeteren we de leefbaarheid en het vestigingsklimaat van de regio.

  • Het verdunnen van de bestaande vastgoedvoorraad in de segmenten winkels, kantoren en bedrijventerreinen, daar waar sprake is van een overschot.

  • Het stap voor stap terugdringen van ongewenste planvoorraad buiten de hoofd- structuur in winkels en kantoren, tot er op sub-regionaal niveau sprake is van frictieleegstand.

  • Het faciliteren van kwalitatieve toevoegingen die passen binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Ruimtelijke Economie.

  • Het door middel van herbestemming bijdragen aan verbetering van het gebruik en de functionaliteit van bestaande locaties.

  • Aanpak van de transformatieopgave in aanloopstraten en (historische) linten.

Aan de transformatie van (voormalige) winkels moet altijd een integrale afweging voorafgaan, waarbij enerzijds de gewenste toekomstige kwaliteit van het gebied en anderzijds het effect van de functiewijziging op andere vastgoedmarkten inzichtelijk zijn.

Zuid-Limburg moet op het vlak van de kantorenmarkt de transitie maken en kunnen voorzien in de behoefte aan kleinschalige en middelgrote kantoorgebruikers en-concepten die flexibel zijn en inspelen op verandering in gewenste, gemengde locatie- milieus. Grootschalige kantorenlocaties zijn geconcentreerd in of nabij de binnensteden van Maastricht, Sittard, Heerlen en op de campuslocaties, bij voorkeur nabij multimodale knooppunten. Net zoals bij winkels, kan de functiewijziging van (voormalige) grootschalige kantoorgebouwen alleen als hier een integrale afweging aan vooraf gaat. Grote leegstaande, verloederde kantoorgebouwen die de leefomgeving aantasten en waarin geen ander programma gerealiseerd kan worden, worden gesloopt. Dit brengt een financiële uitdaging met zich mee.

Op basis van monitoringsgegevens zal in het kader van de evaluatie van de (Structuurvisie Ruimtelijke Economie) bepaald worden of er nieuwe locaties voor stedelijke bedrijventerreinen nodig zijn voor nieuwvestiging en verplaatsing. Als herstructurering noodzakelijk is, geeft die het bedrijventerrein niet alleen een economische impuls, maar draagt hij ook bij aan opgaven als klimaatadaptatie, energietransitie en biodiversiteit. Ook op bedrijventerreinen en logistieke locaties waar niet geherstructureerd wordt, is een versterkte inzet op deze transitievraagstukken nodig.

4d: Vrijetijdseconomie

De vrijetijdseconomie in het stedelijk gebied is het afgelopen decennium gegroeid tot een belangrijke werkgelegenheidssector. Hij is complementair aan de vrijetijdseconomie in de binnentuin. De nabijheid van, en wisselwerking tussen de stedelijke en landschappelijke topkwaliteiten in een internationale context, maakt de vrijetijdseconomie in Zuid-Limburg uniek. Clusters van samenhangende dagrecreatieve bedrijven dienen in het stedelijk gebied gerealiseerd te worden, het liefst op plekken waar ze de centrum- functie van de steden versterken. Dat geldt ook voor individuele bedrijven uit deze categorie. Als er marktruimte is voor nieuwe hotels, vinden die een plek in steden, grote kernen of in cultuurhistorisch belangrijke monumenten. In het stedelijk gebied ligt een opgave om de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteit te versterken, om daarmee een impuls te geven aan de directe woon- en leefomgeving, de extensieve recreatie en positieve gezondheid. Daarmee kan tevens een bijdrage worden geleverd aan de spreiding van de recreatie- en toerismedruk in Zuid-Limburg.

4e: Stad-land-zones

Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg houdt niet op bij de stedelijke gebieden; juist het kwalitatief versterken van de overgangszones tussen het stedelijk gebied en het landelijk gebied is van belang om het samenspel tussen stad en landelijk gebied in te vullen.

Daarnaast dringen de typische kenmerken van het landelijk gebied ook door in het stedelijk gebied. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het Maasdal en de beekdalen, groen- en natuurgebieden en reliëf. De randen van het stedelijk gebied zijn in 2050 ontwikkeld tot dynamische stad-landzones. Enerzijds wordt een robuust groenblauwe raamwerk gerealiseerd, waarbinnen de aanwezige stedelijke en economische functies een plek hebben gekregen. Anderzijds zijn er stedelijke uitloopgebieden gerealiseerd die zich richten op onder meer extensieve recreatie, natuurontwikkeling, lokale voedselproductie, de wateropgaven, bosontwikkeling, stadslandbouw en kleinschalige horeca in monumenten. Door stedelijke herstructurering worden er in het stedelijk gebied extra stadsparken en groenstructuren gerealiseerd die aansluiten op de stad-landzones.

Ondanks steeds hogere zomertemperaturen kan hierdoor de hittestress in de buiten- wijken van de steden afnemen. Daarnaast dragen deze groene vingers bij aan een positieve gezondheid en de klimaatadaptatie-opgave, waaronder het voorkomen van wateroverlast. De stad-landzones zijn recreatief zo attractief, onder meer door goede wandel- en fietsverbindingen, dat veel bewoners van de steden hierin gaan recreëren. Hierdoor kan de mobiliteit en toeristische overdruk in de rest van de binnentuin afnemen. Gezien de verschillende opgaven en uitvoerende partijen vraagt de realisatie van de stad-landzones om een maatwerkprogramma per stad-landzone.

Hoofdstuk 20 Van doorwerking naar uitvoering

Inleiding

De Omgevingsvisie geeft een strategisch beeld voor de Limburgse fysieke leefomgeving. De visie geeft een beschrijving van de koers waar Limburg voor gaat, hoe we daarnaar toewerken en wie daarin welke rol kan pakken.

De Provincie wil Limburg vernieuwend én verbindend verder helpen. Dit doet ze ondersteunend en helpend, richtinggevend, kaderstellend of handhavend. Via een tijdelijke extra impuls, meerjarig of juist bewust loslatend in vertrouwen, richt de Provincie zich op ontwikkelingen waar zij een belang heeft.

§ 20.1 Uitgangspunten bij uitvoering

Onder de voorwaarden van haalbaarheid, betaalbaarheid en draagvlak stelt de Provincie zich als middenbestuur op als een betrouwbare partner van andere overheden en maatschappelijke organisaties. Wij werken daarom samen op basis van een aantal procesmatige uitgangspunten:

De maatschappelijke opgaven en kansen staan centraal

Opgaven en kansen houden zich niet aan bestuurlijke grenzen. Daarom werken we opgavegericht, trekken we samen op en bundelen we beschikbare middelen, instrumenten, kennis en netwerken.

(Grensoverschrijdende) samenwerking, participatie en eigenaarschap

Per opgave kiezen we de juiste aanpak en werkwijze, zodat we in een vroegtijdig stadium in gesprek kunnen gaan met de relevante overheden, verlengd lokaal bestuur, maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners. Zij worden hierdoor betrokken bij hun omgeving en in staat gesteld om zich “mede-eigenaar” te voelen, ook door zelf in actie te komen. Zo creëren we draagvlak, dragen we bij aan de kwaliteit van de besluit- vorming en kunnen er nieuwe, op uitvoering gerichte allianties ontstaan.

We werken gebiedsgericht

Opgaven kunnen verschillen per regio, de te maken keuzes zijn dan ook vaak gebiedsspecifiek. Een gebiedsgerichte benadering helpt om in partnerschap met betrokkenen, gerichte keuzes te maken, waarbij de kenmerken en de identiteit van het gebied centraal staan.

We werken adaptief aan de opgaven

Niet alle opgaven en ambities kunnen in één keer gerealiseerd worden. Zij kunnen bovendien in de tijd veranderen, net zoals de beschikbare oplossingen. Dit vraagt om een goede monitoring en flexibiliteit rondom de inzet van beleid en instrumenten. De Provincie heeft een aantal instrumenten tot haar beschikking en kijkt wat op welke moment nodig is. We houden de effectiviteit en efficiëntie van het instrumentarium goed in het oog en doen zo nodig voorstellen voor aanpassingen.

