Besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 15 december 2021, kenmerk 7398, tot vaststelling van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (Zuid-Hollandse Omgevingsverordening)

Provinciale Staten van Zuid-Holland,

 

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van 5 juli 2021, met het besluitnummer PZH-2020-758606415;

 

Gelet op de Omgevingswet (artikelen 2.6, 2.12, eerste lid, 2.13, 2.13a, eerste lid, 2.18, tweede lid, 2.22, 2.39, vierde lid, 2.41, eerste lid, 2.42, tweede lid, 2.44, vierde lid, 4.1, eerste lid, 4.2, tweede Lid, 4.6, 5.19, eerste lid, 5.34, derde lid, aanhef, onder c, 5.40, eerste en tweede lid, 8.1, derde Lid, 8.2, vijfde lid, 16.15, tweede lid, 16.55, derde lid, 18.20, tweede lid, 18.23, eerste lid, aanhef, onder b, 20.1, eerste lid, 20.6, eerste lid) de Provinciewet, de Scheepvaartverkeerswet, de Wegenwet, de Wegenverkeerswet, de Wet luchtvaart en de Wet milieubeheer;

 

Overwegende dat het noodzakelijk en wenselijk is om op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet met het oog op duurzame ontwikkeling samenhangende en doelmatige regels te stellen over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving;

 

Besluiten:

 

  • 1.

    Vast te stellen de Verordening houdende regels over de fysieke leefomgeving (Zuid-Hollandse Omgevingsverordening) in bijlage I

  • 2.

    Vast te stellen de Toelichting bij de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in bijlage II

  • 3.

    Vast te stellen de Nota van Beantwoording in bijlage III

  • 4.

    Te bepalen dat:

    • a.

      gedeputeerde staten, indien dit noodzakelijk is voor de bekendmaking op grond van artikel 3:40 Awb in samenhang met artikel 16.32 van de Omgevingswet en de beschikbaarstelling op grond van artikel 14.5 van het Omgevingsbesluit voor ontsluiting in de landelijke voorziening als omgevingsdocument als bedoeld in artikel 20.26, tweede lid, van de Omgevingswet door de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening, na vaststelling door provinciale staten, deze wijzigen door ondergeschikte technische correcties aan te brengen, zonder de aard, bedoeling of werking van de regels te veranderen.

    • b.

      indien toepassing wordt gegeven aan onderdeel a, brengen gedeputeerde staten samenhangende besluiten, waaronder voorbereidingsbesluiten, en het delegatiebesluit Zuid-Hollandse Omgevingsverordening met de technische correcties in overeenstemming.

Den Haag, 15 december 2021

 

griffier

B.S.M. Sepers

 

voorzitter

drs. J. Smit

 

Bijlage I Zuid-Hollandse Omgevingsverordening

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling 1.1 Algemeen

Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

  • 1.

    Bijlage I bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen.

  • 2.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in een algemene maatregel van bestuur op grond van de Omgevingswet zijn ook van toepassing op deze verordening, tenzij in de begripsbepalingen in bijlage I anders is bepaald.

Artikel 1.2 (grondslag)

  • 1.

    Dit besluit berust op artikelen 2.6, 2.12, eerste lid, 2.13, 2.13a, eerste lid, 2.18, tweede lid, 2.22, 2.39, vierde lid, 2.41, eerste lid, 2.42, tweede lid, 2.44, vierde lid, 4.1, eerste lid, 5.19, eerste lid, 5.34, derde lid, aanhef, onder c, 5.40, eerste en tweede lid, 8.1, derde lid, 8.2, vijfde lid, 16.15, tweede lid, 16.55, derde lid, 18.20, tweede lid, 18.23, eerste lid, aanhef, onder b, 20.1, eerste lid, 20.6, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Dit besluit berust ook op:

    • a.

      artikel 145 van de Provinciewet;

    • b.

      artikel 2 van de Scheepvaartverkeerswet;

    • c.

      artikel 57 van de Wegenwet; en

    • d.

      artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994.

Afdeling 1.2 Toepassingsgebied en doelen

Artikel 1.3 (fysieke leefomgeving)

Deze verordening gaat over de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving, bedoeld in artikel 1.2 van de Omgevingswet.

Artikel 1.4 (maatschappelijke doelen van de verordening)

Deze verordening is, met het oog op de doelen van artikel 1.3 genoemd in de Omgevingswet gericht op:

  • a.

    het waarborgen van de veiligheid,

  • b.

    het beschermen van de gezondheid,

  • c.

    het beschermen van het milieu,

  • d.

    het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening,

  • e.

    het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden,

  • f.

    het behoud van cultureel erfgoed,

  • g.

    het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed,

  • h.

    de natuurbescherming,

  • i.

    het tegengaan van klimaatverandering,

  • j.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,

  • k.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten,

  • l.

    het beheer van infrastructuur,

  • m.

    het beheer van watersystemen,

  • n.

    het beheer van natuurlijke hulpbronnen,

  • o.

    het beheer van natuurgebieden.

Artikel 1.5 (toepassing in Zuid-Holland)

Deze verordening is van toepassing in Zuid-Holland, waarvan de geometrische begrenzing indicatief is vastgelegd in bijlage II, voor zover er geen andere locatie is aangewezen of geometrische begrensd.

HOOFDSTUK 2 AANWIJZING EN GEOMETRISCHE BEGRENZING VAN LOCATIES VOOR PROVINCIALE TAKEN

§ 2.1 Stiltegebieden

Artikel 2.1 (aanwijzing en geometrische begrenzing van stiltegebieden)

Stiltegebieden zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

 

§ 2.2 Grondwaterbeschermingsgebieden

Artikel 2.2 (aanwijzing en geometrische begrenzing van grondwaterbeschermingsgebieden)

  • 1.

    Grondwaterbeschermingsgebieden zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    De grondwaterbeschermingsgebieden, bedoeld in het eerste lid, zijn onderverdeeld in:

    • a.

      waterwingebieden;

    • b.

      grondwaterbeschermingszones;

    • c.

      boringsvrije zones; en

    • d.

      gebieden voor aanvullende strategische voorraden,

      waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II .

§ 2.3 Gesloten stortplaatsen

Artikel 2.3 (aanwijzing en geometrische begrenzing van beperkingengebieden gesloten stortplaatsen)

  • 1.

    Gesloten stortplaatsen zijn de locaties, bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer.

  • 2.

    Het beperkingengebied met betrekking tot een gesloten stortplaats is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

 

§ 2.4 Provinciale en regionale vaarwegen

Artikel 2.4 (aanwijzing en geometrische begrenzing provinciale vaarwegen)

  • 1.

    Provinciale vaarwegen zijn de vaarwegen en bijbehorende werken, bedoeld in bijlage VII, onder A1.

  • 2.

    De geometrische begrenzing van provinciale vaarwegen, bedoeld in het eerste lid, is vastgelegd in bijlage II.

  • 3.

    Provinciale vaarwegen, bedoeld in het eerste lid, zijn onderverdeeld in zones die de functie hebben van:

    • a.

      vaarstrook;

    • b.

      veiligheidsstrook;

    • c.

      overige delen van de vaarweg; of

    • d.

      veiligheidszone,

    waarvan de locaties geometrisch zijn begrensd in bijlage II.

Artikel 2.5 (aanwijzing en geometrische begrenzing regionale vaarwegen, niet in beheer bij de provincie)

  • 1.

    Regionale vaarwegen zijn de vaarwegen en bijbehorende werken, waaronder sluizen en bruggen, in beheer bij waterschappen of gemeenten als bedoeld in bijlage VII, onder A2.

  • 2.

    De geometrische begrenzing van regionale vaarwegen, bedoeld in het eerste lid, is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 2.6 (aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied provinciale vaarweg)

Het beperkingengebied met betrekking tot een provinciale vaarweg is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 2.7 (aanwijzing en geometrische begrenzing vrijwaringszone provinciale vaarweg)

Een vrijwaringszone langs een provinciale vaarweg is de locatie waarvan de geometrische begrenzing indicatief is vastgelegd in bijlage II.

 

§ 2.5 Provinciale wegen

Artikel 2.8 (geometrische begrenzing provinciale wegen)

  • 1.

    De indicatieve geometrische begrenzing van de provinciale wegen is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Voor zover de geometrische begrenzing van provinciale wegen afwijkt van de aanwijzing van een weg op een wegenlegger als bedoeld in de Wegenwet, gaat de wegenlegger voor.

Artikel 2.9 (aanwijzing en geometrische begrenzing beperkingengebied provinciale weg)

  • 1.

    Het beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg is de locatie waarvan de indicatieve geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Voor zover het beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg niet geometrisch is begrensd in bijlage II, bestaat het beperkingengebied met betrekking tot een provinciale weg uit de provinciale weg en hetgeen daar naar zijn aard toe behoort.

Artikel 2.10 (aanwijzing provinciale wegen voor beheersing van geluid)

De wegen in beheer bij de provincie waarvoor provinciale staten als omgevingswaarden geluidproductieplafonds als bedoeld in artikel 2.13a, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, vaststellen, zijn de wegen, bedoeld in artikel 2.8 met een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal gemiddeld over een kalenderjaar.

 

§ 2.6 Natuurnetwerk Nederland

Artikel 2.11 (aanwijzing en geometrische begrenzing natuurnetwerk Nederland)

  • 1.

    Gebieden die het natuurnetwerk Nederland, bedoeld in artikel 2.44, vierde lid, van de Omgevingswet, vormen zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Het natuurnetwerk Nederland is onderverdeeld in:

    • a.

      bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied, blijvend agrarisch gebied binnen Natura 2000-gebied, ecologische verbinding en zoekgebied natuur waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II;

    • b.

      prioritaire nieuwe natuur, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II; en

    • c.

      Buijtenland van Rhoon, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 3.

    Bestaande bebouwing, erven, tuinen en wegen met een gesloten verharding, inclusief bermen, behoren niet tot het natuurnetwerk Nederland.

     

§ 2.7 Regionale wateren

Artikel 2.12 (geometrische begrenzing regionale wateren)

  • 1.

    De indicatieve geometrische begrenzing van regionale wateren, die voor het beheer zijn toegedeeld aan waterschappen en aangewezen in provinciale verordeningen op grond van artikel 2 van de Waterschapswet, is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Regionale wateren zijn onderverdeeld in, op grond van artikel 2, eerste lid, van de Waterschapswet, bij provinciale verordening bepaalde gebieden van het:

    • a.

      Hoogheemraadschap van Delfland, waarvan de indicatieve geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II;

    • b.

      Hoogheemraadschap van Rijnland, waarvan de indicatieve geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II;

    • c.

      Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, waarvan de indicatieve geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II;

    • d.

      Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, waarvan de indicatieve geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II;

    • e.

      Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, waarvan de indicatieve geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II;

    • f.

      Waterschap Hollandse Delta, waarvan de indicatieve geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II; en

    • g.

      Waterschap Rivierenland, waarvan de indicatieve geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

§ 2.8 Regionale waterkeringen

Artikel 2.13 (aanwijzing en geometrische begrenzing regionale waterkeringen)

Regionale waterkeringen zijn de locaties waarvan de geometrisch begrenzing indicatief is vastgelegd in bijlage II. De geometrische begrenzingen zijn nader bepaald in de legger, bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet.

HOOFDSTUK 3 ACTIVITEITEN IN DE FYSIEKE LEEFOMGEVING

Afdeling 3.1 Algemene bepalingen over activiteiten

§ 3.1.1 Aanvraag om een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift

Artikel 3.1 (algemene gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)

In aanvulling op paragraaf 7.2.1 van de Omgevingsregeling worden de in bijlage IV, onder A, aanvullende algemene gegevens en bescheiden verstrekt.

Artikel 3.2 (algemene gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift)

In aanvulling op artikel 7.217 van de Omgevingsregeling worden de in bijlage IV, onder A, aanvullende algemene gegevens en bescheiden verstrekt.

 

§ 3.1.2 Meldingen en het verstrekken van gegevens en bescheiden

Artikel 3.3 (algemene gegevens bij een melding)

Een melding als bedoeld in dit hoofdstuk wordt ondertekend en bevat tenminste de meldingsgegevens in bijlage IV, onder C.

Artikel 3.4 (algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden)

Als gegevens en bescheiden bedoeld in dit hoofdstuk worden verstrekt aan gedeputeerde staten, worden die ondertekend en voorzien van de gegevens in bijlage IV, onder C.

Artikel 3.5 (gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat)

  • 1.

    Als de gegevens, bedoeld in de artikel 3.3 en 3.4, wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan gedeputeerde staten.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit bedoeld in dit hoofdstuk door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan gedeputeerde staten.

Artikel 3.6 (termijn en geldigheid melding en gegevens en bescheiden)

  • 1.

    Voor zover het in dit hoofdstuk is verboden zonder melding een activiteit te verrichten, is het verboden deze activiteit uit te voeren zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden, tenzij anders bepaald bij het verbod in een afdeling in dit hoofdstuk.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan overeenkomstig de meldingsgegevens of gegevens en bescheiden, wordt een melding gedaan.

Artikel 3.7 (gegevens en bescheiden op verzoek van gedeputeerde staten)

  • 1.

    Op verzoek van gedeputeerde staten worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en de maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de fysieke leefomgeving en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

 

§ 3.1.3 Maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften

Artikel 3.8 (maatwerkvoorschriften of vergunningsvoorschriften)

  • 1.

    Over afdeling 3.6, afdeling 3.7, afdeling 3.8, afdeling 3.9 en paragraaf 3.10.1.2, kunnen door gedeputeerde staten een maatwerkvoorschrift worden gesteld of een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de Omgevingswet kan aan een omgevingsvergunning worden verbonden, met uitzondering van bepalingen:

    • a.

      over specifieke zorgplichten;

    • b.

      waarin activiteiten worden aangewezen; en

    • c.

      over meldingen.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van bij afdeling 3.6, afdeling 3.7, afdeling 3.8 afdeling 3.9 en paragraaf 3.10.1.2 gestelde regels, tenzij dat bij die regels anders is bepaald.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning kan worden verbonden.

  • 4.

    De beoordelingsregels en bepalingen over vergunningvoorschriften in afdeling 7.5 zijn van overeenkomstige toepassing op het stellen van een maatwerkvoorschrift.

 

§ 3.1.4 Gelijkwaardigheid

Artikel 3.9 (aanvraag gelijkwaardige maatregel)

  • 1.

    Het treffen van een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van de Omgevingswet is uitgesloten voor voorgeschreven maatregelen in dit hoofdstuk.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op maatregelen in afdeling 3.7 en afdeling 3.8.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 7.218 van de Omgevingsregeling worden, bij een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen, de in bijlage IV, onder A, aanvullende algemene gegevens en bescheiden verstrekt.

Artikel 3.10 (gelijkwaardige maatregel via een melding)

Voor zover in dit hoofdstuk het treffen van een gelijkwaardige maatregel is toegestaan zonder voorafgaande toestemming, maar wel gekoppeld aan een verbod om de maatregel te treffen zonder voorafgaande melding wordt deze melding ondertekend en bevat tenminste de meldingsgegevens in bijlage IV, onder F.

 

Afdeling 3.2 Activiteiten in stiltegebieden

§ 3.2.1 Algemeen

Artikel 3.11 (activiteiten)

Deze afdeling gaat over activiteiten in stiltegebieden.

Artikel 3.12 (oogmerken)

De regels in deze afdeling over stiltegebiedactiviteiten zijn gesteld met het oog op het voorkomen en beperken van geluidbelasting in de stiltegebieden.

Artikel 3.13 (normadressaat)

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.14 (specifieke zorgplicht)

Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een stiltegebied de stilte op significante wijze kan worden verstoord, moet:

  • a.

    dergelijk handelen achterwege te laten, tenzij dat handelen op grond van deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan; of

  • b.

    als dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die verstoring te voorkomen of te beperken.

Artikel 3.15 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)

In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B1 te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.

 

§ 3.2.2 Inhoudelijke regels

Artikel 3.16 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een stiltegebiedactiviteit als bedoeld in artikel 3.11, te verrichten, voor zover het gaat om:

    • a.

      het gebruiken van een toestel waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden in een stiltegebied kan worden verstoord;

    • b.

      het rijden met een motorrijtuig buiten de weg met uitzondering van een weg die krachtens de Wegenverkeerswet 1994 alleen openstaat voor voetgangers of fietsers, of buiten andere voor bestemmingsverkeer openstaande wegen of terreinen;

    • c.

      het houden van een toertocht voor motorrijtuigen;

    • d.

      het deelnemen aan een toertocht voor motorrijtuigen;

    • e.

      het varen met een waterscooter; of

    • f.

      het varen met een snelle motorboot sneller dan 9 km/h.

  • 2.

    Tot een toestel als bedoeld in het eerste lid, onder a, behoren in ieder geval:

    • a.

      een airgun en andere knalapparatuur;

    • b.

      een toestel om geluid elektrisch versterkt voort te brengen, waaronder een muziekinstrumenten een omroepinstallatie;

    • c.

      een modelvliegtuig, modelboot en een modelauto, als deze wordt aangedreven door een verbrandingsmotor; en

    • d.

      een schietwapen.

Artikel 3.17 (aanwijzing vergunningvrije gevallen)

  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, onder a, geldt niet voor:

    • a.

      het gebruik van een toestel in een woning, de tuin daarvan of een ander bij die woning behorend gebouw, onder de voorwaarde dat het toestel niet hoorbaar is op een afstand van 50 m van dat toestel;

    • b.

      het gebruik van een schietwapen als dat wordt gebruikt:

      • 1°.

        als het een noodseinmiddel betreft: ingeval van nood;

      • 2°.

        met inachtneming van de regels voor de jacht in overeenstemming met de Omgevingswet;

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, onder a of b, geldt niet voor:

    • a.

      de uitoefening van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij;

    • b.

      de openbare drinkwatervoorziening, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Drinkwaterwet- of de openbare energievoorziening;

    • c.

      de aanleg, het onderhoud of de exploitatie van infrastructurele werken of werken van telecommunicatie;

    • d.

      het bouwen of het onderhoud van gebouwen;

    • e.

      de bescherming, het onderhoud of het beheer van een gebied.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, onder a, b, e en f, geldt niet voor zover:

    • a.

      het gebruik rechtstreeks verband houdt met de openbare veiligheid of de afwending van dreigen gevaar;

    • b.

      het gebruik wordt verricht door een persoon met opsporingsbevoegdheid in de uitoefening van de bedoelde functie.

  • 4.

    Het verbod, bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, onder b, geldt niet voor het rijden in een gehandicaptenvoertuig als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen, dat wordt gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte.

  • 5.

    Het verbod, bedoeld in artikel 3.16, eerste lid, onder b tot en met f, geldt niet voor motorrijtuigen, waterscooters of snelle motorboten die elektrisch worden aangedreven.

 

Afdeling 3.3 Activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden

§ 3.3.1 Algemeen

Artikel 3.18 (activiteiten)

  • 1.

    Deze afdeling gaat over milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in paragrafen 3.3.2 tot en met 3.3.26.

  • 2.

    Deze afdeling gaat niet over de uitvoering van taken door drinkwaterbedrijven als bedoeld in artikel 7 van de Drinkwaterwet.

Artikel 3.19 (oogmerken)

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water; en

  • b.

    het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, voor zover het gaat om het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water.

Artikel 3.20 (normadressaat)

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.21 (specifieke zorgplicht)

  • 1.

    Degene die in een grondwaterbeschermingsgebied een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3.19, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Voor milieubelastende activiteiten houdt deze plicht in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;

    • c.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • d.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • e.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • f.

      afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • g.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;

    • h.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd;

    • i.

      voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat: herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en

    • j.

      afvalstoffen worden afgevoerd binnen acht weken na beëindiging van een activiteit.

Artikel 3.22 (aanwijzing schadelijke stoffen)

Schadelijk voor de kwaliteit van het grondwater zijn de stoffen, mengsels, materialen en producten die zijn opgenomen in bijlage III, onder A1.

Artikel 3.23 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)

In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B2 en onder B3 te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.

Artikel 3.24 (specifieke gegevens bij een melding)

In aanvulling op artikel 3.3 bevat een melding specifieke gegevens en bescheiden als bedoeld in bijlage IV, onder D1.

Artikel 3.25 (informeren over een ongewoon voorval)

Gedeputeerde staten en het drinkwaterbedrijf worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

Artikel 3.26 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)

Zodra de gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage IV, onder E, bekend zijn, worden ze verstrekt aan gedeputeerde staten en het drinkwaterbedrijf.

 

§ 3.3.2 Aantasten slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen

Artikel 3.27 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 in een grondwaterbeschermingsgebied wordt aangewezen:

    • a.

      graven of ontgronden;

    • b.

      de aanleg, verandering of verwijdering van een ondergronds bouwwerk, zoals funderingen, een kelder, of een ondergrondse installatie of constructie, zoals een damwand of heipaal;

    • c.

      het verrichten van een gestuurde boring;

    • d.

      het maken van een boorgat;

    • e.

      de uitvoering van een sondering;

    • f.

      werkzaamheden voor bodemstabilisering, met inbegrip van verticale of horizontale drainage;

    • g.

      het gebruik van stoffen die de slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen kunnen aantasten; en

    • h.

      het verrichten van andere activiteiten die de slecht doorlatende eigenschappen van een bodemlaag aantasten of kunnen aantasten.

  • 2.

    Onder de aanwijzing valt niet:

    • a.

      het in een waterwingebied graven ten behoeve van het openbaar vuilwaterriool, voor zover dat tot een diepte van 2,5 meter onder het maaiveld gelegen is en geen sprake is van drukrioleringen en persleidingen;

    • b.

      het in een grondwaterbeschermingszone, boringsvrije zone of gebied voor aanvullende strategische voorraden graven ten behoeve van het openbaar vuilwaterriool, voor zover dat tot een diepte van 4 meter onder het maaiveld gelegen is en geen sprake is van drukrioleringen en persleidingen;

    • c.

      het aanleggen of verwijderen van kabels of leidingen, voor zover die tot een diepte van 2,5 meter onder het maaiveld gelegen zijn;

    • d.

      het aanleggen van een gladde heipaal zonder een verbreding of verbrede voet, anders dan ten behoeve van een palenmatras bij de aanleg van een weg, een spoorweg, of een parkeerterrein; en

    • e.

      het plaatsen van een aardpen.

Artikel 3.28 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.27 te verrichten.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover het gaat over een geval dat is aangewezen als meldingsplichtig in artikel 3.29.

Artikel 3.29 (melding)

Het is verboden om zonder melding een activiteit als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a, d en e, te verrichten in een grondwaterbeschermingszone, een boringsvrije zone of een gebied voor aanvullende strategische voorraden, voor zover het gaat over:

  • a.

    het graven tot een diepte van 4 meter onder het maaiveld, anders dan voor het aanleggen van een bouwwerk;

  • b.

    het plaatsen van peilbuizen en sonderingen ten behoeve van bodemonderzoek tot aan het zoet-brakgrensvlak;

  • c.

    het verrichten van werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 4 meter beneden het maaiveld, ten behoeve van waterstaatswerken en dijkverbetering;

Artikel 3.30 (algemene regels)

  • 1.

    Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden, bedoeld in de artikelen 3.110 tot en met 3.113.

  • 2.

    Bij het verrichten van een als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder a en onder b, wordt voldaan aan de regels over graven, bedoeld in artikel 3.108.

  • 3.

    Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.27, eerste lid, onder d en onder e, wordt voldaan aan de regels over bodemonderzoek, bedoeld in artikel 3.109.

 

§ 3.3.3 Saneren van de bodem

Artikel 3.31 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 in een grondwaterbeschermingsgebied wordt aangewezen het saneren van de bodem waarbij de verontreiniging zich in het grondwater bevindt of de verontreiniging de grondwaterkwaliteit mogelijk nadelig beïnvloed.

Artikel 3.32 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.31 te verrichten.

Artikel 3.33 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.31 wordt voldaan aan de regels over:

  • a.

    werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 3.110 tot en met 3.113; en

  • b.

    saneren als bedoeld in de artikelen 3.114 tot en met 3.117.

§ 3.3.4 Mijnbouwwerken, bodemenergiesystemen

Artikel 3.34 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een grondwaterbeschermingsgebied:

  • a.

    aanleggen van een mijnbouwwerk;

  • b.

    aanleggen en het gebruiken van een bodemenergiesysteem.

Artikel 3.35 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.34 te verrichten.

Artikel 3.36 (overgangsrecht: bodemenergiesystemen)

  • 1.

    Een bodemenergiesysteem als bedoeld in artikel 3.34, aanhef en onder b, dat vóór 1 mei 2013 geïnstalleerd is of wordt geïnstalleerd in overeenstemming met de daarvoor destijds geldende regels zoals gesteld in de provinciale milieuverordening, mag gebruikt worden tot 1 januari 2034.

  • 2.

    Een bodemenergiesysteem als bedoeld in het eerste lid mag niet vervangen worden.

  • 3.

    Een gesloten bodemenergiesysteem, voldoet aan de regels over bestaande gesloten bodemenergiesystemen bedoeld in artikel 3.107.

 

§ 3.3.5 Vaste en vloeibare schadelijke stoffen

Artikel 3.37 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het:

    • a.

      in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone opslaan, overslaan, vervoeren of op of in de bodem brengen van vaste en vloeibare schadelijke stoffen;

    • b.

      in een boringsvrije zone of gebied voor aanvullende strategische voorraden tijdelijk opslaan, overslaan, vervoeren of op of in de bodem brengen van vaste en vloeibare schadelijke stoffen tijdens milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 3.27.

  • 2.

    Onder het vervoeren als bedoeld in het eerste lid wordt ook verstaan het vervoeren door een buisleiding.

  • 3.

    Onder de aanwijzing valt niet:

    • a.

      geringe hoeveelheden schadelijke stoffen ten behoeve van normaal, bovengronds, gebruik in en bij woningen en andere gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden;

    • b.

      schadelijke stoffen in een vervoermiddel of een verplaatsbaar werktuig of apparaat ten behoeve van het doen functioneren van zo’n vervoermiddel, werktuig of apparaat, mits deugdelijk geladen en verpakt, afdoende beschermd tegen invloeden van weersomstandigheden en op zodanige wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat;

    • c.

      handelingen met gevaarlijke stoffen overeenkomstig de bij of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen gestelde voorschriften; en

    • d.

      het verspreiden van wegenzout ter bestrijding van gladheid van wegen.

    • e.

      het openbaar vuilwaterriool in waterwingebieden, voor zover dat tot een diepte van 2,5 meter beneden het maaiveld is gelegen en geen sprake is van drukrioleringen en persleidingen.

    • f.

      het openbaar vuilwaterriool in grondwaterbeschermingszones, voor zover dat tot een diepte van 4 meter beneden het maaiveld is gelegen en geen sprake is van drukrioleringen en persleidingen.

Artikel 3.38 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, onder a te verrichten.

Artikel 3.39 (melding)

Het is verboden om zonder melding een activiteit als bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, onder b, in een boringsvrije zone of een gebied voor aanvullende strategische voorraden te verrichten.

Artikel 3.40 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.37 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.6 Grond en baggerspecie

Artikel 3.41 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een grondwaterbeschermingsgebied:

    • a.

      toepassen van grond of baggerspecie;

    • b.

      opslaan bij een grondbank of grondreinigingsbedrijf van meer dan één partij ingezamelde of afgegeven grond of baggerspecie en het bewerken van grond of baggerspecie.

  • 2.

    Onder de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, valt niet:

    • a.

      grond of baggerspecie dat ten minste voldoet aan de kwaliteitsklasse wonen; of

    • b.

      grond of baggerspecie dat voldoet aan de achtergrondwaarden als het wordt toegepast in het duingebied.

Artikel 3.42 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.41 te verrichten.

Artikel 3.43 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.41 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.7 Meststoffen

Artikel 3.44 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone:

    • a.

      aanleggen van een installatie voor het behandelen van dierlijke meststoffen of het opslaan en overslaan van meststoffen op een andere locatie dan de locatie van productie.

    • b.

      het op of in de bodem brengen van meststoffen.

  • 2.

    Onder de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, valt niet:

    • a.

      de verspreiding van meststoffen ten behoeve van beweiding, tenzij dit plaatsvindt in een waterwingebied gelegen in het duingebied;

    • b.

      het normaal landbouwkundig gebruik van anorganische meststoffen.

    • c.

      het gebruik van dierlijke meststoffen anders dan drijfmest in grondwaterbeschermingszones, voor zover dat plaatsvindt overeenkomstig paragraaf 3.2.20 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.45 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.44 te verrichten in waterwingebieden voor zover het gaat over dierlijke meststoffen.

Artikel 3.46 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.44 te verrichten, voor zover het gaat om plantaardige meststoffen.

Artikel 3.47 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.44 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.8 Vuurwerk en explosieven

Artikel 3.48 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone:

    • a.

      opslaan, overslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk of pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;

    • b.

      opslaan of toepassen van ontplofbare stoffen van ADR-klasse 1 voor civiel gebruik;

    • c.

      opslaan, bewerken of gebruiken van ontplofbare stoffen op een terrein als bedoeld in artikel 5.150, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Onder de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder a, valt niet de opslag, overslag, herverpakking of bewerking van vuurwerk van categorie F1 in een hoeveelheid van minder dan 200 kg, categorie F2 en F3 in een hoeveelheid van minder dan 25 kg.

  • 3.

    Onder de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder b, valt niet de opslag op een vuurwerkverkooplocatie tot een hoeveelheid van 10.000 kg of het normaal, particulier afsteken van vuurwerk.

Artikel 3.49 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.48 te verrichten.

 

§ 3.3.9 Afvalstoffen

Artikel 3.50 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone opslaan of overslaan, inzamelen, verwerken, mengen of het in de bodem brengen van afvalstoffen, het verbranden van afvalstoffen of het voorbereiden of voorbehandelen van afvalstoffen voor hergebruik of recycling, met inbegrip van het inzamelen of demonteren van autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen.

  • 2.

    Onder de aanwijzing valt niet:

    • a.

      de opslag van huishoudelijke afvalstoffen op een door de gemeente beschikbaar gestelde locatie in de openbare ruimte en opslag bij woningen in daarvoor bestemde vuilcontainers; en

    • b.

      tijdelijke opslag van bedrijfsafval op de locatie van productie in daarvoor bestemde vuilcontainers, voorafgaand aan inzameling.

Artikel 3.51 (aanwijzing verboden gevallen)

  • 1.

    Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.50 te verrichten.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover het gaat over een activiteit die is aangewezen in artikel 3.52.

Artikel 3.52 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.50 te verrichten, voor zover het gaat om de nuttige toepassing van afvalstoffen, anders dan gevaarlijke afvalstoffen, in het kader van grond-, weg- of waterbouw.

Artikel 3.53 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.50 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.10 Zuiveringstechnische werken

Artikel 3.54 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone aanleggen of het exploiteren van een zuiveringstechnisch werk.

  • 2.

    Onder de aanwijzing valt niet een zuiveringsvoorziening voor het zuiveren van ingezameld of afgegeven afvalwater voor het uitoefenen van de taken, bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder 1°, 2° en 3° van de Omgevingswet.

Artikel 3.55 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.54 te verrichten.

 

§ 3.3.11 Lozingen in of op de bodem

Artikel 3.56 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone verrichten van een lozing in of op de bodem.

  • 2.

    Onder de aanwijzing vallen niet lozingen:

    • a.

      waarbij ter plaatse opgepompt grondwater in een dezelfde bodemlaag wordt gebracht dan waar het uit afkomstig is, en waaraan geen schadelijke stoffen zijn toegevoegd, door een bewerking de concentratie aan schadelijke stoffen is toegenomen of waaraan warmte is toegevoegd;

    • b.

      ten behoeve van het voorkomen van verstuiving van op de bodem gebracht materiaal;

    • c.

      ten behoeve van het reinigen van een landbouwvoertuig of machine op een landbouwbedrijf tenzij dat landbouwvoertuig of die machine is gebruikt voor gewasbeschermingsmiddelen of biociden;

    • d.

      op of in een vloeiveld, bezinkveld of een veld met gewassen;

    • e.

      in verband met het opspuiten van terreinen met het oog op het bouwrijp maken onder de voorwaarde dat een deklaag met slecht-doorlatende eigenschappen ter plaatse aanwezig is.

Artikel 3.57 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om in een waterwingebied een activiteit als bedoeld in artikel 3.56 te verrichten.

Artikel 3.58 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het is verboden zonder omgevingsvergunning in een grondwaterbeschermingszone een activiteit als bedoeld in artikel 3.56 te verrichten.

Artikel 3.59 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.56 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.12 Infrastructuur

Artikel 3.60 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingszone aanleggen, in gebruik nemen of gebruiken van infrastructuur, voor zover het gaat over:

    • a.

      een weg of terrein dat open staat voor gemotoriseerd verkeer, met inbegrip van terreinen voor het sporten of recreëren met gemotoriseerde voertuigen,

    • b.

      een spoorweg of een spoorwegemplacement, of

    • c.

      een luchthaven.

  • 2.

    Onder de aanwijzing valt niet:

    • a.

      het in een grondwaterbeschermingszone aanleggen, in gebruik nemen of gebruiken van wegen met een verkeersintensiteit van minder dan 2.500 motorvoertuigen per etmaal, of

    • b.

      infrastructuur als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, in een grondwaterbeschermingszone die op 1 januari 1989 bestond of in aanleg was, in de tot die datum verkerende toestand.

Artikel 3.61 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.60, eerste lid, onder c, te verrichten.

Artikel 3.62 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.60, eerste lid, onder a en b, te verrichten.

Artikel 3.63 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.60 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.13 Campings, recreatieterreinen, openbare zwembaden

Artikel 3.64 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone aanleggen, in gebruik nemen of gebruiken van:

  • a.

    een camping;

  • b.

    een ander recreatieterrein dan een camping; of

  • c.

    een openbaar zwembad.

Artikel 3.65 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.64, aanhef en onder a en c te verrichten.

Artikel 3.66 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.64, onderdeel b te verrichten.

Artikel 3.67 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.64 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.14 Begraafplaatsen

Artikel 3.68 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone aanleggen, in gebruik nemen of gebruiken van een begraafplaats of een terrein voor de uitstrooiing van as zoals bedoeld in de Wet op de lijkbezorging, of een dierenbegraafplaats.

  • 2.

    Onder de aanwijzing valt niet een begraafplaats of een terrein voor de uitstrooiing van as in een grondwaterbeschermingszone die op 1 januari 1989 bestond of in aanleg was, in de tot die datum verkerende toestand.

Artikel 3.69 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.68 te verrichten.

