Besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 7 november 2023, nummer 2135456-2135458 tot vaststelling van het subsidieplafond en de openstellingsperiode van de Uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies Noord-Holland 2023-2027 voor het onderdeel niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

 

Gelet op artikel 1.2 van de Uitvoeringsregeling Europese landbouwsubsidies Noord-Holland,

 

Besluiten:

 

  • I.

    Gedeputeerde Staten stellen open hoofdstuk 2, paragraaf 4, niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven van de Uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies Noord-Holland 2023-2027, verder te noemen de uitvoeringsregeling, voor de periode van 8 november 2023 tot en met 31 januari 2024 om 17:00 uur.

  • II.

    Gedeputeerde Staten stellen voor de onder I. genoemde periode het subsidieplafond ten behoeve van de maatregel de volgende deelplafonds per beheergebied vast:

    • a.

      voor het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Hollands Noorderkwartier: € 6.670.967,83;

    • b.

      voor het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland: € 637.642,88;

    • c.

      voor het beheergebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht: € 966.456,65.

  • De middelen zijn voor 100% afkomstig uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling.

  • III.

    Gedeputeerde Staten stellen de volgende nadere regels vast:

Artikel 1 Begripsbepaling

Beheersgebieden van de waterschappen: de beheersgebieden zoals aangegeven op de website van de betreffende waterschappen.

Artikel 2. Subsidiabele activiteiten

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven.

  • 2.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen.

  • 3.

    Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor activiteiten die plaatsvinden in het beheergebied van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, het Hoogheemraadschap van Rijnland of het waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

Artikel 3 Weigeringsgrond

In aanvulling op artikel 1.5 van de uitvoeringsregeling wordt een subsidie geweigerd indien:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd om te kunnen voldoen aan een wettelijke verplichting;

  • b.

    uitsluitend landbouwers van de investeringen profiteren;

  • c.

    de investeringen geen directe relatie hebben met de landbouw.

Artikel 4 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt voor de kosten, bedoeld in artikel 1.8, onder a, b en e, van de uitvoeringsregeling.

  • 2.

    Subsidiabele kosten worden berekend met de vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten, bedoeld in artikel 1.9b van de uitvoeringsregeling.

Artikel 5 Subsidiehoogte

  • 1.

    Indien toepassing van artikel 2.4.5 en artikel 1.5, tweede lid, van de uitvoeringsregeling ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 400.000, - wordt de subsidie niet verstrekt.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.18 van de uitvoeringsregeling kunnen er twee deelbetalingen per jaar worden aangevraagd.

Artikel 6 Rangschikking

  • 1.

    Gedeputeerde Staten hanteren voor de rangschikking van subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 1.12, eerste lid, onder b, en artikel 2.4.6 van de uitvoeringsregeling de volgende criteria, die zijn uitgewerkt in bijlage 1 bij dit besluit:

    • a.

      de mate van effectiviteit van de activiteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

    • d.

      de mate van urgentie.

  • 2.

    Voor elk van de in het eerste lid bedoelde criteria kan 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 3.

    De criteria hebben de volgende wegingsfactoren:

    • a.

      het criterium, bedoeld in het eerste lid, onder a, heeft een wegingsfactor van 4;

    • b.

      het criterium, bedoeld in het eerste lid, onder b, heeft een wegingsfactor van 3;

    • c.

      het criterium, bedoeld in het eerste lid, onder c, heeft een wegingsfactor van 2;

    • d.

      het criterium, bedoeld in het eerste lid, onder d, heeft een wegingsfactor van 1.

  • 4.

    Indien een aanvraag minder dan 30 punten behaalt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd.

  • 5.

    Als twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toe te kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt, wordt met inachtneming van het subsidieplafond subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 6.

    Indien de aanvragen, bedoeld in het vijfde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

  • 7.

    Indien de aanvragen, bedoeld in het zesde lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid onderdeel c.

  • 8.

    Indien de aanvragen, bedoeld in het zevende lid, een gelijk aantal punten hebben behaald op de criteria, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, wordt de subsidie verleend voor de aanvraag om subsidie met het hoogste aantal punten behaald op het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d.

Artikel 7 Adviescommissie

Gedeputeerde Staten stellen voor de rangschikking van de subsidieaanvragen als bedoeld in artikel 6 een adviescommissie in als bedoeld in artikel 1.13 van de uitvoeringsregeling.

Artikel 8 Verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    Het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend vóór 1 april 2029.

  • 2.

    De activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt worden uiterlijk afgerond op 31 december 2028.