We werken als één overheid

Wij streven ernaar dat de verschillende overheden ieder vanuit hun eigen verantwoorde lijkheid bijdragen aan een evenwicht tussen een goed vestigingsklimaat, een veilige en gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit.

Financiële inzet via beleidskaders

De Omgevingsvisie is erop gericht om de provinciale rol en belangen te benoemen bij die zaken waar sprake is van ruimtelijke impact en impact op de omgevingskwaliteit. Deze visie gaat niet in op de financiële consequenties. De afweging van de inzet van financiële middelen vindt plaats bij de reeds vastgestelde en in de toekomst nog vast te stellen provinciale beleidskaders.

§ 20.2 Drie soorten instrumenten

De Provincie kan voor de uitvoering van het omgevingsbeleid drie soorten instrumenten inzetten: bestuurlijk en communicatief, financieel en juridisch. Bij de inzet van het instrumentarium wordt gekeken naar de maatschappelijke behoefte, prioriteit en urgentie, risico’s en rolbepaling. Ligt er een rol voor de Provincie, dan bepalen we de aanpak.

De algemene volgorde van werken is om eerst in dialoog met partners de diagnose te stellen en afspraken te maken (zonder publiekrechtelijke instrumenten), vervolgens gaan we over tot het toepassen van het publiekrechtelijke instrumentarium in samenwerking met, (in ieder geval) de relevante publieke partners. In het uiterste geval gaan we over tot het inzetten van het publiekrechtelijke instrumentarium, als dat vanuit provinciaal belang nodig wordt geacht.

De drie soorten instrumenten zijn:

  • a.

    Bestuurlijk-communicatief instrumentarium: Overleg, onderhandelingen en lobby met het Rijk en (internationale) partners. Overleg en afspraken met gemeenten, Waterschap, het bedrijfsleven en maatschap pelijke partners. Educatie en voorlichting.

  • b.

    Financieel instrumentarium: Afhankelijk van het doel kan financieel instrumentarium (bijvoorbeeld fondsen) ingezet worden. De wijze waarop de afweging plaats vindt is vastgelegd in SIS 3.0. Uiteenlopend van subsidieverlening tot risicodragende participaties in gebiedsontwikkelingen en gebouwen, de verdeling en inzet van doeluitkeringen van het Rijk, grondaankoop.

  • c.

    Juridisch instrumentarium:

  • De Omgevingswet biedt proactieve en reactieve publiekrechtelijke instrumenten waaronder het projectbesluit, afwijkactiviteit van het provinciaal belang, de omgevingsverordening, de instructie en de reactieve interventie.

  • Daarnaast beschikken wij over privaatrechtelijke instrumenten, zoals overeen- komsten.

  • Vergunnen/handhaven: de Provincie verleent en handhaaft vergunningen in het kader van verschillende wetten.

Zie ook paragraaf 20.5 voor een nadere toelichting over de instrumenten uit de Omgevingswet.

§ 20.3 Samenwerken

De Omgevingsvisie voor Limburg is in afstemming met onze regionale partners tot stand gekomen (zie ook het hoofdstuk Verantwoording Omgevingsvisie). We hebben veel tijd en energie gestoken in het stellen van gezamenlijke diagnoses, het formuleren van gezamenlijke ambities en opgaven en het vinden van een gezamenlijke aanpak. De Omgevingsvisie en de daarin vastgelegde keuzes zijn weliswaar vastgesteld door Provinciale Staten. Toch hopen we dat de visie door die intensieve gezamenlijke voorbereiding en brede participatie vooral ook een breed gedragen visie op de ontwikkeling van Limburg is. De dialoog en samenwerking stopt niet bij het vaststellen van de Omgevingsvisie. Overheden (gemeenten, Waterschap, de Rijksoverheid en de Provincie) staan samen aan de lat met marktpartijen, andere partners in de regio en daarbuiten, het maatschappelijk middenveld én burgers voor de realisatie van de geformuleerde ambities en opgaven.

Regionale samenwerking

Voor een belangrijk deel staan gemeenten aan de lat voor de thema's wonen, bedrijven- terreinen, kantoren, detailhandel, land- en tuinbouw en vrijetijdseconomie. We continueren voor deze thema’s de werkwijze die vanaf 2015 is gegroeid en die per regio is vastgelegd in bestuursafspraken tussen de gemeenten en de Provincie. Bij de regio’s zien we daarvoor het nodige draagvlak. De essentie van deze werkwijze is dat de gemeenten in regionaal verband per thema de kaders uit de provinciale omgevings- visie (ambitie, opgave, principes) concretiseren tot gezamenlijke (inter)gemeentelijke programma’s (voorheen structuurvisies of visies), waarvan de essenties onderdeel worden van de gemeentelijke omgevingsvisies. De Provincie is nauw betrokken bij deze uitwerkingen. De vaststelling vindt evenwel plaats door gemeenteraden/ besturen. De bestuursafspraken gaan over de totstandkoming, uitwerking, uitvoering, borging, naleving en monitoring van deze regionale uitwerkingen. De regionale aanpakken maken maatwerk per regio (Noord-, Midden- en Zuid-Limburg) mogelijk. Wel streven we naar vergelijkbaarheid in systematiek.

De afspraken zullen na inwerkingtreding van de Omgevingsvisie in samenspraak met de regio’s geactualiseerd worden. Dan bekijken we met de regio’s op welke onderdelen voortzetting, aanpassing of uitbreiding gewenst is. In elk geval worden de huidige regionale uitwerkingen in lijn gebracht met de keuzes in de Omgevingsvisie en andere actuele ontwikkelingen, zoals de Regio Deals.

Samenwerking Rijk – regio

Ongeveer gelijktijdig met de Provinciale Omgevingsvisie verschijnt de eerste Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Ook daarin is ‘werken als één overheid’ een belangrijk uitgangspunt. Het Rijk wil met de koepelorganisaties van provincies, waterschappen en gemeenten als concretisering daarvan samenwerkingsafspraken NOVI maken.

De NOVI introduceert een nieuw instrument; de Omgevingsagenda. Hierin worden de opgaven uit de verschillende omgevingsvisies (NOVI, POVI’s, de gemeentelijke Omgevingsvisies: GOVI’s) naast de lopende uitvoeringsprogramma’s van het Rijk en regio’s gelegd en wordt gezamenlijk bepaald waar aanvullende acties nodig zijn. Denk hierbij aan verkenningen, aanpassing van beleid of governance, programma’s, investeringen en de ontwikkeling van instrumenten. Het doel is om beter op elkaar afgestemde beslissingen te nemen over de aanpak van de opgaven in de fysieke leefomgeving. Zo wordt de uitvoeringskracht versterkt, de realisatie versneld en kunnen middelen optimaal renderen. De Omgevingsagenda lijkt in deze vorm het meest op een set bestuursafspraken tussen Rijk en regio. We bekijken hoe de regionale bestuursafspraken hier optimaal op kunnen aansluiten.

Een tweede in de NOVI geïntroduceerd instrument zijn de NOVI-gebieden, gebieden waar het Rijk vanwege de complexiteit van de (omgevings)vraagstukken meerjarig extra aandacht aan wil geven. In Limburg zijn NOVI-gebieden, De Peel en Zuid-Limburg aangewezen als NOVI-gebieden. De Peel met name vanwege de complexiteit van de vele transities, waaronder landbouw, klimaatadaptatie, waterkwaliteit en de energietransitie die in het landelijk gebied in het algemeen en in dit gebied in het bijzonder samenkomen. Zuid-Limburg vanwege het belang van het verzilveren van grensoverschrijdende economische kansen/agglomeratievoordelen en het wegwerken van sociale en gezondheidsachterstanden in combinatie met de stedelijke transformatie, in de context van een brede stapeling van opgaven.