 

§ 3.3.15 Scheepswerven

Artikel 3.70 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone aanleggen of het in gebruik nemen van scheepswerven.

Artikel 3.71 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.70 te verrichten.

 

§ 3.3.16 Schietbanen

Artikel 3.72 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone aanleggen of het in gebruik nemen van een schietbaan waar met vuurwapens wordt geschoten.

Artikel 3.73 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.72 te verrichten.

 

§ 3.3.17 Bouwwerken

Artikel 3.74 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone bouwen van een bovengronds bouwwerk.

  • 2.

    Onder de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, valt niet het gewone onderhoud aan bouwwerken.

Artikel 3.75 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.74 te verrichten.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover het gaat over een geval dat is aangewezen als meldingsplichtig in artikel 3.76.

Artikel 3.76 (melding)

Het is verboden om zonder een daaraan voorafgaande melding een activiteit als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid in een grondwaterbeschermingszone te verrichten, voor zover het gaat over het bouwen, in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarbij geen slecht-doorlatende eigenschappen van bodemlagen worden aangetast.

Artikel 3.77 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.74 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.18 Opslagtank, tankinstallatie, stookinstallatie, koelinstallatie, oplosmiddeleninstallatie

Artikel 3.78 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone:

    • a.

      aanleggen en gebruiken van een opslagtank voor de opslag van schadelijke stoffen;

    • b.

      aanleggen en gebruiken van tankinstallaties voor het aftanken van gemotoriseerde voertuigen, vaartuigen, spoorvoertuigen, vliegtuigen of werktuigen;

    • c.

      het aanleggen en gebruiken van een stookinstallatie;

    • d.

      het aanleggen en gebruiken van een koelinstallatie met meer dan 10 kg kooldioxide, 5 kg koolwaterstoffen of 10 kg ammoniak;

    • e.

      het maken van materialen, eindproducten of halffabricaten met behulp van:

      • 1°.

        een stookinstallatie met een nominaal vermogen van meer dan 400 kW;

      • 2°.

        een koelinstallatie met meer dan 300 kg koudemiddel; of

      • 3°.

        een oplosmiddeleninstallatie.

  • 2.

    Onder de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, valt niet het aanleggen en het gebruiken van stookinstallaties bij huishoudens.

Artikel 3.79 (aanwijzing verboden gevallen)

  • 1.

    Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.78, eerste lid, onderdeel a, te verrichten, voor zover het gaat om:

    • a.

      de opslag in opslagtanks voor handelsdoeleinden;

    • b.

      het voorafgaand aan vervoer opslaan van chemicaliën of brandstoffen in opslagtanks; of

    • c.

      de opslag in ondergrondse opslagtanks.

  • 2.

    Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.78, eerste lid, onderdeel b, te verrichten.

  • 3.

    Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.78, eerste lid, onder c, d en e, te verrichten in een waterwingebied.

  • 4.

    Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.78, eerste lid, onder e te verrichten in een grondwaterbeschermingszone, voor zover het gaat om de productie van organisch-chemische producten, anorganisch-chemische producten, fosfaathoudende, stikstofhoudende of kaliumhoudende meststoffen, producten voor gewasbescherming of biociden, farmaceutische producten en explosieven.

Artikel 3.80 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.78, eerste lid, onder a, te verrichten, voor zover het gaat over andere dan de in artikel 3.79, eerste lid, bedoelde gevallen.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.78, eerste lid, onder c en d te verrichten in een grondwaterbeschermingszone.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.78, eerste lid, onder e, te verrichten in een grondwaterbeschermingszone, voor zover het gaat over andere dan de in artikel 3.79, vierde lid, bedoelde gevallen.

Artikel 3.81 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.78 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.19 Ippc-installaties en Seveso-inrichting

Artikel 3.82 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone aanleggen of gebruiken van een ippc-installatie of het exploiteren van een Seveso-inrichting.

Artikel 3.83 (aanwijzing verboden gevallen)

  • 1.

    Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.82 te verrichten in waterwingebieden.

  • 2.

    Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.82 in grondwaterbeschermingszones te verrichten, voor zover het gaat over:

    • a.

      het behandelen van afvalwater, bedoeld in categorie 6.11 van bijlage I van de richtlijn industriële emissies;

    • b.

      het behandelen van het oppervlak van stoffen, voorwerpen of producten met organische oplosmiddelen, bedoeld in categorie 6.7 van bijlage I van de richtlijn industriële emissies.

    • c.

      het raffineren van aardolie en gas, het vergassen of vloeibaar maken van steenkool of andere brandstoffen en het maken van cokes;

    • d.

      het roosten of sinteren van ertsen, het maken van ijzer of staal, het verwerken van ferrometalen door warmwalsen, het smeden met hamers of het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal, het smelten of gieten van ferrometalen, of het winnen van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen, het smelten, met inbegrip van het legeren, en het gieten van non-ferrometalen;

    • e.

      het maken van cement, cementklinkers, ongebluste kalk en magnesiumoxide, asbest en asbestproducten, glas, glasvezels, mineraalvezels, glazuren of emailles en koolstof of elektrografiet door verbranding of grafitisering;

    • f.

      het smelten van minerale stoffen, en het maken van mineraalvezels, glazuren of emailles;

    • g.

      het maken van organisch-chemische producten, anorganisch-chemische producten, fosfaathoudende, stikstofhoudende of kaliumhoudende meststoffen, producten voor gewasbescherming of biociden, farmaceutische producten en explosieven;

    • h.

      het maken van papierpulp, papier, karton- of oriented strand board, spaanplaat of vezelplaat van hout;

    • i.

      het verwijderen en het nuttig toepassen van gevaarlijke en ongevaarlijke afvalstoffen, de opslag van gevaarlijke afvalstoffen, met inbegrip van het ondergronds opslaan, het storten van afvalstoffen en het verbranden of meeverbranden van afvalstoffen en de destructie van kadavers of dierlijk afval;

    • j.

      het behandelen van het oppervlak van metalen of kunststoffen door een elektrolytisch of chemisch procedé, bedoeld in bijlage I van de richtlijn industriële emissies, als het oppervlak van metalen wordt behandeld;

    • k.

      het maken van keramische producten door verhitting; of

    • l.

      het conserveren van hout en houtproducten met chemische stoffen.

Artikel 3.84 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.82 in een grondwaterbeschermingszone te verrichten, voor zover het gaat over:

  • a.

    een andere installatie dan genoemd in artikel 3.83, tweede lid;

  • b.

    een Seveso-inrichting.

Artikel 3.85 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.82 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.20 Productie van chemische producten

Artikel 3.86 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone maken van elastomeren, verf, lak, drukinkt, lijm, waspoeder of enzymen, vloeibare biobrandstof, vloeibare gassen uit de buitenlucht, schoonmaakmiddelen of cosmetica en het vullen van spuitbussen met drijfgassen.

  • 2.

    Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als deze alleen worden verricht:

    • a.

      bij een huishouden;

    • b.

      het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;

    • c.

      voor educatieve doeleinden; of

    • d.

      bij een laboratorium.

Artikel 3.87 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.86 te verrichten.

 

§ 3.3.21 Papierindustrie, houtindustrie

Artikel 3.88 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone maken van papierpulp, papier of karton en het conserveren van hout of houtproducten met chemische stoffen.

  • 2.

    Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als deze alleen worden verricht:

    • a.

      bij een huishouden;

    • b.

      het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;

    • c.

      voor educatieve doeleinden; of

    • d.

      als dit onderdeel uitmaakt van bosbouw of natuurbeheer.

Artikel 3.89 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.88 te verrichten.

 

§ 3.3.22 Metaalproductenindustrie

Artikel 3.90 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone:

    • a.

      verwerken van metalen door smelten, legeren, gieten, walsen, trekken, klinken of smeden met hamers;

    • b.

      op metaal aanbrengen van anorganische deklagen, conversielagen of deklagen van gesmolten metaal;

    • c.

      behandelen van het oppervlak van metalen door een elektrolytisch of chemisch procedé;

    • d.

      harden of gloeien van metalen en het diffunderen van stoffen in het metaaloppervlak; en

    • e.

      maken van producten van metaal.

  • 2.

    Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als deze alleen worden verricht:

    • a.

      het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;

    • b.

      voor educatieve doeleinden.

Artikel 3.91 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.90 te verrichten.

 

§ 3.3.23 Mineralen

Artikel 3.92 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone:

    • a.

      maken van producten van glas;

    • b.

      maken van keramische producten door verhitting;

    • c.

      maken van asfalt of asfaltproducten;

    • d.

      winnen van steen, mergel, zand, grind of kalk;

    • e.

      breken, malen, zeven en drogen van mergel, zand, grind, kalk, steenkolen of andere mineralen of derivaten daarvan;

    • f.

      het maken van kalkzandsteen of cellenbeton; en

    • g.

      het maken van betonmortel of producten van betonmortel.

  • 2.

    Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als deze worden verricht:

    • a.

      tijdens het verrichten van een bouwactiviteit of sloopactiviteit, het aanleggen, wijzigen of verwijderen van een weg of het aanleggen, wijzigen of verwijderen van kabels en leidingen;

    • b.

      tijdens ontgrondingen, waarbij de winning van grondstoffen niet het primaire doel is;

    • c.

      bij een huishouden of bij het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis;

    • d.

      voor educatieve doeleinden.

Artikel 3.93 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.92, eerste lid, onder a tot en met d te verrichten.

Artikel 3.94 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.92, eerste lid, onder e tot en met g, te verrichten.

Artikel 3.95 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.92 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.24 Drukkerijen

Artikel 3.96 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone bedrukken van materialen met zeefdruk of illustratiediepdruk.

  • 2.

    Onder de aanwijzing vallen niet de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, als deze alleen worden verricht:

    • a.

      bij een huishouden;

    • b.

      het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis;

    • c.

      voor educatieve doeleinden.

Artikel 3.97 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.96 te verrichten.

 

§ 3.3.25 Reinigingsactiviteiten

Artikel 3.98 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

  • 1.

    Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen het in een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone:

    • a.

      chemisch reinigen van textiel;

    • b.

      inwendig reinigen van opslagtanks of verpakkingen waarin schadelijke stoffen zijn opgeslagen op een andere locatie dan de locatie waarop de opslagtanks stonden of de verpakkingen zijn gebruikt en het inwendig reinigen van voertuigen, opleggers, aanhangers, tankcontainers of bulkcontainers waarin schadelijke stoffen zijn vervoerd; of

    • c.

      het onderhouden, repareren en schoonmaken van gemotoriseerde voertuigen of werktuigen, autobussen, spoorvoertuigen en vliegtuigen en het reviseren van verbrandingsmotoren en gasturbines.

  • 2.

    Onder de aanwijzing valt niet:

    • a.

      het onderhouden en repareren van een landbouwvoertuig of machine op een landbouwbedrijf; en

    • b.

      het schoonmaken van een landbouwvoertuig of machine op een landbouwbedrijf tenzij dat landbouwvoertuig of die machine is gebruikt voor gewasbeschermingsmiddelen of biociden.

Artikel 3.99 (aanwijzing verboden gevallen)

  • 1.

    Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.98 in waterwingebieden te verrichten.

  • 2.

    Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.98, eerste lid, aanhef en onder b en c in grondwaterbeschermingszones te verrichten.

Artikel 3.100 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.98, eerste lid, onder a, in een grondwaterbeschermingszone te verrichten.

Artikel 3.101 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.92 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.26 Overige milieubelastende activiteiten

Artikel 3.102 (aanwijzing milieubelastende activiteiten)

Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.18 wordt aangewezen:

  • a.

    het in een waterwingebied verrichten van een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, niet eerder genoemd in paragraaf 3.3.2 tot en met 3.3.25;

  • b.

    het in een grondwaterbeschermingsgebied veranderen of uitbreiden van een milieubelastende activiteit genoemd in paragraaf 3.3.2 tot en met 3.3.26.

Artikel 3.103 (aanwijzing verboden gevallen)

Het is verboden om een activiteit als bedoeld in artikel 3.102, aanhef en onder a, te verrichten.

Artikel 3.104 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 3.102, aanhef en onder b, te verrichten.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor zover het gaat over een geval dat is aangewezen als meldingsplichtig in artikel 3.29, 3.39 of 3.76.

Artikel 3.105 (algemene regels)

Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.102 wordt voldaan aan de regels over werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.110 tot en met 3.113.

 

§ 3.3.27 Inhoudelijke regels

Artikel 3.106 (toepassingsbereik)

De regels van deze paragraaf zijn van toepassing voor zover dat in artikel 3.30, 3.33, 3.36, 3.40, 3.43, 3.47, 3.53, 3.59, 3.63, 3.67, 3.77, 3.81, 3.85, 3.95, 3.101 of 3.105 is bepaald.

Artikel 3.107 (overgangsrecht: bestaande gesloten bodemenergiesystemen)

  • 1.

    Een gesloten bodemenergiesysteem als bedoeld in 3.36, derde lid, voldoet aan het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2.

    In het ondergrondse deel van het gesloten bodemenergiesysteem wordt alleen leidingwater, monopropyleen glycol of een stof met een aantoonbaar vergelijkbare of betere biologische afbreekbaarheid en aantoonbaar vergelijkbare of lagere toxiciteit als medium toegepast.

  • 3.

    Het gesloten bodemenergiesysteem is voorzien van een lekdetectiesysteem met automatisch alarm.

  • 4.

    Gedeputeerde staten wordt onverwijld geïnformeerd over een lekkage of andere bodembedreigende situatie.

  • 5.

    In geval van lekkage of andere bodembedreigende situaties worden alle maatregelen genomen die redelijkerwijs kunnen worden gevergd om aantasting van de kwaliteit van het grondwater te voorkomen; als die aantasting niet kan worden voorkomen, wordt deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan gemaakt.

Artikel 3.108 (graven)

  • 1.

    De mate van doorlaatbaarheid van de weerstandbiedende laag is na de ingreep niet groter dan daarvoor.

  • 2.

    Na afronding van de werkzaamheden worden de slecht doorlatende bodemlagen zoveel als mogelijk in de oorspronkelijk staat hersteld met een hiervoor geschikt kleiproduct, zoals bentoniet.

Artikel 3.109 (bodemonderzoek)

Na beëindiging van een boring of een sondering in het kader van bodemonderzoek wordt het boorgat meteen volledig afsluitend opgevuld met een hiervoor geschikt kleiproduct, zoals bentoniet.

Artikel 3.110 (werkzaamheden: algemeen)

  • 1.

    Degene die is belast met de werkzaamheden, wordt voorafgaand daaraan, door degene die voor die werkzaamheden opdracht heeft gegeven op de hoogte gesteld van de aanwezigheid van het grondwaterbeschermingsgebied en van de toepasselijkheid van de voor dat gebied ten aanzien van die werkzaamheden geldende regels.

  • 2.

    Het tijdens de werkzaamheden toe te passen water is van drinkwaterkwaliteit. Onder deze werkzaamheden wordt ook verstaan het aanvullen van boorspoeling.

  • 3.

    Voorzieningen worden getroffen dat tijdens het gebruik of het aanleggen van een boorgat geen bodembedreigende stoffen via dit boorgat in de bodem terecht kunnen komen.

  • 4.

    Voor het maken van boorspoeling mag alleen klei worden toegepast. Het toepassen van andersoortige organische of anorganische hulpstoffen is niet toegestaan, uitgezonderd natriumhydroxide voor het reguleren van de zuurgraad.

  • 5.

    Voorzieningen worden getroffen dat gedurende de werkzaamheden geen bodembedreigende stoffen in de bodem terecht kunnen komen.

Artikel 3.111 (werkzaamheden: materialen en grond)

  • 1.

    Bij ingrepen toe te passen opvulmaterialen zoals bentoniet zijn voorzien van een erkende kwaliteitsverklaring, deze verklaring is op het werk aanwezig.

  • 2.

    De plaats van opslag van bouwmateriaal en -materieel is afgedekt met folie.

  • 3.

    In een bouwput mogen geen schadelijke stoffen worden opgeslagen.

  • 4.

    De staat, uitrusting en het gebruik van bouwmaterieel is zodanig, dat de kans op olieverontreiniging of andere vormen van verontreiniging van de bodem verwaarloosbaar is.

  • 5.

    Grond die bij de werkzaamheden vrijkomt wordt verzameld en afgevoerd naar een erkend verwerker.

Artikel 3.112 (werkzaamheden: spoelwater, lekkage en morsen)

  • 1.

    Het tijdens en na de werkzaamheden gebruikte spoelwater wordt opgevangen in een daarvoor geschikte vloeistofdichte opvangvoorziening en afgevoerd naar een erkende verwerker.

  • 2.

    Gemorste of anders vrijgekomen schadelijke stoffen worden onmiddellijk verzameld in een vloeistofdichte verpakking en op een zodanige wijze verwerkt of verwijderd dat verontreiniging van de bodem is uitgesloten.

  • 3.

    Voor zover als gevolg van lekkage, morsen of op een andere manier grond en grondwater wordt verontreinigd of gevaar voor verontreiniging dreigt, stelt de ter plaatse verantwoordelijke persoon onmiddellijk gedeputeerde staten en de directeur van het drinkwaterbedrijf hiervan in kennis.

Artikel 3.113 (werkzaamheden: bouwkeet)

Voor zover tijdens de werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van een bouwkeet, gelden de volgende voorschriften:

  • a.

    de afvoer van huishoudelijk afvalwater van een bouwkeet geschiedt via een vloeistofdicht stelsel van leidingen naar het openbaar vuilwaterriool.

  • b.

    als aan de eis onder a om technische of operationele redenen niet kan worden voldaan, geschiedt de afvoer van toiletafvalwater via een stelsel van vloeistofdichte en goed onderhouden leidingen aangesloten op een opvangtank die of een mobiel toilet dat steeds bijtijds geleegd wordt;

  • c.

    keukenafvalwater wordt afgevoerd via een stelsel van vloeistofdichte en goed onderhouden leidingen aangesloten op een bezinkput die steeds bijtijds geleegd wordt;

  • d.

    toiletafvalwater, keukenafvalwater en ander afvalwater worden te allen tijde gescheiden gehouden en afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie of geloosd op het openbaar vuilwaterriool;

  • e.

    een bouwkeet wordt niet op aardolie verwarmd.

Artikel 3.114 (saneren: saneringsdoelstelling)

Verontreiniging van de bodem wordt verwijderd door de grond te ontgraven totdat nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het grondwater zijn zo veel als redelijkerwijs mogelijk worden uitgesloten.

Artikel 3.115 (saneren: saneringsaanpak)

  • 1.

    Bij de sanering worden één van de volgende aanpakken of een combinatie daarvan toegepast:

    • a.

      Verontreiniging van de bodem wordt verwijderd door de grond te ontgraven totdat de grond voldoet aan de in artikel 3.114 genoemde saneringsdoelstelling.

    • b.

      het onttrekken van verontreinigd grondwater en het behandelen van het hierbij vrijkomende water;

    • c.

      het inzetten van gangbare en bewezen technieken die biologische afbraak of omzetting, of chemische omzetting van een verontreiniging tot niet schadelijke eindproducten tot gevolg hebben.

  • 2.

    De saneringsaanpak, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt alleen ingezet als de bij de sanering toe te passen hulpstoffen geen risico vormen voor het grondwater dat gewonnen wordt voor de productie van water bestemd voor de menselijke consumptie. De biologische afbraak of omzetting, of de chemische omzetting van de verontreiniging tot niet schadelijke eindproducten worden op voorhand inzichtelijk gemaakt.

Artikel 3.116 (saneren: veranderingen in bodemgesteldheid)

Bij een sanering van de bodem als bedoeld in artikel 3.34, wordt rekening gehouden met mogelijke veranderingen in de bodemgesteldheid die een nadelige invloed kunnen hebben op een grondwaterbeschermingsgebied.

Artikel 3.117 (saneren: afvoeren verontreinigde grond, niet herschikken)

Grond die vrijkomt bij een sanering dient te worden afgevoerd naar een erkende verwerker.

 

Afdeling 3.4 Activiteiten met betrekking tot het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreinigd grondwater

[gereserveerd]

 

Afdeling 3.5 Ontgassen van binnenschepen

 

§ 3.5.1 Algemeen

Artikel 3.142 (activiteiten)

Deze afdeling gaat over de milieubelastende activiteit het ontgassen tijdens de vaart op een vaarweg vanaf een binnenschip.

Artikel 3.143 (oogmerken)

De regels in deze afdeling over de milieubelastende activiteit, bedoeld in artikel 3.142 zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen van de gezondheid; en

  • b.

    het beschermen van het milieu, voor zover het betreft:

    • 1°.

      het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

    • 2°.

      het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen; en

    • 3°.

      het voorkomen van geurhinder.

Artikel 3.144 (normadressaat)

Aan deze afdeling wordt voldaan door de vervoerder en de schipper. Deze dragen zorg voor de naleving van de regels over de milieubelastende activiteit.

Artikel 3.145 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)

In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B5 te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.

 

§ 3.5.2 Inhoudelijke regels

Artikel 3.146 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.142 te verrichten, voor zover het gaat om het ontgassen tijdens de vaart op een vaarweg vanaf een binnenschip van een ladingtank met restdampen van:

  • a.

    benzeen (UN-nummer 1114);

  • b.

    ruwe aardolie met meer dan 10% benzeen (UN-nummer 1267);

  • c.

    aardoliedestillaten N.E.G. met meer dan 10% benzeen of aardolieproducten N.E.G met meer dan 10% benzeen (UN 1268);

  • d.

    brandstof voor straalvliegtuigen met meer dan 10% benzeen (UN 1863);

  • e.

    brandbare vloeistoffen, N.E.G. met meer dan 10% benzeen (UN 1993);

  • f.

    koolwaterstoffen, vloeibaar met meer dan 10% benzeen (UN 3295), of

  • g.

    stoffen zoals aangegeven in bijlage III, onder B.

Artikel 3.147 (aanwijzing vergunningvrije gevallen)

  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 3.146 is niet van toepassing als kan worden aangetoond dat:

    • a.

      de concentratie van de restladingdamp in de ladingtank niet meer bedraagt dan 10% van de onderste explosiegrens;

    • b.

      de drie voorafgaande ladingen in de ladingtank niet bestonden uit stoffen als bedoeld in artikel 3.146;

    • c.

      de ladingtank bij de voorafgaande belading voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof dan die bedoeld in artikel 3.146;

    • d.

      het ontgassen noodzakelijk is om redenen van drukverevening die om veiligheidsredenen moet plaatsvinden.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, is het verbod, bedoeld in artikel 3.146, niet van toepassing tijdens of na een calamiteit met het binnenschip, als het ontgassen om redenen van veiligheid noodzakelijk is.

 

Afdeling 3.6 Activiteiten op of rond gesloten stortplaatsen

 

§ 3.6.1 Algemeen

Artikel 3.148 (activiteiten)

Deze afdeling gaat over activiteiten in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd in beperkingengebieden met betrekking tot gesloten stortplaatsen.

Artikel 3.149 (oogmerken)

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    de bescherming van het milieu tegen nadelige gevolgen veroorzaakt door gesloten stortplaatsen; en

  • b.

    de goede uitvoering van de zorg voor gesloten stortplaatsen, waaronder:

    • de bereikbaarheid van de voorzieningen ter bescherming van de bodem te garanderen;

    • te voorkomen dat de werking van de voorzieningen nadelig wordt beïnvloed; en

    • te voorkomen dat de uitvoering van de nazorg op een andere manier wordt belemmerd.

Artikel 3.150 (normadressaat)

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.151 (specifieke zorgplicht)

  • 1.

    Degene die een activiteit in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3.149, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig beheer van afvalstoffen in de gesloten stortplaats wordt verzekerd; en

    • b.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1 van de Omgevingswet.

Artikel 3.152 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)

In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B6 te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.

Artikel 3.153 (informeren over een ongewoon voorval)

Gedeputeerde staten worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval in, op, boven, onder of bij een gesloten stortplaats.

Artikel 3.154 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)

Zodra de gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage IV, onder E, bekend zijn, worden ze verstrekt aan gedeputeerde staten.

 

§ 3.6.2 Inhoudelijke regels

Artikel 3.155 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen)

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten in, op, onder, over of bij een gesloten stortplaats te verrichten:

    • a.

      werken te maken of te behouden;

    • b.

      stoffen of voorwerpen, niet zijnde afvalstoffen, te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen;

    • c.

      andere dan de onder a of b bedoelde activiteiten te verrichten als die activiteiten de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 8.49, eerste lid, van de Wet milieubeheer, kunnen belemmeren of de nazorgvoorzieningen kunnen beschadigen.

  • 2.

    Onder activiteiten bedoeld onder het eerste lid, onder a, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      bouwactiviteiten voor werken en kunstwerken;

    • b.

      civieltechnische werken, waaronder grondverzet, boringen, en aanbrengen van grondkerende constructies.

  • 3.

    Onder activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder b, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      het plaatsen van een container;

    • b.

      het deponeren of toepassen van grond, baggerspecie of bouwstoffen.

  • 4.

    Onder activiteiten als bedoeld in het eerste lid, onder c, worden in ieder geval begrepen:

    • a.

      de wijziging van het gebruik of de inrichting van het terrein;

    • b.

      grondbewerkingen dieper dan 30 centimeter;

    • c.

      onttrekken of inbrengen van grondwater of het op een andere manier wijzigen van de grondwaterstand.

  • 5.

    Het verbod geldt niet voor het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer in opdracht van gedeputeerde staten.

Artikel 3.156 (melding)

  • 1.

    Het is verboden zonder melding activiteiten in, op, onder, over of bij een gesloten stortplaats te verrichten zonder dit te melden.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing:

    • a.

      als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.155.

    • b.

      op het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer in opdracht van gedeputeerde staten.

Afdeling 3.7 Activiteiten rond provinciale vaarwegen

 

§ 3.7.1 Algemeen

Artikel 3.157 (activiteiten)

Deze afdeling gaat over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot provinciale vaarwegen.

Artikel 3.158 (oogmerken)

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoeden van de staat en een doelmatige en veilige werking van een provinciale vaarweg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die provinciale vaarweg, waartoe ook het belang van verruiming of wijziging van die provinciale vaarweg en het belang van onderhoud behoort.

Artikel 3.159 (normadressaat)

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.160 (specifieke zorgplicht)

  • 1.

    Degene die een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot de provinciale vaarweg verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de provinciale vaarweg verontreinigt, verandert of beschadigt, of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3.158, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale vaarweg wordt verzekerd;

    • b.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet; en

    • c.

      houtgewas, bomen of takken van bomen zodanig worden geplaatst of onderhouden dat deze geen hinder voor het verkeer kunnen veroorzaken.

Artikel 3.161 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)

In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B7 te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.

Artikel 3.162 (informeren over een ongewoon voorval)

Gedeputeerde staten worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

Artikel 3.163 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)

Zodra de gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage IV, onder E, bekend zijn, worden ze verstrekt aan gedeputeerde staten.

Artikel 3.164 (verhalen van schepen)

  • 1.

    Een stilliggend schip, het samenstel van schepen of drijvende voorwerpen worden op aanwijzing van gedeputeerde staten over korte afstand langs een oever of kade naar een andere ligplaats verplaatst, als naar hun oordeel het onderhoud van een provinciale vaarweg aldaar werkzaamheden nodig maakt.

  • 2.

    Spoedeisende gevallen uitgezonderd, stelt gedeputeerde staten de rechthebbenden of gebruikers van het schip, het samenstel van schepen of de drijvende voorwerpen tijdig van tevoren in kennis van de voorgenomen werkzaamheden.

 

§ 3.7.2 Inhoudelijke regels

Artikel 3.165 (toepassingsbereik)

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op de volgende beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een provinciale vaarweg:

    • a.

      het veranderen van de vorm, de loop, de constructie of het profiel van de provinciale vaarweg;

    • b.

      het maken, behouden, veranderen of verwijderen van werken op de provinciale vaarweg;

    • c.

      het storten, plaatsen, neerleggen, laten staan of laten liggen van vaste stoffen of voorwerpen op, in, over of onder de provinciale vaarweg;

    • d.

      het beplanten, behouden of vellen van houtgewas

    • e.

      het geheel of gedeeltelijk stremmen of belemmeren van het verkeer op de provinciale vaarweg;

    • f.

      het innemen van een ligplaats en het meren of ankeren met een schip of een drijvend bouwsel in de provinciale vaarweg.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op activiteiten door of in opdracht van gedeputeerde staten.

Artikel 3.166 (aanwijzing vergunningplichtig geval: veranderen van het werk of werken maken of behouden)

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale vaarweg te verrichten, door:

    • a.

      de vorm, de loop, de constructie of het profiel van de provinciale vaarweg te veranderen, of

    • b.

      werken te maken, te behouden, te veranderen of te verwijderen.

  • 2.

    Voor het leggen, verwijderen, behouden van kabels en leidingen is op de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid is, in afwijking van artikel 28, eerste lid, van de Dienstenwet, paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 3.167 (aanwijzing vergunningplichtig geval: vaste stoffen of voorwerpen plaatsen en houtgewas)

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale vaarweg te verrichten door op, in, over of onder de provinciale vaarweg, vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning over provinciale vaarwegen houtgewas te beplanten, te behouden of te vellen.

Artikel 3.168 (aanwijzing vergunningplichtig geval: stremmen of belemmeren van de scheepvaart)

Het is verboden zonder omgevingsvergunning het verkeer op een provinciale vaarweg geheel of gedeeltelijk te stremmen of te belemmeren.

Artikel 3.169 (aanwijzing vergunningplichtig geval: ligplaats innemen)

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning met een schip of een drijvend bouwsel, ligplaats in te nemen, te meren of te ankeren in een provinciale vaarweg, tenzij de locatie is toegestaan krachtens een verkeersbesluit.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op kort verblijf aan een particuliere oever in een vaarstrook of een veiligheidsstrook.

 

Afdeling 3.8 Activiteiten rond provinciale wegen

 

§ 3.8.1 Algemeen

Artikel 3.170 (activiteiten)

Deze afdeling gaat over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot provinciale wegen.

Artikel 3.171 (oogmerken)

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het behoeden van de staat en een doelmatige en veilige werking van een provinciale weg voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die provinciale weg, waartoe ook het belang van verruiming of wijziging van die provinciale weg en het belang van onderhoud behoort.

Artikel 3.172 (normadressaat)

Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.173 (specifieke zorgplicht)

  • 1.

    Degene die een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de provinciale weg verontreinigt, verandert of beschadigt, of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3.171, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale weg wordt verzekerd;

    • b.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet; en

    • c.

      houtgewas, bomen of takken van bomen worden zodanig geplaatst of onderhouden dat deze geen hinder voor het verkeer kunnen veroorzaken.

Artikel 3.174 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning)

In aanvulling op artikel 3.1 zijn in bijlage IV, onder B8 te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.

Artikel 3.175 (informeren over een ongewoon voorval)

Gedeputeerde staten worden onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

Artikel 3.176 (gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval)

Zodra de gegevens en bescheiden, bedoeld in bijlage IV, onder E, bekend zijn, worden ze verstrekt aan gedeputeerde staten.

 

§ 3.8.2 Inhoudelijke regels

Artikel 3.177 (toepassingsbereik)

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op de volgende beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een provinciale weg:

    • a.

      het veranderen van de vorm, loop, constructie of het profiel van de provinciale weg;

    • b.

      het maken, behouden, veranderen of verwijderen van werken;

    • c.

      het storten, plaatsen, neerleggen, laten staan of laten liggen van vaste stoffen of voorwerpen op, in, over of onder de provinciale weg

    • d.

      het beplanten, behouden of vellen van houtgewas op het beplanten op provinciale wegen;

    • e.

      het innemen van een standplaats ten behoeve van handel of bedrijf op, onder, over, boven of langs een provinciale weg.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op activiteiten door of in opdracht van gedeputeerde staten.

Artikel 3.178 (aanwijzing vergunningplichtig geval: veranderen van het werk of werken maken of behouden)

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit te verrichten op de provinciale weg, door:

    • a.

      de vorm, de loop, de constructie of het profiel van de provinciale weg te veranderen, of

    • b.

      werken te maken, te behouden, te veranderen of te verwijderen.

  • 2.

    Voor het leggen, verwijderen en behouden van kabels en leidingen is op de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, in afwijking van artikel 28, eerste lid, van de Dienstenwet, afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 3.179 (aanwijzing vergunningplichtig geval: vaste stoffen of voorwerpen plaatsen en houtgewas)

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit te verrichten door op, in, over of onder de provinciale weg, vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning op provinciale wegen houtgewas te beplanten, te behouden of te vellen.

Artikel 3.180 (aanwijzing vergunningplichtig geval: standplaats innemen)

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit te verrichten door met daarvoor bestemde middelen standplaats in te nemen op, onder, over, boven of langs een provinciale weg ten behoeve van handel of bedrijf.

 

Afdeling 3.9 Activiteiten die de natuur betreffen  

 

§ 3.9.1 Activiteiten met betrekking tot dieren in het wild

 

§ 3.9.1.1 Algemeen

Artikel 3.181 (activiteiten)

  • 1.

    Paragraaf 3.9.1 gaat over:

    • a.

      flora- en fauna-activiteiten;

    • b.

      het handelen volgens een faunabeheerplan;

    • c.

      activiteiten om populaties van in het wild levende dieren te beheren of om schade door dieren te bestrijden, met uitzondering van de jacht; en

    • d.

      het gebruik en het onder zich hebben van middelen of installaties en het toepassen van methodes om dieren te vangen of te doden.

  • 2.

    Paragraaf 3.9.1 bevat aanvullingen en afwijkingen ten opzichte van paragraaf 11.2.2, paragraaf 11.2.4, paragraaf 11.2.6 en paragraaf 11.2.8, van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.182 (oogmerken)

  • 1.

    De regels in de paragraaf 3.9.1.2 en paragraaf 3.9.1.4 over flora- en fauna-activiteiten zijn gesteld met het oog op:

    • a.

      de natuurbescherming;

    • b.

      goed jachthouderschap;

    • c.

      het voorkomen en bestrijden van schade door in het wild levende dieren;

    • d.

      het waarborgen van de volksgezondheid; en

    • e.

      het waarborgen van de veiligheid.

  • 2.

    De regels in paragraaf 3.9.1.3 over flora- en fauna-activiteiten zijn gesteld met het oog op:

    • a.

      de natuurbescherming;

    • b.

      de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daaropvolgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied; en

    • c.

      bestendig beheer of onderhoud.