Artikel 9 Slotbepalingen

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin dit besluit is geplaatst.

  • 2.

    Dit besluit vervalt op 31 december 2029.

  • 3.

    Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit NSP niet-productieve investeringen water Noord-Holland 2023.

Haarlem, 7 november 2023

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland,

A.Th.H. van Dijk, voorzitter.

M.J.H. van Kuijk, provinciesecretaris

Bijlage  

 

I. Algemeen

De uitvoeringsregeling Europese Landbouwsubsidies Noord-Holland 2023-2027 vormt de basis voor het verstrekken van NSP-subsidies door Noord-Holland. De regeling is ook de grondslag voor dit openstellingsbesluit.

 

Op grond van dit openstellingsbesluit kunnen subsidies worden verstrekt voor niet-productieve investeringen in of nabij watersystemen. Voorbeelden van niet-productieve investeringen zijn: de aanleg en inrichting van natuurvriendelijke oevers die bijdragen aan de KRW-doelen en tevens een buffer vormen voor emissies naar oppervlaktewater, herstel watersystemen naar hun natuurlijke toestand, herstel van (vis)migratiemogelijkheden, vernatting gronden, maatregelen die het waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten, de aanleg van helofytenfilters en waterhuishoudkundige aanpassingen in het watersysteem.

 

De investeringen moeten tevens een directe relatie hebben met de landbouw. De enkele omstandigheid dat een waterlichaam onder invloed staat van de landbouw (bijvoorbeeld dat de waterkwaliteit wordt aangetast door gewasbeschermingsmiddelen afkomstig van de landbouw) is onvoldoende voor een directe relatie met de landbouw.

De investeringen moeten ten slotte een bijdrage leveren aan de doelstellingen zoals beschreven in de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn, herstel van de natuurlijke toestand van watersystemen, het duurzaam optimaliseren van de waterhuishouding (voorkomen of beperken van watertekorten, wateroverlast, verzilting) en bodemdaling.

 

Juridisch kader

Het openstellingsbesluit vormt samen met de Uitvoeringsregeling Europese landbouwsubsidies Noord-Holland het kader waaraan aanvragen om subsidie moeten voldoen.

 

Beleidsdoelen waterkwaliteit en –kwantiteit.

Waterkwantiteit

Maatregelen dienen een noodzakelijke bijdrage te leveren aan de realisatie van waterkwantiteitsdoelen, zoals vastgesteld in het Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027 van de provincie Noord-Holland en de waterbeheerplannen van de Noord-Hollandse waterschappen1. Voorbeelden zijn waterbergende maatregelen, maatregelen die het bestaande waterbergend vermogen van gronden en watersystemen vergroten, maatregelen gericht op vasthouden en afvoeren van water en maatregelen die verzilting tegengaan. Naast investeringen in een robuustere waterbeheersing (bijv. anticiperend op klimaatverandering en de vermindering van risico’s voor de landbouw), kan ook worden gedacht aan de aanleg en inrichting van natuurvriendelijke oevers, peilaanpassingen (verwijderen of plaatsen van stuwen) en vernatting van gronden.

 

Waterkwaliteit

Maatregelen dienen een noodzakelijke bijdrage te leveren aan de realisatie van KRW-doelen (waterkwaliteit in termen van ecologie en chemie) van KRW-waterlichamen, zoals vastgesteld in het Regionaal Waterprogramma Noord-Holland 2022-2027 en de waterbeheerplannen van de waterschappen. Ook de kwaliteitsverbetering van niet KRW-waterlichamen (‘overig water’) kan subsidiabel zijn. Het betreft onder meer maatregelen die gericht zijn op het beperken/voorkomen van uitspoeling van name nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen naar het oppervlaktewater en grondwater. Voorbeelden zijn perceels- of erfinrichtingsmaatregelen die emissies van nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen richting oppervlaktewater verminderen of afspoeling tegengaan, zorgen dat er geen ongezuiverde lozingen plaatsvinden, zuiveren van drainagewater, , aanleg van een infiltratiegreppels, aanleg en inrichting van natuurvriendelijke oevers die bijdragen aan KRW doelen en het herstellen van (vis)migratiemogelijkheden.

 

II. Artikelsgewijs

Artikel 3 Weigeringsgrond.

Subsidie wordt niet verstrekt voor activiteiten die worden uitgevoerd om aan een wettelijke verplichting te kunnen voldoen. Dit zijn activiteiten die in de keur van het waterschap verplicht zijn, zoals mitigerende maatregelen.