§ 20.4 Werken volgens een beleidscyclus

De Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en programma’s zijn belangrijke schakels in de beleidscyclus van het provinciaal bestuur. De Omgevingsvisie beschrijft de koers op strategisch niveau die in programma’s verder wordt geconcretiseerd. De Omgevingsvisie en programma’s zijn zelfbindend voor de Provincie Limburg. De Omgevingsverordening bevat regels die ervoor zorgen dat doelen uit de visie en programma’s juridisch bindend doorwerken naar derden. Het is van belang dat omgevingsvisies en programma’s actueel en op elkaar afgestemd blijven. Om deze reden is actualisatie en monitoring een belangrijk onderdeel van de beleidscyclus. Bij het werken volgens de beleidscyclus wordt het brede milieubelang volwaardig en integraal betrokken. Waar nodig wordt hiertoe tevens een passende m.e.r.-procedure doorlopen. Als onderdeel van de beleidscyclus gaan wij de voortgang van de uitvoering van de Omgevingsvisie Limburg monitoren en evalueren en zullen daartoe een monitor voor de leefomgeving opstellen. De opzet van de monitor zal de komende tijd verder worden uitgewerkt in afstemming met onze partners, waarbij tevens aansluiting zal worden gezocht bij de Rijksmonitor voor de NOVI. Zoals aangegeven in het MER kan monitoring in principe plaatsvinden aan de hand van het beoordelingskader van dit MER en de daaronder gerangschikte indicatoren en parameters. Deze indicatoren zijn opgenomen in de Nota Reikwijdte en Detailniveau (bijlage 2, d.d. 3 december 2019). Voorbeelden van indicatoren die naar verwachting onderdeel worden van de monitor zijn: milieukwaliteit (stikstofoxide, fijnstof, geluid), regionale verdeling van de woningvoorraad, oppervlakte gerealiseerde nieuwe natuur, aandeel duurzame energie, grondstoffengebruik en inzet secundair materiaal.

Modulair karakter van de Omgevingsvisie

Er is één provinciale Omgevingsvisie voor het grondgebied van Limburg. Deze Omgevingsvisie is opgebouwd uit met elkaar samenhangende en afgestemde (beleids-) modules, zowel gebiedsgericht als thematisch. In de Omgevingswet zijn geen regels gesteld over een verplichting tot actualiseren of een (vaste) termijn waarbinnen een actualisatie van de Omgevingsvisie moet plaatsvinden. Dit biedt de flexibiliteit om (als dat nodig is) via partiële herzieningen één of meerdere modules van de Omgevingsvisie aan te passen, waarbij de integraliteit van de Omgevingsvisie in de gaten gehouden moet worden. Impulsen hiertoe kunnen voortkomen uit nieuwe college- of coalitieprogramma’s, maatschappelijke ontwikkelingen, monitoring en evaluatie en wetgeving. De geconsolideerde Omgevingsvisie bevat voor alle modules altijd de actuele versies.

§ 20.5 Instrumenten in de Omgevingswet

De Omgevingswet biedt de provincie tal van juridische instrumenten. Deze kunnen worden ingezet om beleid uit te werken dat beschreven wordt in de Omgevingsvisie en programma’s. Hieronder worden de juridische instrumenten kort toegelicht. Ook is daarbij aangegeven of Provinciale Staten (PS) of Gedeputeerde Staten (GS) de omgevingsdocumenten vaststellen.

Programma’s (GS)

Bij de operationalisering van beleidsdoelen uit een omgevingsvisie spelen programma’s een belangrijke rol. Een programma kan een sectoraal of gebiedsgericht karakter hebben en kan verschillende elementen bevatten. Het kan ook kaders stellen voor de uitoefening van bevoegdheden door het bestuursorgaan dat het programma vaststelt.

Een programma bevat voor één of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving:

  • a.

    een uitwerking van het te voeren beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud daarvan;

  • b.

    maatregelen om aan één of meer omgevingswaarden te voldoen of één of meer andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving te bereiken.

Overheden kunnen kiezen hoe en waarvoor ze programma’s inzetten. Een omgevings- visie kan globaal worden gehouden. Het beleid wordt dan verder uitgewerkt in programma’s. Met een specifieke omgevingsvisie kan juist minder met programma’s worden gewerkt. Limburg kiest voor een Omgevingsvisie op hoofdlijnen, waardoor er ruimte is om in samenhang met de vierjaarlijkse bestuurscyclus accenten en prioriteiten te bepalen. Dit kan waar nodig in combinatie met het op onderdelen (modulair) actuali seren van de Omgevingsvisie. Het ligt voor de hand dat wanneer een projectbesluit wordt voorbereid of wanneer de Omgevingsverordening wordt aangepast, ditin de Omgevingsvisie of in een programma wordt aangekondigd.

Voor enkele onderwerpen zijn programma’s wettelijk voorgeschreven ter implementatie van EU-richtlijnen. Voor de Provincie zijn vier programma’s verplicht:

  • Actieplan geluid;

  • Regionaal Waterprogramma;

  • Beheerplannen voor Natura 2000-gebieden;

  • Programma’s bij dreigende overschrijding van omgevingswaarde (zwaveldioxiden of stikstof).

Wij kiezen er daarnaast voor om een Landschapsprogramma op te stellen. Wij zullen de komende periode inventariseren welke provinciale programma’s, naast de verplichte programma’s en het Landschapsprogramma, nodig en gewenst zijn. Dat doen we tegen de achtergrond van de beoogde nationale programma’s en in samenhang met de verwachte (inter)gemeentelijke programma’s voor bepaalde thema’s die in regionaal verband worden opgesteld. De wet laat de mogelijkheid open om andere bestuursorganen in een programma te betrekken. Ook kan een programma worden vastgesteld doormeer dan één bestuursorgaan.

Omgevingsverordening (PS)

De Omgevingsverordening bevat bindende regels voor de Limburgse fysieke leefom geving. De Provincie kan ook regels stellen indien het niet doelmatig en doeltreffend is om een belang op gemeentelijk (of waterschaps)niveau te behartigen. De Provincie mag alleen de onderwerpen regelen als deze vanuit een duidelijk provinciaal belang zijn aangeduid of betrekking hebben op een provinciale wettelijke taak. Het gaat hierbij om regels voor onderwerpen als grondwaterbescherming, regionale wateren, toedelingen van functies aan locaties, natuurbescherming, soortenbeheer en stiltegebieden.

In de Omgevingsverordening 2014 zijn regels opgenomen om te bevorderen dat initiatieven op het vlak van woningbouw, kantoren, bedrijventerreinen, detailhandel en vrijetijdseconomie zoveel mogelijk in lijn zijn met de regionale (structuur)visies voor deze thema’s als uitwerking van de Provinciale Omgevingsvisie. Deze borging in de verordening dient nadrukkelijk slechts als vangnet. Wij gaan met de regio’s in gesprek over de vraag of het wenselijk is om deze lijn voort te zetten.

Instructie (GS)

GS (en in spoedeisende gevallen de Commissaris van de Koning) kunnen de gemeenteraad of het waterschapsbestuur een instructie geven over de uitoefening van een taak of bevoegdheid op grond van een provinciaal belang. Dat provinciale belang moet al eerder kenbaar gemaakt zijn via een beleidsdocument zoals de Omgevingsvisie of een beleidsbrief. Een instructie kan niet worden gegeven als deze is bedoeld voor herhaalde uitvoering door verschillende bestuursorganen; daarvoor dienen de regels van de Omgevingsverordening.

Het projectbesluit (GS)

Het projectbesluit strekt tot wijziging van het omgevingsplan voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving, die voortvloeien uit de verantwoordelijkheid van het Rijk, een provincie of een waterschap, zodanig dat het project kan worden gerealiseerd en in stand kan worden gehouden. Het Rijk en de provincies beschikken zo nodig over doorzettingsmacht om deze besluiten te nemen.

Reactieve interventie (GS)

GS kunnen een reactieve interventie geven als er strijd is met een provinciaal belang en als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het belang moet blijken uit een document dat door een bestuursorgaan van de Provincie openbaar is gemaakt. Dit document kan een juridisch bindend besluit zijn, zoals de Omgevingsverordening, een instructie of een voorbereidingsbesluit, maar ook een beleidsdocument zoals de Omgevingsvisie, een beleidsbrief of beleidsnota.