§ 3.9.1.2 Flora- en fauna-activiteiten: vergunningvrije gevallen soorten vogelrichtlijn

Artikel 3.183 (aanwijzing vergunningvrije gevallen vernielen of beschadigen nesten, rustplaatsen en eieren van de brandgans, de grauwe gans en de kolgans)

Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten geldt niet voor de brandgans, de grauwe gans, en de kolgans en kruisingen daarvan in de periode van 1 februari tot en met 30 juni, voor zover de handelingen door of namens de grondgebruiker plaatsvinden in het belang van:

  • a.

    de volksgezondheid en openbare veiligheid;

  • b.

    de veiligheid van het luchtverkeer;

  • c.

    de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.

Artikel 3.184 (aanwijzing vergunningvrije gevallen vernielen of beschadigen nesten, rustplaatsen en eieren van de knobbelzwaan)

Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten geldt niet voor de knobbelzwaan in de periode van 1 maart tot en met 30 april, voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in het belang van:

  • a.

    de volksgezondheid en openbare veiligheid;

  • b.

    de veiligheid van het luchtverkeer;

  • c.

    de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.

Artikel 3.185 (aanwijzing vergunningvrije gevallen vernielen of beschadigen nesten, rustplaatsen en eieren van de kleine mantelmeeuw en de zilvermeeuw)

Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten geldt niet voor de kleine mantelmeeuw en de zilvermeeuw in de periode van 1 april tot en met 31 juli, voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in het belang van:

  • a.

    de volksgezondheid en openbare veiligheid;

  • b.

    de veiligheid van het luchtverkeer.

Artikel 3.186 (aanwijzing vergunningvrije gevallen directe schadebestrijding brandgans, grauwe gans, kolgans en Canadese gans)

  • 1.

    Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van de brandgans, de grauwe gans, en de kolgans en kruisingen daarvan buiten de winterperiode, voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in het belang van:

    • a.

      de volksgezondheid en openbare veiligheid;

    • b.

      de veiligheid van het luchtverkeer;

    • c.

      de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen;

    • d.

      de bescherming van flora of fauna.

  • 2.

    Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van de grauwe gans en de kolgans en kruisingen daarvan binnen de winterperiode, voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht op de door hem gebruikte gronden met een kwetsbaar gewas in het belang van het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen.

  • 3.

    Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van de Canadese gans in de perioden van een half uur voor zonsopgang tot zonsopgang en van zonsondergang tot een half uur na zonsondergang, voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in het belang van:

    • a.

      de volksgezondheid en openbare veiligheid;

    • b.

      de veiligheid van het luchtverkeer;

    • c.

      de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen;

    • d.

      de bescherming van flora of fauna.

  • 4.

    De winterperiode, bedoeld in het eerste en tweede lid, betreft de volgende periode:

    • a.

      in de regio Noordelijke Delta van 1 november tot en met 14 februari;

    • b.

      in de regio's Delfland en Schieland, Veenweiden en Zuid Holland-Noord: van 1 november tot en met 29 februari.

  • 5.

    De grens tussen de regio Noordelijke Delta en de overige regio’s wordt gevormd door de Nieuwe Waterweg, de Nieuwe Maas, de Noord en de Beneden-Merwede (van west naar oost).

Artikel 3.187 (aanwijzing vergunningvrij geval directe schadebestrijding knobbelzwaan)

  • 1.

    Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van de knobbelzwaan voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in de periode 1 oktober tot en met 31 mei tussen zonsopgang en zonsondergang op de door hem gebruikte gronden met ingezaaid gras, graszoden, graszaad en koolzaad in het belang van het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen.

  • 2.

    Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van de knobbelzwaan voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in de periode 15 november tot en met 31 mei tussen zonsopgang en zonsondergang op de door hem gebruikte gronden met gras en granen in het belang van het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen.

  • 3.

    Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor het opzettelijk doden van de knobbelzwaan voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht op de door hem gebruikte gronden in het belang van de openbare veiligheid als de politie of de burgemeester daarvoor opdracht geeft.

  • 4.

    Afschot van knobbelzwanen als bedoeld in het eerste en tweede lid, is alleen toegestaan, als de ter plaatse aanwezige groep knobbelzwanen uit ten minste vijftien exemplaren bestaat. Als een groep bestaat uit meer dan vijftig knobbelzwanen geldt een maximum van 10% dat mag worden gedood.

  • 5.

    Paartjes broedende knobbelzwanen en de erbij lopende (niet vliegende) jongen mogen niet worden gedood, tenzij de knobbelzwanen zich in de onmiddellijke nabijheid van wegen of fietspaden bevinden en er sprake is van een risico voor de openbare veiligheid, naar het oordeel van de politie of de burgemeester.

Artikel 3.188 (aanwijzing vergunningvrij geval directe schadebestrijding smient)

  • 1.

    Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.37, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor de smient voor zover de activiteit door of namens de grondgebruiker wordt verricht in de periode 1 oktober tot en met 31 mei op de door hem gebruikte gronden met ingezaaid gras, graszoden, graszaad, overige akkerbouwgewassen en vollegrondsgroente in het belang van het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de handelingen plaatsvinden in de volgende Natura 2000-gebieden:

    • a.

      Biesbosch;

    • b.

      Boezems Kinderdijk;

    • c.

      Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein;

    • d.

      Donkse Laagten;

    • e.

      Grevelingen;

    • f.

      Haringvliet;

    • g.

      Hollands Diep;

    • h.

      Duinen Goeree & Kwade Hoek;

    • i.

      Nieuwkoopse Plassen & De Haeck;

    • j.

      Oudeland van Strijen;

    • k.

      Krammer-Volkerak;

    • l.

      De Wilck;

    • m.

      Zouweboezem.

§ 3.9.1.3 Flora- en fauna-activiteiten: vergunningvrije gevallen andere soorten

Artikel 3.189 (aanwijzing vergunningvrije gevallen andere soorten inrichting, ontwikkeling, beheer en onderhoud)

  • 1.

    Het verbod om zonder omgevingsvergunning een flora- en fauna-activiteit als bedoeld in artikel 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving te verrichten, geldt niet voor de aangewezen andere soorten opgenomen in bijlage III, onder C1, voor zover de activiteit wordt verricht in het kader van:

    • a.

      de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daaropvolgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;

    • b.

      bestendig beheer of onderhoud in de land- of bosbouw;

    • c.

      bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer; of

    • d.

      bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied.

  • 2.

    Het eerste lid is ook van toepassing als geen andere bevredigende oplossing dan het verrichten van de activiteit bestaat als bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onder a van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

 

§ 3.9.1.4 Inhoudelijke regels

Artikel 3.190 (middelen bij schadebestrijding)

  • 1.

    Bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 3.186, 3.187 en 3.188 kan alleen gebruik worden gemaakt van:

    • a.

      geweren;

    • b.

      honden, maar geen lange honden;

    • c.

      aantoonbaar gefokte haviken (Accipiter gentilis) of slechtvalken (Falco peregrinus);

    • d.

      woestijnbuizerds; en

    • e.

      slag-, snij- of steekwapens.

  • 2.

    Slag-, snij- of steekwapens mogen alleen gebruikt worden voor het doden van gewonde dieren.

Artikel 3.191 (overige regels schadebestrijding)

  • 1.

    Bij activiteiten als bedoeld in artikel 3.186, 3.187 en 3.188, waarbij een geweer mag worden gebruikt, kan het geweer worden gebruikt gedurende de periode vanaf een halfuur voor zonsopgang tot een halfuur na zonsondergang.

  • 2.

    De ingewanden van de op grond van artikel 3.186, 3.187, 3.188 en 3.189 bemachtigde vogels mogen in het veld worden achtergelaten. Voor het overige moeten de bemachtigde dieren worden verwijderd uit het veld.

  • 3.

    De grondgebruiker of degene die de activiteit, bedoeld in artikel 3.186, 3.187 en 3.188, verricht, informeert over en rapporteert over deze activiteit op de in het faunabeheerplan vastgestelde wijze.

 

§ 3.9.2 Activiteiten die houtopstanden betreffen

 

§ 3.9.2.1 Algemeen

Artikel 3.192 (activiteiten)

  • 1.

    Paragraaf 3.9.2 gaat over het vellen van houtopstanden en het herbeplanten van grond na het vellen van houtopstanden of nadat een houtopstand op een andere manier teniet is gegaan, bedoeld in artikel 11.111 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2.

    Paragraaf 3.9.2 bevat aanvullingen en afwijkingen ten opzichte van paragraaf 11.3.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.193 (oogmerken)

De regels in paragraaf 3.9.2.2 zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    de natuurbescherming;

  • b.

    de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden; en

  • c.

    bestendig beheer of onderhoud.

Artikel 3.194 (specifieke gegevens en bescheiden bij een aanvraag om maatwerkvoorschrift)

In aanvulling op artikel 3.2 zijn in bijlage IV, onder B9, te verstrekken specifieke gegevens en bescheiden opgenomen.

 

§ 3.9.2.2 Inhoudelijke regels

Artikel 3.195 (maatwerkregel: uitzondering op meldplicht vellen houtopstanden)

De meldplicht, bedoeld in artikel 11.126 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is niet van toepassing op:

  • a.

    het kappen van verjongingsgaten, als:

    • deze niet groter zijn dan drie maal de boomhoogte;

    • deze gezamenlijk niet meer oppervlakte beslaan dan 10% van het bosperceel; en

    • dit maximaal één keer per vier jaar plaatsvindt.

  • b.

    het verwijderen van houtopstanden in het kader van natuurherstel, als de te verwijderen houtopstand ontstaan is als gevolg van achterstallig onderhoud.

Artikel 3.196 (maatwerkregel: specifieke gegevens en bescheiden vellen houtopstanden)

Als gedeputeerde staten het bevoegd gezag is waaraan een melding voor het geheel of gedeeltelijk vellen van een houtopstand, bedoeld in artikel 11.126 van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt gedaan, worden uiterlijk gelijktijdig met de melding de specifieke gegevens en bescheiden verstrekt in bijlage IV, onder D5.

Artikel 3.197 (maatwerkregel: plicht tot herbeplanting)

In aanvulling op artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving geldt voor de plicht tot herbeplanting dat:

  • a.

    de oppervlakte van de herbeplanting ten minste even groot is als de gevelde oppervlakte;

  • b.

    de herbeplanting kwalitatief en kwantitatief in een redelijke verhouding staat tot de gevelde of op een andere manier tenietgegane houtopstand;

  • c.

    de te herbeplanten houtopstand, gelet op de bodemkwaliteit en de waterhuishouding ter plaatse, kan uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand.

Artikel 3.198 (maatwerkregel: uitzondering op plicht tot herbeplanting)

Artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving is niet van toepassing op:

  • a.

    het verwijderen van houtopstanden in het kader van natuurmaatregelen;

  • b.

    het door natuurlijke ontwikkelingen tenietgaan van houtopstanden als dit het gevolg is van vernatting door natuurlijke processen of vernatting als onderdeel van anti-verdrogingsmaatregelen.

Artikel 3.199 (afbakening mogelijkheid maatwerkvoorschrift: herbeplanting)

Gedeputeerde staten kunnen met een maatwerkvoorschrift bedoeld in 11.130 van het Besluit activiteiten leefomgeving, herbeplanting op andere grond dan de grond, bedoeld in artikel 11.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving toestaan als de andere grond:

  • a.

    onbeplant is en vrij van een plicht tot herbeplanting als bedoeld in artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    vrij is van (natuur)compensatieverplichtingen; en

  • c.

    geen wettelijke doelstelling kent die aan de herbeplanting in de weg staat.

Artikel 3.200 (afbakening mogelijkheid maatwerkvoorschrift: provinciale maatwerkregels)

Met een maatwerkvoorschrift kan van paragraaf 3.9.2.2 worden afgeweken als dit in overeenstemming is met het belang van een doelgerichte of evenwichtige besluitvorming, en naar het oordeel van gedeputeerde staten niet tot onevenredig bezwarende gevolgen zou leiden.

 

Afdeling 3.10 Gelegenheid bieden tot zwemmen en baden

 

§ 3.10.1 Zwemlocaties in oppervlaktewateren

 

§ 3.10.1.1 Algemeen

Artikel 3.201 (activiteiten)

Paragraaf 3.10.1 gaat over het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden op daarvoor door gedeputeerde staten aangewezen zwemlocaties als bedoeld in artikel 3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 3.202 (oogmerken)

De regels in paragraaf 3.10.1 zijn gesteld met het oog op de veiligheid en gezondheid van gebruikers van zwemlocaties als bedoeld in artikel 3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, meer specifiek op:

  • a.

    het behoud en verbetering van de zwemwaterkwaliteit op een zwemlocatie;

  • b.

    het behoud en verbetering van de veiligheid en hygiëne op een zwemlocatie; en

  • c.

    het voorkomen van verdrinking en letsel van gebruikers op en in de directe nabijheid van een zwemlocatie.

Artikel 3.203 (normadressaat)

Aan paragraaf 3.10.1 wordt voldaan door de houder van een zwemlocatie. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden op een door gedeputeerde staten aangewezen zwemlocatie.

Artikel 3.204 (specifieke zorgplicht)

  • 1.

    De houder van een zwemlocatie die gedurende het badseizoen gelegenheid biedt tot zwemmen of baden op een daarvoor door gedeputeerde staten aangewezen zwemlocatie als bedoeld in artikel 3.201, die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen bedoeld in artikel 3.202, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van de houder van de zwemlocatie kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de veiligheid en de hygiëne van gebruikers van de zwemlocatie wordt gewaarborgd;

    • b.

      alle adequate maatregelen worden genomen om verdrinking en verwonding van of letsel bij gebruikers van de zwemlocatie te voorkomen; en

    • c.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van:

      • 1°.

        in zijn algemeenheid verslechtering of achteruitgang van de zwemwaterkwaliteit; en

      • 2°.

        ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

§ 3.10.1.2 Inhoudelijke regels

Artikel 3.205 (beheer en onderhoud zwemlocatie)

De houder van een zwemlocatie draagt zorg voor adequaat beheer en onderhoud van de zwemlocatie gericht op de veiligheid en hygiëne van gebruikers.

Artikel 3.206 (toezicht op veiligheid gebruikers van een zwemlocatie)

De houder van een zwemlocatie waarvan de toegang afgesloten kan worden voor gebruikers en die entree heft aan de gebruikers van de zwemlocatie, houdt voldoende toezicht op de veiligheid van de gebruikers gedurende de uren dat de zwemlocatie is opengesteld voor het publiek.

Artikel 3.207 (onderzoek naar omstandigheden met negatieve effecten)

De houder van een zwemlocatie voert dagelijks, of zo frequent als mogelijk, onderzoek uit naar de omstandigheden in en om de zwemlocatie die een negatief effect kunnen hebben op de veiligheid en hygiëne van bezoekers.

Artikel 3.208 (informeren: onverwachte situaties)

Gedeputeerde staten en de beheerder van het oppervlaktewaterlichaam worden onverwijld geïnformeerd door de houder van een zwemlocatie over onverwachte situaties met negatieve gevolgen voor de kwaliteit van het zwemwater of de gezondheid en veiligheid van gebruikers van de zwemlocatie.

Artikel 3.209 (redelijke maatregelen ten behoeve van de zwemwaterkwaliteit)

  • 1.

    De houder van een zwemlocatie treft op basis van het zwemwaterprofiel de maatregelen ter verbetering en behoud van de zwemwaterkwaliteit die redelijkerwijs tot zijn verantwoordelijkheid kunnen worden gerekend.

  • 2.

    De houder van een zwemlocatie neemt maatregelen om de zwemwaterkwaliteitsklasse van de zwemlocatie op ten minste “aanvaardbaar” te houden, als bedoeld in artikel 2.19 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 3.210 (zwemwaterbeheersmaatregelen bij zwemwaterverontreinigingen)

  • 1.

    De houder van een zwemlocatie treft passende zwemwaterbeheersmaatregelen als:

    • a.

      uit het jaarlijkse onderzoek naar de veiligheid, bedoeld in artikel 3.5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, blijkt dat de veiligheid en hygiëne niet voldoen aan de eisen; of

    • b.

      door monitoring van de beheerder van het oppervlaktewater of door inspectie van de omgevingsdienst wordt vastgesteld dat op de zwemlocatie sprake is van zwemwaterverontreinigingen door teerachtige residuen, glas, plastic, rubber of ander afval.

  • 2.

    Het eerste lid is van toepassing vanaf het moment dat de houder van een zwemlocatie door gedeputeerde staten in kennis is gesteld over de resultaten van de monitoring of de inspectie.

Artikel 3.211 (nadere aanduiding en afbakening zwemzone)

  • 1.

    De houder van een zwemlocatie informeert gebruikers van de zwemlocatie:

    • a.

      waar de grens ligt tussen het zwemwater dat geschikt is voor zwemmen en baden, en het overige water; en

    • b.

      waar zich mogelijk gevaren voordoen voor zwemmers en baders binnen het deel van het zwemwater dat geschikt is voor zwemmen en baden.

  • 2.

    De houder van een zwemlocatie draagt zorg voor een afbakening van de zwemzone zodat bezoekers in deze zone niet in aanraking komen met andere vormen van waterrecreatie die de veiligheid van de bezoekers in gevaar kunnen brengen.

Artikel 3.212 (inrichting zwemwater)

  • 1.

    De houder van een zwemlocatie zorgt ervoor dat de stranden langs het zwemwater schoon en egaal zijn.

  • 2.

    De houder van een zwemlocatie zorgt ervoor dat het talud van het zwemwater, bedoeld in artikel 3.211, eerste lid, onder a, een helling heeft van maximaal 20% tot het punt waar het zwemwater een diepte heeft van 1,50 meter.

Artikel 3.213 (springvoorzieningen)

  • 1.

    De houder van een zwemlocatie zorgt ervoor dat er alleen springvoorzieningen zijn waar het zwemwater dieper is dan 1,40 meter.

  • 2.

    Een springvoorziening bestaat alleen uit startblokken als het zwemwater, bedoeld in artikel 3.211, eerste lid, onder a, een diepte heeft tussen 1,40 en 2,00 meter.

  • 3.

    Een springvoorziening is aan de zijkanten van leuningen voorzien als het loopvlak zich op een hoogte van meer dan 1 meter boven het waterspiegel of het perron bevindt. De leuningen lopen door tot ten minste 0,50 meter voorbij het punt dat zich loodrecht boven de rand van het bassin bevindt.

Artikel 3.214 (maatregelen voorkomen letsel en verwonding)

De houder van een zwemlocatie treft adequate maatregelen ter voorkoming van risico’s voor de veiligheid en gezondheid van gebruikers als gevolg van het gebruik van voorzieningen of vanwege obstakels op de zwemlocatie.

Artikel 3.215 (sanitaire voorzieningen)

  • 1.

    De houder van een zwemlocatie maakt toiletbezoek van gebruikers van de zwemlocatie mogelijk, als er regelmatig meer dan 25 gebruikers zijn. In dat geval zorgt de houder van de zwemlocatie ervoor dat er minimaal één toilet per 150 gebruikers aanwezig is.

  • 2.

    De houder van een zwemlocatie zorgt ervoor dat een op een zwemlocatie aanwezige sanitaire voorziening schoon, werkend en goed onderhouden is.

  • 3.

    De houder van een zwemlocatie zorgt ervoor dat gebruikers:

    • a.

      zich niet kunnen bezeren aan scherpe randen en uitsteeksels van de aanwezige sanitaire voorzieningen; en

    • b.

      niet in of op de aanwezige sanitaire voorzieningen kunnen uitglijden.

§ 3.10.2 Badwaterbassins

 

§ 3.10.2.1 Algemeen

Artikel 3.216 (activiteiten)

Paragraaf 3.10.2.2 bevat maatwerkregels als bedoeld in artikel 15.6, vierde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving en gaat over het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een badwaterbassin en de activiteiten in afdeling 15.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

§ 3.10.2.2 Inhoudelijke regels

Artikel 3.217 (afwijkende termijn melding artikel 15.13 Bal - badwaterbassins waarin het water wordt gedesinfecteerd)

In afwijking van het bepaalde in artikel 15.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is het verboden de activiteit ‘het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een badwaterbassin waarin het water wordt gedesinfecteerd’, bedoeld in artikel 15.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving, te verrichten zonder dit ten minste drie maanden voor het begin ervan aan gedeputeerde staten te melden.

Artikel 3.218 (afwijkende termijn melding artikel 15.31 Bal - zwemvijvers)

In afwijking van het bepaalde in artikel 15.31 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is het verboden de activiteit ‘het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een zwemvijver’, bedoeld in artikel 15.30 van het Besluit activiteiten leefomgeving, te verrichten zonder dit ten minste drie maanden voor het begin ervan aan gedeputeerde staten te melden.

Artikel 3.219 (afwijkende termijn melding artikel 15.47 Bal - badwaterbassins voor eenmalig gebruik)

In afwijking van het bepaalde in artikel 15.47 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is het verboden de activiteit ‘het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een badwaterbassin voor eenmalig gebruik’, bedoeld in artikel 15.46 van het Besluit activiteiten leefomgeving, te verrichten zonder dit ten minste drie maanden voor het begin ervan aan gedeputeerde staten te melden.

Artikel 3.220 (afwijkende termijn melding artikel 15.50 Bal - overige badwaterbassins)

In afwijking van het bepaalde in artikel 15.50 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is het verboden de activiteit ‘het gelegenheid bieden tot zwemmen of baden in een overig badwaterbassin’, bedoeld in artikel 15.49 van het Besluit activiteiten leefomgeving, te verrichten zonder dit ten minste drie maanden voor het begin ervan aan gedeputeerde staten te melden.

Artikel 3.221 (logboek registratie sluiting en heropening badwaterbassin)

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op de sluiting en heropening van een badwaterbassin als bedoeld in artikel 15.26, artikel 15.42 en artikel 15.59 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2.

    De sluiting en de heropening van een badwaterbassin als bedoeld in het vorige lid worden geregistreerd in een logboek.

  • 3.

    Het logboek bevat in ieder geval een registratie van:

    • a.

      de aanleiding;

    • b.

      de resultaten van de meting die tot sluiting van het badwaterbassin heeft geleid;

    • c.

      de geconstateerde risico’s voor de veiligheid van de gebruikers en de kwaliteit van het water;

    • d.

      de resultaten van de meting die tot heropening van het badwaterbassin heeft geleid;

    • e.

      de beoogde maatregelen ter voorkoming van herhaling.

  • 4.

    Degene die de activiteit verricht is verantwoordelijk voor het bijhouden van het logboek.

 

Afdeling 3.11 Ontgrondingen op land en in regionale wateren

 

§ 3.11.1 Algemeen

Artikel 3.222 (activiteiten)

Deze afdeling gaat over ontgrondingsactiviteiten op land, in regionale wateren en in een winterbed van een rivier in beheer bij het Rijk, bedoeld in hoofdstuk 16 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

§ 3.11.2 Inhoudelijke regels

Artikel 3.223 (aanwijzing vergunningvrij geval Maasvlakte)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, Omgevingswet, om zonder omgevingsvergunning een ontgrondingsactiviteit te verrichten, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in artikel 16.6 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het gaat om het ontgronden voor het aanleggen, onderhouden, verruimen en verdiepen van havens en daarin gelegen kunstwerken binnen de locatie maasvlakte waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

 

Afdeling 3.12 Ruimtelijk voorbeschermingsregels (met het oog op het in de toekomst voldoen aan instructieregels)  

 

§ 3.12.1 Algemeen

Artikel 3.224 (activiteiten)

Deze afdeling gaat over activiteiten waarvoor regels als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de Omgevingswet noodzakelijk zijn aanvullend op bepalingen in afdeling 7.3.

Artikel 3.225 (oogmerken)

Deze afdeling is gericht op het voorkomen dat locaties minder geschikt worden voor een krachtens de bepalingen in afdeling 7.3 te verwezenlijken doel, zolang geen omgevingsplan in werking is getreden overeenkomstig die bepalingen.

 

§ 3.12.2 Inhoudelijke regels geitenhouderij

Artikel 3.226 (verbod geitenhouderij)

  • 1.

    Het is verboden om:

    • a.

      een geitenhouderij te vestigen als hoofdtak of als neventak; en

    • b.

      nieuwe bebouwing op te richten of bestaande bebouwing in gebruik te nemen ten behoeve van een bestaande geitenhouderij, tenzij het aantal geiten niet toeneemt.

  • 2.

    Het verbod geldt voor een locatie totdat voor die locatie een onherroepelijk omgevingsplan is of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit onherroepelijk is geworden in overeenstemming is met artikel 7.59 eerste lid, onder k.

HOOFDSTUK 4 ONDERHOUDSPLICHTEN IN DE FYSIEKE LEEFOMGEVING

Afdeling 4.1 Provinciale vaarwegen

Artikel 4.1 (onderhoudsplicht werken en voorwerpen provinciale vaarwegen)

Degene die een werk of een vaste stof of voorwerp brengt op of aan de provinciale vaarweg, overeenkomstig afdeling 3.7, is gehouden dat werk, die vaste stof of dat voorwerp te onderhouden, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Artikel 4.2 (onderhoudsplicht oevers)

  • 1.

    De onderhoudsplichtige van de oever langs een provinciale vaarweg moet, onverminderd het bepaalde in de onderhoudslegger van het bevoegde waterschap, deze stevig en passend in de omgeving houden, zodat deze in goede staat is.

  • 2.

    Over de omvang en inhoud van de onderhoudsplicht en over de inspectie van de oever zijn de regels in bijlage V van toepassing.

 

Afdeling 4.2 Provinciale wegen

Artikel 4.3 (onderhoudsplicht werken en voorwerpen provinciale wegen)

Degene die een werk of een vaste stof of voorwerp brengt op of aan de provinciale weg, overeenkomstig afdeling 3.8, is gehouden dat werk, die vaste stof of dat voorwerp te onderhouden, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

HOOFDSTUK 5 OMGEVINGSWAARDEN

Afdeling 5.1 Veiligheid regionale waterkeringen

Artikel 5.1 (omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen)

Voor de veiligheid van regionale waterkeringen gelden de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 5.3.

Artikel 5.2 (toepassingsbereik veiligheid per regionale waterkering)

De omgevingswaarden voor de veiligheid van regionale waterkeringen gelden voor de locaties, bedoeld in artikel 2.13 van deze verordening.

Artikel 5.3 (omgevingswaarden veiligheid per regionale waterkering)

Voor de in artikel 2.13 aangewezen locaties, geldt de gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de maatgevende hoogwaterstand waarop de regionale waterkering, of een deel daarvan, moet zijn berekend, bedoeld in bijlage II (norm opgenomen bij het geo-informatieobject).

Artikel 5.4 (termijn en aard omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen)

  • 1.

    Aan de omgevingswaarden voor veiligheid van regionale waterkeringen wordt bij de verbetering van een regionale waterkering uiterlijk voldaan met ingang van het tijdstip zoals aangegeven in bijlage VI, onder A.

  • 2.

    De omgevingswaarden voor de veiligheid van regionale waterkeringen zijn bij de aanleg en verbetering van regionale waterkeringen resultaatsverplichtingen.

  • 3.

    De omgevingswaarden voor de veiligheid van regionale waterkeringen zijn bij het uitvoeren van beheer en onderhoud aan regionale waterkeringen inspanningsverplichtingen.

Artikel 5.5 (verzoek tot aanpassing termijn)

  • 1.

    Het waterschapsbestuur kan gedeputeerde staten gemotiveerd verzoeken tot aanpassing van het tijdstip, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid.

  • 2.

    Het eerste lid kan voor gevallen waarin:

    • a.

      het voldoen aan de omgevingswaarde onevenredig kostbaar is;

    • b.

      door omstandigheden buiten de invloedssfeer van het waterschapsbestuur de resultaten van de beoordeling van de veiligheid van de regionale waterkering zo wijzigen dat niet wordt of kan worden voldaan aan de omgevingswaarde; of

    • c.

      ondanks de verrichte handelingen daarvoor niet binnen een passende termijn is of kan worden voldaan aan de omgevingswaarde door de doorlooptijd van het treffen van maatregelen om te voldoen aan de omgevingswaarde.

Afdeling 5.2 Kans op overstroming regionale wateren

Artikel 5.6 (omgevingswaarden gemiddelde kans op overstroming)

  • 1.

    Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, gelden de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 5.8 en 5.9.

  • 2.

    Voor zover van toepassing, gelden voor de toepassing van het eerste lid de regels zoals opgenomen in bijlage VI, onder B1.

Artikel 5.7 (toepassingsbereik gemiddelde kans op overstroming per gebied)

De omgevingswaarden, bedoeld in artikel 5.6, gelden voor de gebieden die zijn aangewezen in artikel 5.8 en 5.9.

Artikel 5.8 (omgevingswaarden kans op overstroming binnen de bebouwde kom)

Binnen de bebouwde kom, geldt voor locaties waaraan in het omgevingsplan de hierna genoemde functies zijn toegedeeld, een gemiddelde kans op overstroming van:

  • a.

    1/100 per jaar voor locaties met de functie hoofdinfrastructuur, spoorwegen of bebouwing, met uitzondering van glastuinbouw;

  • b.

    1/50 per jaar voor locaties met de functie glastuinbouw;

  • c.

    1/10 per jaar voor locaties met overige functies.

Artikel 5.9 (omgevingswaarden kans op overstroming buiten de bebouwde kom)

  • 1.

    Buiten de bebouwde kom, geldt voor locaties waaraan in het omgevingsplan de hierna genoemde functies zijn toegedeeld, een gemiddelde kans op overstroming van:

    • a.

      1/100 per jaar voor locaties met de functie hoofdinfrastructuur of spoorwegen;

    • b.

      1/50 per jaar voor locaties met de functie glastuinbouw of hoogwaardige land- en tuinbouw;

    • c.

      1/25 per jaar voor locaties met de functie akkerbouw;

    • d.

      1/10 per jaar voor locaties met de functie grasland, gedurende de periode van 1 maart tot 1 oktober.

  • 2.

    Voor bebouwing buiten de bebouwde kom geldt de omgevingswaarde van het omringend landgebruik, genoemd in het eerste lid, aanhef, onder b, c of d.

  • 3.

    Binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, geldt voor bebouwing buiten de bebouwde kom de omgevingswaarde van het omringend landgebruik, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 4.

    Voor de toepassing van het eerste lid, is wat betreft het landgebruik de functie van de locatie zoals vastgelegd in het omgevingsplan bepalend. Als een omgevingsplan onvoldoende duidelijkheid verschaft, dan kan het landgebruik ook worden bepaald met behulp van het Landelijk Grondgebruikersbestand Nederland van Wageningen University & Research.

Artikel 5.10 (termijn en aard omgevingswaarde kans op overstroming regionale wateren)

  • 1.

    Aan de omgevingswaarden wordt voldaan met ingang van 1 januari 2028.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt voor het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en het Waterschap Rivierenland de termijn waarop moet worden voldaan aan de omgevingswaarden, opgenomen in bijlage VI, onder B2.

  • 3.

    De omgevingswaarden, bedoeld in artikel 5.8 en 5.9, zijn inspanningsverplichtingen.

Artikel 5.11 (uitzonderingsmogelijkheid omgevingswaarden kans op overstroming regionale wateren)

In gevallen waarin het niet doelmatig is om aan de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 5.8 en 5.9 te voldoen, kan het waterschapsbestuur gedeputeerde staten gemotiveerd verzoeken te bepalen dat kan worden afgeweken van de in de artikelen 5.8 en 5.9 opgenomen omgevingswaarden.

HOOFDSTUK 6 TOEDELING VAN SPECIFIEKE TAKEN

Afdeling 6.1 Beheer van watersystemen  

Artikel 6.1 (regionale wateren in beheer)

In deze verordening is met het beheer van regionale wateren bedoeld: het beheer van watersystemen dat op grond van artikel 2, eerste lid, van de Waterschapswet bij provinciale verordening is opgedragen aan waterschappen.

Artikel 6.2 (beheer grondwaterkwaliteit Rotterdams havengebied)

  • 1.

    In afwijking van artikel 6.1 berust het beheer van watersystemen met betrekking tot het grondwaterlichaam gelegen in of onder het gebied met grondwaterbeheer Rotterdam voor zover dat betrekking heeft op de grondwaterkwaliteit in relatie tot het beheer van historische verontreinigingen in het grondwater, bij het gemeentebestuur van de gemeente Rotterdam.

  • 2.

    De geometrische begrenzing van het gebied met grondwaterbeheer Rotterdam is vastgelegd in bijlage II.

 

Afdeling 6.2 Beheer van vaarwegen

Artikel 6.3 (vaarwegbeheer provinciale vaarwegen)

Het beheer van provinciale vaarwegen, bedoeld in bijlage VII, onder A1, berust bij gedeputeerde staten.

Artikel 6.4 (toedeling vaarwegbeheer aan anderen)

Het beheer van regionale vaarwegen en bruggen en sluizen bedoeld in bijlage VII, onder A2, berust bij het waterschap of een gemeente bedoeld in bijlage VII, onder A2.

HOOFDSTUK 7 INSTRUCTIEREGELS

Afdeling 7.1 Uitoefening van een specifieke taak of bevoegdheid

§ 7.1.1 Bebording stiltegebieden

Artikel 7.1 (bebording stiltegebieden)

  • 1.

    Gedeputeerde staten dragen zorg voor een goed zichtbare aanduiding van de begrenzing van stiltegebieden door het plaatsen van borden.

  • 2.

    De borden, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval geplaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen die tot stiltegebieden toegang geven of daaraan grenzen, op of nabij de grens van het stiltegebied.

  • 3.

    Het model van het bord, bedoeld in het eerste lid, is vastgelegd in bijlage VIII, onder A1.

  • 4.

    De aanduiding van een stiltegebied als bedoeld in het eerste lid, kan in aanvulling op de bebording, bedoeld in het derde lid, ook plaatsvinden op een andere wijze die in bijlage VIII, onder A2 is aangegeven.

 

§ 7.1.2 Bebording grondwaterbeschermingsgebieden

Artikel 7.2 (bebording grondwaterbeschermingsgebieden)

  • 1.

    Het drinkwaterbedrijf draagt zorg voor een goed zichtbare aanduiding van de begrenzing van in ieder geval waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones door het plaatsten borden.

  • 2.

    Het drinkwaterbedrijf kan ook zorg dragen voor een goed zichtbare aanduiding van de begrenzing van boringsvrije zones en gebieden voor aanvullende strategische voorraden.

  • 3.

    De borden, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval geplaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen die tot waterwingebieden of grondwaterbeschermingszones toegang geven of daaraan grenzen, op of nabij de grens van die gebieden.

  • 4.

    Het model van het bord, bedoeld in het eerste lid, is vastgelegd in bijlage VIII, onder B1.

  • 5.