 

Artikel 6 Rangschikking.

Alle aanvragen voor subsidie die voor subsidie in aanmerking te komen, worden gescoord op de vier criteria die in artikel 6 genoemd staan. Per criterium kan 0 tot en met 5 punten behaald worden.

Een aanvraag moet op basis van de criteria minimaal 30 punten behalen om voor subsidie in aanmerking te komen. Behaald een aanvraag minder dan 30 punten dan wordt de aanvraag alsnog geweigerd. Aanvragen met de hoogste scores worden het hoogst gerangschikt. De subsidies worden verleend op volgorde van de rangschikking, totdat het deelplafond van het betreffende beheergebied is bereikt.

De selectiecriteria waarop de aanvragen worden gescoord zijn: de mate van effectiviteit, de haalbaarheid, de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit en de urgentie.

 

De mate van effectiviteit

Bij dit criterium gaat het om het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd. Bij de beoordeling van het effect wordt ook de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen. Dit betekent echter niet dat aanvragen rekenkundig (effect gedeeld door subsidiebedrag) beoordeeld worden. Het effect blijft het leidende element. De punten worden als volgt toegekend.

 

0 punten: Zeer gering bijdrage. Van een zeer geringe bijdrage is bijvoorbeeld sprake als door de activiteit de waterkwaliteit in het gehele gebied/peil vak niet verbetert, of dat de wateroverlast die wordt tegengegaan slechts zelden optreedt op een zeer beperkt aantal hectaren.

1 punt: geringe bijdrage. Van een geringe bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit betrekking heeft op het voorkomen van afspoeling van nutriënten, maar de afspoeling nog substantieel blijft. Van een geringe bijdrage is eveneens bijvoorbeeld sprake als de wateroverlast die wordt tegengegaan slechts zeer lokaal tot enige overlast leidt.

2 punten: matige bijdrage. Van een matige bijdrage is bijvoorbeeld sprake dat de activiteit een lokaal effect heeft. Dit is bijvoorbeeld als de waterkwaliteit in een waterlichaam (overig water) wel verbetert, maar dat het waterlichaam niet rechtstreeks in verbinding staat met een KRW-waterlichaam. Van een matige bijdrage is eveneens sprake als de wateroverlast in een gebied wordt voorkomen, maar wordt afgewenteld op een ander water.

3 punten: voldoende bijdrage. Van een voldoende bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de activiteit effect heeft op een KRW-waterlichaam (het waterlichaam (overig water) waarop de activiteit betrekking heeft, staat rechtstreeks in verbinding met een KRW-waterlichaam). Daarbij is de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in overeenstemming met wat normaliter de kosten zijn van een dergelijke activiteit.

4 punten: goede bijdrage. Van een goede bijdrage is bijvoorbeeld sprake als de waterkwaliteit van een KRW-waterlichaam wordt verbeterd of dat de wateroverlast die wordt tegengegaan/ voorkomen zeer frequent optreedt in een groot gebied. Daarbij is de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag, gelet op het effect, redelijk.

5 punten: zeer goede bijdrage. Van een zeer goede bijdrage is sprake als het effect van de activiteit groter is dan redelijkerwijs van een activiteit verwacht mag worden. Dit is bijvoorbeeld als de waterkwaliteit in een KRW-waterlichaam aanzienlijk wordt verbeterd en daarnaast bijvoorbeeld ook zeer frequente wateroverlast in een groot gebied wordt tegengegaan. Daarbij is de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag, gelet op het effect, zeer redelijk.

 

Haalbaarheid

Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Voor de haalbaarheid worden de volgende aspecten in samenhang bezien:

  • De eisen die gesteld worden aan de projectleider (ervaring en opleiding);

  • Kent het project een realistische planning ,opzet en begroting (is er draagvlak, zij de eventueel benodigde gronden al verworven, zijn benodigde vergunningen al verleend?);

  • De kwaliteit van het projectplan. Een kwalitatief goed projectplan is een plan dat realistisch is, waarin alle mogelijke risico’s zijn geïdentificeerd en beheersbaar zijn gemaakt en zijn gereduceerd;

  • Zijn de relevante partijen bij de investering betrokken;

  • Beschikt de ontvanger over een financiële buffer om eventuele financiële tegenvallers in het project op te kunnen vangen?