Omgevingsvergunning (GS)

De Omgevingsvergunning helpt bij het vooraf toetsen van activiteiten die een gevolg kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving, zoals milieubelastende activiteiten. Het gaat om activiteiten waarvoor de Provincie het bevoegde gezag is.

§ 20.6 Veranderingen in beleidsdocumenten met de vaststelling van de Omgevingsvisie

Inwerkingtreding Provinciale Omgevingsvisie

Met de inwerkingtreding van de Provinciale Omgevingsvisie komen te vervallen:

  • Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014);

  • POL-aanvullingen:

  • Zandmaas (2002, 2004, 2010);

  • Uitbreiding Groeve ’t Rooth (2006);

  • Beëindiging kalksteenwinning St.Pietersberg (2009).

De POL-aanvulling Grensmaas (2005, 2010) blijft in stand, maar wordt opgevat als een programma onder de Omgevingsvisie.

Inwerkingtreding Provinciale Omgevingsverordening

In twee fasen wordt de Omgevingsverordening aangepast aan de eisen van de Omgevingswet ter uitwerking van nieuwe beleidskeuzes op het terrein van de fysieke leefomgeving. Als basis bereiden we een beleidsneutrale omzetting van de verordening voor die aan alle eisen van de Omgevingswet voldoet. Vervolgens wordt dit basisdocument aan de hand van beleidskeuzes in de Omgevingsvisie verder geactualiseerd. De inwerkingtredingsdatum van de Omgevingsverordening is gelijk aan dievan de Omgevingswet en is nu voorzien op 1‑7‑2022.

Met de inwerkingtreding van de (nieuwe) Omgevingsverordening Limburg komen te vervallen:

  • Omgevingsverordening Limburg 2014 en

  • De bijbehorende Wijzigingsverordeningen:

    • Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (2016);

    • Hoofdstuk 3 Natuur van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (2017);

    • Regels inzake geothermie in milieubeschermingsgebieden (2017);

    • In verband met het Verdrag voor de aanpassing van de grens tussen de Nederlandse gemeenten Eijsden-Margraten en Maastricht en de Belgische stad Wezet (2017;)

    • i.v.m. correctiekaart 10 Normering regionale wateroverlast bij paragraaf 5.3 (2018);

    • Paragraaf 2.4 Bestuursafspraken Regionale uitwerking POL2014 (2018);

    • Wijziging begrenzing Goudgroene, Zilvergroene natuurzone en Bronsgroene landschapszone (2018);

    • Paragraaf 2.14 Houden van geiten (2019);

    • De aanpassingen in de begrenzing van de goudgroene natuurzone zoals die zijn doorgevoerd in het kader van de vaststelling van het Natuurbeheerplan Limburg (2018, 2019, 2020, 2021);

    • Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (wijziging enkele bepalingen waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden) (2020).

De Omgevingsverordening Limburg kan - indien aan de orde - vanaf 1‑7‑2022 worden aangepast door middel van Wijzigingsverordeningen. Die wijzigingen kunnen het gevolg zijn van nadere uitwerkingen op basis van de Omgevingsvisie Limburg, maar ook van een maatschappelijke vraag en in opdracht van PS, landelijke wet- en regelgeving of samenhangend met de uitvoering van Programma’s, bijvoorbeeld het Waterprogramma. De geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg zal steeds de laatste stand van zaken representeren en via het landelijke 'Digitaal Stelsel Omgevingswet' beschikbaar worden gesteld.

Hoofdstuk 21 Verantwoording Omgevingsvisie

§ 21.1 Totstandkoming Omgevingsvisie

In het voorjaar van 2018 hebben Provinciale Staten de aanpak voor de totstandkoming van de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. Daarin is afgesproken dat de Omgevingsvisie in een interactief proces met overheden, semi-overheden, belangenvertegenwoordigers en andere partnerorganisaties wordt opgesteld. In het proces dat in deze periode is doorlopen, is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van lopende werkprocessen (zoals de uitwerking van themavisies of beleidskaders). In de nazomer van 2018 werd gestart met een brede werkconferentie; dit was de start voor het bepalen van de gezamenlijke ambities en agenda. Daarnaast hebben gespreid tussen september 2018 en juli 2020 in totaal acht (regionale) bijeenkomsten plaatsgevonden, om zowel op inhoud als proces met elkaar in discussie te kunnen gaan. Dit leverde de bouwstenen op voor de 31 Omgevingsdilemma’s voor Limburg. Aan de hand hiervan werd de Omgevingsvisie aangescherpt. Twee conceptversies zijn met de samenwerkingspartners gedeeld en besproken. Op 25 augustus 2020 is de Ontwerp Omgevingsvisie vastgesteld. Deze heeft vervolgens ter visie gelegen voor formele inspraak in de periode 7 september tot en met 18 oktober 2020.

§ 21.2 Participatie in de Omgevingsvisie

Omdat de Omgevingsvisie gaat over thema’s die invloed hebben op het dagelijks leven van de Limburgers, hebben we online én offline een participatietraject ingericht waarin niet alleen partnerorganisaties en stakeholders, maar ook inwoners uit verschillende doelgroepen werden uitgenodigd om mee te denken over de inhoud van deze visie. Dit proces vond plaats in de periode december 2019 tot en met maart 2020. Inwoners werden uitgedaagd om aan de hand van stellingen input te geven. Dit kon digitaal of met behulp van speciale ansichtkaarten. Ook waren er fysieke ontmoetingen op verschil- lende locaties[46]. Speciaal voor de Limburgse jongeren zijn gastlessen ensociale mediacampagnes georganiseerd. Ook onze buurlanden werden via inspraakmogelijkheden en grensoverschrijdende overleggen betrokken en via onderzoeksbureau Dear Hunter zijn we in gesprek gegaan met inwoners van de Euregio. De inbreng van alle participanten is gebruikt bij de samenstelling van de Omgevingsvisie.

afbeelding binnen de regeling

Enkele signalen die uit het participatietraject naar voren kwamen waren:

  • natuur is belangrijk voor de inwoners van Limburg en komt bij elk thema ter sprake. Een grote meerderheid vindt dat natuurgebieden in Limburg meer ruimte moeten krijgen;

  • energieopwekking mag niet ten koste gaan van het landschap;

  • een minderheid ziet noodzaak in het aantrekken van grote bedrijven, de meerderheid wil liever dat het aantal banen afgestemd wordt op de ingeschatte bevolkingsgrootte, dan nieuwe inwoners naar de provincie trekken;

  • als het gaat om leefbaarheid willen inwoners graag de volgende voorzieningen behouden: natuur, voorzieningen dichtbij (slager, bakker, etc.), cultuur en voorzieningen die voor gemeenschapsgevoel zorgen;

  • een overtuigende meerderheid koopt liever dichtbij huis, ook als dat minder diversiteit aan winkels en aanbod betekent;

  • op de vragen hoe mensen over twintig jaar naar hun werk reizen, geven veel respondenten aan dat ze graag het openbaar vervoer beter geregeld zouden willen zien, met een hogere frequentie en meer flexibiliteit en/of vrijheid voor de reiziger.

Hoewel de meningen soms uiteenliepen, is het duidelijk wat de Limburgers bindt. Op een enkeling na, is het juist de fysieke leefomgeving die de Limburgse harten verwarmt. Dit betreft het landschap, de goede verdeling tussen steden, dorpen en de landbouw, de historie die nog zichtbaar is in gebouwen. Maar vooral het groen.

Opvallend was dat de scholieren bij schoolbezoeken energieopwekking in het landschap niet als storend zagen. De jongere generatie staat heel erg open voor nieuwe energie- vormen: in het opwekken, maar ook in het gebruik; door vervoer elektrisch te maken of op alternatieve, duurzame brandstoffen te laten rijden. Zij voelen absoluut geen weerstand tegen windmolens of zonneweiden in velden, terwijl de oudere generatie, die meer aanwezig was binnen de peiling, daar grotere weerstandtegen heeft.