    In afwijking van het tweede lid, vindt voor gevallen aangegeven in bijlage VIII, onder B2 de aanduiding van boringsvrije zones en gebieden voor aanvullende strategische voorraden plaats op de daarbij aangegeven wijze van aanduiding.

 

§ 7.1.3 Beheer van watersystemen

Artikel 7.3 (maatregelen bij (dreigende) overschrijding van de omgevingswaarde veiligheid regionale waterkeringen)

  • 1.

    Als het waterschapsbestuur naar aanleiding van de monitoring van de omgevingswaarde veiligheid van de regionale waterkeringen, bedoeld in paragraaf 13.1, vaststelt dat het aannemelijk is dat voor een regionale waterkering niet wordt voldaan of niet zal worden voldaan aan de omgevingswaarde neemt het waterschapsbestuur de nodige maatregelen, al dan niet als onderdeel van een programma als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Omgevingswet, ter verbetering van de regionale waterkering.

  • 2.

    Bij het verbeteren van een regionale waterkering strekt de methode bedoeld artikel 13.1, eerste lid, onder a, tot aanbeveling van het waterschap.

  • 3.

    Onverminderd artikel 5.5 zijn de verbetermaatregelen, bedoeld in het eerste lid, er op gericht te bevorderen dat de regionale waterkering binnen een zo kort mogelijke periode aan de daarvoor geldende omgevingswaarde voldoet.

  • 4.

    Zonodig treft het waterschapsbestuur de nodige voorzorgs- of andere beschermende maatregelen, anders dan als onderdeel van een programma als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Omgevingswet, om de risico’s die verband houden met de (dreigende) overschrijding van de omgevingswaarde voor die regionale waterkering te beheersen gericht op het voldoen aan de omgevingswaarde.

Artikel 7.4 (legger)

  • 1.

    De legger, bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet, bevat, in aanvulling op het eerste en derde lid van dat artikel, in ieder geval:

    • a.

      het lengteprofiel en de dwarsprofielen van de primaire en regionale waterkeringen;

    • b.

      de gemiddelde dwarsprofielen van de oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden onder beheer bij het waterschap;

    • c.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de primaire en regionale waterkering in beheer bij het waterschap;

    • d.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden die in beheer zijn bij het waterschap.

  • 2.

    Aan het eerste lid, onder d, is voldaan met ingang van het tijdstip opgenomen in bijlage VIII, onder C1.

  • 3.

    Op bergingsgebieden in beheer bij het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, het Waterschap Rivierenland of het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht is niet van toepassing:

    • a.

      het bepaalde in artikel 2.39, eerste lid, van de Omgevingswet, voor zover het de vorm en constructie betreft; en

    • b.

      het bepaalde in het eerste lid, aanhef, onder b en d.

  • 4.

    Op secundaire wateren in beheer bij het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht is het eerste lid, aanhef en onder b, niet van toepassing.

Artikel 7.5 (aanwijzing regionale wateren peilbesluit)

  • 1.

    Het waterschapsbestuur stelt één of meer peilbesluiten als bedoeld in artikel 2.41, eerste lid, van de Omgevingswet vast voor de oppervlaktewaterlichamen in de peilbesluitgebieden waarvan de indicatieve geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Peilbesluiten moeten actueel zijn.

Artikel 7.6 (rangorde van waterschaarste regionale wateren)

  • 1.

    Dit artikel geldt alleen voor Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

  • 2.

    In geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen voor wat betreft de in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder letter c, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      het verwerken van industrieel proceswater;

    • b.

      de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen.

  • 3.

    In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, bij het beheer van de regionale wateren voor wat betreft de in artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder letter d, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      de waterkwaliteit in stedelijk gebied;

    • b.

      beroepsvaart;

    • c.

      akkerbouw;

    • d.

      beregening sportvelden;

    • e.

      grasland;

    • f.

      recreatievaart;

    • g.

      natuur, voor zover het niet gaat om het voorkomen van onomkeerbare schade.

  • 4.

    In geval van waterbehoeften van buiten het gebied van het waterschap, zijn het tweede en derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.7 (regionaal waterprogramma)

Het gemeentebestuur van de gemeente Rotterdam neemt bij de uitoefening van het beheer van de grondwaterkwaliteit in het gebied met grondwaterbeheer Rotterdam, bedoeld in artikel 6.2, het regionaal waterprogramma en het waterbeheerprogramma in acht voor zover dat uitvoering geeft aan de Kaderrichtlijn water en de Grondwaterrichtlijn.

 

§ 7.1.4 Vaarwegbeheer

Artikel 7.8 (vaarwegprofielen)

Voor het deel van de provinciale vaarwegen, bedoeld in artikel 2.4, en regionale vaarwegen als bedoeld in artikel 2.5, dat vrij beschikbaar is voor de afwikkeling van scheepvaartverkeer draagt de beheerder van de vaarweg zorg voor de gewenste noodzakelijke minimale breedte, diepte en vrije doorvaarthoogte van de dwarsdoorsnede, bedoeld in bijlage VIII, onder D1.

 

§ 7.1.5 Wegbeheer door gemeente of waterschap

Artikel 7.9 (samenwerking met andere wegbeheerders)

  • 1.

    De aansluiting van een openbare weg in beheer bij een gemeente of een waterschap op een provinciale weg, vereist de voorafgaande toestemming van gedeputeerde staten.

  • 2.

    De toestemming kan worden onthouden wegens strijd met de in artikel 1.4 bedoelde belangen.

  • 3.

    De toestemming kan afhankelijk worden gesteld van medewerking aan de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wegenwet.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op het niet tijdig beslissen op de aanvraag om het geven van toestemming als bedoeld in het eerste lid.

 

Afdeling 7.2 Programma's

§ 7.2.1 Waterbeheerprogramma

Artikel 7.10 (inhoud waterbeheerprogramma)

  • 1.

    Het waterbeheerprogramma, bedoeld in artikel 3.7 van de Omgevingswet, bevat in aanvulling op artikel 4.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenminste:

    • a.

      een beschrijving van de bestaande toestand van het watersysteem waarover het beheer zich uitstrekt;

    • b.

      een beschrijving van het beheer van het watersysteem gericht op de daaraan toegekende functies en doelstellingen;

    • c.

      een beschrijving van de maatregelen met prioriteitstelling en fasering, die nodig zijn om de gestelde doelen te realiseren of de geconstateerde knelpunten op te lossen;

    • d.

      een raming van de kosten van de gedurende de programmaperiode te nemen maatregelen, inzicht in de dekking van de kosten en een indicatie van het verloop van de op te leggen heffingen in de programmaperiode.

  • 2.

    Bij de vaststelling van het waterbeheerprogramma betrekt de waterbeheerder in ieder geval:

    • a.

      de aan het programma ten grondslag liggende afwegingen en de uitkomsten van eventueel uitgevoerde onderzoeken;

    • b.

      een overzicht van de strategische doelstellingen in het regionaal waterprogramma, die worden gerealiseerd door het uitvoeren van de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder c;

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop het watersysteem is getoetst aan de omgevingswaarde gemiddelde kans op overstroming als bedoeld in artikel 5.6 van deze verordening.

Artikel 7.11 (omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen)

Met de uitvoering van een waterbeheerprogramma wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 5.3.

Artikel 7.12 (omgevingswaarden gemiddelde kans op overstroming)

Met de uitvoering van een waterbeheerprogramma wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 5.8 en 5.9.

 

Afdeling 7.3 Omgevingsplannen  

§ 7.3.1 Algemeen

Artikel 7.13 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het stellen van regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet.

Artikel 7.14 (aanpassingstermijn omgevingsplan)

  • 1.

    Op het moment dat een omgevingsplan of een onderdeel wordt vastgesteld en uiterlijk binnen drie jaar na inwerkingtreding van een bepaling in afdeling 7.3 voldoet een omgevingsplan of onderdeel aan die bepaling.

  • 2.

    De termijn van drie jaar, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing, voor zover bij een bepaling in afdeling 7.3 een andere termijn is genoemd, waarop het omgevingsplan aan die bepaling moet voldoen.

  • 3.

    De termijn van drie jaar, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op artikel 7.43 en artikel 7.3.7.1.

Artikel 7.15 (eerbiedigende werking)

  • 1.

    Bij de vaststelling van een onderdeel van een omgevingsplan kan een bepaling in afdeling 7.3, buiten toepassing blijven voor zover deze betrekking heeft op een locatie waar:

    • a.

      een activiteit die in strijd is met die bepaling, is toegelaten in het omgevingsplan en rechtmatig wordt verricht;

    • b.

      een activiteit die in strijd is met die bepaling, is toegestaan op grond van een onherroepelijk verleende omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit; of

    • c.

      een activiteit die in strijd is met die bepaling en is toegelaten in het omgevingsplan, niet wordt verricht en waarvoor geldt dat onverkorte toepassing van die bepaling onevenredig zou zijn met het oog op zwaarwegende belangen van toelaten van de activiteit.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op artikel 7.62.

 

§ 7.3.2 Externe veiligheid (omgevingsveiligheid)

 

§ 7.3.2.1 Risicogebieden externe veiligheid

Artikel 7.16 (opname risicogebieden externe veiligheid)

De locaties risicogebied externe veiligheid Botlek-Vondelingenplaat, risicogebied externe veiligheid Europoort en Landtong, risicogebied externe veiligheid Maasvlakte 1 en Maasvlakte 2, risicogebied externe veiligheid Zeehavens Dordrecht, risicogebied externe veiligheid Eemhaven en Distripark Albrandswaard en risicogebied externe veiligheid Waalhaven, waarvan de geometrische begrenzing in bijlage II is vastgelegd, worden als risicogebieden externe veiligheid opgenomen in het omgevingsplan.

Artikel 7.17 (waarborgen ruimte risicogebieden externe veiligheid)

Bij het al dan niet toewijzen van een reservering van ruimte voor een aandachtsgebied in het omgevingsplan rond de risicogebieden externe veiligheid, genoemd in artikel 7.16, wordt de ruimte van activiteiten waarvoor het risicogebied externe veiligheid is gereserveerd in acht genomen.

 

§ 7.3.2.2 Groepsrisicobenadering

Artikel 7.18 (groepsrisicobenadering aandachtsgebieden met verhoogd groepsrisico)

  • 1.

    In aanvulling op artikel 5.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden voor een aandachtsgebied met verhoogd groepsrisico de volgende overwegingen betrokken in het omgevingsplan:

    • a.

      mogelijkheden om de ruimtelijke ontwikkeling plaats te laten vinden buiten het aandachtsgebied;

    • b.

      alternatieven met een lager groepsrisico;

    • c.

      waardering van al bestaande bescherming, waaronder:

      • 1°.

        in de wet- en regelgeving voorgeschreven basisvoorzieningen;

      • 2°.

        andere in het verleden getroffen maatregelen die gedeeltelijk of geheel bescherming bieden;

    • d.

      mogelijkheden tot aanvullende bescherming, waaronder:

      • 1°.

        binnen het aandachtsgebied afstand houden tot de risicobron;

      • 2°.

        aanvullende risicocommunicatie;

      • 3°.

        beperking van personendichtheden in de omgeving van de risicobron;

      • 4°.

        vlucht- en schuilmogelijkheden binnen het aandachtsgebied;

      • 5°.

        treffen van omgevingsmaatregelen tussen de risicobron en bebouwde omgeving;

      • 6°.

        aanvullende bouwmaatregelen;

    • e.

      mogelijkheden om aan de risicobron maatregelen te treffen;

    • f.

      door de veiligheidsregio geadviseerde maatregelen op het gebied van hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid;

    • g.

      de aanwijzing van een brandaandachtsgebied en explosieaandachtsgebied als brandvoorschriftengebied respectievelijk explosievoorschriftengebied als bedoeld in artikel 5.14 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Bij het opstellen of wijzigen van het omgevingsplan wordt gemotiveerd op welke wijze de onderdelen, bedoeld in het eerste lid, zijn betrokken.

 

§ 7.3.2.3 Veiligheidszonering Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas

Artikel 7.19 (aanwijzing en geometrische begrenzing veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas)

De veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas zijn de locaties binnen 25 meter van de rijksvaarwegen Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.20 (waarborgen veiligheid oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas)

  • 1.

    Een omgevingsplan voor locaties binnen veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas laat nieuwe bebouwing of nieuwe activiteiten alleen toe als voor de effecten van een plasbrand vergelijkbare veiligheid wordt gegarandeerd als buiten de veiligheidszone en hierover advies is gevraagd van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      havengebonden nieuwe bebouwing of nieuwe activiteiten binnen de uitzondering veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas risicogebieden externe veiligheid, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II;

    • b.

      voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg en de haven;

    • c.

      incidentele kleinschalige voorzieningen voor dagrecreatie.

§ 7.3.2.4 Niet-Basisnet transportroutes

[gereserveerd]

 

§ 7.3.3 Risico's van klimaatverandering

[gereserveerd]

 

§ 7.3.3a Buitendijks bouwen

Artikel 7.23 (aanwijzing en geometrische begrenzing buitendijks gebied)

Buitendijkse bebouwde gebieden zijn de locaties aangewezen en indicatief geometrisch begrensd in bijlage II.

Artikel 7.24 (bouwen binnen het buitendijks gebied)

Een omgevingsplan voor buitendijks bebouwd gebied betrekt het slachtofferrisico als gevolg van een eventuele overstroming bij de afweging over het toelaten van nieuwe bebouwing.

 

§ 7.3.4 Waterkeringen

Artikel 7.25 (geen belemmeringen voor regionale waterkeringen)

  • 1.

    In het omgevingsplan worden aan de regionale waterkeringen, bedoeld in artikel 2.13, de functie “regionale waterkering” toebedeeld.

  • 2.

    In het omgevingsplan worden aan locaties van beperkingengebieden ter bescherming van regionale waterkeringen in beheer bij het waterschap, de functie “beperkingengebied met betrekking tot een waterkering” toebedeeld.

  • 3.

    Bij de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt uitgegaan van de door de beheerder van de waterkering vastgestelde legger, bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet, en de bij waterschapsverordening aangewezen en geometrisch begrensde beperkingengebieden.

  • 4.

    Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een regionale waterkering of een beperkingengebied met betrekking tot een regionale waterkering als bedoeld in het eerste en het tweede lid wordt bij het toelaten van activiteiten of ruimtelijke ontwikkelingen in het omgevingsplan gewaarborgd dat er geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding, het onderhoud of versterking van de regionale waterkering.

  • 5.

    Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het vierde lid wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

Artikel 7.26 (profiel van vrije ruimte)

Het omgevingsplan neemt een in een waterschapsverordening vastgesteld profiel van vrije ruimte ten behoeve van een toekomstige versterking of uitbreiding van een waterkering in beheer bij het waterschap, in acht.

 

§ 7.3.5 Grondwaterkwaliteit

 

§ 7.3.5.1 Bodemsanering in grondwaterbeschermingsgebied

Artikel 7.27 (bodemsanering in grondwaterbeschermingsgebied)

Een omgevingsplan bepaalt dat een sanering van de bodem als bedoeld in artikel 4.1240 van het Besluit activiteiten leefomgeving in een grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in artikel 2.2 waarbij er sprake is van een mobiele verontreinigingssituatie alleen wordt uitgevoerd met de saneringsaanpak, bedoeld in artikel 4.1242 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

 

§ 7.3.5.2 Toelaten van een bouwactiviteit op een grondwatergevoelige locatie

[gereserveerd]

 

§ 7.3.6 LiB-5 contour Schiphol

Artikel 7.40 (aanwijzing en geometrische begrenzing gebieden binnen LiB-5 contour Schiphol)

  • 1.

    Het gebied binnen de LiB-5 contour Schiphol is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Het gebied binnen de bebouwingscontour van de streekplannen uit 2003 binnen LiB-5 contour Schiphol, is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.41 (LiB-5 contour Schiphol)

  • 1.

    Een omgevingsplan voor het gebied binnen de LiB-5 contour Schiphol laat nieuwe woningen alleen toe binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan in onderstaande gevallen voorzien in nieuwe woningen buiten bestaand stads- en dorpsgebied als het betreft:

    • a.

      woningbouw binnen het gebied binnen bebouwingscontour van de streekplannen uit 2003 binnen de LiB-5 contour Schiphol;

    • b.

      de toevoeging van ten hoogste enkele woningen in aanwezige lintbebouwing;

    • c.

      de toevoeging van greenportwoningen en compensatiewoningen;

    • d.

      de toevoeging van ten hoogste enkele woningen volgens het principe ruimte voor ruimte, waarbij de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door de sloop van overtollige bebouwing en kassen;

    • e.

      het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen; of

    • f.

      bedrijfswoningen, voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.

  • 3.

    Voor zover een omgevingsplan nieuwe woningen toelaat in het gebied binnen de LiB-5 contour Schiphol, wordt in de motivering rekenschap gegeven van het feit dat op deze locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de deze locatie nieuwe woningen toe te laten.

 

§ 7.3.7 Ruimtelijke kwaliteit

Artikel 7.42 (aanwijzing en geometrische begrenzing gebieden met beschermingscategorieën)

  • 1.

    Gebieden met beschermingscategorie 1 zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Gebieden met beschermingscategorie 2 zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 3.

    Het gebied met beschermingscategorie 1, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit natuurnetwerk Nederland, bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, en kroonjuweel cultureel erfgoed en beschermd grasland in de Bollenstreek, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 4.

    Het gebied met beschermingscategorie 2, bedoeld in het tweede lid, bestaat uit belangrijk weidevogelgebied, groene buffer en recreatiegebied, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.43 (ruimtelijke kwaliteit)

  • 1.

    Een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, neemt de volgende bepalingen in acht ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

    • a.

      de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en houdt rekening met de relevante richtpunten genoemd in bijlage IX, onder A (inpassen);

    • b.

      als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze alleen toegelaten mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten genoemd in bijlage IX, onder A; en

      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;

    • c.

      als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, en rekening is gehouden met de relevante richtpunten genoemd in bijlage IX, onder A; en

      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

  • 2.

    Een omgevingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder b en c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 7.47 of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder het eerste lid, onder b en c, gestelde voorwaarden.

  • 3.

    Een omgevingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2 kan niet voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid, onder c, tenzij het gaat om de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur of om een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 7.47 of een zwaarwegend algemeen belang en voorts wordt voldaan aan de onder het eerste lid, onder c, gestelde voorwaarden.

  • 4.

    Aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het eerste lid, aanhef onder b, onder 2° zijn:

    • a.

      de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):

      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen of boom- en sierteelt;

      • wegnemen van verharding;

      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;

      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert;

    • b.

      de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen in de omgeving van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is en de ruimtelijke maatregelen daarom elders worden getroffen;

    • c.

      in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een gehele of gedeeltelijke financiële compensatie verlangen door een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.

  • 5.

    Een omgevingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:

    • a.

      waarbij de richtpunten genoemd in bijlage IX, onder A in het geding zijn; of

    • b.

      die is gelegen in een gebied binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

  • 6.

    Voor zover in deze afdeling specifieke regels zijn opgenomen ten behoeve van bepaalde typen ruimtelijke ontwikkelingen gaan die specifieke regels voor, tenzij dit artikel zich daartegen niet verzet.

  • 7.

    Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad of karakteristieke landschapselementen, moet deze aantasting worden gecompenseerd. Gedeputeerde staten leggen de vereisten over de aard en omvang van de compensatie en het moment waarop de compensatie gerealiseerd moet zijn, vast in een beleidsregel over de compensatie bij nieuwe ontwikkelingen. De motivering bij het omgevingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.

  • 8.

    Een omgevingsplan voor een gebied buiten het bestaand stads- en dorpsgebied laat bij een niet-agrarisch bedrijf of een agrarisch aanverwant bedrijf buiten bestaand stads- en dorpsgebied ten hoogste één bedrijfswoning toe, voor zover dat noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering.

 

§ 7.3.8 Stedelijke ontwikkelingen

Artikel 7.44 (afgestemde regionale behoefte)

Een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voor wonen, bedrijventerreinen of kantoren mogelijk maakt houdt rekening met de op de behoefteramingen van gedeputeerde staten gebaseerde regionale afgestemde behoefte aan deze ontwikkeling. De regionaal afgestemde behoefte kan blijken uit de instemming met regionale bestuurlijke afspraken door gedeputeerde staten of uit een door gedeputeerde staten openbaar gemaakt document.

Artikel 7.45 (ladder voor duurzame verstedelijking)

  • 1.

    Een omgevingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt gaat in de motivering in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 2.

    Als over de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling regionale bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, waarmee gedeputeerde staten heeft ingestemd, dan kan de motivering van de behoefte, bedoeld in artikel 5.129g, tweede lid, onder a, bestaan uit een verwijzing naar die afspraken.

Artikel 7.46 (aanwijzing en geometrische begrenzing grote buitenstedelijke bouwlocaties)

Grote buitenstedelijke bouwlocaties zijn de locaties benoemd in bijlage IX, onder B, en waarvan de geometrische begrenzing indicatief is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.47 (grote buitenstedelijke bouwlocaties)

Een omgevingsplan voorziet alleen in een nieuwe stedelijke ontwikkeling groter dan 3 hectare die niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien op een grote buitenstedelijke bouwlocatie.

 

§ 7.3.9 Detailhandel

Artikel 7.48 (detailhandel)

  • 1.

    Een omgevingsplan voorziet alleen in detailhandel in gebieden:

    • a.

      binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken;

    • b.

      binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk;

    • c.

      binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie.

  • 2.

    De detailhandel, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      de ontwikkeling is in overeenstemming met het in bijlage IX, onder C, beschreven ontwikkelingsperspectief voor de daarin benoemde te versterken centra, te optimaliseren centra en de overige centra;

    • b.

      aangetoond is dat als gevolg van de ontwikkeling het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat;

    • c.

      voor zover de ontwikkeling een omvang heeft van meer dan 4.000 m2 bruto-vloeroppervlakte in de binnensteden van Rotterdam en Den Haag of 2.000 m2 bruto-vloeroppervlakte in de andere centra, is ook met het oog op de eisen onder a en b, advies gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland.

Artikel 7.49 (uitzonderingen detailhandel)

  • 1.

    In afwijking van artikel 7.48 kan een omgevingsplan voorzien in de volgende detailhandel:

    • a.

      detailhandel in goederen die qua aard of omvang van de aangeboden goederen niet of niet goed inpasbaar is in de centra:

      • detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

      • detailhandel in volumineuze goederen;

      • meubelbedrijven, inclusief in ondergeschikte mate een assortiment woninginrichting en stoffering, evenals detailhandel in de volumineuze woongoederen: keukens, badkamers, vloeren, zonwering en jacuzzi’s, voor zover de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bedrijventerreinen met locaties voor perifere detailhandelsvestigingen (PDV) waarvan de locatie geometrisch is begrensd in bijlage II;

      • tuincentra;

      • bouwmarkten;

    • b.

      kleinschalige detailhandel:

      • in de vorm van een gemakswinkel;

      • bij sport-, culturele, medische, onderwijs, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen, evenals andere locaties met veel bezoekers of passanten, met een assortiment dat aansluit op de aard van deze voorzieningen of locaties;

    • c.

      ondergeschikte detailhandel:

      • in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf;

      • bij een beroep aan huis of bij een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, met een assortiment dat aansluit bij de hoofdactiviteit;

      • bij een agrarisch bedrijf met een assortiment van producten uit eigen teelt;

    • d.

      afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen op goed bereikbare locaties;

    • e.

      kringloopwinkels;

    • f.

      supermarkten net buiten het winkelconcentratiegebied in kleine kernen, als is aangetoond dat hiervoor onvoldoende ruimte is in een bestaande winkelconcentratie.

  • 2.

    Het omgevingsplan kan toevoeging of uitbreiding van detailhandel, bedoeld in het eerste lid, onder a en f, alleen mogelijk maken als is aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Ook met het oog hierop is advies gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland, voor zover het gaat om de detailhandel, bedoeld in het eerste lid, onder a, onderdelen 3, 4 of 5, of bedoeld in het eerste lid, onder f, en voor zover die nieuwe detailhandel een omvang heeft van meer dan 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte.

  • 3.

    Een omgevingsplan dat voorziet in detailhandel als bedoeld in het eerste lid, onder a stelt de volgende voorwaarden aan de nevenassortimenten:

    • a.

      ten hoogste 20% van het netto-verkoopvloeroppervlakte wordt voor de verkoop van het nevenassortiment gebruikt; en

    • b.

      het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment.

§ 7.3.10 Kantoren

Artikel 7.50 (aanwijzing en geometrische begrenzing kantorengebieden)

  • 1.

    Kantorengebieden categorie 1 zijn de grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Kantorengebieden categorie 2 zijn de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 3.

    Kantorengebieden categorie 3 zijn de bijzondere locaties, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.51 (kantoren)

  • 1.

    Een omgevingsplan kan voorzien in kantoren op een locatie:

    • a.

      binnen de kantorengebieden categorie 1;

    • b.

      binnen de kantorengebieden categorie 2, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op die locatie;

    • c.

      binnen de kantorengebieden categorie 3, mits passend in het profiel van deze locaties.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      kantoren die in overeenstemming zijn met de regionale behoefte aan kantoren waarover bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, waarmee gedeputeerde staten heeft ingestemd;

    • b.

      kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto-vloeroppervlakte van 1.000 m² per vestiging;

    • c.

      kantoren met een lokaal verzorgingsgebied;

    • d.

      bedrijfsgebonden kantoren met een bruto-vloeroppervlakte dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto-vloeroppervlakte van het bedrijf; en

    • e.

      functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.

§ 7.3.11 Bedrijven

Artikel 7.52 (bedrijven)

  • 1.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein laat bedrijven toe met de grootst mogelijke gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf, vastgelegd in een hoogst mogelijke geluidruimte zone en geurruimte zone of vergelijkbare milieuzonering, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die zijn opgenomen in een onherroepelijk omgevingsplan of ontwikkelingen als bedoeld in artikel 7.47.

  • 2.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.

  • 3.

    Het omgevingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.

  • 4.

    Een omgevingsplan dat betrekking heeft op een bestaand bedrijventerrein als bedoeld in het eerste lid of het tweede lid en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar andere activiteiten dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de motivering op welke wijze binnen de regio compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden.

  • 5.

    Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven, als:

    • a.

      het een bestaand niet-watergebonden bedrijventerrein met een in een milieuzonering vastgelegde gebruiksruimte voor geluid en geur van ten hoogste een geluidruimte zone 3 en een geurruimte zone 2, of milieucategorie 3, of vergelijkbare milieuzonering, en een oppervlakte van minder dan 1 hectare betreft; of

    • b.

      regionale afstemming heeft plaatsgevonden en hieruit is gebleken dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

§ 7.3.12 Glastuinbouwgebied

Artikel 7.53 (aanwijzing en geometrische begrenzing glastuinbouwgebied)

  • 1.

    Het glastuinbouwgebied is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Het glastuinbouwgebied Westland-Oostland is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 3.

    Het glastuinbouwgebied Glasparel en Knibbelweg Oost is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 4.

    Het glastuinbouwgebied Tinte is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 5.

    Het maatwerkgebied glastuinbouw is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.54 (glastuinbouwgebied)

  • 1.

    Een omgevingsplan voor het glastuinbouwgebied als bedoeld in artikel 7.53, eerste tot en met vijfde lid, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, evenals de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.

  • 2.

    Het omgevingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan bij uitzondering een andere ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken als sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is.

  • 3.

    In het omgevingsplan kan de begrenzing van de locaties, bedoeld in artikel 7.53, eerste tot en met vijfde lid, in beperkte mate worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang van de locaties en de bruikbaarheid voor de glastuinbouw.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid, kan een omgevingsplan voor het glastuinbouwgebied Westland-Oostland, bij uitzondering een bedrijf toelaten dat behoort tot de keten glastuinbouw en dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten, voor zover aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voor het glastuinbouwgebied Glasparel en Knibbelweg Oost, ruimtelijke ontwikkelingen toelaten die niet behoren tot de keten glastuinbouw voor zover de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt met toepassing van efficiënt en meervoudig grondgebruik door een combinatie met glastuinbouw.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid, kan een omgevingsplan voor het glastuinbouwgebied Tinte, voortzetting van het huidige gemengde agrarische grondgebruik mogelijk maken in een deel van het gebied.

  • 7.

    In afwijking van het eerste lid, kan een omgevingsplan voor het maatwerkgebied glastuinbouw, transformatie naar andere functies mogelijk maken.

  • 8.

    Een omgevingsplan dat voorziet in het toevoegen of uitbreiden van glastuinbouw met een oppervlakte van ten minste vijf hectare aan aaneengesloten percelen, bevat in de motivering een verantwoording waarin de behoefte aan het gebruik van nieuwe locaties voor glastuinbouw als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook wordt onderbouwd waarom in deze behoefte niet kan worden voorzien door herstructurering of intensivering van elders in de betrokken regio gelegen bestaande glastuinbouwgebieden.

  • 9.

    Het omgevingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan als de behoefte aan het gebruik van nieuwe locaties voor glastuinbouw nog niet is aangetoond, zoals bedoeld in het achtste lid, voortzetting van het huidige grondgebruik mogelijk maken totdat er alsnog behoefte ontstaat aan ontwikkeling voor glastuinbouw. De mogelijkheden voor ontwikkeling voor glastuinbouw mogen daarbij niet significant worden beperkt, tenzij het een ontwikkeling betreft die past binnen het huidige agrarische grondgebruik.

 

§ 7.3.13 Boom- en sierteeltgebied

Artikel 7.55 (aanwijzing en geometrische begrenzing boomsierteeltgebied)

  • 1.

    Het boom- en sierteeltgebied is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Het boom- en sierteeltgebied PCT-terrein is de locatie voor boom- en sierteelt pot- en containerteelt, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.56 (boom- en sierteeltgebied)

  • 1.

    Een omgevingsplan voor het boom- en sierteeltgebied en boom- en sierteeltgebied PCT-terrein, bedoeld in artikel 7.55, eerste en tweede lid, laat alleen bedrijven toe die zich bezighouden met boom- en sierteelt en de daarbij behorende voorzieningen.

  • 2.

    Een omgevingsplan voor het boom- en sierteeltgebied, bedoeld in artikel 7.55, eerste lid, kan voorzien in kassen bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven tot een derde deel van de bedrijfsoppervlakte.

  • 3.

    Een omgevingsplan voor het boom- en sierteeltgebied PCT-terrein kan voorzien in kassen bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven, tot de helft van de beteelbare oppervlakte per bedrijf.

  • 4.

    Een omgevingsplan voor het boom- en sierteeltgebied PCT-terrein kan naast de vestiging van boom- en sierteeltbedrijven in beperkte mate voorzien in de vestiging van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de boom- en sierteelt en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de boom- en sierteelt.

  • 5.

    Het omgevingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan bij uitzondering een andere ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken als sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid, kan het omgevingsplan beperkte uitbreiding van bestaande bebouwing of functies of wijziging daarvan naar een andere functie toelaten, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het boom- en sierteeltgebied.

 

§ 7.3.14 Bollenteeltgebied

Artikel 7.57 (aanwijzing en geometrische begrenzing bollenteeltgebied)

  • 1.

    Het bollenteeltgebied is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Het compensatiegebied bollenteelt is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.58 (bollenteeltgebied)

  • 1.

    Een omgevingsplan voor het bollenteeltgebied, laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, evenals de daarbij behorende voorzieningen.

  • 2.

    Het omgevingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan voorzien in kassen:

    • a.

      bij een volwaardig bollenteeltbedrijf tot ten hoogste 3.000 m2 per bedrijf;

    • b.

      bij een bestaand volwaardig gemengd bollenteelt- en glastuinbouwbedrijf tot ten hoogste 6.000 m2 per bedrijf;

    • c.

      bij een bestaand volwaardig stekbedrijf tot ten hoogste 6.000 m2 per bedrijf.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, onder a, kan het omgevingsplan voorzien in kassen tot meer dan 3.000 m2 bij een volwaardig bollenteeltbedrijf, mits:

    • a.

      tegenover de uitbreiding van de bestaande kassen in gelijke mate de duurzame sanering staat van kassen elders binnen het bollenteeltgebied;

    • b.

      de ruimtelijke kwaliteit binnen het bollenteeltgebied per saldo wordt verbeterd; en

    • c.

      de te saneren kassen zijn opgericht voor 1 januari 2014.

  • 4.

    Het omgevingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan ook voorzien in greenportwoningen en compensatiewoningen.

  • 5.

    Het omgevingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan ook voorzien in uitbreiding van bestaande handels- en exportbedrijven op locaties binnen het bollenteeltgebied, mits:

    • a.

      dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;

    • b.

      verplaatsing naar een bedrijventerrein geen reële mogelijkheid is; en

    • c.

      de ruimtelijke kwaliteit niet significant wordt aangetast.

  • 6.

    Het omgevingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan bij uitzondering een andere ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken als sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is.

  • 7.

    In afwijking van het eerste lid, kan het omgevingsplan beperkte uitbreiding van bestaande bebouwing of functies of wijziging daarvan naar een andere functie toelaten, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het bollenteeltgebied.

  • 8.

    Een omgevingsplan voor het bollenteeltgebied, bedoeld in het eerste lid, dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling anders dan bollenteelt toestaat in een gebied dat in het voorgaande omgevingsplan is aangewezen voor bollenteelt, voorziet in compensatie van bollenteeltgebied door een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek.

  • 9.

    Voor zover ten behoeve van de compensatie van bollenteeltgebied, bedoeld in het vorige lid graslanden worden gebruikt, dan wordt daarvoor het compensatiegebied bollenteelt gebruikt.

 

§ 7.3.15 Agrarische bedrijven

Artikel 7.59 (agrarische bedrijven)

  • 1.