Op basis van bovenstaande aspecten wordt de haalbaarheid als volgt gekwalificeerd:

0 punten als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd ;

1 punt als de haalbaarheid gering is. Er is enig vertrouwen dat de activiteit kan worden uitgevoerd;

2 punten als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld vergunningen) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan de voorwaarden voldaan kan worden;

3 punten als de haalbaarheid voldoende is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn inzichtelijk gemaakt, maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt;

4 punten als de haalbaarheid goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, de risico’s zijn benoemd en beheersbaar gemaakt;

5 punten als de haalbaarheid zeer goed is. De activiteit kan worden uitgevoerd, ook als er zich gedurende de uitvoering financiële tegenvallers voor doen.

 

De mate van efficiëntie

Bij dit criterium wordt gekeken naar de wijze van uitvoering van de activiteit. Om dit te kunnen beoordelen wordt gekeken naar de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn ( worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?). Ook wordt gekeken naar de verhouding proceskosten- feitelijke investeringskosten en wordt bezien of bij de uitvoering van de activiteit op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde. Op basis van de genoemde aspecten worden de volgende scores toegekend:

0 punten als de efficiëntie zeer gering is. Kosten worden niet doelmatig gemaakt en middelen niet doelmatig ingezet. De opgevoerde project kosten zijn te hoog in relatie tot de output. Ook wordt er geen gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde;

1 punt als de efficiëntie gering is. Kosten en middelen worden onvoldoende doelmatig ingezet. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs of kosten voor haalbaarheidsstudies, in plaats van bestaande kennis en kunde gebruik te maken;

2 punten als de efficiëntie matig is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten en de ingezette middelen is matig. Er wordt wel gebruik gemaakt van bestaande kennis en kunde, maar de opgevoerde project kosten zijn hoog in relatie tot de output;

3 punten als de efficiëntie voldoende is. De doelmatigheid van de opgevoerde kosten zijn redelijk en de benodigde kennis en kunde is in kaart gebracht en wordt gebruikt in het project;

4 punten als de efficiëntie goed is. De opgevoerde projectkosten staan in goede verhouding met de output van het project. Het project wordt efficiënt uitgevoerd;

5 punten als de efficiëntie zeer goed is. Het project wordt efficiënter uitgevoerd dan redelijkerwijs verwacht mag worden. De aanvrager realiseert de grootst mogelijke output met de zo klein mogelijke inzet van geld, kennis, kunde en overige middelen.

 

Urgentie

Met dit criterium wordt voorrang gegeven aan activiteiten die urgentie hebben. Een activiteit kan urgentie hebben omdat bijvoorbeeld de kwaliteit van het water zeer onvoldoende is, of dat de wateroverlast zeer ernstig is. Een maatregel is in dat geval op zeer korte termijn nodig. Ook projecten die betrekking hebben op het behalen van de doelen van de KRW of de Nitraatrichtlijn, worden als urgent gezien.

0 punten worden toegekend als de activiteit ook niet op de lange termijn noodzakelijk is;

1 punt wordt toegekend als de activiteit niet op de middellange maar wel op de lange termijn noodzakelijk is;

2 punten worden toegekend als de activiteit op de middellange termijn noodzakelijk is;

3 punten worden toegekend als de activiteit korte termijn noodzakelijk is;

4 punten worden toegekend als de activiteit op zeer korte termijn noodzakelijk is;

5 punten worden toegekend als de activiteit zeer dringende urgentie heeft (langer wachten met het uitvoeren van de activiteit is echt niet langer verantwoord, er is gelijk actie noodzakelijk)

 

Wegingsfactoren

Aan de criteria zijn wegingsfactoren toegekend. Het criterium effectiviteit heeft de hoogste wegingsfactor (4), dit criterium wordt namelijk als belangrijkste criterium gezien. De effectiefste activiteiten dragen het meest bij aan de doelen van het openstellingsbesluit.

Het criterium haalbaarheid heeft de een na hoogste wegingsfactor (3). Het is namelijk naast dat een activiteit effectief is, ook van belang dat de activiteit ook uitgevoerd kan worden. Wanneer de haalbaarheid onzeker is, wordt ook het ook onzeker of het effect wel bereikt kan worden.

Het criterium efficiëntie heeft de wegingsfactor 2. Bij de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, zal naar verwachting, tussen de verschillende aanvragen niet veel verschil zitten in het efficiënt gebruik van middelen. Dit criterium heeft dan ook een minder groot onderscheidend vermogen.

Het criterium urgentie heeft de wegingsfactor 1. Het criterium is het minst belangrijk voor de bijdrage aan de doelen van het openstellingsbesluit. Het is echter wel een extra onderscheidend criterium, zodat de beste en urgentste activiteiten als hoogst gerangschikt worden.

Naar boven