Al deze waardevolle inbreng is een belangrijke bron geweest voor de teksten die geschreven zijn voor de Omgevingsvisie. De inbreng uit dit participatietraject, alsmede de input vanuit het traject met stakeholders, is op een volwaardige manier afgewogen en meegenomen in de totstandkoming van de Omgevingsvisie. We hebben veelvoorkomende reacties uit het participatietraject waar mogelijk overgenomen en bij de desbetreffende teksten geplaatst. Zo kan de lezer eenvoudig zien hoe mensen in Limburg zelf denken over de beleidskeuzes die in deze visie staan beschreven.

§ 21.3 Millieueffectrapportage

Omgevingsvisie en m.e.r.

De Omgevingsvisie stelt op strategisch niveau de kaders voor het provinciaal handelen bij toekomstige ontwikkelingen en activiteiten. De Omgevingsvisie bevat daarmee belangrijke keuzes voor het te voeren beleid en vormt de basis voor verdere uitwerkingen en plannen. Om bij deze keuzes het milieubelang volwaardig mee te laten wegen wordt ten behoeve van het opstellen van de Omgevingsvisie een milieueffect- rapportage (m.e.r.) uitgevoerd en een MER opgesteld. In de plan-milieueffectrapportage zijn het huidige beleid en de nieuwe beleidsaanpak vergeleken op basis van hun kansen en risico’s voor mens, omgeving en welvaart (People, Planet en Prosperity). Veel onderdelen van het voorgenomen beleid van de Omgevingsvisie zijn er mede op gericht effecten op Natura 2000-gebieden te beperken en de fysieke condities voor de gebieden te verbeteren (bijvoorbeeld de hydrologie en de belasting met nutriënten). Ook maakt de Omgevingsvisie geen grote ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk.

Naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. is alsnog een Passende beoordeling uitgevoerd, passend bij het strategisch niveau van de Omgevingsvisie. De conclusie van de Passende beoordeling is: Het is de verwachting dat het voorgenomen beleid van de Omgevingsvisie niet zal leiden tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Om dit per Natura 2000-gebied uitgebreider te duiden, is een aanvulling op het MER opgesteld waarbij een Passende beoordeling van de effecten van het voorgenomen beleid op de instandhoudingsdoelen is opgenomen.

Deze Passende beoordeling is afgestemd op het niveau van de Omgevingsvisie en kijkt naar kansen en risico’s van het voorgenomen beleid voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. De Passende beoordeling constateert daarbij dat de visie vooral kansen voor verbetering oplevert. De conclusies van deze Passende beoordeling bevestigen hetgeen hierover al in het MER is opgenomen; namelijk dat het risico dat het voorgenomen beleid leidt tot verslechtering van de instandhoudingsdoelstellingen verwaarloosbaar is.

Procedure

De procedure van de m.e.r. is in 2019 gestart met het bekend maken van de 'Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD)'. Daarin is de aanpak van de m.e.r. voor de Omgevingsvisie Limburg beschreven. De onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) heeft advies uitgebracht over de NRD. De Commissie m.e.r. is een bij wet ingesteld, onafhankelijk adviesorgaan dat bij een m.e.r. verplicht om advies moet worden gevraagd. De Commissie m.e.r. heeft op 23 november 2020 (projectnr. 3407) haar toetsingsadvies over het plan-MER uitgebracht. De reactie hierop is verwerkt in de rapportage ‘Aanvulling Milieueffectrapport d.d. 15 december 2020’.

Aanpak van het MER

De interactie tussen het opstellen van de Omgevingsvisie en het doorlopen van de m.e.r. heeft vorm gekregen in enkele iteratieslagen. Dat wil zeggen dat bij het tot stand komen van de Omgevingsvisie interactie heeft plaatsgevonden tussen de beleidsontwikkeling voor de Omgevingsvisie en de m.e.r.. In het MER zelf is deze aanpak uitgebreid beschreven.

In het MER heeft de nadruk gelegen op het in beeld brengen van de kansen en de risico’s van het voorgenomen beleid (geaggregeerd voor alle beleidsthema’s) van de Omgevingsvisie voor de beoordelingsaspecten voor de hoofdaspecten People, Planet en Prosperity. Deze kansen en risico’s zijn gebaseerd op de analyse van het voorgenomen beleid van alle thema’s van de Omgevingsvisie en zijn in het MER voor zowel de Provincie Limburg als per regio (Noord-, Midden- en Zuid-Limburg) samengevat en in beeld gebracht via een matrix. Onderstaande figuur bevat de matrix voor de Provincie Limburg.

Toelichting op de matrix

In bovenstaande matrix bevatten de kolommen de twaalf aspecten van het beoordelingskader onder de drie hoofdaspecten People, Planet en Prosperity. In de rijen van de matrix zijn de beleidsthema’s van de Omgevingsvisie opgenomen. Groene kleuren in de matrix duiden op een kans en rode kleuren op een risico. Als in een kolom (dat wil zeggen voor een aspect) zowel groene als rode vlakken staan, betekent dit dat het voorgenomen beleid zowel kansen biedt als risico’s oplevert. In het MER is dit meer gedetailleerd uitgewerkt en toegelicht.

Algemene conclusie

De algemene conclusie op basis van de uitgevoerde milieueffectrapportage is dat een aantal van de gestelde doelen kan worden gerealiseerd, maar de mate van doelbereik is mede afhankelijk van onder andere economische ontwikkelingen en van de daadwerkelijke inzet van middelen en instrumenten. De Provincie Limburg maakt in de Omgevingsvisie keuzes over een twaalftal beleidsthema’s. De vraag is of de opgaven die voortkomen uit deze beleidsthema’s allemaal tegelijk in Limburg passen. De opgaven concurreren soms met elkaar, of leveren in combinatie met elkaar in andere gevallen juist weer voordelen op. Concurrerende ambities kunnen in de praktijk bijvoorbeeld optreden waar het gaat om het bijdragen aan de energietransitie. Deze ambitie strookt onder omstandigheden niet met de ambitie de kenmerkende kwaliteiten en afwisseling van het Limburgse landschap te behouden. Elkaar versterkende ambities komen bijvoorbeeld tot uiting als gevolg van de woningbouwambitie (eerst de kwaliteit bebouwd gebied op orde maken, voordat overgegaan wordt tot het ontwikkelen van uitleglocaties). Deze ambitie heeft grote positieve gevolgen voor de veiligheidsambitie en de landschappelijke en ecologische ambities. Het beeld voor de regio’s verschilt enigszins. In Noord- en Midden-Limburg gelden Planet-aspecten (ecologisch en historisch kapitaal en bodem, water en ondergrond) als grootste risico-aspecten. In Zuid-Limburg doen de risico’s zich nadrukkelijker voor bij People- aspecten (gezondheid, sociaal).

De staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden blijft een aandachtspunt, maar zal als gevolg van het voorgenomen beleid naar verwachting verbeteren. De invloed op de gebieden (door emissie van stikstof, maar ook via grondwater en recreatief medegebruik) neemt waarschijnlijk af als gevolg van maatregelen in de Omgevingsvisie (en ander, autonoom beleid). Voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen zijn de flankerende instrumenten van groot belang. De biodiversiteit (buiten de natuurgebieden) is wel een belangrijk aandachtspunt.

Hoofdstuk 22 Begrippenlijst

Aardkundige waarden

Die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied, zoals de geologische opbouw, geomorfologie (reliëf) en bodems.

Abiotiek / abiotische omstandigheden

De abiotische omstandigheden in een gebied zijn alle niet-levende factoren in het ecosysteem. Denk hierbij aan zaken als (kwaliteit of de aard van) lucht, water, bodem, nutriënten, warmte en licht.

Agglomeratiekracht

Agglomeratievoordelen die bedrijven en instellingen ondervinden door ruimtelijke en organisatorische nabijheid: massa en dichtheid in een gebied in de vorm van lokale concentraties van bedrijven, kennis, menselijk kapitaal en een goede bereikbaarheid, internationale connectiviteit en kwaliteit van leven.