    Een omgevingsplan voor agrarisch gebied neemt de volgende voorwaarden in acht:

    • a.

      agrarische bebouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare;

    • b.

      in afwijking van onderdeel a, kan bij samenvoeging van twee akkerbouwbedrijven de omvang van het agrarisch bouwperceel worden vergroot tot de op het moment van samenvoeging bestaande maximaal mogelijke planologische omvang van beide bouwpercelen gezamenlijk, mits het achter te laten bouwperceel wordt gesaneerd;

    • c.

      het toevoegen of uitbreiden van agrarische bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;

    • d.

      bij een volwaardig agrarisch bedrijf wordt ten hoogste één agrarische bedrijfswoning toegelaten;

    • e.

      kassen, anders dan bedoeld in de artikelen 7.54, 7.56 en 7.58, worden alleen toegelaten bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven tot een oppervlakte van 2 hectare per bedrijf en bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven tot een oppervlakte van 300 m2 per bedrijf;

    • f.

      toevoegen of uitbreiden van boom- en sierteelt, anders dan bedoeld in artikel 7.56, wordt uitgesloten;

    • g.

      het vestigen of uitbreiden van intensieve veehouderij als hoofdtak of als neventak wordt uitgesloten;

    • h.

      verplaatsing van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande intensieve veehouderij, kan worden toegelaten;

    • i.

      uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande hoofdtak intensieve veehouderij, kan worden toegelaten binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare;

    • j.

      uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande neventak intensieve veehouderij, kan worden toegelaten binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare, voor zover de neventak meer dan 20% bedraagt van de economische bedrijfsomvang;

    • k.

      het vestigen of uitbreiden van geitenhouderij wordt uitgesloten als hoofdtak en als neventak, evenals uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij, tenzij het aantal geiten niet toeneemt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onder e, kan een omgevingsplan voorzien in een oppervlakte van meer dan 2 hectare kassen bij een bestaand volwaardig glastuinbouwbedrijf en meer dan 300 m2 kassen bij een volwaardig boom- en sierteeltbedrijf, mits:

    • a.

      tegenover de uitbreiding van de bestaande oppervlakte van de kassen staat:

      • in gelijke mate duurzame sanering van bestaande kassen elders buiten het glastuinbouwgebied, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II; of

      • een combinatie van ten minste 50% duurzame sanering van bestaande kassen en ruimtelijke maatregelen als bedoeld in artikel 6.9, derde lid;

    • b.

      de ruimtelijke kwaliteit in beide gebieden per saldo wordt verbeterd;

    • c.

      de uitbreidingslocatie niet is gelegen binnen een gebied met beschermingscategorie 1 of 2, als bedoeld in artikel 7.42;

    • d.

      de kassen op de saneringslocatie zijn opgericht voor 1 januari 2014;

    • e.

      gebleken is dat verplaatsing van het uit te breiden bedrijf naar een glastuinbouwgebied als bedoeld in artikel 7.53, eerste tot en met vijfde lid, geen reële mogelijkheid is; en

    • f.

      de belangen van andere functies in de omgeving van de uitbreidingslocatie niet in onevenredige mate worden geschaad.

  • 3.

    Een omgevingsplan voor agrarisch gebied kan onder de volgende voorwaarden voorzien in verbredingsactiviteiten bij agrarische bedrijven, waaronder zorg, recreatie, energieopwekking en de verkoop van producten uit eigen teelt:

    • a.

      het oprichten van bebouwing of het aanbrengen van verharding voor de verbredingsactiviteit is in beperkte mate mogelijk binnen het agrarisch bouwperceel, dat hiervoor in afwijking van het eerste lid, onder a en b, zo nodig vergroot kan worden met ten hoogste 0,5 hectare;

    • b.

      de agrarische functie blijft de hoofdfunctie van het bedrijf; en

    • c.

      de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven wordt niet belemmerd.

§ 7.3.16 Natuurnetwerk Nederland

Artikel 7.60 (wezenlijke kenmerken en waarden)

  • 1.

    De wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden aangewezen als natuurnetwerk Nederland zijn de wezenlijke kenmerken en waarden in bijlage IX, onder D en voor Natura 2000-gebieden de kenmerken en waarden die voor deze gebieden zijn omschreven in een beheerplan als bedoeld in artikel 3.8, derde lid en artikel 3.9, derde lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Voor een Natura 2000-gebied behoren in ieder geval tot de wezenlijke kenmerken en waarden van dat gebied, de in het aanwijzingsbesluit beschreven kenmerken en waarden.

Artikel 7.61 (activiteiten met mogelijk (significante) nadelige gevolgen)

Een omgevingsplan voor het natuurnetwerk Nederland, bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, laat daarbinnen geen activiteiten toe die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden significant beperken, of die leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

Artikel 7.62 (ontwikkelen prioritaire nieuwe natuur)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op prioritaire nieuwe natuur, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onder b, bevat het omgevingsplan alleen functies die de natuurfunctie rechtstreeks mogelijk maken.

Artikel 7.63 (ontwikkelen Buijtenland van Rhoon)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op Buijtenland van Rhoon, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onder c, bevat het omgevingsplan regels die hoogwaardige akkernatuur en (openlucht)recreatie mogelijk maken met ruimte voor extensieve agrarische bedrijvigheid, voor zover deze bijdraagt aan hoogwaardige akkernatuur en (openlucht)recreatie en met behoud van landschappelijke elementen en cultureel erfgoed, en ook leidingen voor telecommunicatie of het transport van gassen, vloeistoffen of elektriciteit.

 

§ 7.3.17 Werelderfgoed

Artikel 7.64 (aanwijzing en geometrische begrenzing van werelderfgoed)

  • 1.

    Nieuwe Hollandse Waterlinie is de locatie bekend als de vroegere verdedigingslinie Nieuwe Hollandse Waterlinie, die van Muiden naar Woudrichem loopt en eindigt bij Werkendam en die is gelegen op het grondgebied van de provincies Noord-Holland, Utrecht, Gelderland, Zuid-Holland en Noort-Brabant als bedoeld in artikel 7.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en waarvan de geometrische begrenzing van het Zuid-Hollandse deel is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Neder-Germaanse Limes is de locatie bekend als een serie van archeologische monumenten van de vroegere Romeinse rijksgrens, die van Katwijk aan Zee tot de grens met Duitsland loopt over het grondgebied van de provincies Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland als bedoeld in artikel 7.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en waarvan de geometrische begrenzing van het Zuid-Hollandse deel is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.65 (kernkwaliteiten werelderfgoed)

In aanvulling op artikel 7.4, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn kernkwaliteiten van de werelderfgoederen Nieuwe Hollandse Waterlinie en Neder-Germaanse Limes de in het belang van het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed in bijlage IX, onder D beschreven essentiële kenmerken van het aanwezige landschap en cultureel erfgoed.

Artikel 7.66 (geen aantasting kernkwaliteiten werelderfgoederen)

Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op de werelderfgoederen Nieuwe Hollandse Waterlinie of Neder-Germaanse Limes, laat het omgevingsplan geen activiteiten toe die de kernkwaliteiten aantasten.

Artikel 7.67 (aanwijzing en geometrische begrenzing van gebieden met archeologische waarden binnen de Neder-Germaanse Limes)

  • 1.

    Het gebied binnen de Neder-Germaanse Limes met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde, is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Het gebied binnen de Neder-Germaanse Limes met een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.68 (bescherming archeologische waarden binnen de Neder-Germaanse Limes)

  • 1.

    Een omgevingsplan voor het gebied binnen de Neder-Germaanse Limes met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde, bevat regels die de bekende archeologische waarden beschermen.

  • 2.

    De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien in ieder geval in een verbod op werken of werkzaamheden waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd, tenzij:

    • a.

      door archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast, of

    • b.

      het werken of werkzaamheden betreffen die naar hun aard de archeologische waarden niet aantasten.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag bij uitzondering besluiten tot behoud van de archeologische waarden ‘ex situ’, als andere belangen prevaleren.

  • 4.

    Een omgevingsplan voor het gebied binnen de Neder-Germaanse Limes met een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, bevat regels die de verwachte archeologische waarden beschermen.

  • 5.

    De regels, bedoeld in het vierde lid voorzien in ieder geval in de voorwaarde van archeologisch onderzoek bij werken of werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd en de voorwaarde, dat gehandeld wordt in overeenstemming met de uitkomsten van dat onderzoek.

 

§ 7.3.18 Archeologie

Artikel 7.69 (aanwijzing en geometrische begrenzing gebieden met bekende archeologische waarden)

Gebieden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde, zijn de locaties 1 waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.70 (bescherming bekende archeologische waarden)

  • 1.

    Een omgevingsplan voor een gebied met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde bevat regels die de bekende archeologische waarden beschermen.

  • 2.

    De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien in ieder geval in een verbod op werken of werkzaamheden waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd, tenzij:

    • a.

      door archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast, of

    • b.

      het werken of werkzaamheden betreffen die naar hun aard de archeologische waarden niet aantasten.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag bij uitzondering besluiten tot behoud van de archeologische waarden ‘ex situ’, als andere belangen prevaleren.

 

§ 7.3.19 Traditionele windmolens

Artikel 7.71 (aanwijzing en geometrische begrenzing molenbiotopen)

  • 1.

    Molenbiotopen zijn de locaties rondom traditionele windmolens, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Bijzondere molenbiotopen zijn de locaties binnen de molenbiotopen van incomplete, heropgebouwde of verplaatste traditionele windmolens, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.72 (bescherming molenbiotoop)

  • 1.

    Een omgevingsplan voor een molenbiotoop als bedoeld artikel 7.71, eerste en tweede lid, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en neemt de volgende waarden in acht:

    • a.

      binnen een straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen bebouwing of beplanting toegelaten, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wieken;

    • b.

      binnen een straal van 100 tot 400 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:

      • voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wieken;

      • voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wieken.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is bebouwing mogelijk ten behoeve van:

    • a.

      een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd; of

    • b.

      een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop als bedoeld in artikel 7.71, tweede lid, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.

§ 7.3.20 Landgoederen en kastelen

Artikel 7.73 (aanwijzing en geometrische begrenzing landgoed- en kasteelbiotopen)

  • 1.

    Landgoedbiotopen zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

  • 2.

    Kasteelbiotopen zijn de locaties waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.74 (bescherming landgoed- en kasteelbiotoop)

  • 1.

    Een omgevingsplan voor een landgoedbiotoop of kasteelbiotoop kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover:

    • a.

      geen aantasting plaatsvindt van de waarden van de landgoedbiotoop of kasteelbiotoop, of

    • b.

      de ontwikkeling is gericht op verbetering en versterking van de waarden van de landgoedbiotoop of kasteelbiotoop.

  • 2.

    Het omgevingsplan, bedoeld in het eerste lid, bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de landgoedbiotoop of kasteelbiotoop wordt beschreven. Naast de analyse van de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het landgoed of het kasteel gaat deze paragraaf in op de wijze waarop de kenmerken en waarden van de landgoedbiotoop of kasteelbiotoop beschermd of versterkt worden. Het gaat in ieder geval om de volgende kenmerken en waarden:

    • a.

      de buitenplaats, bestaande uit het hoofdhuis met bijgebouwen en het bijbehorende park of tuin, of het kasteel of kasteelterrein in de vorm van ruïne, muurrestanten, één of meer bijgebouwen, omgracht terrein, de functionele en visuele relaties tussen de verschillende onderdelen;

    • b.

      de basisstructuur waaraan het landgoed of de kasteellocatie bewust direct is gekoppeld: een weg, een waterloop, of beide of in geval van een buitenplaats ook indirect door zichtlijnen;

    • c.

      het blikveld: de vrije ruimte die nodig is om de historische buitenplaats of het kasteel in het landschap te herkennen.

  • 3.

    Naast deze kenmerken en waarden kunnen er voor zowel de landgoedbiotoop als de kasteelbiotoop afzonderlijke kenmerken en waarden aan de orde zijn.

  • 4.

    Afwijking van het eerste lid is alleen mogelijk als sprake is van het noodzakelijk continueren van bouw- en gebruiksrechten uit het voorgaande omgevingsplan of als sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is. De motivering van het omgevingsplan bevat hierover een verantwoording.

 

§ 7.3.21 Energie

Artikel 7.75 (aanwijzing en geometrische begrenzing locaties windenergie)

Locaties voor windenergie zijn de locaties waarvan de geometrisch begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.76 (windenergie)

  • 1.

    Een omgevingsplan laat windturbines alleen toe binnen de locaties voor windenergie.

  • 2.

    In het omgevingsplan kan de begrenzing van de in het eerste lid bedoelde locaties in beperkte mate worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan voor een gebied buiten het bestaand stads-en dorpsgebied kleine windturbines met een ashoogte tot 15 m toelaten en kan een omgevingsplan voor een gebied binnen het bestaand stads- en dorpsgebied of voor locatie binnen het glastuinbouwgebied, bedoeld in artikel 7.53, eerste lid, kleine en middelgrote windturbines met een ashoogte tot 45 m toelaten, voor zover dat passend is bij de lokale situatie.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan een omgevingsplan dat betrekking heeft op een gebied buiten de locaties voor windenergie, vervanging van grote windturbines door nieuwe windturbines mogelijk maken.

 

§ 7.3.22 Provinciale vaarwegen

Artikel 7.77 (vrijwaringszone provinciale vaarwegen)

  • 1.

    Een omgevingsplan voor een gebied binnen de vrijwaringszone provinciale vaarwegen als bedoeld in artikel 2.7 houdt rekening met het voorkomen van belemmeringen voor:

    • a.

      de vlotte en veilige doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;

    • b.

      de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;

    • c.

      het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;

    • d.

      de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten; en

    • e.

      het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.

  • 2.

    Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het eerste lid wordt advies gevraagd aan de vaarwegbeheerder.

  • 3.

    De breedte van de vrijwaringszone provinciale vaarweg, bedoeld in het eerste lid, gemeten vanuit de oever, bedraagt:

    • a.

      10 meter aan weerszijden van een recht vaarwegvak;

    • b.

      15 meter in een buitenbocht;

    • c.

      25 meter in een binnenbocht.

§ 7.3.23 Recreatietoervaartnet

Artikel 7.78 (aanwijzing en geometrische begrenzing recreatietoervaartnet)

Het recreatietoervaartnet is de locatie waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II.

Artikel 7.79 (bescherming recreatietoervaartnet)

Een omgevingsplan voor het recreatietoervaartnet houdt rekening met het voorkomen van belemmeringen van de recreatieve bevaarbaarheid van de vaarweg en is zo mogelijk gericht op verbetering en versterking van de bevaarbaarheid of de recreatieve waarden van de vaarweg.

 

§ 7.3.24 Beschermingszones drinkwatervoorziening (infrastructuur)

[gereserveerd]

 

§ 7.3.25 Ontheffing en afwijken

Artikel 7.82 (ontheffingsbevoegdheid gedeputeerde staten)

Gedeputeerde staten kunnen op verzoek ontheffing verlenen van de regels in afdeling 7.3.

Artikel 7.83 (indieningsvereisten ontheffing)

Een verzoek om een ontheffing, wordt ingediend met gebruikmaking van het daarvoor door gedeputeerde staten vastgestelde e-formulier en gaat vergezeld van de daarin aangegeven bescheiden en bevat, als het verzoek is gedaan door het college van burgemeester en wethouders, een motivering dat het verzoek is gedaan in overeenstemming met de gemeenteraad.

Artikel 7.84 (motivering omgevingsplan)

De motivering van een omgevingsplan dat ook wordt gebaseerd op een verleende ontheffing, bevat een afschrift van de beschikking van die ontheffing en de in artikel 7.83 bedoelde bescheiden.

Artikel 7.85 (intrekking ontheffing)

Gedeputeerde staten kunnen een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken als binnen twee jaar na verlening van de ontheffing, geen omgevingsplan is vastgesteld met gebruikmaking van die ontheffing.

Artikel 7.86 (afwijkingsmogelijkheid - balansregeling)

Een omgevingsplan kan voorzien in activiteiten waarbij in relatief beperkte mate wordt afgeweken van de bepalingen in afdeling 7.3 van deze verordening, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doelen van deze bepalingen.

 

Afdeling 7.4 Waterschapsverordening

§ 7.4.1 Waterkeringen

Artikel 7.87 (profiel van vrije ruimte)

In een waterschapsverordening wordt het profiel van vrije ruimte voor een toekomstige versterking of uitbreiding van een waterkering, die in beheer is bij het waterschap, aangewezen en geometrisch begrensd.

 

§ 7.4.2 Grondwaterkwaliteit

[gereserveerd]

 

§ 7.4.3 Wateronttrekkingsactiviteit

Artikel 7.92 (activiteiten waardoor een verontreiniging wordt verminderd of verplaatst)

  • 1.

    De waterschapsverordening bepaalt dat het verboden is een wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, of het in de bodem brengen van water ter aanvulling van grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, te verrichten die tot gevolg heeft dat een ernstige verontreiniging van meer dan 1.000 kubieke meter in de verzadigde zone van de bodem significant wordt verminderd of verplaatst.

  • 2.

    In een waterschapsverordening kan van het eerste lid worden afgeweken, als de ernstige verontreiniging onderdeel is van een gebiedsgerichte aanpak en daarin is geregeld in welke mate verplaatsing van die verontreiniging mag plaats vinden.

Artikel 7.93 (wateronttrekkingsactiviteit in grondwaterbeschermingsgebied)

De waterschapsverordening bepaalt dat het in grondwaterbeschermingsgebieden, bedoeld in artikel 2.2 verboden is om zonder omgevingsvergunning een permanente wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, te verrichten voor zover het gaat om andere dan de in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving aangewezen gevallen.

Artikel 7.94 (vergunningvrije wateronttrekkingsactiviteit)

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op een waterschapsverordening die bepaalt dat voor een wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, geen omgevingsvergunning is vereist.

  • 2.

    De waterschapsverordening bevat voor wateronttrekkingsactiviteiten, bedoeld in het eerste lid, met een omvang van meer dan 12.000 m³ per jaar en tijdelijke wateronttrekkingsactiviteiten met een omvang van in totaal meer dan 12.000 m³ regels inhoudende:

    • a.

      een verplichting tot het verstrekken van gegevens en bescheiden voor aanvang van de wateronttrekkingsactiviteit bij het waterschapsbestuur;

    • b.

      een meetverplichting van de onttrokken hoeveelheid grondwater en geïnfiltreerde water;

    • c.

      een meetverplichting van de kwaliteit van het geïnfiltreerde water;

    • d.

      een opgaveplicht van de in een kalenderjaar gemeten hoeveelheden onttrokken grondwater, geïnfiltreerde water en de kwaliteit van het geïnfiltreerde water;

    • e.

      voorschriften over de gegevens en bescheiden die voor het bepaalde onder letter a tot en met d van dit lid verstrekt moeten worden.

  • 3.

    Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een permanente wateronttrekkingsactiviteit met een omvang van minder dan 12.000 m³ per jaar die voor andere doeleinden dan genoemd in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt verricht in een grondwaterbeschermingsgebied.

 

Afdeling 7.5 Omgevingsvergunningen

§ 7.5.1 Algemeen

Artikel 7.95 (oogmerk beoordeling aanvraag omgevingsvergunning)

  • 1.

    Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een vergunningplichtige activiteit die is aangewezen in een afdeling van hoofdstuk 3, wordt die omgevingsvergunning alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met de in die afdeling van hoofdstuk 3 genoemde oogmerken.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning wordt niet geweigerd als door het stellen van voorschriften het te beschermen belang gelijkwaardig kan worden gediend.

Artikel 7.96 (bevoegdheid tot wijziging voorschriften en intrekking omgevingsvergunning)

  • 1.

    Gedeputeerde staten kunnen de voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen of een omgevingsvergunning intrekken op de in deze afdeling aangegeven gronden waarop die omgevingsvergunning had kunnen worden geweigerd.

  • 2.

    Gedeputeerde staten geven alleen toepassing aan de intrekkingsbevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, als niet kan worden volstaan met wijziging van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

 

§ 7.5.2 Omgevingsvergunning stiltegebiedactiviteit

Artikel 7.97 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op een vergunningplichtige stiltegebiedactiviteit die is aangewezen in artikel 3.16.

Artikel 7.98 (beoordelingsregels stiltegebiedactiviteit)

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een stiltegebiedactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend:

  • a.

    in een individueel geval, en

  • b.

    als het belang van het voorkomen en beperken van geluidbelasting niet onevenredig wordt geschaad.

§ 7.5.3 Omgevingsvergunning milieubelastende activiteit in grondwaterbeschermingsgebieden

Artikel 7.99 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op een vergunningplichtige milieubelastende activiteit in grondwaterbeschermingsgebieden die is aangewezen in afdeling 3.3.

Artikel 7.100 (beoordelingsregels milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden)

  • 1.

    Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een milieubelastende activiteit, bedoeld in afdeling 3.3, zijn op de beoordeling van de aanvraag de artikelen 8.9, 8.10 en artikel 8.84 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een milieubelastende activiteit als bedoeld in afdeling 3.3, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • a.

      er vindt geen achteruitgang van de kwaliteit van de bodem en het zich daarin bevindende grondwater plaats;

    • b.

      er is rekening gehouden met de kwetsbaarheid van dit gebied en er is zekerheid verkregen dat het verlenen, ook gelet op daarbij te stellen voorschriften, niet strijdig is met de belangen, bedoeld in artikel 3.19.

    • c.

      het nut en de noodzaak van de milieubelastende activiteit zijn voldoende aangetoond en er zijn geen redelijke alternatieven voorhanden.

§ 7.5.4 Omgevingsvergunning activiteit met betrekking tot het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreinigd grondwater

[gereserveerd]

 

§ 7.5.5 Omgevingsvergunning ontgassen van binnenschepen

Artikel 7.103 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op een vergunningplichtige milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.146.

Artikel 7.104 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit ontgassen van binnenschepen)

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een milieubelastende activiteit, als bedoeld in artikel 3.142 wordt de omgevingsvergunning niet verleend tenzij:

  • a.

    er sprake is van een bijzondere omstandigheid voor een eenmalig geval;

  • b.

    het belang van bescherming van het milieu en gezondheid niet onevenredig wordt geschaad.

§ 7.5.6 Omgevingsvergunning activiteit op of rond gesloten stortplaatsen

Artikel 7.105 (toepassingsbereik en oogmerk)

Deze paragraaf is van toepassing op een vergunningplichtige activiteit in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd, die is aangewezen in artikel 3.155.

Artikel 7.106 (beoordelingsregels over de activiteit in, op, onder, boven of bij een gesloten stortplaats)

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met de in artikel 3.149 genoemde belangen.

Artikel 7.107 (voorschriften over de activiteit in, op, onder, boven of bij een gesloten stortplaats)

Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd kunnen voorschriften worden verbonden over:

  • a.

    de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen;

  • b.

    het voorkomen dat de werking van de nazorgvoorzieningen nadelig wordt beïnvloed;

  • c.

    het voorkomen dat de uitvoering van de nazorg op een andere manier wordt belemmerd.

Afdeling 7.6 Projectbesluiten

Artikel 7.108 (instructieregels projectbesluit)

  • 1.

    Afdeling 7.3 is van overeenkomstige toepassing op een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, vierde lid, van de Omgevingswet dat wordt vastgesteld door het dagelijks bestuur van een waterschap.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is paragraaf 7.3.4 niet van toepassing op een projectbesluit dat wordt vastgesteld voor de aanleg, verlegging of versterking van een regionale waterkering.

Artikel 7.109 (instructieregels voor natuurnetwerk Nederland)

Er wordt geen projectbesluit door gedeputeerde staten vastgesteld voor het uitvoeren van een project binnen het natuurnetwerk Nederland dat nadelige gevolgen kan hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk, bedoeld in artikel 7.60, tenzij verzekerd is dat deze gevolgen tijdig worden gecompenseerd, zodanig dat de kwaliteit, oppervlakte en samenhang van het natuurnetwerk behouden blijven.

Artikel 7.110 (instructieregels voor werelderfgoed en erfgoed op de Voorlopige Lijst werelderfgoed)

Er wordt geen projectbesluit door gedeputeerde staten vastgesteld voor het uitvoeren van een project dat de kernkwaliteiten van de werelderfgoederen en erfgoederen op de Voorlopige Lijst werelderfgoed, bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 7.65, aantast.

Artikel 7.111 (ontheffing instructieregels projectbesluit door waterschappen)

Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van het dagelijks bestuur van een waterschap ontheffing verlenen van de regels in afdeling 7.3 voor het vaststellen van een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44, vierde lid, van de Omgevingswet.

HOOFDSTUK 8 FAUNABEHEEREENHEID EN -PLANNEN

Afdeling 8.1 Faunabeheereenheid

Artikel 8.1 (Faunabeheereenheid Zuid-Holland)

  • 1.

    Er is één faunabeheereenheid, genaamd: Faunabeheereenheid Zuid-Holland.

  • 2.

    Het werkgebied van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland omvat de gehele provincie Zuid-Holland.

  • 3.

    De Faunabeheereenheid Zuid-Holland bevordert de uitvoering van passende en doeltreffende maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van het Omgevingsbesluit.

  • 4.

    De Faunabeheereenheid Zuid-Holland is verantwoordelijk voor de coördinatie van de uitvoering van de door haar vastgestelde faunabeheerplannen.

  • 5.

    De Faunabeheereenheid Zuid-Holland bevordert het naar behoren uitoefenen van de aan haar toegestane handelingen in het kader van populatiebeheer of in het kader van de bestrijding van schadeveroorzakende soorten.

Artikel 8.2 (bestuurssamenstelling Faunabeheereenheid Zuid-Holland)

  • 1.

    In het bestuur van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland zit ten minste een vertegenwoordiger van hierna genoemde entiteiten, zijnde jachthouders of jachtaktehouders, werkzaam binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid:

    • a.

      agrariërs;

    • b.

      particuliere grondeigenaren;

    • c.

      terreinbeherende organisaties;

    • d.

      vereniging van jachtaktehouders.

  • 2.

    Naast de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, zit in het bestuur van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland een vertegenwoordiger van een of meer maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in Zuid-Holland, waarbij deze vertegenwoordiger spreekt namens een gezamenlijke achterban van ten minste 2.500 leden of donateurs woonachtig in de provincie Zuid-Holland.

  • 3.

    De voorzitter van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland is niet als bestuurslid of werknemer verbonden aan de in het eerste of tweede lid genoemde organisaties.

Artikel 8.3 (informatie en verantwoording)

  • 1.

    De Faunabeheereenheid Zuid-Holland informeert de achterban van alle in artikel 8.2, eerste en tweede lid genoemde organisaties over de uitvoering van haar werkzaamheden.

  • 2.

    Het jaarlijks verslag van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland, bedoeld in artikel 6.3, derde lid, van het Omgevingsbesluit, bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      cijfermatige rapportages over de uitvoering van populatiebeheer, schadebestrijding en jacht, waarin opgenomen de aantallen gedode dieren, onderverdeeld naar diersoort, wildbeheereenheid en, voor zover van toepassing, Natura 2000-gebied;

    • b.

      kwantitatieve gegevens voor de populatie van iedere in het faunabeheerplan beschreven diersoort, waarbij wordt aangegeven op welke wijze deze gegevens zijn verzameld;

    • c.

      beschrijving van populatieontwikkelingen die een risico vormen voor de belangen, bedoeld in artikel 8.74j, eerste lid, onder b en artikel 8.74k, eerste lid, onder b en artikel 8.74l, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, die ten grondslag kunnen worden gelegd aan een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit.

Artikel 8.4 (registratie gebruikers omgevingsvergunning)

De Faunabeheereenheid Zuid-Holland houdt een registratie bij van alle gebruikers van de aan de Faunabeheereenheid Zuid-Holland verleende omgevingsvergunningen. Deze registratie is altijd ten behoeve van toezicht of handhaving op verzoek inzichtelijk voor gedeputeerde staten.

 

Afdeling 8.2 Faunabeheerplan

Artikel 8.5 (toepassingsbereik)

Deze afdeling gaat over de faunabeheerplannen van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland.

Artikel 8.6 (algemene eisen aan faunabeheerplannen)

  • 1.

    Een faunabeheerplan bevat een kaart waarop de begrenzing van het werkingsgebied van het faunabeheerplan is aangegeven.

  • 2.

    Een faunabeheerplan beschrijft aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat de handelingen ter voorkoming of bestrijding van schade kunnen worden uitgevoerd die in artikel 3.186, 3.187 en 3.188 als vergunningvrij zijn aangewezen.

  • 3.

    Een faunabeheerplan geeft inzicht in het verband tussen de jacht, het beheer van populaties en het bestrijden van schadeveroorzakende soorten.

  • 4.

    Een faunabeheerplan beschrijft op welke wijze rekening wordt gehouden met de Natura 2000-gebieden en de door gedeputeerde staten aan te wijzen rustgebieden voor de trekganzen.

  • 5.

    Bij het opstellen van een faunabeheerplan wordt een vertegenwoordiger vanuit de wetenschap betrokken.

  • 6.

    Een faunabeheerplan bevat op basis van gevalideerde gegevens en de daaruit voortvloeiende inzichten, een onderbouwing waaruit blijkt dat de staat van instandhouding niet significant negatief wordt beïnvloed door de uitvoering van het faunabeheerplan.

  • 7.

    Een faunabeheerplan beschrijft op welke wijze invulling is gegeven aan de escalatieladder: als eerste moeten diervriendelijke methodes worden toegepast om schade of risico’s te voorkomen, pas als dat onvoldoende effect heeft wordt afschot toegestaan.

Artikel 8.7 (faunabeheerplan duurzaam beheer van populaties)

In aanvulling op artikel 8.6 bevat een faunabeheerplan over duurzaam beheerde populaties in ieder geval per diersoort:

  • a.

    een beschrijving van het planmatige, gecoördineerde en duurzame beheer dat zal worden uitgevoerd;

  • b.

    kwantitatieve gegevens over de aanwezigheid van de populatie in het betrokken gebied gedurende het jaar;

  • c.

    een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer, waaronder een onderbouwing van de schade aan de belangen, bedoeld in artikel 8.74h, tweede lid, artikel 8.74i, tweede lid en artikel 8.74j, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan;

  • d.

    de gewenste stand, inclusief de onderbouwing daarvan;

  • e.

    per gebied een beschrijving van de handelingen die in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn verricht om schade aan de onder c bedoelde belangen te voorkomen, en voor zover die kwantitatieve gegevens redelijkerwijs kunnen worden verkregen, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;

  • f.

    een beschrijving van de locatie, periode, aard, omvang en noodzaak van de activiteiten die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld onder d, te bereiken; en

  • g.

    voor damherten of reeën: een beschrijving van het natuurlijke voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie, en de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen.

Artikel 8.8 (faunabeheerplan schadebestrijding)

In aanvulling op artikel 8.6 bevat het faunabeheerplan over bestrijding van schadeveroorzakende dieren in ieder geval per diersoort:

  • a.

    een beschrijving van de wijze van planmatige en gecoördineerde bestrijding, inclusief een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van deze bestrijding, voor zover daarover gegevens beschikbaar zijn;

  • b.

    kwantitatieve gegevens over de aanwezigheid van de populatie binnen de provincie Zuid-Holland gedurende het jaar;

  • c.

    een beschrijving van de door deze diersoort veroorzaakte schade of risico’s, in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan;

  • d.

    per gebied een beschrijving van de handelingen die in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan, zijn verricht om schade als bedoeld onder c te voorkomen, en voor zover die kwantitatieve gegevens redelijkerwijs kunnen worden verkregen, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;

  • e.

    een beschrijving van de locatie, periode, aard, omvang en noodzaak van de bestrijding van schadeveroorzakende dieren;

  • f.

    een omschrijving van passende en doeltreffende preventieve maatregelen en de mate waarin deze maatregelen moeten worden ingezet voordat mag worden overgegaan tot schadebestrijding; en

  • g.

    voor zover daarover gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de bestrijding, bedoeld onder a.

Artikel 8.9 (faunabeheerplan uitoefening jacht)

In aanvulling op artikel 8.6 bevat het faunabeheerplan over de uitoefening van de jacht:

  • a.

    een beschrijving van de vormen van jacht die in Zuid-Holland worden beoefend;

  • b.

    kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten waarop wordt gejaagd, onderverdeeld per werkgebied van de onderscheiden wildbeheereenheden;

  • c.

    een overzicht van de gerealiseerde afschotgegevens per diersoort in de looptijd van het voorgaande faunabeheerplan, onderverdeeld per werkgebied van de onderscheiden wildbeheereenheden; en

  • d.

    een overzicht van de gerealiseerde schade per diersoort in de looptijd van het voorgaande faunabeheerplan, onderverdeel per werkgebied van de te onderscheiden wildbeheereenheden.

Artikel 8.10 (geldigheidsduur faunabeheerplan)

Een faunabeheerplan heeft een geldigheidsduur van ten hoogste zes jaren.

Artikel 8.11 (afwijkingsbevoegdheid)

Gedeputeerde staten kunnen de bepalingen van afdeling 8.2 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige besluitvorming, naar hun oordeel tot onevenredig bezwarende gevolgen zou leiden.

 

Afdeling 8.3 Wildbeheereenheden

Artikel 8.12 (statuten en verplichtingen wildbeheereenheden)

  • 1.

    Het bestuur van een wildbeheereenheid bevordert dat haar leden handelen volgens de geldende wettelijke kaders, deze verordening, de verleende omgevingsvergunningen voor flora- en fauna-activiteiten, de weidelijkheid en het faunabeheerplan.

  • 2.

    De statuten van een wildbeheereenheid bevatten in ieder geval de bepaling dat het lidmaatschap van de wildbeheereenheid kan worden opgezegd wanneer het lid bij de uitoefening van de jacht, schadebestrijding of populatiebeheer niet handelt conform de faunabeheerplannen of vergunningen, dit ter beoordeling van het bestuur van de wildbeheereenheid, gehoord de faunabeheereenheid.

  • 3.

    De wildbeheereenheid stelt een geschillenregeling in over geschillen die voortvloeien uit opzegging van een lidmaatschap als bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Het bestuur van een wildbeheereenheid informeert de leden van de wildbeheereenheid op adequate wijze over het faunabeheer en de schadebestrijding door de wildbeheereenheid.

  • 5.

    Het bestuur van een wildbeheereenheid bevordert voor haar leden een gecoördineerde uitvoering van de verplichting, bedoeld in artikel 6.3, vierde lid, van het Omgevingsbesluit.

Artikel 8.13 (omvang en begrenzing werkgebied wildbeheereenheid)

  • 1.

    De begrenzing van een wildbeheereenheid wordt door de deze wildbeheereenheid vastgesteld en aangegeven op een kaart.

  • 2.

    Het werkgebied van een wildbeheereenheid heeft een oppervlakte van ten minste 5.000 hectare binnen de provincie Zuid-Holland.

  • 3.

    Het werkgebied van een wildbeheereenheid strekt zich niet uit tot een gebied waarover zich de zorg van een andere wildbeheereenheid uitstrekt.

  • 4.

    Een wildbeheereenheid kan, in afstemming met andere betrokken wildbeheereenheden, de begrenzing van haar werkgebied wijzigen.

  • 5.

    De betrokken wildbeheereenheden informeren gedeputeerde staten schriftelijk als de begrenzing, bedoeld in het vierde lid wordt gewijzigd.

Artikel 8.14 (verplicht lidmaatschap wildbeheereenheid)

  • 1.

    Op grond van artikel 8.2, vijfde lid, onder b, van de Omgevingswet worden geen uitzonderingen gemaakt op de wettelijke verplichting voor jachthouders aan wie een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit is verleend om zich te organiseren in een wildbeheereenheid.

  • 2.

    Alleen aan de volgende personen is het toegestaan om binnen het werkgebied van de wildbeheereenheid uitvoering te geven aan het faunabeheerplan:

    • a.

      de jachthouder in zijn jachtveld;

    • b.

      personen met schriftelijke toestemming van de jachthouder, mits de jachthouder lid is van de wildbeheereenheid;

    • c.

      leden van de wildbeheereenheid;

    • d.

      personen in het gezelschap van de onder a, b of c bedoelde personen.

  • 3.

    Het tweede lid geldt niet voor het bewerken van eieren en nesten door grondgebruikers.

HOOFDSTUK 9 SCHADE

Afdeling 9.1 Nadeelcompensatie

Artikel 9.1 (advisering nadeelcompensatie)

  • 1.

    Gedeputeerde staten wijzen één of meer onafhankelijke deskundigen aan belast met het adviseren over aanvragen voor nadeelcompensatie.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als gedeputeerde staten van oordeel zijn dat:

    • a.

      de aanvraag zonder meer zal worden afgewezen;

    • b.

      de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld;

    • c.

      het een soortgelijke aanvraag betreft waarvoor al eerder een advies als bedoeld in het eerste lid is gegeven en waardoor hernieuwde advisering overbodig is.

HOOFDSTUK 10 PROCEDURES

Afdeling 10.1 Programma's

Artikel 10.1 (voortgangsrapportage uitvoering waterbeheerprogramma)

  • 1.

    Het waterschapsbestuur rapporteert ten minste eenmaal per jaar aan gedeputeerde staten over de voortgang van de uitvoering van het waterbeheerprogramma, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de als gevolg daarvan voorgestelde maatregelen.

  • 2.

    Met betrekking tot de vorm en inhoud van de rapportage over de voortgang, bedoeld in het eerste lid, zijn de regels in bijlage X, onder A, van toepassing.

 

Afdeling 10.2 Omgevingsvergunning: betrokkenheid

Artikel 10.2 (advies omgevingsvergunning activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden)

In het geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit in een grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in afdeling 3.3, stellen gedeputeerde staten in de gelegenheid om advies uit te brengen naar aanleiding van die aanvraag:

  • a.

    het waterschapsbestuur;

  • b.

    burgemeester en wethouders; en

  • c.

    het drinkwaterbedrijf.

Afdeling 10.3 Projectbesluiten

Artikel 10.3 (projectbesluit van waterschappen)

Een aan gedeputeerde staten ter goedkeuring toegezonden projectbesluit als bedoeld in artikel 5.46, tweede lid, van de Omgevingswet dat betrekking heeft op een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijktraject die bovendien is gelegen op het grondgebied van een andere provincie, wordt door het waterschapsbestuur ook ter kennisneming toegezonden aan gedeputeerde staten van die andere provincie.

 

Afdeling 10.4 Verstrekken en beschikbaar stellen van gegevens

Artikel 10.4 (verstrekken gegevens wateronttrekkingsactiviteit)

  • 1.

    Het waterschapsbestuur verstrekt aan gedeputeerde staten ten behoeve van het grondwaterregister:

    • a.

      een overzicht van de vergunningen en gegevens en bescheiden op basis waarvan de wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, plaatsvindt.

    • b.

      de gegevens die in het kader van de wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, door de houder van de omgevingsvergunning of door degene op wie een informatieplicht rust aan het waterschapsbestuur worden verstrekt.

  • 2.

    De opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk 31 mei van elk jaar of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen vier maanden na die beëindiging verstrekt.

  • 3.

    Op het verstrekken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, zijn de regels in bijlage X, onder B, van toepassing.

 

Afdeling 10.5 Procedures schade door in het wild levende dieren

Artikel 10.5 (aanvraag tegemoetkoming)

  • 1.

    Een aanvraag om een tegemoetkoming faunaschade als bedoeld in artikel 15.53, eerste lid, van de Omgevingswet wordt langs elektronische weg bij BIJ12 ingediend op een daarvoor vastgesteld formulier met bijlagen.

  • 2.

    De aanvraag wordt ingediend uiterlijk binnen zeven werkdagen, nadat de aanvrager de schade heeft geconstateerd.

  • 3.

    Schade die niet binnen zeven werkdagen na constatering door de aanvrager op het in het tweede lid vermelde formulier met bijlagen bij BIJ12 is ingediend, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Artikel 10.6 (taxatie schade)

  • 1.

    De aanvrager zal het gewas, de teelt of de producten, waarop de aanvraag om tegemoetkoming betrekking heeft, niet eerder oogsten of op een andere manier van zijn bedrijf afvoeren, dan nadat de schade is getaxeerd door de taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12.

  • 2.

    Als de aanvrager opmerkingen over het formulier ‘bevestiging taxatie grondgebruiker’ kenbaar wil maken, zendt hij zijn reactie binnen acht werkdagen na ontvangst van het formulier per e-mail of per post naar BIJ12.

 

Afdeling 10.6 Aanvraag luchthavenbesluit of luchthavenregeling

Artikel 10.7 (aanvraag om een luchthavenbesluit of luchthavenregeling)

  • 1.

    Een luchthavenbesluit als bedoeld in artikel 8.43, eerste en tweede lid, van de Wet luchtvaart of luchthavenregeling als bedoeld in artikel 8.64, eerste lid, van de Wet luchtvaart, wordt ook op aanvraag genomen.

  • 2.

    De aanvraag om een luchthavenbesluit of luchthavenregeling wordt ingediend bij gedeputeerde staten.

  • 3.

    Bij de aanvraag om een luchthavenbesluit of luchthavenregeling worden de gegevens en bescheiden uit bijlage X, onder C, verstrekt.

HOOFDSTUK 11 ADVIESORGANEN

Artikel 11.1 (adviescommissie detailhandel)

Gedeputeerde staten stellen een adviescommissie detailhandel Zuid-Holland in die adviseert over omgevingsplannen van Zuid-Hollandse gemeenten of projectbesluiten van de provincie Zuid-Holland.

HOOFDSTUK 12 HANDHAVING EN UITVOERING

Afdeling 12.1 Handhaving

§ 12.1.1 Aanwijzing en bevoegdheid toezichthouders

Artikel 12.1 (toezicht en opsporing provinciale vaarwegen en provinciale wegen)

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Scheepvaartverkeerswet en Wegenverkeerswet 1994 in deze verordening zijn de door gedeputeerde staten aangewezen personen belast.

  • 2.

    Met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens de Wet op de economische delicten, zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde personen, de op grond van het eerste lid aangewezen personen belast, die in het bezit zijn van de buitengewone opsporingsbevoegdheid.

Artikel 12.2 (toezichthouders luchtvaart)

Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Wet luchtvaart gegeven regels en voorschriften over de aan provinciale staten en gedeputeerde staten gegeven taken en bevoegdheden zijn de door gedeputeerde staten aangewezen toezichthouders belast.

 

Afdeling 12.2 Kwaliteit uitvoering en handhaving

Artikel 12.3 (doelen uitvoerings- en handhavingsstrategie)

De uitvoerings- en handhavingsstrategie, bedoeld in artikel 13.5, eerste lid, van het Omgevingsbesluit bevat doelen die betrekking hebben op:

  • a.

    de dienstverlening;

  • b.

    de uitvoeringskwaliteit van diensten en producten;

  • c.

    de financiën.

Artikel 12.4 (kwaliteitscriteria uitvoering en handhaving)

  • 1.

    In bijlage XI staan de kwaliteitscriteria voor de uitvoeringstaak en handhavingstaak.

  • 2.

    Op de uitvoeringstaak en handhavingstaak van de Omgevingswet en de Wet milieubeheer door omgevingsdiensten in opdracht van gedeputeerde staten zijn de in het eerste lid bedoelde kwaliteitscriteria van toepassing.

  • 3.

    Over de naleving van de kwaliteitscriteria, bedoeld in het eerste lid, doen gedeputeerde staten jaarlijks mededeling aan provinciale staten.

HOOFDSTUK 13 MONITORING EN INFORMATIE

Afdeling 13.1 Monitoring omgevingswaarden en verslaglegging

§ 13.1.1 Veiligheid regionale waterkeringen

Artikel 13.1 (monitoring omgevingswaarden veiligheid regionale waterkeringen)

  • 1.

    Monitoring voor de omgevingswaarde, bedoeld in artikel 5.3, vindt plaats door bepaling van het waterkerend vermogen van een regionale waterkering in de actuele toestand door metingen, berekeningen en modellen volgens:

    • a.

      een in bijlage XII, onder A, bepaalde methode en frequentie; of

    • b.

      een door het waterschap, in overleg met gedeputeerde staten, te bepalen methode.

  • 2.

    Het waterschapsbestuur is belast met de uitvoering van de monitoring.

Artikel 13.2 (verslag veiligheid regionale waterkeringen)

  • 1.

    Het waterschapsbestuur stelt op het in bijlage XII, onder A, bepaalde tijdstip een verslag op over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkering die bij het waterschap in beheer is en verstrekt dit verslag aan gedeputeerde staten.

  • 2.

    Het verslag bevat:

    • a.

      de resultaten van de monitoring voor de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 5.3;

    • b.

      een beoordeling van de resultaten van monitoring en de toetsing of aan deze omgevingswaarden wordt voldaan in het licht van de methode en frequentie in bijlage XII, onder A; en

    • c.

      als uit de beoordeling van de resultaten van de monitoring blijkt dat niet wordt voldaan of zal worden voldaan aan de omgevingswaarden voor de veiligheid van regionale waterkeringen ook een omschrijving van de maatregelen die op een daarbij aangegeven termijn nodig worden geacht.

§ 13.1.2 Kans op overstroming regionale wateren

Artikel 13.3 (monitoring omgevingswaarden kans op overstroming regionale wateren)

  • 1.

    Monitoring voor de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 5.8 en 5.9, vindt plaats door bepaling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren in de actuele stand door metingen, berekeningen en modellen volgens:

    • a.

      een in bijlage XII, onder B1, bepaalde methode en frequentie; of

    • b.

      een door het waterschapsbestuur, in overleg met gedeputeerde staten, te bepalen methode.

  • 2.

    Het waterschapsbestuur is belast met de uitvoering van de monitoring.

Artikel 13.4 (verslag kans op overstroming regionale wateren)

  • 1.

    Het waterschapsbestuur stelt op het in bijlage XII, onder B1, bepaalde tijdstip een verslag op over de algemene waterstaatkundige toestand van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren die bij het waterschap in beheer zijn en verstrekt dit verslag aan gedeputeerde staten.

  • 2.

    Het verslag bevat:

    • a.

      de resultaten van de monitoring voor de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 5.8 en 5.9;

    • b.

      een beoordeling van de mate waarin aan deze omgevingswaarden is voldaan;

    • c.

      als de beoordeling daarvoor aanleiding geeft, ook een omschrijving van de maatregelen die op een daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.

  • 3.

    Bij de beoordeling of wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in artikel 5.8 en 5.9, kan een gedeelte van de totale oppervlakte van het gebied waarvoor de omgevingswaarde geldt overeenkomstig de percentages genoemd in bijlage XII, onder C, buiten beschouwing worden gelaten.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid, gelden voor de gebieden met afwijkende maaiveldcriteria, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd in bijlage II, de maaiveldcriteria zoals die daar zijn aangegeven.

 

Afdeling 13.2 Gegevensbeheer

Artikel 13.5 (grondwaterregister)

  • 1.

    Gedeputeerde staten houden een register bij waarin wateronttrekkingsactiviteiten, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, worden opgenomen.

  • 2.

    In het grondwaterregister worden de gegevens, bedoeld in artikel 10.4, opgenomen die in het kader van een wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in het eerste lid aan gedeputeerde staten worden verstrekt.

  • 3.

    In het grondwaterregister worden de gegevens opgenomen die in het kader van de wateronttrekkingsactiviteit, bedoeld in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, door de houder van de omgevingsvergunning aan gedeputeerde staten worden verstrekt.

  • 4.

    Een niet in het grondwaterregister opgenomen wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening of het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, wordt ambtshalve door gedeputeerde staten in het grondwaterregister opgenomen. De datum van de ambtshalve inschrijving is de aanvangsdatum van de wateronttrekkingsactiviteit.

  • 5.

    Met het toezicht op de naleving van dit artikel zijn de door gedeputeerde staten aangewezen toezichthouders belast.

HOOFDSTUK 14 OVERGANGSRECHT

Artikel 14.1 (toestemming faunabeheereenheid op grond van artikel 3.17, derde lid Wet natuurbescherming)

Artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet is van overeenkomstige toepassing op een schriftelijke en gedagtekende toestemming die, voordat deze verordening in werking is getreden, door de faunabeheereenheid is verleend op grond van artikel 3.17, derde lid, van de Wet natuurbescherming.

HOOFDSTUK 15 OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN

Afdeling 15.1 Overige bepalingen

Artikel 15.1 (intrekken Omgevingsverordening Zuid-Holland en Provinciale milieuverordening)

  • 1.

    De Omgevingsverordening Zuid-Holland wordt ingetrokken.

  • 2.

    De Provinciale milieuverordening Zuid-Holland wordt ingetrokken.

  • 3.

    Als de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland is ingetrokken voor het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt, dan wordt de verordening ingetrokken die de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland heeft ingetrokken.

Artikel 15.2 (omhangbepaling)

Na de inwerkingtreding van deze verordening berusten:

  • a.

    het Reglement adviescommissie detailhandel Zuid-Holland ook op artikel 11.1;

  • b.

    de aanwijzing door gedeputeerde staten van personen als toezichthouder infrastructuur ook op artikel 12.1;

  • c.

    de aanwijzing door gedeputeerde staten van personen als toezichthouders luchtvaart ook op artikel 12.2.

Artikel 15.3 (omhangbepaling nadere regels)

Na de inwerkingtreding van deze verordening berusten alle nadere regels gesteld op grond van bepalingen die bij deze verordening vervallen of worden ingetrokken, voor zover niet specifiek bepaald in deze verordening, op deze verordening.

 

Afdeling 15.2 Slotbepalingen

Artikel 15.4 (inwerkingtreding)

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt, of op een bij besluit van gedeputeerde staten te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 15.5 (citeertitel)

Deze verordening wordt aangehaald als: Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

Den Haag, 15 december 2021

Provinciale Staten van Zuid-Holland,

Griffier,

B.S.M. Sepers

Voorzitter,

Drs. J. Smit

BIJLAGE I BEGRIPPEN

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

 

aandachtsgebied: brandaandachtsgebied, explosieaandachtsgebied of gifwolkaandachtsgebied;

 

aandachtsgebied met verhoogd groepsrisico: aandachtsgebied waar op basis van een kwantitatieve benadering van het groepsrisico berekend is of op basis van een kwalitatieve benadering aannemelijk is dat het berekende groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt;

 

achtergrondwaarden: waarden als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;

 

ADN: Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67);

 

adviescommissie detailhandel Zuid-Holland: onafhankelijk adviesorgaan waarvan het reglement door gedeputeerde staten is vastgesteld bij besluit van 26 mei 2015 en dat de gemeentelijke onderbouwing van een nieuwe detailhandelsontwikkeling op kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en de ruimtelijke effecten van de ontwikkeling, zoals woon- en leefklimaat, objectief valideert;

 

afhaalpunt voor niet-dagelijkse artikelen: ruimte ten behoeve van de levering en retournering van vooraf elders bestelde artikelen, niet zijnde levensmiddelen of middelen voor de persoonlijke verzorging, zonder het tonen van artikelen in een showroom, etalage of op een andere manier;

 

agrarisch bedrijf: bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen, houtteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren;

 

agrarisch bouwperceel: aaneengesloten terrein waarbinnen bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, een bedrijfswoning met bijbehorend erf en tuin, andere bouwwerken zoals hooibergen, voersilo’s, kuilvoerplaten, biomassavergistingsinstallaties, mestopslag, erfverharding, parkeervoorzieningen en erfbeplanting zijn geconcentreerd;

 

akkerbouwbedrijf: bedrijf dat alleen of overwegend is gericht op het telen van akkerbouwgewassen in de open grond;

 

anorganische meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

 

badseizoen: badseizoen als bedoeld in artikel 3.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

 

baggerspecie: baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;

 

bebouwde kom: gebied van een gemeente zoals bedoeld bij of krachtens artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

 

bebouwing: één of meerdere gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

 

bedrijventerrein: terrein dat bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, commerciële en niet- commerciële dienstverlening en industrie;

 

beheer van de weg: de publiekrechtelijke zeggenschap over en de verantwoordelijkheid voor de weg met inbegrip van de plicht tot onderhoud en de bevoegdheid tot het treffen van maatregelen en het al dan niet toestaan van handelingen van derden of gedogen van situaties die van invloed zijn op de toestand of het gebruik van de weg;

 

berekende groepsrisico: groepsrisico zoals berekend door het rekenpakket Safeti-NL, RBM II of CAROLA volgens het Rekenvoorschrift Omgevingsveiligheid, genoemd in de Omgevingsregeling, waarbij de resultaten worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen van incidenten waarbij die aantallen slachtoffers kunnen vallen;

 

bestaand stads- en dorpsgebied: stedelijk gebied als bedoeld in bijlage 1, onder A van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

 

BIJ12: uitvoeringsorganisatie voor de samenwerkende provincies;

 

binnenschip: schip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet;

 

bodembedreigende stof: stof die de bodem kan verontreinigen en stoffen of mengsels als omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels die de bodem kunnen verontreinigen;

 

bollenteeltbedrijf: bedrijf dat is gericht op de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen, de teelt van snijbloemen en laagblijvende eenjarige en vaste bloeiende tuinplanten, de teelt van vollegrondstuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt, niet zijnde boom- en sierteelt en fruitteelt, zo nodig met het gebruik van ondersteunend glas;

 

bouwmarkt: detailhandelsvestiging waarvan het hoofdassortiment bestaat uit bouwmaterialen, evenals materialen die voor het verrichten van bouw- en verbouwwerkzaamheden nodig zijn;

 

carcinogeen: de eigenschappen beschreven in 3.6.1.1 van deel 3, bijlage I, EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;

 

compensatiewoning: woning op grond van de Ruimte-voor-Ruimteregeling genoemd op blz. 55 van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 die met de volgende identificatienummers is gepubliceerd:

 

  • NL.IMRO.0537.svISG2016-va01 (gemeente Katwijk);

  • NL.IMRO.0534.visieISG2016-VA01 (gemeente Hillegom);

  • NL.IMRO.1525.ISG2016-0003 (gemeente Teylingen);

  • NL.IMRO.0553.ISG2016-VA01 (gemeente Lisse);

  • NL.IMRO.0575.SVISG2016-VA01 (gemeente Noordwijk);

  • NL.IMRO.0576.ISG2016-0003 (gemeente Noordwijkerhout);

detailhandel: bedrijfsmatig te koop aanbieden, uitstallen ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

detailhandel in volumineuze goederen: detailhandel waarbij het hoofdassortiment bestaat uit omvangrijke goederen waarvoor een grote uitstallingsruimte nodig is, zoals auto’s, boten en caravans;

 

dienstverlening: bedrijfsmatig verlenen van commerciële- en niet-commerciële diensten, waarbij het publiek rechtstreeks, al dan niet via een balie, te woord wordt gestaan en geholpen;

 

drijvend voorwerp: drijvend voorwerp als bedoeld in artikel 1.01, onder D, onderdeel 1º, van het Binnenvaartpolitiereglement;

 

drinkwaterbedrijf: drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drinkwaterwet;

 

duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren: geheel aan handelingen dat gericht is op het beïnvloeden van de omvang van die populatie en de demografie op dusdanige wijze wordt beïnvloed dat er ook op de lange termijn sprake blijft van een levensvatbare populatie die niet in het voortbestaan wordt bedreigd;

 

gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

 

geitenhouderij: bedrijf of een onderdeel daarvan waar geiten worden gehouden;

 

gemakswinkel: winkel voor kleine en snelle aankopen met een beperkt assortiment van dagelijkse of direct te gebruiken artikelen;

 

gemengd bollenteelt- en glastuinbouwbedrijf: bedrijf dat is gericht op de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen, de teelt van snijbloemen en laagblijvende eenjarige en vaste bloeiende tuinplanten, de teelt van vollegrondstuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt, niet zijnde boom- en sierteelt en fruitteelt, in zowel de volle grond als onder glas en dat ten minste 3.000 m2 glas duurzaam in gebruik heeft;

 

glastuinbouwbedrijf: volwaardig en doelmatig bedrijf in overwegende mate gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door het duurzaam en intensief kweken van assimilerende organismen onder invloed van licht, geheel of hoofdzakelijk overdekt; waarbij onder kweken wordt verstaan veredeling, selectie, opkweek en verzorging, en waarbij onder licht wordt verstaan licht afkomstig uit natuurlijke of kunstmatige bron;

 

greenportwoning: woning (ook genoemd Offensiefwoning en landgoedachtige woning), waarvan in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 is aangegeven dat die in het buitengebied, buiten het bestaand stads- en dorpsgebied, kan komen. Het betreft greenportwoningen zoals genoemd op blz. 55 van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek 2016 die met de volgende identificatienummers is gepubliceerd:

 

  • NL.IMRO.0537.svISG2016-va01 (gemeente Katwijk);

  • NL.IMRO.0534.visieISG2016-VA01 (gemeente Hillegom);

  • NL.IMRO.1525.ISG2016-0003 (gemeente Teylingen);

  • NL.IMRO.0553.ISG2016-VA01 (gemeente Lisse);

  • NL.IMRO.0575.SVISG2016-VA01 (gemeente Noordwijk);

  • NL.IMRO.0576.ISG2016-0003 (gemeente Noordwijkerhout);

groepsrisico: de kans per jaar op het overlijden van een groep van tien of meer personen als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door een activiteit met gevaarlijke stoffen (zie ook artikel 5.15 Besluit kwaliteit leefomgeving);

 

grondwaterregister: grondwaterregister zoals bedoeld in artikel 13.4b eerste lid, onder c van de Omgevingswet;

 

hoofdinfrastructuur: weg of spoorweg van nationaal belang, met bijbehorende voorzieningen, en overige spoorwegen;

 

hoofdtak intensieve veehouderij: bedrijfsonderdeel intensieve veehouderij dat qua economische bedrijfsomvang als agrarische hoofdactiviteit kan worden aangemerkt;

 

houtgewas: bomen, heesters, struik-, veld- en tuingewassen en andere houtgewassen, de wortels inbegrepen;

 

intensieve veehouderij: bedrijf waar slacht-, leg-, of pelsdieren in gebouwen worden gehouden of gefokt, met uitzondering van bedrijven waar aan vrijwel alle dieren ten minste een aanmerkelijk deel van het jaar de mogelijkheid wordt geboden van vrije weidegang of vrije uitloop;

 

kantoor: gebouw of deel daarvan dat gebruikt wordt voor het bedrijfsmatig verrichten van administratieve werkzaamheden op financieel, ontwerptechnisch, juridisch, of ander daarmee gelijk te stellen gebied;

 

kas: bouwwerk van bijna alleen maar glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een bouwhoogte van 1 m of meer voor de bedrijfsmatige teelt van gewassen;

 

kort verblijf: kortdurend en in ieder geval niet langer dan vijftien minuten, innemen van een ligplaats voor het in of uit laten stappen van passagiers, het laden of lossen van pleziervaartgerelateerde goederen of het te water laten van een pleziervaartuig;

 

kringloopwinkel: detailhandelsvestiging waarbij gebruikte huisraad, kleding, fietsen en overige kringloopgoederen om niet worden ingezameld en worden gerepareerd en verkocht;

 

kunstwerk: bruggen, viaducten, tunnels, duikers, sluizen en soortgelijke technisch werken in spoorbouw, wegenbouw of waterbouw;

 

kwaliteitscriteria: in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde actuele kwaliteitscriteria vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast;

 

kwaliteitsklasse: indeling in een categorie voor de kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;

 

kwaliteitsklasse wonen: kwaliteitsklasse wonen als bedoeld in artikel 4.2.1, onder b, Regeling bodemkwaliteit;

 

kwetsbaar gewas: onder ‘landbouw’ en ‘vollegrondsgroenteteelt’ beschreven teelten, met uitzondering van weide-, hooi- of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is en granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt;

 

ladingtank: ladingtank als bedoeld in artikel 1.2.1 ADN;

 

landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande;

 

landgoed: ruimtelijk functionele eenheid bestaande uit bos, overige natuur en woonbebouwing, al dan niet in combinatie met agrarische bedrijfsgronden;

 

lange hond: hond die door zijn daarvoor voldoende lichaamsbouw in staat is in open veld een gezonde, volwassen haas te achtervolgen, in te halen en te grijpen;

 

ligplaats: plaats in of boven het water om door een vaartuig ter verblijf van meer dan vijftien minuten te worden ingenomen;

 

maaiveld: hoogteligging van de gronden ter plaatse van en direct grenzend aan een voorgenomen ontgronding;

 

maatgevende hoogwaterstand: het door gedeputeerde staten vastgesteld hoogwaterpeil dat op basis van de overschrijdingsfrequentie van de waterstand en de omgevingswaarde veiligheid regionale waterkering van het type waterkering als maatgevend wordt beschouwd. Voor regionale boezemkeringen wordt dit bepaald door het maatgevend boezempeil, de scheefstand van de boezem door opwaaiing en de werking van boezemgemalen. Voor regionale waterkeringen langs vrij afstromende wateren wordt de maatgevende hoogwaterstand berekend door hydrologische analyse met eventueel gebruik van afvoernormen, modellen en/of metingen;

 

meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Meststoffenwet;

 

milieucategorie: milieucategorie zoals omschreven in de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2009);

 

milieuzones geluid en geur: zones met gebruiksruimte voor geluid en geur zoals omschreven in de Handreiking milieuzonering nieuwe stijl van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (mei 2019).

 

motorrijtuig: motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994;

 

N.E.G: N.e.g.-positie als bedoeld in artikel 1.2.1 ADN (ADN);

 

nadeelcompensatie: als bedoeld in afdeling 15.1 van de Omgevingswet;

 

nazorgvoorzieningen: voorzieningen ter bescherming van het milieu als bedoeld in artikel 8.49, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer;

 

netto-verkoopvloeroppervlakte: oppervlakte van het gedeelte van een winkel dat toegankelijk is voor het publiek en waar de producten voor verkoop en verhuur zijn uitgestald;

 

neventak intensieve veehouderij: bedrijfsonderdeel intensieve veehouderij dat qua economische bedrijfsomvang niet als agrarische hoofdactiviteit kan worden aangemerkt;

 

oever: onderdeel van het oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in onderdeel A van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, bestaande uit een aanwezige natuurlijke overgang van water naar land of een aangebrachte oeverconstructie met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering;

 

onderhoud van de weg: het uitvoeren van alle werken of werkzaamheden die nodig zijn voor de instandhouding van de weg op zodanige wijze dat deze voldoet aan de eisen die daaraan, gelet op zijn functie voor het openbaar verkeer, redelijkerwijs te stellen zijn;

 

onderhoudsplichtige: natuurlijke persoon of rechtspersoon die op grond van een wettelijk voorschrift, een besluit, een vergunning, ontheffing of concessie, eigendomsrecht, overeenkomst of op een andere manier verantwoordelijk is voor het onderhoud van oevers of werken op, aan, over of boven een vaarweg;

 

onderste explosiegrens (OEG): onderste explosiegrens als bedoeld in randnummer 1.2.1 van het ADN;

 

ontgassen: afvoeren van restladingdamp uit een ladingtank waarbij restladingdampen terechtkomen in de open lucht;

 

onttrekken van grondwater: wateronttrekkingsactiviteit, inhoudende het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening;

 

openbaar verkeer: scheepvaartverkeer, bedoeld in artikel 1.1 van de Scheepvaartverkeerswet, of verkeer over de weg, bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

 

openlucht tuinbouwbedrijf: volwaardig en doelmatig bedrijf in overwegende mate gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door het duurzaam en intensief kweken van assimilerende organismen in de open lucht, eventueel met gebruik van rolkassen; waarbij onder kweken wordt verstaan; veredeling, selectie, opkweek en verzorging;

 

oriëntatiewaarde: waarde waarmee het berekende of kwalitatief benaderde groepsrisico wordt vergeleken. Voor risicoveroorzakende activiteiten anders dan transport wordt het groepsrisico vergeleken met de oriëntatiewaarde weergegeven door de lijn die de punten met elkaar verbindt waarbij de kans op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers 10-5 per jaar is, de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers 10‑7 per jaar is en de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers 10-9 per jaar is. Voor transportroutes wordt het berekende groepsrisico per kilometer transportroute of per kilometer buisleiding vergeleken met de oriëntatiewaarde weergegeven door de lijn die de punten met elkaar verbindt waarbij de kans op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers 10-4 per jaar is, de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers 10‑6 per jaar is en de kans op een ongeval met 1.000 of meer dodelijke slachtoffers 10-8 per jaar is;

 

peilbesluit: besluit als bedoeld in artikel 2.41 van de Omgevingswet;

 

profiel van vrije ruimte: ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder benodigd is ten behoeve van een toekomstige versterking van de waterkering;

 

provinciale vaarweg: vaarweg in beheer bij de provincie;

 

provinciale weg: weg in beheer bij de provincie;

 

provincie: provincie Zuid-Holland;

 

regionale vaarweg: vaarweg in beheer bij een waterschap of gemeente;

 

regionale waterkering: een bij deze verordening aangewezen en indicatief geometrisch begrensde waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming door water van een oppervlaktewaterlichaam waarvoor omgevingswaarden zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 2.13, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, niet zijnde een primaire waterkering of een andere dan primaire waterkering die in beheer is bij het Rijk als bedoeld in de artikelen 2.0b en 2.0h van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

 

reprotoxisch: de voortplantingstoxiciteit, bedoeld in 3.7.1.1 van deel 3, bijlage I, van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;

 

restladingdamp: damp van restlading;

 

risicogebied externe veiligheid: locatie als bedoeld in artikel 5.16 Besluit kwaliteit leefomgeving;

 

ruimtelijke kwaliteit: kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;

 

ruimtelijke ontwikkeling: het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan;

 

schip: schip als bedoeld in artikel 1.01, onder A, onderdeel 1º, van het Binnenvaartpolitiereglement;

 

schipper: schipper als bedoeld in 1.2.1 van deel 1 van het ADN;

 

snelle motorboot: snelle motorboot als bedoeld in artikel 1.01, onderdeel A, onder 170, van het Binnenvaartpolitiereglement;

 

spoorweg: spoorweg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet;

 

stedelijke ontwikkeling: stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

 

stekbedrijf: bedrijf dat nagenoeg geheel is gericht op het vermeerderen van vaste planten tot het stadium van uitgangsmateriaal en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft;

 

stiltegebieden: gebieden ter voorkoming of beperking van geluidbelasting als bedoeld in artikel 7.11, eerste lid, onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

 

stoffen: chemische elementen, verbindingen daarvan of mengsels van die elementen of verbindingen;

 

terreinbeherende organisatie: publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organisatie die het beheer van natuur- en/of recreatiegebieden als doelstelling heeft;

 

tijdens de vaart: de vaart, bedoeld in 7.2.3.7.2 van deel 7 van het ADN;

 

toestel: toestel dat bij gebruik anders dan door menselijke energie geluidhinder kan veroorzaken, een luchtvaartuig of motorrijtuig daaronder niet begrepen;

 

tuincentrum: detailhandelsvestiging waarvan het hoofdassortiment bestaat uit boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, attributen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen, balkons en terrassen waaronder tuinmeubilair, en de daarbij benodigde hulpmaterialen;

 

UN: UN-nummer als bedoeld in artikel 1.2.1 Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67) (ADN);

 

vaarstrook: deel van de provinciale vaarweg dat alleen bestemd is voor varend verkeer;

 

vaarweg: voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water in de zin van artikel 1.01, onder D, onder 5°, van het Binnenvaartpolitiereglement;

 

vaarwegbeheer: overheidszorg gericht op de instandhouding, bruikbaarheid en bescherming van een vaarweg en bijbehorende werken;

 

vaarwegbeheerder: openbaar lichaam dat is belast met het vaarwegbeheer op grond van de Omgevingswet of waaraan de uitvoering van het vaarwegbeheer is opgedragen;

 

vaste stof: stof, anders dan gas of vloeistof;

 

veiligheidsstrook: parallel aan de vaarstrook en aan weerszijden daarvan richting oever gelegen deel van de provinciale vaarweg dat als buffer dient tussen varende en liggende schepen;

 

veiligheidszone: deel van een provinciale vaarweg met een relatief hoog risico op ongevallen;

 

vergelijkbare veiligheid: bescherming van personen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen op een bepaalde locatie gelijkwaardig aan de bescherming van personen buiten die locatie;

 

vervoerder: onderneming, bedoeld in artikel 1.2.1 van deel 1 van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67) (ADN);

 

vollegrondsgroenteteelt: teelt in open grond van groentegewassen;

 

volwaardig agrarisch bedrijf: agrarisch bedrijf dat naar aard, omvang en redelijkerwijs te verwachten continuïteit en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt; de omvang omvat ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit de verwachten redelijk inkomen;

 

waterscooter: waterscooter als bedoeld in artikel 1.01, onderdeel A, onder 180, van het Binnenvaartpolitiereglement;

 

weg: openbare weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 of artikel 1 van de Wegenwet, met alle bij de weg of het afwikkeling van het verkeer behorende of zich in of nabij de weg bevindende of rechtstreeks verbonden voorzieningen of werken;

 

weidelijkheid: fatsoenlijk en respectvol omgaan met het landschap, de in het wild levende dieren en de mensen met wie de jager in contact komt, overeenkomstig de door de Jagersvereniging opgestelde gedragscode;

 

zichtlijn voor de scheepvaart: het vrije zicht dat twee elkaar tegemoetkomende schepen, varend in de as van de vaarweg, moeten hebben op een onderlinge afstand van vijf maal de lengte van het maatgevende schip, afhankelijk van de CEMT-klasse van de vaarweg, met een maximum van 600 m.

BIJLAGE II GEOMETRISCHE BEGRENZING VAN LOCATIES

De bekendmaking van de geo-informatieobjecten is beschikbaar in een IMRO-GML bestand (NL.IMRO.9928.ZHOV-V001.gml) op grond van Artikel 11.1, eerste lid van het Besluit elektronische publicaties via TAM-IMRO. Het authentieke bronbestand is beschikbaar via https://ro.zuid-holland.nl/NL.IMRO.9928.ZHOV-V001/NL.IMRO.9928.ZHOV-V001.gml. De geo-informatieobjecten zijn raadpleegbaar op https://ruimtelijkeplannen.zuid-holland.nl/ZHOV.