Agglomeratielandbouw

Grootschalige land- en tuinbouw met industriële uitstraling, waarbij ketenintegratie op het bouwvlak centraal staat. Naast de primaire productie worden de landbouwproducten opgeslagen, en/of verder verwerkt tot een halfabricaten of eindproducten en/of worden reststromen verwerkt (inclusief grootschalige mestbewerking en mestverwerking).

Agroforestry

Een verzamelnaam van teeltsystemen waarbij akkerbouw of veehouderij gecombineerd wordt met de teelt van meerjarige houtige gewassen of bomen op hetzelfde perceel.

Aquathermie

Het benutten van warmte en kou uit water, zoals oppervlaktewater, afvalwater en drinkwater.

Bebouwde omgeving

Synoniem van Bebouwd gebied. Een gebied dat volstaat met huizen, winkels en andere gebouwen, en met weinig open ruimte. Als “bebouwde gebieden” onderverdeeld in 4 categorieën (Stedelijk centrum, stedelijk gebied, landelijke kern en werklocaties). Toegelicht in hoofdstuk 3.2 Algemene Zonering.

BEVI

Besluit externe veiligheid inrichtingen; het Besluit verplicht bevoegd gezag via de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten (woningen, scholen, hotels, ziekenhuizen e.d.) en risicovolle bedrijven ((bedrijven die werken met of opslag hebben van verpakte gevaarlijke (afval)stoffen, brandbare stoffen, LPG en ammoniak (i.v.m. aanwezige koel- of vriesinstallaties)).

Bouwgrondstoffen (primair en secundair)

Grondstoffen voor de bouw. Bouwgrondstoffen zoals zand en grind worden door middel van ontgronding gewonnen en worden ook wel primaire bouwgrondstoffen of oppervlaktedelfstoffen genoemd. Bouwgrondstoffen (zoals kalksteen) kunnen aan de oppervlakte, via een ontgronding, maar ook ondergronds via mijnbouw gewonnen worden. Secundaire bouwgrondstoffen zijn grondstoffen die worden hergebruikt, zoals puingranulaat als grindvervanger.

Buitengebied

Betreft die delen van het landelijk gebied die niet onderdeel zijn van het Natuurnetwerk of de groenblauwe mantel. Toegelicht in paragraaf 3.2 Algemene Zonering.

Circulaire economie

Een economisch systeem gericht op het maximaliseren van de herbruikbaarheid van producten, onderdelen en grondstoffen. Streven is om waardevernietiging te minimaliseren; Grondstoffen, materialen en componenten blijven zo lang mogelijk en weloverwogen van waarde voor productie en consumptie.

Clean Energy Hubs

De tankstations van de toekomst. Duurzame vulpunten voor voertuigen, met name voor zwaar transport.

Conjuncturele ontwikkeling

De ontwikkeling van de economie op korte termijn, waarbij in eerste instantie wordt gekeken naar de economische groei op basis van veranderingen van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Naast economische groei wordt ook gekeken naar de effecten op bijvoorbeeld de arbeidsmarkt.

Dagrecreatie

Dagrecreatie is een vorm van recreatie die niet langer duurt dan een dag. Er is dus geen sprake van een overnachting. Voorbeelden zijn het bezoeken van een attractiepark of zwemplas, wandelen in het bos of een fietstocht.

Daily urban system

Het gebied rond een stad waarbinnen de belangrijkste dagelijkse woon- en werk- verplaatsingen zich afspelen. In deze visie is het vertaald in de vorm van een ruimtelijk en functioneel samenhangend stedelijk netwerk. Het verwijst hierbij naar het gebied waar het dagelijkse woon-werkverkeer of verkeer van huis naar bijvoorbeeld de school, winkel of sportclub van een individu plaatsvindt.

Energieneutraal

Wanneer net zoveel energie duurzaam wordt opgewekt als dat er wordt verbruikt.

Erfgoed ensemble

Een ruimtelijk en functioneel geheel van monumentale objecten met historische samenhang en een logische ordening van functies rondom een hoofdmonument (bijvoorbeeld: de monumentale boerderij met bijgebouwen, erf, boomgaard, tuin en landerijen; de molen met molenaarsgebouw, waterloop, erf, boomgaard en molen- biotoop; het kasteel/landhuis met bijgebouwen, tuin, park, bossen, landerijen en boomgaarden).

Extensieve (dag)recreatie

Vormen van dagrecreatie met relatief weinig recreanten per oppervlakte-eenheid, zoals wandelen en fietsen.

Extramuralisering van de zorg

Trend in de zorg waarbij nagestreefd wordt om mensen, ook ouderen, zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen en daar adequate zorg aan bieden. Zodoende minder snel over gaan tot opname in een zorginstelling.

Gemengde wijken

Ruimtelijke situatie waarin een woongebied gekenmerkt wordt door een gevarieerd woningbestand (huur en koop in verschillende prijsklassen).

Geothermie

Geothermie is de energie die kan worden gewonnen door gebruik te maken van het temperatuurverschil tussen het aardoppervlak en diep in de aarde gelegen warmtereservoirs.

Greenport

Greenports zijn grote tuinbouwclusters. Er is sprake van clustering en samenwerking van de complete tuinbouwketen met ondernemers, onderzoek en onderwijs. Limburg kent één greenport: Greenport Venlo.

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel bevat agrarische gebieden en natuurgebieden rondom het Natuurnetwerk Limburg en landschappelijk waardevolle beekdalen en steilere hellingen rondom bestaande natuurgebieden. (voorheen de zilvergroene natuurzone en brons- groene landschapszone). Deze gebieden vormen samen een soort mantel tussen en nabij het Natuurnetwerk Limburg. Voorheen: Bronsgroene landschapszone en de Zilvergroene natuurzone. Toegelicht in hoofdstuk 3.2 Algemene Zonering.

Groene monumenten

Groene monumenten of groen erfgoed omvat onder meer monumentale tuinen, parken en begraafplaatsen.

Grootschalige uitgeefbare kavels

Percelen grond van meer dan vijf hectare met de juiste bestemming die nog beschikbaar zijn.

Grote monumentale complexen

Een samenhangend geheel van meerdere objecten van monumentale waarde in een gebied.

Harde planvoorraad

De mogelijkheden voor bebouwing en voorzieningen die zijn opgenomen in vastgestelde ruimtelijke plannen en nog niet zijn gerealiseerd.

Hittestress

Lichamelijke klachten bij mensen en dieren die wordt veroorzaakt door extreme hitte. Bij hittestress kunnen mensen en dieren de warmte moeilijk kwijt. Symptomen van hittestress zijn bijvoorbeeld overmatig zweten, opgezwollen armen en benen, uitdroging en spierkrampen.

Inbreiding(slocatie)

Een locatie binnen bestaand bebouwd gebied, die braak ligt of vrij gaat komen en die gebruikt wordt voor woningbouw en/of andere nieuwe functies; het bouwen binnen de bestaande bebouwingsgrenzen. Het tegenovergestelde is uitbreiding, die aansluitend plaatsvindt, maar buiten de grenzen van bestaande bebouwing.

Incourante / niet-courante plannen / woningvoorraad

De woningvoorraad die moeilijk verhandelbaar is geworden of woningbouwplannen die niet/onvoldoende aansluiten op de marktvraag.

Klimaatadaptatie

Inspelen op de gevolgen van veranderende weersomstandigheden zoals droogte en wateroverlast: het benutten van de kansen van het veranderende klimaat en anticiperen op de bedreigingen ervan.

Klimaatbestendig

Toestand waarbij de effecten van klimaatverandering niet tot problemen leiden; toegerust/voorbereid op klimaatverandering.

Korte ketens

Een duurzaam afzetsysteem met maximaal één ketenpartij tussen boer en consument, met als doel het versterken van de economische positie van agrariërs, zodat ze beter in staat zijn aan maatschappelijke wensen te voldoen.

Kringloopland- (en tuin-)bouw

Produceren met zo min mogelijk verlies aan grondstoffen, een zo klein mogelijke footprint, een zorgvuldig beheer van bodem, water en natuur. De kringlopen kunnen verschillend zijn ingericht: binnen een bedrijf, een regio, Nederland of grensoverschrijdend of Europees.

Maatschappelijke accommodaties

Type vastgoed met een publieke functie. Voorbeelden zijn: scholen, wijkcentra, bibliotheken, culturele centra, opvangtehuizen, sportaccommodaties en gezondheidscentra.

Mainports

Belangrijke knooppunten van transportroutes voor goederen en/of personen, bijvoorbeeld: Havengebied Rotterdam, Antwerpen en Schiphol.

(Mee)koppelkansen

Kansen die gelijktijdig met de aanpak van een andere opgave/project kunnen worden opgepakt.

Milieubelastende activiteiten

Een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit.

Multimodale vervoersoplossingen

Vervoersoplossingen waarbij gebruik wordt gemaakt van verschillende vervoers- middelen/vervoerswijzen.

Nationaal level playing field

Rechtvaardigheidsprincipe waarbij in een land metaforisch gezien een gelijk speelveld is voor alle spelers.

Natuurnetwerk Limburg

Het Limburgse deel van het Natuurnetwerk Nederland met daarin de Limburgse natuur- gebieden, waaronder ook de Natura 2000-gebieden. Voorheen: "Goudgroene natuurzone". Toegelicht in hoofdstuk 3.2 Algemene Zonering.

Natuurinclusiviteit (incl. Natuur inclusief bouwen en ondernemen, Natuur inclusieve landbouw en samenleving)

Natuurinclusiviteit wil zeggen dat er rekening wordt gehouden met de natuurwaarden en dat het inspelen op, en waar mogelijk versterken van natuur een vanzelfsprekend onderdeel uitmaakt van het doen en handelen. Natuurinclusiviteit draagt actief bij aan de kwaliteit van diezelfde natuurlijke omgeving.

Onbebouwde omgeving/onbebouwd gebied

Betreft de landelijke gebieden (de groenblauwe mantel, het Natuurnetwerk Limburg inclusief Natura 2000-gebieden en het Buitengebied). Infrastructuren en bebouwde gebieden, zoals aangeduid in hoofdstuk 3.2 vallen hier dus buiten.

Ontgronding

1. Een activiteit waarbij in de bodem gegraven wordt; 2. het resultaat van het graven in de bodem.

Positieve Gezondheid

Gezondheidsbenadering vanuit een breder perspectief dan het traditionele gezondheidsbegrip dat enkel gericht is op de afwezigheid van ziekte. In Positieve Gezondheid krijgen het zorg- en het sociale domein, participatie, welzijn en welbevinden een gelijk- waardige positie. Zie ook het Institute for Positieve Health: https://iph.nl/.

Risicovolle bedrijvigheid / risicovolle industriële activiteiten

Het handelen van bedrijven die giftige, brandbare, explosieve en nucleaire stoffen verwerken of opslaan. Het Risicoregister is een landelijk register dat risico’s met derge- lijke gevaarlijke stoffen vastlegt en daartoe de betreffende bedrijven en transportroutes/ buisleidingen voor de gevaarlijke stoffen registreert. Gevaarlijke stoffen zijn bijvoorbeeld vuurwerk, lpg of munitie.

Smart logistics

Het slimmer en beter organiseren van transport onder meer met behulp van logistieke en mobiliteitsdata.

Smart mobility

Nieuwe technologieën op het gebied van mobiliteit die ervoor kunnen zorgen dat mensen en goederen nu, en in de toekomst, slimmer van deur tot deur kunnen reizen. Ook wel slimme mobiliteit genoemd.

SmartwayZ.NL

Een programma waarin de Provincie samen met de Rijksoverheid, Provincie Noord- Brabant en Limburgse gemeenten werkt aan slimme mobiliteitsoplossingen voor het gebied Zuid-Oost Nederland.

Trendbreuk Aanpak

Met de Trendbreuk aanpak wordt in de regio Zuid-Limburg gezamenlijk door de GGD Zuid-Limburg, de 16 gemeenten, de Provincie, het Rijk en diverse partners ingezet op het inlopen van gezondheidsachterstanden in Zuid-Limburg en het bevorderen van een inclusieve, open en participatieve samenleving.

Trias Energetica

Een drie-stappenstrategie om op een duurzame manier met energie om te gaan. Toegelicht in hoofdstuk 11.3.

Triple helix samenwerking / aanpak / organisaties

Samenwerking(sverbanden) tussen kennis- en onderwijsinstellingen, ondernemers en het openbaar bestuur (de overheid).

Uitleglocaties

Uitbreidingsgebied van een stad of landelijke kern, bijvoorbeeld een nieuwe woonwijk, buiten het bestaand bebouwd gebied.

Veiligheid: fysieke veiligheid; externe veiligheid; sociale veiligheid

Fysieke veiligheid = bescherming tegen gevaar dat veroorzaakt wordt door fysieke bedreigingen. Fysieke bedreigingen ontstaan uit (combinaties van) mechanische, chemische, biologische of fysische gevaren. Onder andere verkeersveiligheid en hoogwaterveiligheid, maar niet zijnde rampenbestrijding en crisisbeheersing.

Externe veiligheid = veiligheid op en rond industriële complexen en bij het vervoer van gevaarlijke stoffen (boven- en ondergronds).

Sociale veiligheid = de bescherming (objectieve sociale veiligheid) of het zich beschermd voelen (subjectieve sociale veiligheid) tegen gevaar dat veroorzaakt wordt door of dreigt van de kant van menselijk handelen in de openbare ruimte.

Verblijfsrecreatie

Verblijfsrecreatie is een vorm van recreatie waarbij de recreant voor een bepaalde tijd, maar ten minste een nacht met een recreatief doel in een recreatieverblijf overnacht. Recreatieverblijven zijn onder meer: hotels, vakantiewoningen en tenten op kampeerterreinen.

Voedselbossen

Door mensen gecreeëerde plantengemeenschap (meerlaags, bestaande uit o.a. planten, bomen en struiken) met een extreem hoog aantal eetbare soorten. De biodiversiteit, (ecologische) veerkracht en productiviteit (van biomassa) van een voedselbos zijn hoog. Een voedselbos is volledig zelfvoorzienend, klimaatbestendig en er is geen inzet van bemesting en of bestrijdingsmiddelen.

Voedselgemeenschappen

Communities van betrokken consumenten en producenten, die samen hun eigen voedselsysteem inrichten.

Vrijetijdseconomie

De sector binnen de economie die de bedrijven met verblijfsrecreatie en/of dagrecreatie omvat.

Vrijkomende agrarische gebouwen

Bedrijfsruimten en bouwwerken (stallen, loodsen, kassen, silo’s e.d.) op een agrarisch bouwvlak die leeg (komen te) staan na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse.

Warmte-koude opslag

Een bodemenergiesysteem waarbij grondwater uit de bodem als energiedrager wordt gebruikt voor koelen of verwarmen. De techniek wordt gebruikt om gebouwen te verwarmen en/of te koelen.

Zeer zorgwekkende stoffen

Classificatie van de meest gevaarlijke stoffen voor mens en milieu. De stoffen zijn gevaarlijk, omdat ze bijvoorbeeld kankerverwekkend zijn, de voortplanting belemmeren of zich in de voedselketen ophopen. Ze kunnen voorkomen in onder meer het bodem- systeem en watersysteem maar ook in de lucht, in voedsel en in producten.

Bijlage B Nota van Zienswijzen

Nota van Zienswijzen

Nota van Zienswijzen

Bijlage C Plan MER incl. aanvulling MER en Foto van Limburg

Plan MER incl. aanvulling MER en Foto van Limburg

PlanMER incl. aanvulling MER en Foto van Limburg

  • [1]

    Deze opgaven sluiten aan bij de vier integrale prioriteiten op landelijk niveau zoals deze zijn benoemd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI): Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie; Duurzaam economisch groeipotentieel; Sterke en gezonde steden en regio’s; en Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Terug naar link van noot.