 

LEGENDA:

 

Artikel

noemer

Indicatief/Exact

GIO-id

Artikel 1.5

Geometrische begrenzing Zuid-Holland

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/Zuid-Holland@2021-06-29

Artikel 2.1, eerste lid

Geometrische begrenzing stiltegebieden

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/stiltegebied@2021-06-29

Artikel 2.2, tweede lid

Geometrische begrenzing grondwaterbeschermingsgebieden

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/grondwaterbeschermingsgebied@2021-06-29

Artikel 2.2, tweede lid

Geometrische begrenzing waterwingebieden

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/waterwingebied@2021-06-29

Artikel 2.2, tweede lid

Geometrische begrenzing grondwaterbeschermingszones

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/grondwaterbeschermingszone@2021-06-29

Artikel 2.2, tweede lid

Geometrische begrenzing boringsvrije zones

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/boringsvrije_zone@2021-06-29

Artikel 2.2, tweede lid

Geometrische begrenzing gebied voor aanvullende strategische voorraden

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/gebied_voor_aanvullende_strategische_voorraad@2021-06-29

Artikel 2.3, tweede lid

Geometrische begrenzing beperkingengebieden gesloten stortplaatsen

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/beperkingengebied_gesloten_stortplaats@2021-06-29

Artikel 2.4, tweede lid

Geometrische begrenzing provinciale vaarwegen

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/provinciale_vaarweg@2021-06-29

Artikel 2.4, derde lid

Geometrische begrenzing provinciale vaarwegen, vaarstrook

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/provinciale_vaarweg_vaarstrook@2021-06-29

Artikel 2.4, derde lid

Geometrische begrenzing provinciale vaarwegen, veiligheidsstrook

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/provinciale_vaarweg_veiligheidsstrook@2021-06-29

Artikel 2.4, derde lid

Geometrische begrenzing provinciale vaarwegen, overige delen

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/provinciale_vaarweg_overige_delen@2021-06-29

Artikel 2.4, derde lid

Geometrische begrenzing provinciale vaarwegen, veiligheidszone

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/provinciale_vaarweg_veiligheidszone@2021-06-29

Artikel 2.5, tweede lid

Geometrische begrenzing regionale vaarwegen

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/regionale_vaarweg@2021-06-29

Artikel 2.6

Geometrische begrenzing beperkingengebied provinciale vaarweg

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/beperkingengebied_provinciale_vaarweg@2021-06-29

Artikel 2.7

Geometrische begrenzing vrijwaringszone provinciale vaarweg

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/vrijwaringszone_provinciale_vaarweg@2021-06-29

Artikel 2.8, eerste lid

Geometrische begrenzing provinciale wegen

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/provinciale_weg@2021-06-29

Artikel 2.9, eerste lid

Geometrische begrenzing beperkingengebied provinciale weg

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/beperkingengebied_provinciale_weg@2021-06-29

Artikel 2.11, eerste lid

Geometrische begrenzing natuurnetwerk Nederland

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/natuurnetwerk_Nederland@2021-06-29

Artikel 2.11, tweede lid, onder a

Geometrische begrenzing natuurnetwerk Nederland: bestaande en nieuwe natuur

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/natuurnetwerk_Nederland_bestaande_en_nieuwe_natuur@2021-06-29

Artikel 2.11, tweede lid, onder a

Geometrische begrenzing natuurnetwerk Nederland: waternatuur

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/natuurnetwerk_Nederland_waternatuur@2021-06-29

Artikel 2.11, tweede lid, onder a

Geometrische begrenzing natuurnetwerk Nederland: blijvend agrarisch gebied binnen Natura 2000-gebied

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/natuurnetwerk_Nederland_blijvend_agrarisch_gebied_binnen_Natura2000-gebied@2021-06-29

Artikel 2.11, tweede lid, onder a

Geometrische begrenzing natuurnetwerk Nederland: ecologische verbinding

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/natuurnetwerk_Nederland_ecologische_verbinding@2021-06-29

Artikel 2.11, tweede lid, onder a

Geometrische begrenzing natuurnetwerk Nederland: zoekgebied natuur

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/natuurnetwerk_Nederland_zoekgebied_natuur@2021-06-29

Artikel 2.11, tweede lid, onder b

Geometrische begrenzing natuurnetwerk Nederland: prioritaire nieuwe natuur

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/natuurnetwerk_Nederland_prioritaire_nieuwe_natuur@2021-06-29

Artikel 2.11, tweede lid, onder c

Geometrische begrenzing natuurnetwerk Nederland: Buijtenland van Rhoon

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/natuurnetwerk_Nederland_Buijtenland_van_Rhoon@2021-06-29

Artikel 2.12, eerste lid

Geometrische begrenzing regionale wateren

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/regionale_wateren@2021-06-29

Artikel 2.12, tweede lid

Geometrische begrenzing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/Hoogheemraadschap_De_Stichtse_Rijnlanden@2021-06-29

Artikel 2.12, tweede lid

Geometrische begrenzing Hoogheemraadschap van Delfland

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/Hoogheemraadschap_van_Delfland@2021-06-29

Artikel 2.12, tweede lid

Geometrische begrenzing Hoogheemraadschap van Rijnland

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/Hoogheemraadschap_van_Rijnland@2021-06-29

Artikel 2.12, tweede lid

Geometrische begrenzing Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/Hoogheemraadschap_van_Schieland_en_de_Krimpenerwaard@2021-06-29

Artikel 2.12, tweede lid

Geometrische begrenzing Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/Waterschap_Amstel_Gooi_en_Vecht@2021-06-29

Artikel 2.12, tweede lid

Geometrische begrenzing Waterschap Hollandse Delta

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/Waterschap_Hollandse_Delta@2021-06-29

Artikel 2.12, tweede lid

Geometrische begrenzing Waterschap Rivierenland

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/Waterschap_Rivierenland@2021-06-29

Artikel 2.13

Geometrische begrenzing regionale waterkeringen

waarden:

- handhaven (theoretisch) profiel legger

- klasse I (norm: gem. overschrijdingskans 1/10 jaar)

- klasse II (norm: gem. overschrijdingskans 1/30 jaar)

- klasse III (norm: gem. overschrijdingskans 1/100 jaar)

- klasse IV (norm: gem. overschrijdingskans 1/300 jaar)

- klasse IVa (norm: gem. overschrijdingskans 1/500 jaar)

- klasse V (norm: gem. overschrijdingskans 1/1000 jaar)

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/regionale_waterkering@2021-06-29

Artikel 3.223

Geometrische begrenzing maasvlakte

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/maasvlakte@2021-06-29

Artikel 6.2, tweede lid

Geometrische begrenzing gebied met grondwaterbeheer Rotterdam

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/gebied_met_grondwaterbeheer_Rotterdam@2021-06-29

Artikel 7.5, eerste lid

Geometrische begrenzing peilbesluitgebieden

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/peilbesluitgebied@2021-06-29

Artikel 7.16

Geometrische begrenzing risicogebied externe veiligheid Botlek – Vondelingenplaat

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/ risicogebied_externe_veiligheid_Botlek_Vondelingenplaat@2021-06-29

Artikel 7.16

Geometrische begrenzing risicogebied externe veiligheid Europoort en Landtong

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/ risicogebied_externe_veiligheid_Europoort_en_Landtong@2021-06-29

Artikel 7.16

Geometrische begrenzing risicogebied externe veiligheid Maasvlakte 1 en Maasvlakte 2

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/ risicogebied_externe_veiligheid_Maasvlakte_1_en_Maasvlakte_2@2021-06-29

Artikel 7.16

Geometrische begrenzing risicogebied externe veiligheid Zeehavens Dordrecht

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/ risicogebied_externe_veiligheid_Zeehavens_Dordrecht@2021-06-29

Artikel 7.16

Geometrische begrenzing risicogebied externe veiligheid Eemhaven en Distripark Albrandswaard

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/risicogebied_externe_veiligheid_Eemhaven_en_Distripark_Albrandswaard@2021-06-29

Artikel 7.16

Geometrische begrenzing risicogebied externe veiligheid Waalhaven

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/ risicogebied_externe_veiligheid_Waalhaven@2021-06-29

Artikel 7.19

Geometrische begrenzing veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/veiligheidszone_Nieuwe_Waterweg_en_Nieuwe_Maas@2021-06-29

Artikel 7.20, tweede lid, onder a

Geometrische begrenzing uitzondering veiligheidszone Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas risicogebieden externe veiligheid

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/uitzondering_veiligheidszone_Nieuwe_Waterweg_en_Nieuwe_Maas_risicogebied_externe_veiligheid@2021-06-29

Artikel 7.23

Geometrische begrenzing buitendijks bebouwd gebied

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/buitendijks_bebouwd_gebied@2021-06-29

Artikel 7.40, eerste lid

Geometrische begrenzing gebied binnen LiB-5 contour Schiphol

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/gebied_binnen_LiB-5_contour_Schiphol@2021-06-29

Artikel 7.40, tweede lid

Geometrische begrenzing gebied binnen voormalige bebouwingscontour 2003 binnen LiB-5 contour Schiphol

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/gebied_binnen_bebouwingscontour_2003_binnen_LiB-5_contour_Schiphol@2021-06-29

Artikel 7.42, eerste lid

Geometrische begrenzing gebieden met beschermingscategorie 1

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/gebied_met_beschermingscategorie_1@2021-06-29

Artikel 7.42, tweede lid

Geometrische begrenzing gebieden met beschermingscategorie 2

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/gebied_met_beschermingscategorie_2@2021-06-29

Artikel 7.42, derde lid

Geometrische begrenzing gebieden met beschermingscategorie 1, beschermd grasland in de bollenstreek

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/beschermd_grasland_in_de_bollenstreek@2021-06-29

Artikel 7.42, derde lid

Geometrische begrenzing gebieden met beschermingscategorie 1, kroonjuweel cultureel erfgoed

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/kroonjuweel_cultureel_erfgoed@2021-06-29

Artikel 7.42, vierde lid

Geometrische begrenzing gebieden met beschermingscategorie 2, belangrijk weidevogelgebied

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/belangrijk_weidevogelgebied@2021-06-29

Artikel 7.42, vierde lid

Geometrische begrenzing gebieden met beschermingscategorie 2, groene buffer

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/groene_buffer@2021-06-29

Artikel 7.42, vierde lid

Geometrische begrenzing gebieden met beschermingscategorie 2, recreatiegebied

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/recreatiegebied@2021-06-29

Artikel 7.46

Geometrische begrenzing grote buitenstedelijke bouwlocatie

Indicatief

/join/id/regdata/pv28/2020/grote_buitenstedelijke_bouwlocatie@2021-06-29

Artikel 7.49, eerste lid, onder a, onder 3°

Geometrische begrenzing bedrijventerrein met locaties voor perifere detailhandelsvestigingen (PDV)

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/bedrijventerrein_met_PDV-locatie@2021-06-29

Artikel 7.50, eerste lid

Geometrische begrenzing kantorengebied categorie 1

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/kantorengebied_categorie_1@2021-06-29

Artikel 7.50, tweede lid

Geometrische begrenzing kantorengebied categorie 2

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/kantorengebied_categorie_2@2021-06-29

Artikel 7.50, derde lid

Geometrische begrenzing kantorengebied categorie 3

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/kantorengebied_categorie_3@2021-06-29

Artikel 7.53, eerste lid

Geometrische begrenzing glastuinbouwgebied

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/glastuinbouwgebied@2021-06-29

Artikel 7.53, tweede lid

Geometrische begrenzing glastuinbouwgebied Westland-Oostland

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/glastuinbouwgebied_Westland-Oostland@2021-06-29

Artikel 7.53, derde lid

Geometrische begrenzing glastuinbouwgebied Glasparel en Knibbelweg Oost

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/glastuinbouwgebied_Glasparel_en_Knibbelweg_Oost@2021-06-29

Artikel 7.53, vierde lid

Geometrische begrenzing glastuinbouwgebied Tinte

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/glastuinbouwgebied_Tinte@2021-06-29

Artikel 7.53, vijfde lid

Geometrische begrenzing maatwerkgebied glastuinbouw

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/maatwerkgebied_glastuinbouw@2021-06-29

Artikel 7.55, eerste lid

Geometrische begrenzing boom- en sierteeltgebied

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/boom_en_sierteeltgebied@2021-06-29

Artikel 7.55, tweede lid

Geometrische begrenzing boom- en sierteeltgebied PCT-terrein

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/boom_en_sierteeltgebied_PCT-terrein@2021-06-29

Artikel 7.57, eerste lid

Geometrische begrenzing bollenteeltgebied

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/bollenteeltgebied@2021-06-29

Artikel 7.57, tweede lid

Geometrische begrenzing compensatiegebied bollenteelt

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/compensatiegebied_bollenteelt@2021-06-29

Artikel 7.64, eerste lid

Geometrische begrenzing Nieuwe Hollandse Waterlinie

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/Nieuwe_Hollandse_Waterlinie@2021-06-29

Artikel 7.64, tweede lid

Geometrische begrenzing Neder-Germaanse Limes

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/Neder-Germaanse_Limes@2021-06-29

Artikel 7.67, eerste lid

Geometrische begrenzing Neder-Germaanse Limes met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/Neder-Germaanse_Limes_met_een_ hoge_of_zeer_hoge_bekende_archeologische_waarde@2021-06-29

Artikel 7.67, tweede lid

Geometrische begrenzing Neder-Germaanse Limes met een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/Neder-Germaanse_Limes_met_een_hoge_of_zeer_hoge_archeologische_ verwachtingswaarde@2021-06-29

Artikel 7.69

Geometrische begrenzing gebied met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/gebied_met_een_hoge_of_zeer_hoge_bekende_archeologische_ waarde@2021-06-29

Artikel 7.71, eerste lid

Geometrische begrenzing molenbiotoop

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/molenbiotoop@2021-06-29

Artikel 7.71, tweede lid

Geometrische begrenzing bijzondere molenbiotoop

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/bijzondere_molenbiotoop@2021-06-29

Artikel 7.73, eerste lid

Geometrische begrenzing landgoedbiotoop

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/landgoedbiotoop@2021-06-29

Artikel 7.73, tweede lid

Geometrische begrenzing kasteelbiotoop

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/kasteelbiotoop@2021-06-29

Artikel 7.75

Geometrische begrenzing locatie voor windenergie

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/locatie_voor_windenergie@2021-06-29

Artikel 7.78

Geometrische begrenzing recreatietoervaartnet

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/recreatietoervaartnet@2021-06-29

Artikel 13.4, vierde lid

Geometrische begrenzing gebieden met afwijkende maaiveldcriteria

waarden:

- norm (afwijkend maaiveldcriterium 12,5%)

- norm (afwijkend maaiveldcriterium 20%)

Exact

/join/id/regdata/pv28/2020/gebied_met_afwijkend_maaiveldcriterium@2021-06-29

Het GML-bestand voor de werkingsgebieden is via internet raadpleegbaar door de URL https://identifier.officielebekendmakingen.nl voor /join/.. te zetten (bijvoorbeeld https://identifier.officielebekendmakingen.nl/join/id/regdata/pv28/2020/Zuid-Holland@2021-06-29)

 

BIJLAGE III REGELS OVER ACTIVITEITEN IN DE FYSIEKE LEEFOMGEVING

A. Activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden

 

A.1. Schadelijke stoffen, mengsels, materialen en producten, bedoeld in artikel 3.22

 

Als stoffen, mengsels, materialen en producten schadelijk voor de kwaliteit van het grondwater als bedoeld in artikel 3.22 worden aangewezen:

 

  • a.

    bodembedreigende stoffen en mengsels;

  • b.

    carcinogene stoffen en mengsels, categorie I en II, als bedoeld in 3.6.2.1 en 3.6.3.1.1, deel 3, bijlage I, van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;

  • c.

    mutagene stoffen en mengsels, categorie I en II, als bedoeld in 3.5.2.1 en 3.5.3.1.1 van deel 3, van bijlage I, van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;

  • d.

    reprotoxische stoffen en mengsels, categorie I en II, als bedoeld in 3.7.2.1.1 en 3.7.3.1.2 van deel 3, van bijlage I, van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels;

  • e.

    hormoonverstorende stoffen en mengsels: stoffen en mengsels met die eigenschappen voor zover aangewezen in EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels of EG-verordening registratie, evaluatie en autorisatie van chemische stoffen;

  • f.

    gewasbeschermingsmiddelen, biociden, cosmetische producten, geneesmiddelen en diergeneesmiddelen met een eigenschap als bedoeld onder b tot en met e;

  • g.

    andere producten, voorwerpen en materialen waarvan bekend is of in redelijkheid bekend is, dat deze een in het eerste lid, onder b tot en met e, aangewezen stof of mengsel bevat.

B. Ontgassen van binnenschepen

[gereserveerd]

 

C. Activiteiten die de natuur betreffen

 

C.1. Aangewezen soorten behorend bij artikel 3.189, eerste lid

Als soorten genoemd in artikel 3.189, eerste lid, worden aangewezen de volgende soorten:

 

  • Aardmuis;

  • Bastaardkikker;

  • Bosmuis;

  • Bruine kikker;

  • Bunzing;

  • Dwergmuis;

  • Dwergspitsmuis;

  • Egel;

  • Gewone bosspitsmuis;

  • Gewone pad;

  • Haas;

  • Hermelijn;

  • Huisspitsmuis;

  • Kleine watersalamander;

  • Konijn;

  • Meerkikker;

  • Ree;

  • Rosse woelmuis;

  • Veldmuis;

  • Vos;

  • Wezel;

  • Woelrat.

BIJLAGE IV GEGEVENS EN BESCHEIDEN

A. Aanvullende algemene gegevens en bescheiden voor een aanvraag om een omgevingsvergunning, een maatwerkvoorschrift en een verzoek om een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 3.1, 3.2 en 3.9, derde lid

 

De gegevens en bescheiden die in aanvulling op de afdelingen 7.1 en 7.2 en paragraaf 7.5.2 van de Omgevingsregeling worden verstrekt voor de aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 3.1, artikel 3.2 en artikel 3.9, derde lid zijn:

 

  • a.

    de gewenste startdatum van de activiteit;

  • b.

    de verwachte duur van de activiteit;

  • c.

    de naam, het adres- en woonplaatsgegevens van de aanvrager;

  • d.

    als de aanvraag wordt gedaan door een gemachtigde wordt bij de aanvraag de ondertekende machtiging bijgevoegd.

B. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift per activiteit

 

B.1. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor stiltegebiedactiviteiten als bedoeld in artikel 3.15

 

Voor zover het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 3.15, worden de volgende aanvullende gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    bij de beschrijving van de activiteit, bedoeld in artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, wordt ook begrepen gegevens over constructie, afmetingen en het gebruik van installaties of andere werken;

  • b.

    bij de beschrijving van de activiteit, bedoeld in artikel 7.3 van de Omgevingsregeling, wordt ook begrepen één of meer kaarten op een zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de plaats waar de gedraging zal plaatsvinden;

  • c.

    de reden en noodzaak van de voorgenomen activiteit;

  • d.

    de periode in dagen en tijdstippen waarop de activiteit zullen plaatsvinden.

  • e.

    een aanduiding of schatting van de geluidshinder in het gebied;

  • f.

    de mogelijkheden om geluidshinder te voorkomen of te beperken;

  • g.

    een gemotiveerd antwoord op de vraag of tegemoet kan worden gekomen aan het belang dat beschermd wordt met de bepalingen op basis waarvan de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt gedaan.

B.2. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor het verrichten van activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in artikel 3.23

 

Voor zover het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 3.23, worden de volgende aanvullende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    de naam, adres- en woonplaatsgegevens van de eigenaar van de locatie waarop de activiteit plaatsvindt;

  • b.

    als de aanvrager niet de eigenaar van de locatie is, bewijs van toestemming van de eigenaar voor het verrichten van de activiteit;

  • c.

    een situatietekening waarop de milieubelastende activiteit is aangegeven;

  • d.

    in het geval van een ingreep in of op de bodem een tekening met een dwarsdoorsnede van de ingreep;

  • e.

    een beschrijving van de te verrichten milieubelastende activiteit, waaronder:

    • 1°.

      de omvang;

    • 2°.

      de aard, samenstelling en hoeveelheid van de te gebruiken materialen;

    • 3°.

      de constructie;

    • 4°.

      het gebruik van installaties of andere werken;

    • 5°.

      het oogmerk van de te verrichten milieubelastende activiteit.

  • f.

    als schadelijke stoffen op of in de bodem worden gebracht, een beschrijving van deze stoffen (soort, vorm, de wijze van opslag, de hoeveelheid);

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen die genomen worden om verontreiniging van de bodem en het grondwater tegen te gaan.

  • h.

    een beschrijving van de alternatieven die zijn onderzocht en een onderbouwing van de gekozen werkwijze.

B.3. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor het saneren van de bodem in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in artikel 3.23

 

Voor zover het gaat om een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.32 worden naast de gegevens bedoeld in B.2. van deze bijlage de volgende gegevens verstrekt:

 

  • a.

    de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    de keuze voor een van de saneringsaanpakken, bedoeld in artikel 3.115

  • c.

    in geval van een saneringsaanpak als bedoeld in artikel 3.115, eerste lid, onder a: een omschrijving van de saneringsaanpak, waaronder in ieder geval:

    • 1°.

      gegevens over de ontgraving aangeduid op een kaart en op een dwarsprofiel;

    • 2°.

      het bodemvolume waarin de werkzaamheden plaatsvinden;

    • 3°.

      de hoeveelheid af te voeren grond per kwaliteitsklasse als bedoeld in artikel 29 van het Besluit bodemkwaliteit 2021 in kubieke meter; en

    • 4°.

      een aanduiding van de waarde voor de bodemfunctieklasse;

  • e.

    als de bodem is verontreinigd met vluchtige stoffen een omschrijving van de maatregelen om uitdamping van vluchtige stoffen tegen te gaan, bedoeld in artikel 4.1245 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

  • f.

    als afvalwater wordt geloosd: de lozingsroutes.

B.4. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden Afdeling 3.4

[gereserveerd]

 

B.5. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor het ontgassen van binnenschepen als bedoeld in artikel 3.145

 

Voor zover het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 3.145, worden de volgende aanvullende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    de naam van te ontgassen stof met vermelding van het UN-nummer;

  • b.

    de redenen waarom het ontgassen moet plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding van de vaarweg en een omschrijving van de locatie op die vaarweg waar het ontgassen zal gaan plaatsvinden;

  • d.

    de verwachte duur van het ontgassen;

  • e.

    als bekend, de naam van de daarna in te nemen lading met vermelding van het UN-nummer.

B.6. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor activiteiten op of rond gesloten stortplaatsen als bedoeld in artikel 3.152

 

Voor zover het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 3.152, worden de volgende aanvullende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    de effecten van de activiteit op de nazorg en de nazorgvoorzieningen;

  • b.

    hoe de bereikbaarheid van de nazorgvoorzieningen kan worden verzekerd;

  • c.

    hoe aantasting van de nazorgvoorzieningen zal worden voorkomen; en

  • d.

    welke andere maatregelen zullen worden genomen om te voorkomen dat uitvoering van de nazorg wordt of kan worden belemmerd.

B.7. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale vaarweg als bedoeld in artikel 3.161

 

Wanneer het gaat om de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in paragraaf 3.7.2, worden aanvullend de volgende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    de uitvoeringsplanning van de activiteit;

  • b.

    aanduiding van de betrokken provinciale vaarwegen;

  • c.

    aanduiding van betrokken bruggen en/of sluizen;

  • d.

    aanduiding van eventuele verkeersbelemmeringen;

  • e.

    aanduiding van het soort werk en aantal en/of afmetingen van de constructie(s);

  • f.

    type, naam en afmetingen van de vaartuig(en);

  • g.

    van belang zijnde kadastrale gegevens, zoals het kadastrale registratienummer; en

  • h.

    situatie- en/of constructietekeningen van de werken.

  • 2.

    De vereisten onder A, onder a en b van deze bijlage, zijn niet van toepassing bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in paragraaf 3.7.2.

B.8. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden aanvraag omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een provinciale weg als bedoeld in artikel 3.174

  • 1.

    Wanneer het gaat om de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in paragraaf 3.8.2, worden aanvullend de volgende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de uitvoeringsplanning van de activiteit;

    • b.

      aanduiding van de betrokken provinciale wegen;

    • c.

      aanduiding van betrokken bruggen en/of sluizen;

    • d.

      aanduiding van eventuele verkeersbelemmeringen;

    • d.

      aanduiding van het soort werk en aantal en/of afmetingen van constructie(s);

    • f.

      van belang zijnde kadastrale gegevens, zoals het kadastrale registratienummer; en

    • g.

      situatie- en/of constructietekeningen.

  • 2.

    De vereisten onder A, onder a en b van deze bijlage, zijn niet van toepassing bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in paragraaf 3.8.2.

B.9. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden bij aanvraag maatwerkvoorschrift voor het vellen van houtopstanden als bedoeld in artikel 3.199

 

In aanvulling op artikel 3.2 worden bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 3.199 de volgende bescheiden en gegevens verstrekt:

 

  • a.

    een overzicht en kaart van de kadastrale percelen en oppervlakten van de te vellen/gevelde houtopstanden waarvoor het maatwerkvoorschrift wordt aangevraagd;

  • b.

    een specificatie van:

    • het aantal te vellen/gevelde bomen;

    • de soortaanduiding van de bomen;

    • de leeftijd van de bomen;

  • c.

    als sprake is van rijbeplanting: de onderlinge plantafstand in de rij in meters;

  • d.

    een overzicht en kaart van de kadastrale percelen en oppervlakten van de herplantlocatie(s);

  • e.

    een omschrijving van de bosbouwkundige kwaliteit van de her te planten houtopstand (boomsoorten, samenstelling);

  • f.

    een plan hoe aan de plicht tot herbeplanting, bedoeld in artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voldaan wordt met ten minste de volgende gegevens:

    • 1˚.

      de oppervlakte van de herbeplante houtopstand in m2;

    • 2˚.

      een specificatie van:

      • i.

        het aantal te herbeplanten bomen;

      • ii.

        de soortaanduiding van de te herbeplanten bomen; en

      • iii.

        de kwaliteit van de te herbeplanten bomen; en

    • 3˚.

      een toelichting over de geplande uitvoering van de herplanting;

  • g.

    een ondertekende verklaring dat de andere grond, bedoeld in artikel 11.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving:

    • onbeplant is en vrij is van een herbeplantingsplicht als bedoeld in artikel 11.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving ;

    • vrij is van (natuur)compensatieverplichtingen; en

    • geen wettelijke doelstelling kent die aan de herbeplanting in de weg staat.

  • h.

    een onderbouwing waarom de compensatie in areaal, kwaliteit en samenhang overeenkomt met de te vellen houtopstand; en

  • i.

    een ecologisch onderzoeksrapport, als er sprake is van effecten op beschermde natuurwaarden.

C. Algemene gegevens melding of het voldoen aan een andere informatieverplichting als bedoeld in artikel 3.3 en 3.4

 

De volgende algemene gegevens worden verstrekt:

 

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de geplande startdatum van de activiteit;

  • c.

    de verwachte duur van de activiteit;

  • d.

    de naam, het adres- en woonplaatsgegevens en telefoonnummer van degene die de activiteit verricht;

  • e.

    de plaatsnaam, het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • f.

    de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • h.

    als de activiteit waarvoor de gegevens worden verstrekt, wordt verricht door of namens een rechtspersoon of natuurlijke persoon in het kader van het voeren van een onderneming of het uitoefenen van een zelfstandig beroep: het e-mailadres van degene die de gegevens verstrekt respectievelijk de gemachtigde;

  • i.

    als de gegevens worden verstrekt door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde;

  • j.

    als sprake is van een gemachtigde, wordt bij de verstrekking van de gegevens de ondertekende machtiging bijgevoegd; en

  • k.

    de dagtekening.

D. Gegevens en bescheiden per activiteit bij een melding of het voldoen aan een andere informatieverplichting

 

D.1. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden bij een melding voor een milieubelastende activiteit in een grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in artikel 3.24

 

Wanneer het gaat om een melding als bedoeld in artikel 3.24, worden aanvullend de volgende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    de naam, adres- en woonplaatsgegevens van de eigenaar van de locatie waarop de activiteit plaatsvindt;

  • b.

    als de aanvrager niet de eigenaar van de locatie is, bewijs van toestemming van de eigenaar voor het verrichten van de activiteit;

  • c.

    een situatietekening waarop de milieubelastende activiteit is aangegeven; en

  • d.

    een omschrijving van de milieubelastende activiteit waarvoor een melding wordt gedaan met een vermelding van de diepte van de ingreep ten opzichte van het maaiveld.

D.2. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden Afdeling 3.4

[gereserveerd]

 

D.3. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden Afdeling 3.4

[gereserveerd]

 

D.4. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden Afdeling 3.4

[gereserveerd]

 

D.5. Aanvullende specifieke gegevens en bescheiden bij een melding voor het vellen van houtopstanden als bedoeld in artikel 3.196

 

Wanneer het gaat om een melding als bedoeld in artikel 3.196, worden aanvullend de volgende specifieke gegevens en bescheiden verstrekt:

 

  • a.

    een toelichting waarom het vellen van de houtopstand nodig is;

  • b.

    de oppervlakte van de te kappen houtopstand in vierkante meters;

  • c.

    een specificatie van:

    • 1˚.

      het aantal te kappen bomen;

    • 2˚.

      de soortaanduiding van de bomen; en

    • 3˚.

      de leeftijd van de bomen;

  • d.

    als sprake is van rijbeplanting: de onderlinge plantafstand in de rij in meters;

  • e.

    een plan hoe aan de plicht tot herbeplanting, bedoeld in artikel 11.129 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voldaan wordt met ten minste de volgende gegevens:

    • 1˚.

      de oppervlakte van de herbeplante houtopstand in m2;

    • 2˚.

      een specificatie van:

      • i.

        het aantal herbeplante bomen;

      • ii.

        de soortaanduiding van de herbeplante bomen; en

      • iii.

        de kwaliteit van de herbeplante bomen; en

    • 3˚.

      Een toelichting over geplande uitvoering van de herplanting; en

  • f.

    als herbeplanting op andere grond dan de grond, bedoeld in artikel 11.129, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving gewenst is:

    • 1˚.

      een afschrift van een gesteld maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 11.130; of

    • 2˚.

      een afschrift van een aanvraag om een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 11.130.

E. Gegevens en bescheiden ongewone voorvallen als bedoeld in de artikelen 3.26, 3.154, 3.163, 3.176

 

De gegevens en bescheiden die aan gedeputeerde staten of anderen worden verstrekt als bedoeld in de artikelen 3.26, 3.154, 3.163 en 3.176 zijn:

 

  • a.

    informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

  • b.

    informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

  • c.

    andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

  • d.

    informatie over de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

F. Gegevens en bescheiden bij het verrichten van een gelijkwaardige maatregel als bedoeld in artikel 3.10

  • 1.

    De volgende gegevens worden verstrekt als een gelijkwaardige maatregel gaat worden getroffen als bedoeld in artikel 3.10:

    • a.

      gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd.

BIJLAGE V NADERE REGELS OVER ONDERHOUDSPLICHTEN

[gereserveerd]

BIJLAGE VI NADERE REGELS OVER OMGEVINGSWAARDEN

A. Veiligheid regionale waterkeringen

 

Omhangbepaling artikel 2 uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen

Dit onderdeel van deze bijlage wordt gevormd door artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen West-Nederland 2014, dat na inwerkingtreding van deze omgevingsverordening berust op artikel 5.1 van het delegatiebesluit Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in samenhang met artikel 5.4, tweede lid.

 

B. Kans op overstroming regionale wateren

 

B.1 regels als bedoeld in artikel 5.6, tweede lid

 

Omhangbepaling nadere voorschriften toepassing normen waterkwantiteit

Dit onderdeel van deze bijlage wordt gevormd door de:

 

  • a.

    Nadere voorschriften toepassing normen waterkwantiteit voor Greenport Boskoop;

  • b.

    Nader voorschrift toepassing normen waterkwantiteit Commandeurspolder;

  • c.

    Nader voorschrift toepassing normen waterkwantiteit Schieveen Oost;

  • d.

    Nadere voorschriften toepassing normen waterkwantiteit voor de Uiteindsche- en Middelpolder, de Verenigde Bloklandse- en Korteraarsepolder, de Polder Nieuwkoop te Nieuwkoop, de Voorofse Polder te Boskoop, de Polder Reeuwijk-West te Bodegraven-Reeuwijk,

  • die na inwerkingtreding van deze omgevingsverordening berusten op artikel 5.2 van het delegatiebesluit Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in samenhang met artikel 5.6, tweede lid.

B.2 tijdstip als bedoeld in artikel 5.10, derde lid

[gereserveerd]

BIJLAGE VII REGELS OVER TOEDELING SPECIFIEKE TAKEN

A. Vaarwegbeheer

 

A.1. Lijst als bedoeld in artikel 6.3 - provinciale vaarwegen in beheer bij gedeputeerde staten

 

Vw. nr.

Vaarweg

Belast met de uitvoering van het beheer

type

A-1

Delftse Schie

gedeputeerde staten

 

Rijn-Schiekanaal

gedeputeerde staten

Haagse Trekvliet [vanaf Rijn-Schiekanaal tot toegang Binckhorsthaven]

gedeputeerde staten

A-2

Rijn-Schiekanaal [vanaf Haagse Trekvliet tot Korte Vlietkanaal, inclusief Sluis Leidschendam]

gedeputeerde staten

A-3

Korte Vlietkanaal

gedeputeerde staten

Rijn [vanaf Korte Vlietkanaal tot Additioneel kanaal]

gedeputeerde staten

Additioneel kanaal

gedeputeerde staten

Katwijkskanaal

gedeputeerde staten

A-4

Rijn-Schiekanaal [Korte Vlietkanaal - Zijl, inclusief Leidse Trekvliet tot de Trekvlietbrug]

gedeputeerde staten

Oude Rijn [vanaf Zijl tot Heimanswetering]

gedeputeerde staten

A-5

Zijl

gedeputeerde staten

Vaarroute door Kagerplassen [via 's-Gravenwater tot aan de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder]

gedeputeerde staten

A-6

Oude Rijn [vanaf kruising Gouwe/Aarkanaal tot Heimanswetering]

gedeputeerde staten

Heijmanswetering, Woudwetering en Paddegat

gedeputeerde staten

Vaarroute door Braassemermeer

gedeputeerde staten

Oude Wetering

gedeputeerde staten

A-7

Aarkanaal

gedeputeerde staten

A-8

Oude Rijn [vanaf kruising Gouwe/Aarkanaal tot grens provincie Utrecht]

gedeputeerde staten

A-9

Gouwe en Gouwekanaal [inclusief Julianasluis, Voorhaven en de toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Hollandse IJssel]

gedeputeerde staten

A-10

Merwedekanaal (voor zover gelegen in de provincie Zuid-Holland) [inclusief de Grote Merwedesluis en Begraafplaatssluis en toegangsgeul vanuit Rijkvaarwater Merwede]

gedeputeerde staten

Verbindingskanaal [tussen het Merwedekanaal en de Linge te Arkel (inclusief de Arkelse Damsluis)]

gedeputeerde staten

A-11

Amstel (voor zover gelegen in provincie Zuid-Holland)

gedeputeerde staten

Noord-Holland

A.2. Lijst als bedoeld in artikel 6.4 - regionale vaarwegen in beheer bij een ander bestuursorgaan dan gedeputeerde staten

 

Vw. nr.