  • [2]

    Zie onder meer: Regioprofiel Limburg via Planbureau voor de Leefomgeving; Interactieve Gezondheidskaart van de Volkskrant (2019); Eerste integrale effectmeting Sociale Agenda Limburg 2025. Terug naar link van noot.

  • [3]

    CBS 2019, Etil Progneff2019 update. Terug naar link van noot.

  • [4]

    Zie onder meer: Interactieve Gezondheidskaart van de Volkskrant (2019); “Veerkracht in het corporatiebezit” (Aedes). Terug naar link van noot.

  • [5]

    Zie onder meer: Interactieve Gezondheidskaart van de Volkskrant (2019); “Veerkracht in het corporatiebezit” (Aedes). Terug naar link van noot.

  • [6]

    Natuurnetwerk Limburg: voorheen Goudgroene Natuurzone Terug naar link van noot.

  • [7]

    Groenblauwe mantel: voorheen Zilvergroene natuurzone en Bronsgroene landschapszone Terug naar link van noot.

  • [8]

    De principes sluiten aan bij de afwegingsprincipes uit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelen die de Verenigde Naties in 2015 (als Sustainable Development Goals (SDG’s)) hebben vastgesteld. Terug naar link van noot.

  • [9]

    Voorheen: Bronsgroene landschapszone en de Zilvergroene natuurzone. Terug naar link van noot.

  • [10]

    Voorheen: Goudgroene natuurzone. Terug naar link van noot.

  • [11]

    Kamerstuk 33962, nr.3 Terug naar link van noot.

  • [12]

    Zie onder meer: Regioprofiel Limburg via het Planbureau voor de leefomgeving. Terug naar link van noot.

  • [13]

    Zie onder meer: Regioprofiel Limburg via het Planbureau voor de leefomgeving. Terug naar link van noot.

  • [14]

    Onder gemengde wijken wordt verstaan dat wijken een gevarieerd woningbestand kennen (huur en koop in verschillende prijsklassen). Terug naar link van noot.

  • [15]

    Zie ook het hoofdstuk Provinciale belangen en paragraaf 3 “waar kiezen wij voor” Terug naar link van noot.

  • [16]

    Zie ook het Limburgse principe “streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving..” Terug naar link van noot.

  • [17]

    Zie onder meer: Regioprofiel Zuid-Limburg via het Planbureau voor de Leefomgeving (https://kwaliteit vanlevenpbl.nl/); Interactieve Gezondheidskaart van de Volkskrant (2019); Eerste integrale effectmeting Sociale Agenda Limburg 2025. Terug naar link van noot.

  • [18]

    Bron: PBL-rapport kwaliteit van leven in de regio, PBL/Telos 2019. Terug naar link van noot.

  • [19]

    De Cdk heeft wettelijke taken bij rampenbestrijding en crisisbeheersing, bij buitengewone omstandigheden en op het vlak van (dreigende) verstoring van de openbare orde. Terug naar link van noot.

  • [20]

    Met de Trendbreuk aanpak wordt ingezet op het inlopen van gezondheidsachterstanden en het bevorderen van een inclusieve, open en participatieve samenleving. Terug naar link van noot.

  • [21]

    Bron: Koopstromenonderzoek Limburg 2019 Terug naar link van noot.

  • [22]

    Bron: Etil Terug naar link van noot.

  • [23]

    Bron: Koopstromenonderzoek Limburg 2019 Terug naar link van noot.

  • [24]

    Toekomst logistieke sector Limburg, BCI (2019) Terug naar link van noot.

  • [25]

    BEVI = Besluit externe veiligheid inrichtingen; het Besluit verplicht bevoegd gezag via de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten (woningen, scholen, hotels, ziekenhuizen e.d.) en risicovolle bedrijven [bedrijven die werken met of opslag hebben van verpakte gevaarlijke (afval)stoffen, brandbare stoffen, LPG en ammoniak (i.v.m. aanwezige koel- of vriesinstallaties). Terug naar link van noot.

  • [26]

    Uit het KSOL2019 blijkt dat Limburg in 2019 ruim € 1 miljard niet-dagelijkse bestedingen (excl. toerisme en online) van buiten de provincie weet aan te trekken dan dat er afvloeit (circa € 321 miljoen). De toevloeiing is ruim 3 keer groter dan de afvloeiing. Limburgs winkelaanbod functioneert daarmee sterk op bestedingen uit het buitenland Terug naar link van noot.

  • [27]

    Opgesteld in 2019-2020 door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten samen met de Provincie Limburg en enkele maatschappelijke partners. Terug naar link van noot.

  • [28]

    Verankerd in de Tracéwet die is opgegaan in de Omgevingswet. Terug naar link van noot.

  • [29]

    Deze zijn gericht op de volgende hoofddoelen: klimaatrobuuste zoetwatervoorziening en ruimtelijke inrichting. Terug naar link van noot.

  • [30]

    Deze heeft als hoofddoel het behalen van waterkwaliteitsdoelen op het vlak van chemie en ecologie. Terug naar link van noot.

  • [31]

    De abiotische omstandigheden in een natuurgebied zijn alle niet levende factoren in het ecosysteem van het natuurgebied. Denk hierbij aan zaken als lucht, water, bodem, nutriënten, warmte en licht. Terug naar link van noot.

  • [32]

    Groenblauwe mantel: voorheen Zilvergroene natuurzone en Bronsgroene landschapszone Terug naar link van noot.

  • [33]

    Bron: European Environment Agency, 2016 Terug naar link van noot.

  • [34]

    Bron: NOVI, 2019 Terug naar link van noot.

  • [35]

    De regionale samenwerking binnen heel Limburg wordt verder verdiept in hoofdstuk Van doorwerking naar uitvoering Terug naar link van noot.

  • [36]

    Te raadplegen op: https://www.limburg.nl/onderwerpen/omgeving/omgevingsvisie/regionale/ Terug naar link van noot.

  • [37]

    Regio Noord-Limburg, regiovisie Noord-Limburg, de gezondste regio (2019). Terug naar link van noot.

  • [38]

    Deze zes pijlers zijn: Ondernemen en innoveren (gezond ondernemen), vitaal en gezond (gezond zijn en gezond blijven), toerisme en leisure (gezond leven), landelijk gebied (gezonde leefomgeving), mobiliteit en logistiek (gezond verbinden) en energie en klimaat (gezond leefklimaat). Terug naar link van noot.

  • [39]

    Zie www.trendsportal.nl Terug naar link van noot.

  • [40]

    Op 1‑1‑2019 woonden er 597.368 in Zuid-Limburg (Bron: Statline, CBS). Terug naar link van noot.

  • [41]

    Bron: Regio in Beeld, Zuid-Limburg – Hoofdrapport. (2019, oktober), UWV. Terug naar link van noot.

  • [42]

    Zie ook: Regioprofiel Zuid-Limburg , Kwaliteit van leven in de regio van het Planbureau voor de Leefomgeving: https://kwaliteitvanleven.pbl.nl/. Terug naar link van noot.

  • [43]

    Maar liefst 17,5% van de Zuid-Limburgse jongeren is niet werkzaam en niet in opleiding. Dat is bijna tweemaal zoveel als elders in Nederland. Terug naar link van noot.

  • [44]

    Denk aan de investeringen in de internationale treinverbindingen, de tram Hasselt-Maastricht, de grens- informatiepunten (GIP), de uitrol van het e-fiets netwerk van Aken, de pilot grensoverschrijdende Mobility as a Service en de mogelijke realisatie van de Einstein Telescoop. Terug naar link van noot.

  • [45]

    Zoals de doorontwikkeling van de Euregio Maas-Rijn (EMR) naar een Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking (EGTS). Ook liggen er kansen in de stedelijke samenwerking in het MAHHL+-verband, de AG Charlemagne en de aanhaking op de strategieontwikkeling voor het Rheinische Revier. Terug naar link van noot.

  • [46]

    Station Maastricht, station Venlo, Schunck Heerlen en De Ligne Sittard. Terug naar link van noot.

Naar boven