Vaarweg

Belast met de uitvoering van het beheer

type

A-12

Grecht (voor zover gelegen in provincie Zuid-Holland) [inclusief sluis Woerdense Verlaat]

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Beheer in vrij medebewind

Grecht [vanaf sluis Woerdense Verlaat tot Kollenbrug]

Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

Beheer in vrij medebewind

A-13

Sluis Bodegraven

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Beheer in vrij medebewind

A-14

Linge (voor zover gelegen binnen de provincie) [tot Verbindingskanaal]

Waterschap Rivierenland

Beheer in vrij medebewind

A-15

Kanaal van Steenenhoek [inclusief de Steenenhoekse Kanaalsluis en toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Merwede]

Waterschap Rivierenland

Beheer in vrij medebewind

A-16

Sluis Middelkade te Alblasserdam

Waterschap Rivierenland

Beheer in vrij medebewind

A-17

Rotte [vanaf de Viersprong tot Zevenhuizer Verlaat]

Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

Beheer in vrij medebewind

A-18

Hennipsloot [incl. Zevenhuizer Verlaat]

Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

Beheer in vrij medebewind

A-19

Ringvaart vanaf Hennipsloot en Hollandse IJssel [incl. Snelle Sluis te Moordrecht en de toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Hollandse IJssel]

Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

Beheer in vrij medebewind

A-20

Kromme Mijdrecht

Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

Beheer in vrij medebewind

A-21

Heinoomsvaart

Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

Beheer in vrij medebewind

A-22

Kollensloot

Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

Beheer in vrij medebewind

A-23

Drecht

Hoogheemraadschap van Rijnland

Beheer in vrij medebewind

A-24

Does - Kromme Does - Wijde Aa

Hoogheemraadschap van Rijnland

Beheer in vrij medebewind

A-25

Dwarswatering

Hoogheemraadschap van Rijnland

Beheer in vrij medebewind

A-26

Oegstgeesterkanaal

Hoogheemraadschap van Rijnland

Beheer in vrij medebewind

A-27

Haarlemmertrekvaart

(voor zover gelegen in provincie Zuid-Holland)

Hoogheemraadschap van Rijnland

Beheer in vrij medebewind

A-28

Leidse Vaart

Hoogheemraadschap van Rijnland

Beheer in vrij medebewind

A-29

Ziende

[inclusief Ziende sluis]

Hoogheemraadschap van Rijnland

Beheer in vrij medebewind

A-30

Slikkendammersluis

Hoogheemraadschap van Rijnland

Beheer in vrij medebewind

A-31

Dubbele Wiericke (voor zover gelegen in provincie Zuid-Holland)

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Beheer in vrij medebewind

B-1

Delfshavense Schie en Coolhaven [inclusief Parksluizen en toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Nieuwe Maas]

Gemeente Rotterdam

Volledig beheer

B-2

Schiedamse Schie [inclusief de Buitensluis en toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Nieuwe Maas]

Gemeente Schiedam

Volledig beheer

B-3

Schie-Schiekanaal

Gemeente Rotterdam

Volledig beheer

B-4

Noorderkanaal [inclusief de Bergsluis]

Gemeente Rotterdam

Volledig beheer

B-5

Lingehaven [inclusief de Lingesluis en toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Merwede ]

Gemeente Gorinchem

Volledig beheer

B-6

Gekanaliseerde Linge [Aansluiting Verbindingskanaal – Lingehaven]

Waterschap Rivierenland

Volledig beheer

B-7

Voedingskanaal [inclusief de Voornse Sluis en toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Oude Maas]

Waterschap Hollandse Delta

Volledig beheer

B-8

Brielse Maas/Brielse Meer

Waterschap Hollandse Delta

Volledig beheer

B-9

Gekanaliseerde Hollandse IJssel (voor zover gelegen in provincie Zuid- Holland) [inclusief Waaiersluis]

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Volledig beheer

B-10

Ziendevaart vanaf de Ziendesluis en vaarroute door Nieuwkoopse plassen tot Slikkendammersluis

Gemeente Nieuwkoop

Volledig beheer

B-11

Gorinchemse Kanaalsluis

Waterschap Rivierenland

Volledig beheer

BIJLAGE VIII NADERE INSTRUCTIEREGELS

A. Aanduiding stiltegebieden

 

A.1. Model bord als bedoeld in artikel 7.1, derde lid

 

 

A.2. Aanduiding als bedoeld in artikel 7.1, vierde lid

[gereserveerd]

 

B. Aanduiding grondwaterbeschermingsgebieden

 

B.1. Model bord als bedoeld in artikel 7.2, vierde lid

 

 

B.2. Aanduiding als bedoeld in artikel 7.2, vijfde lid

[gereserveerd]

 

C. Legger

 

C.1. Tijdstip als bedoeld in artikel 7.4, tweede lid

[gereserveerd]

 

D. Vaarwegbeheer

 

D.1. Regels als bedoeld in artikel 7.8 - vaarwegprofielen

 

Omhangbepaling uitvoeringsregeling vaarwegprofielen

Dit onderdeel van de bijlage wordt gevormd door de Uitvoeringsregeling vaarwegprofielen Zuid-Holland 2015, die na inwerkingtreding van deze omgevingsverordening berust op artikel 6.4 van het delegatiebesluit Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in samenhang met artikel 7.8.

BIJLAGE IX BEHORENDE BIJ INSTRUCTIEREGELS

A. Richtpunten als bedoeld in artikel 7.43

 

Verwijsbepaling Kwaliteitskaart

 

Voor de inhoud van dit onderdeel wordt verwezen naar bijlage 1, bij de Omgevingsvisie Zuid-Holland, initieel vastgesteld met identificatienummer NL.IMRO.9928.DOSx2016x0004358SV-VA01 en daarna diverse malen gewijzigd. Bijlage 1 bevat de kwaliteitskaart. Dit is een kaart, beschrijving en richtpunten. De kwaliteitskaart is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschapen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving.

 

B. Grote buitenstedelijke bouwlocaties als bedoeld in artikel 7.46

 

In de tabellen zijn de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties, bedrijventerreinen en andere stedelijke ontwikkelingen groter dan 3 ha buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) opgenomen. In de tabellen is een overzicht opgenomen van de namen en de oppervlaktes van de locaties. Van de grote buitenstedelijke bouwlocaties is de geometrische begrenzing indicatief is vastgelegd in bijlage II.

 

B.1. Tabel woningbouwlocaties

 

Tabel 1 Woningbouwlocaties

 

gemeente

plaats

naam locatie

bruto opp in ha

Holland Rijnland

Alphen aan den Rijn

Benthuizen

Bentlanden II

7

Alphen aan den Rijn

Boskoop

Torenpad-West

6

Alphen aan den Rijn

Hazerswoude-Rijndijk

Westvaartpark

15

Kaag en Braassem

Leimuiden

Leimuiden-West

7

Kaag en Braassem

Roelofarendsveen

Braassemerland (Westend, Veilingvaart, Centrum, GEM en Waterrijck)

119

Kaag en Braassem

Roelofarendsveen

Nieuwe Wetering

17

Katwijk

Katwijk

Locatie Valkenburg

318

Lisse

Lisse

Geestwater of Poelpolder

11

Nieuwkoop

Langeraar

Langeraar noordwest

10

Nieuwkoop

Nieuwkoop

Buytewech noord

17

Nieuwkoop

Nieuwkoop

Vrouwenakker

3

Nieuwkoop

Nieuwveen

De Verwondering of Hazeweg

21

Nieuwkoop

Noorden

Land van Koppen

6

Nieuwkoop

Ter Aar

Ter Aar noordoost

7

Noordwijk

Noordwijk

Bronsgeest

27

Noordwijk

Noordwijk

De Nes

6

Noordwijk

Noordwijk

Offem-Zuid

27

Noordwijk

Noordwijk

Sancta Maria

19

Noordwijk

Noordwijkerhout

Molenweg

3

Noordwijk

Noordwijkerhout

St. Bavo

14

Teylingen

Voorhout

Hooghkamer

35

Teylingen

Voorhout

Nieuw Boekhorst of Voorhout

56

Voorschoten (en

Voorschoten

Duivenvoordecorridor

33 (bebouwing 5)

Leidschendam-Voorburg)

Voorschoten

Voorschoten

Starrenburg III

5

Haaglanden

Den Haag

Den Haag

Vroondaal Zuid

15

Den Haag

Den Haag

Westmadepark

26

Leidschendam-Voorburg (en

Voorburg

Duivenvoordecorridor

33 (bebouwing 5)

Voorschoten)

Midden-Delfland

Den Hoorn

Kreekzone

4

Pijnacker-Nootdorp

Pijnacker

Ackerswoude / De Wig

31

Pijnacker-Nootdorp

Pijnacker

De Scheg

11

Pijnacker-Nootdorp

Pijnacker

Tuindershof / Keijzershof

34

Westland

De Lier

Molensloot

27

Westland

Kwintsheul

De Driesprong

7

Westland

Kwintsheul

Holle Watering

16

Westland

Monster

De Duinen

15

Westland

Monster

Monster noord

5

Westland

Monster

Westmade

66

Westland

Poeldijk

Poeldijk Westhof

21

Westland

's-Gravenzande

Poelkade / Het Nieuwe Water

29

Westland

's-Gravenzande

Waelpark / Waelpolder

30

Westland

Wateringen

Erasmuszone / Wippolder

23

Regio Rotterdam

Brielle

Brielle

Oude Goote

30

Hellevoetsluis

Hellevoetsluis

Boomgaard / Noordwest

56

Lansingerland

Bergschenhoek

Driehoek Oosteindseweg-Emmastraat

24

Lansingerland

Bergschenhoek

Hoeksekade noord I

4

Lansingerland

Bergschenhoek

Hoeksekade noord II

9

Lansingerland

Berkel

Driehoek Berkel noord

5

Lansingerland

Berkel

Westpolder / Bolwerk

53

Lansingerland

Bleiswijk

De Hoefslag / Korenmolenhoek

10

Lansingerland

Bleiswijk

Schil om Bleiswijk / Merenweg

28

Maassluis

Maassluis

Dijkpolder / Wilgenrijk

91

Nissewaard

Zuidland

Kreken van Nibbeland

16

Nissewaard

Oudenhoorn

De Akkerranden

6

Nissewaard

Spijkenisse

Maaswijk Noord

10

Ridderkerk

Rijsoord

Waalbos

4

Rotterdam

Hoek van Holland

Buitengebied noord en oost II

47

Rotterdam

Rotterdam

Oude Bovendijk

10

Schiedam

Schiedam

Spaanse Polder – ‘s-Gravenland

3

Westvoorne

Rockanje

De Drenkeling

22

Drechtsteden

Dordrecht

Dordrecht

Smitsweg

33

Hardinxveld-Giessendam

Giessendam

De Blauwe Zoom

10

Hardinxveld-Giessendam

Giessendam

‘t Oog

15

Midden-Holland

Bodegraven-Reeuwijk

Bodegraven

Weideveld 2

6

Bodegraven-Reeuwijk

Driebruggen

Groendijck-Oost

3

Bodegraven-Reeuwijk

Nieuwerbrug

De Wijde Wiericke

3

Bodegraven-Reeuwijk

Reeuwijk

De Steupel

4

Bodegraven-Reeuwijk

Reeuwijk-Brug

Breevaart, Oude Tol fase III

3

Bodegraven-Reeuwijk

Reeuwijk-Dorp

Reesvelt II

4

Gouda

Gouda

Westergouwe

144

Waddinxveen

Waddinxveen

De Triangel

100

Waddinxveen

Waddinxveen

Glasparel+

7

Waddinxveen

Waddinxveen

't Suyt / Plan Nooitgedacht

11

Zuidplas

Moerkapelle

Moerkapelle noord

28

Zuidplas

Moerkapelle

Moerkapelle zuid

14

Zuidplas

Moordrecht

De Brinckhorst / Moordrecht west

14

Zuidplas

Nieuwerkerk

Esse Zoom / Groene Zoom

30

Zuidplas

Nieuwerkerk

Nieuwerkerk noord

183

Zuidplas

Zevenhuizen

Zevenhuizen zuid

56

Zuidplas

Zuidplas

Rode Waterparel Westlob

53

Alblasserwaard- Vijfheerenlanden

Gorinchem

Gorinchem

Hoog Dalem

29

Molenlanden

Groot-Ammers

De Boomgaard

4

Molenlanden

Langerak

Woonleefhart

12

Molenlanden

Nieuw-Lekkerland

Nieuw-Lekkerland Oost

8

Molenlanden

Streefkerk

Kooikerspad

4

Hoeksche Waard

Hoeksche Waard

Heinenoord

Tienvoet

9

Hoeksche Waard

Mijnsheerenland

Mijnsheerenland noord

6

Hoeksche Waard

Puttershoek

Rustenburg

6

Hoeksche Waard

's-Gravendeel

's-Gravendeel west

18

Hoeksche Waard

's-Gravendeel

Tuinzigt v/h Evides

11

Hoeksche Waard

Westmaas

Westmaas oost

6

Hoeksche Waard

Klaaswaal

De Bonger III

7

Hoeksche Waard

Numansdorp

Torensteepolder fase 1a

20

Hoeksche Waard

Numansdorp

Torensteepolder fase 1b en 1c

10

Hoeksche Waard

Goudswaard

Locatie Westdijk

6

Hoeksche Waard

Nieuw-Beijerland

Nieuw-Beijerland zuid

10

Hoeksche Waard

Nieuw-Beijerland

Wetten/Schunselaar

7

Hoeksche Waard

Oud-Beijerland

Stougjesdijk oost

38

Hoeksche Waard

Strijen

Kleine Loo fase 1-5

6

Hoeksche Waard

Strijen

Sportlaan

3

Goeree-Overflakkee

Goeree-Overflakkee

-

De Nieuwe Marke

-

Goeree-Overflakkee

Goedereede

Onbekend

9

Goeree-Overflakkee

Nieuwe Tonge

Nieuwe Tonge

9

Goeree-Overflakkee

Ooltgensplaat

Onbekend

6

Goerree-Overflakkee

Ouddorp

Ouddorp Bad

6

Goeree-Overflakkee

Oude-Tonge

Oude Tonge

11

Goeree-Overflakkee

Sommelsdijk

Everdinapolder

5

Goeree-Overflakkee

Middelharnis

uitbreiding Westplaat / 2e haven

35

Goeree-Overflakkee

Stad aan 't Haringvliet

Onbekend

6

Bruto opp in ha: Oppervlakte van het als woningbouwlocatie aangeduide gebied in een omgevingsplan of ander ruimtelijk plan, inclusief de daarbij behorende voorzieningen, infrastructuur, groen en water. De aanduiding kan deels ook bestaand stads- en dorpsgebied betreffen.

B.2. Tabel bedrijventerreinen zachte capaciteit

 

Tabel 2 Bedrijventerreinen zachte capaciteit

 

gemeente

plaats

naam locatie

bruto opp in ha

Holland Rijnland

Alphen aan den Rijn

Alphen aan den Rijn

Steekterpoort II

15

Alphen aan den Rijn

Groenendijk

Groenendijk oost

9

Alphen aan den Rijn

Hazerswoude-Rijndijk

Prinsenschouw

10

Alphen aan den Rijn

Koudekerk aan den

Uitbreiding Hoogewaard

4

Rijn

Kaag en Braassem

Leimuiden

Drechthoek II

8

Kaag en Braassem

Roelofarendsveen

Veenderveld 2

29

Katwijk

Valkenburg

Werkpark Valkenburg

15

Noordwijk

Noordwijkerhout

‘s-Gravendam oost

15

Zoeterwoude

Zoeterwoude

Groenendijk west

7

Teylingen

Warmond

Greenib

4

Haaglanden

Midden-Delfland

Den Hoorn

Hooipolder-Kerkpolder

12

Westland

Kwintsheul

Bovendijk

5

Westland

Poeldijk

ABC Westland, uitbreiding

12

Regio Rotterdam

Brielle

Vierpolders

Seggelant 3

20

Hellevoetsluis

Hellevoetsluis

Kickersbloem 3 (4e kwadrant)

17

Nissewaard

Geervliet

Geervliet oost (Bernissester)

40

Rotterdam

Hoek van Holland

Haak-Kulkweg (waterweg noord)

30

Rotterdam

Rotterdam

Science en Business Park

80

Drechtsteden

Hardinxveld-Giessendam

Hardinxveld

‘t Oog

6

Midden-Holland

Bodegraven-Reeuwijk

Reeuwijk-Brug

Zoutman west

9

Krimpenerwaard

Stolwijk

Zuidelijke Entree

3

Waddinxveen

Waddinxveen

Logistiek Park A12 (2e fase)

6

Waddinxveen

Waddinxveen

Milieupark A12 noord

30

Waddinxveen

Waddinxveen

Triangel

4

Zuidplas

Nieuwerkerk aan den

A20 noord en zuid

41

IJssel

Zuidplas

Zevenhuizen

Knibbelweg oost

23

Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

Hoeksche Waard

Hoeksche Waard

Puttershoek

Vloeivelden Suikerunie

23

Hoeksche Waard

Strijen

Verlengde Edisonlaan

4

Goeree-Overflakkee

-

B.3. Tabel bedrijventerreinen harde capaciteit

 

Tabel 3 Bedrijventerreinen harde capaciteit

 

gemeente

plaats

naam locatie

bruto opp in ha

Holland Rijnland

Nieuwkoop

Nieuwveen

Schoterhoek II

7

Noordwijk

Noordwijk

’s-Gravendijck

3-mei

Katwijk

Rijnsburg

Klei-Oost-Zuid

15

Katwijk

Rijnsburg

Vinkenwegzone

4-jun

Haaglanden

Midden-Delfland

Den Hoorn

Harnaschpolder

39

Westland

Maasdijk

Honderland fase 2

35

Westland

Naaldwijk

Trade Park Westland Mars

11

Regio Rotterdam

Hellevoetsluis

Hellevoetsluis

Kickersbloem 3

54

Lansingerland

Bergschenhoek

Leeuwenhoekweg

5

Lansingerland

Berkel

Oudeland

53

Lansingerland

Bleiswijk

Bedrijventerrein Bleizo / Hoefweg zuid

35

Ridderkerk

Ridderkerk

Nieuw Reijerwaard

95

Brielle

Brielle

Seggelant 2

5

Vlaardingen

Vlaardingen

De Vergulde Hand west

15

Drechtsteden

Dordrecht

Dordrecht

Dordtse Kil IV

65

Hardinxveld-Giessendam

Hardinxveld

‘t Oog

4

Hendrik Ido Ambacht

Hendrik Ido Ambacht

Ambachtse Zoom

15

Sliedrecht

Sliedrecht

De Driehoek

7

Midden-Holland

Bodegraven-Reeuwijk

Bodegraven

Groote Wetering II

5

Waddinxveen

Waddinxveen

Businesspark Vredenburg

7

Waddinxveen

Waddinxveen

Logistiek Park A12 (1e fase)

15

Zuidplas

Nieuwerkerk aan den

Hooge Veenen III, fase 2

3

IJssel

Zuidplas

Zevenhuizen

Plantagekwadrant (Het Nieuwe Midden)

20

Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

Molenlanden

Schelluinen

Schelluinen west

12

Gorinchem

Gorinchem

Groote Haar (Gorinchem noord)

37

Hoeksche Waard

Hoeksche Waard

Oud-Beijerland

De Hoogerwerf Oost

8

Goeree-Overflakkee

Goeree-Overflakkee

Nieuwe Tonge

De Tram uitbreiding

5

Goeree-Overflakkee

Oude-Tonge

Bedrijvenpark Oostflakkee

20

B.4. Tabel andere stedelijke ontwikkelingen

 

Tabel 4 Andere stedelijke ontwikkelingen

 

gemeente

plaats

naam terrein

uitgeefbaar opp in ha

Drechtsteden

Sliedrecht

Sliedrecht

Recreatief Knooppunt Sliedrecht

20

Haaglanden

Westland

Honselersdijk

Horti Campus

20

Holland Rijnland

Leiden

Leiden

Volkstuinen Oostvlietpolder

3

Regio Rotterdam

Albrandswaard

Rhoon

Poort van Buijtenland

6

Albrandswaard

Rhoon

Sportvelden Rand van Rhoon

10

Lansingerland

Bleiswijk

Bleizo ontwikkeling stationsgebied

10

Nissewaard

Heenvliet / Geervliet

Sportvelden Bernisse Noord

7

Regio Midden-Holland

Zuidplas

Moordrecht

Sportvelden Moordrecht

4

C. Ontwikkelingsperspectief centra detailhandel als bedoeld in artikel 7.48, tweede lid, onder a.

 

Verwijsbepaling ontwikkelingsperspectief centra detailhandel

 

Voor de inhoud van dit onderdeel wordt verwezen naar de beleidskeuze "Concentratie detailhandel" en naar onderdeel 2.9 van de meeste recent vastgestelde versie van het Programma ruimte. De beleidskeuze en het Programma ruimte zijn onderdeel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland, initieel vastgesteld met identificatienummer NL.IMRO.9928.DOSx2016x0004358SV-VA01 en daarna diverse malen gewijzigd.

 

D. Wezenlijke kenmerken en waarden natuurnetwerk Nederland als bedoeld in artikel 7.60

 

Verwijsbepaling wezenlijke kenmerken en waarden natuurnetwerk Nederland

 

De wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland worden in een daarvoor door gedeputeerde staten vastgesteld natuurbeheerplan omschreven.

 

E. Kernkwaliteiten werelderfgoed als bedoeld in artikel 7.65

 

In deze bijlage zijn de kernkwaliteiten, bedoeld in artikel 7.65 beschreven van de werelderfgoederen Nieuwe Hollandse Waterlinie en Neder-Germaanse Limes.

 

Kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie: De Nieuwe Hollandse Waterlinie strekt zich uit over de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht. Het is een oude verdedigingslinie, zodanig ontworpen en aangelegd dat water gebruikt kon worden als afweermiddel bij vijandelijke invallen. Deze verdedigingslinie functioneerde van 1815 tot 1963 en bestaat uit de volgende samenhangende onderdelen en kernkwaliteiten: inundatiegebieden en verdedigingswerken (forten, batterijen, lunetten, kazematten en groepsschuilplaatsen) in samenhang met hun omgeving, voormalige schootsvelden en verboden kringen rondom de forten, diverse waterwerken (zoals sluizen, en dijken, in het bijzonder de Diefdijk) en overige elementen als beschutte wegen, loopgraven en tankgrachten. Binnen Zuid-Holland bestaat deze linie met name uit de Diefdijk.

Kenmerkend zijn de dijkwielen en forten met schootsvelden.

 

Richtpunten voor nieuwe activiteiten:

  • behouden en versterken van de kwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie met aandacht voor de samenhang van alle onderdelen van dit ensemble;

  • bewaren van het open zicht van de polders grenzend aan de Diefdijk;

  • herkenbaar houden van het profiel van de Diefdijk als historische dijk.

Kernkwaliteiten Neder-Germaanse Limes:

De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa

uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland

wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met

Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar

Voorburg. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen en infrastructuur (forten,

wachttorens, militaire kampementen, havens, scheepswrakken en aanlegplaatsen); steden, grafvelden

en (water)infrastructuur die redelijkerwijs behoren tot de militaire centra; verbindende structurerende

elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de

Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en

de weg tussen Nijmegen en Rijn.

 

Richtpunt voor nieuwe activiteiten:

  • ontwikkelingen dragen bij aan de instandhouding van de uitzonderlijke universele kernkwaliteiten van het werelderfgoed. Ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als ze de ‘kernkwaliteiten’ behouden of versterken.

BIJLAGE X BEHORENDE BIJ PROCEDURES

A. Nadere regels voortgangsrapportage uitvoering waterbeheerprogramma als bedoeld in artikel 10.1, tweede lid

[gereserveerd]

 

B. Nadere regels verstrekken gegevens wateronttrekkingsactiviteit als bedoeld in artikel 10.4, derde lid

[gereserveerd]

 

C. Gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling als bedoeld in artikel 10.7

  • 1.

    De gegevens en bescheiden die aan gedeputeerde staten moeten worden verstrekt als bedoeld in artikel 10.7 zijn:

    • a.

      de aanduiding van de activiteit;

    • b.

      een motivatie voor het verzoek;

    • c.

      de naam en het adres van de exploitant van de luchthaven;

    • d.

      de duur van de activiteit;

    • e.

      de contactgegevens van de aanvrager;

    • f.

      informatie over de luchthaven, waaronder:

      • de locatie;

      • het kadastraal registratienummer;

      • het adres;

      • de plaats;

    • g.

      informatie over de havenmeesters, waaronder:

      • naam;

      • adres;

      • woonplaats;

      • contactgegevens;

    • h.

      informatie over de soort luchtvaartuigen, waaronder:

      • categorie;

      • typen;

      • merk;

      • geluidgegevens over de vliegtoestellen;

    • i.

      informatie over het gewenste gebruik van de luchthaven, waaronder:

      • aantal vliegdagen per jaar;

      • maximum aantal vliegbewegingen per jaar;

      • tijdstip van de vluchten;

      • vluchtomschrijving: commercieel, privaat, bedrijfsgebonden, nuts-, recreatief vliegverkeer of vluchten ten behoeve van opleiding

    • j.

      een topografische kaart of plattegrond van de locatie (schaal 1:10.000 met noordpijl) en een kaart met de begrenzing van het luchthavengebied en de ligging en afmetingen van de start- en landingsbanen of landingsplatforms en de taxibanen;

    • k.

      een kaart van het gebied met daarin aangegeven de objecten, obstakels en hellingen die hoger zijn dan de op basis van artikel 7, 8 en 9 van de Regeling Burgerluchthavens toegestane eisen;

    • l.

      een berekening en weergave van de Lden-contouren, de plaatsgebonden risicocontouren en het totaal risicogewicht op basis van artikel 4 en 5 van de Regeling Burgerluchthavens;

    • m.

      uittreksels van de kadastrale leggers van het perceel waarop de luchthaven is gelegen;

    • n.

      de planologische situatie van het luchthaventerrein en het gebied rondom de luchthaven volgens het omgevingsplan;

    • o.

      bewijs van toestemming van de grondeigenaar wat betreft het gebruik van het terrein;

    • p.

      het gebruiksplan, bestaande uit:

      • hoeveel vluchten, met welke typen toestellen, op welke tijdstippen zullen plaatsvinden;

      • de verwachte verdeling van het verkeer over de aanwezige start- en landingsbanen;

      • hoe de aan- en uitvliegprocedures zijn;

      • hoe het circuitgebied (indien van toepassing) is gelegen;

      • het aantal circuitvluchten;

      • welke openstelling van de luchthaven voor niet-gestationeerde toestellen geldt;

    • q.

      als de aanvrager niet de exploitant van de luchthaven is, een machtiging tot het doen van de aanvraag van de exploitant;

    • r.

      een plan voor het gebruik van de luchthaven voor een periode van vijf jaar;

    • s.

      als vanuit de Inspectie Leefomgeving en Transport een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) vereist is, dient deze te worden bijgevoegd;

    • t.

      als in een CTR (controlegebied van de luchtverkeersleiding rondom grote luchthavens), een verklaring van geen bedenkingen van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

    • u.

      informatie over de beoogde in- en uitvliegroutes;

    • v.

      informatie over de nabijgelegen (geluidgevoelige) bebouwing;

    • w.

      informatie over het economisch en maatschappelijk belang voor de omgeving;

    • x.

      de dagtekening.

  • 2.

    De gegevens en bescheiden moeten worden ondertekend.

  • 3.

    De gegevens en bescheiden die moeten worden toegevoegd, zijn de volgende:

    • a.

      de rekenmodellen van de Lden-tool;

    • b.

      invoerdata van de Gevers-tool;

    • c.

      Onderliggende digitale gegevens bij de kaart(en) zoals onder ‘j’ genoemd.

  • 4.

    De aangeleverde gegevens en bescheiden moeten zijn voorzien van een letteraanduiding overeenkomstig dit artikel.

BIJLAGE XI BEHORENDE BIJ HANDHAVING EN UITVOERING

BIJLAGE XI BEHORENDE BIJ HANDHAVING EN UITVOERING

 

De bekendmaking van de pdf’s is beschikbaar in een IMRO dataset (NL.IMRO.9928.ZHOV-V001) op grond van Artikel 11.1, eerste lid van het Besluit elektronische publicaties via TAM-IMRO. De authentieke bronbestanden zijn beschikbaar via https://ro.zuid-holland.nl/NL.IMRO.9928.ZHOV-V001/. De pdf’s zijn ook raadpleegbaar op https://ruimtelijkeplannen.zuid-holland.nl/ZHOV. De pdf’s zijn daar tevens te downloaden.

 

A. Kwaliteitscriteria als bedoeld in artikel 12.4, eerste lid

De onderdelen A (Algemeen) en C (Procescriteria, inhoudelijke criteria en prioriteiten) uit:

kwaliteitscriteria_2_1.pdf

 

en (onderdeel B (Criteria voor kritieke massa)):

vth_wabo_kwaliteitscriteria_versie_2_2_2019_deel_b.pdf

 

BIJLAGE XII BEHORENDE BIJ MONITORING EN INFORMATIE

A. Nadere regels veiligheid regionale waterkeringen

 

A.1. Regels als bedoeld in artikel 13.1, eerste lid en artikel 13.2 - methode en frequentie monitoring en verslaglegging veiligheid regionale waterkeringen

 

Omhangbepaling artikel 3 uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen

 

Dit onderdeel van deze bijlage wordt gevormd door artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen West-Nederland 2014, dat na inwerkingtreding van deze omgevingsverordening berust op artikel 9.1 van het delegatiebesluit Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in samenhang met artikel 13.1, eerste lid en artikel 13.2

 

Omhangbepaling voorschriften voor het toetsen op veiligheid en leidraden voor het ontwerpen en verbeteren van regionale waterkeringen

 

Dit onderdeel van deze bijlage wordt gevormd door:

 

  • a.

    Voorschriften voor het toetsen op veiligheid en leidraden voor het ontwerpen en verbeteren van regionale waterkeringen Zuid-Holland 2015;

  • b.

    Voorschriften voor het toetsen op veiligheid en leidraden voor het ontwerpen en verbeteren van regionale waterkeringen Rijnland 2015; en

  • c.

    Voorschriften toetsen op veiligheid en leidraden ontwerpen en verbeteren regionale waterkeringen Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht 2015,

  • d.

    Voorschriften toetsen op veiligheid en leidraden ontwerpen en verbeteren van regionale waterkeringen Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2015,

  • e.

    Voorschriften toetsen op veiligheid en leidraden voor het ontwerpen en verbeteren van regionale waterkeringen waterschap Rivierenland 2016,

  • die na inwerkingtreding van deze omgevingsverordening berusten op artikel 9.1 van het delegatiebesluit Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in samenhang met artikel 13.1, eerste lid en artikel 13.2.

Omhangbepaling maatgevende hoogwaterstanden voor toetsing van regionale waterkeringen

 

Dit onderdeel van deze bijlage wordt gevormd door het:

 

  • a.

    Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 09-06-2020 tot vaststelling van de maatgevende hoogwaterstanden voor toetsing van regionale waterkeringen in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Delfland;

  • b.

    Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 09-06-2020 tot vaststelling van de maatgevende hoogwaterstanden voor toetsing van regionale waterkeringen in het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland;

  • c.

    Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 15-9-2020 (PZH-2020-740658570, DOS-2018-0006951) tot vaststelling van de maatgevende hoogwaterstanden voor toetsing van regionale waterkeringen in het beheergebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard;

  • d.

    Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 09-06-2020 tot vaststelling van de maatgevende hoogwaterstanden voor toetsing van regionale waterkeringen in het beheergebied van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden;

  • e.

    Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 15-9-2020 (PZH-2020-740658570, DOS-2018-0006951) tot vaststelling van de maatgevende hoogwaterstanden voor toetsing van regionale waterkeringen in het beheergebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht;

  • f.

    Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 09-06-2020 tot vaststelling van de maatgevende hoogwaterstanden voor toetsing van regionale waterkeringen in het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta; en

  • g.

    Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 09-06-2020 tot vaststelling van de maatgevende hoogwaterstanden voor toetsing van regionale waterkeringen in het beheergebied van het Waterschap Rivierenland,

  • die na inwerkingtreding van deze omgevingsverordening berusten op artikel 9.1 van het delegatiebesluit Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in samenhang met artikel 13.1, eerste lid en artikel 13.2.

A.2. Uitvoeringsprogramma

Overgangsrecht uitvoeringsprogramma regionale waterkeringen

 

Artikel 4 van het Uitvoeringsbesluit regionale waterkeringen West-Nederland 2014 blijft van toepassing tot afronding van het uitvoeringsprogramma in 2024.

 

B. Nadere regels kans op overstroming regionale wateren

 

B.1. Regels als bedoeld in artikel 13.3, eerste lid en artikel 13.4, eerste lid - methode en frequentie monitoring en verslaglegging kans op overstroming regionale wateren

[gereserveerd]

 

C. Percentages als bedoeld in artikel 13.4, derde lid

 

Norm gerelateerd aan vorm landgebruik

Norm

Maaiveldcriterium (het gedeelte van het peilgebied dat buiten beschouwing kan blijven)

 

Binnen bebouwde kom

Bebouwd gebied

1/100

0%

Glastuinbouw

jan-50

1%

Overig gebied

1-okt

5%

(10% voor De Stichtse Rijnlanden)

 

 

 

 

Buiten bebouwde kom

Hoofdinfrastructuur en spoorwegen

1/100

0%

Glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw

jan-50

1%

Akkerbouw

jan-25

1%

Grasland (van toepassing gedurende 1 maart tot 1 oktober van elk jaar)

1-okt

10%

Naar boven