Vierde wijziging Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

[Dit wijzigingsbesluit zal vanwege de verschillende data van inwerkingtreding in drie verschillende publicaties verwerkt worden. In dit Provinciaal blad zullen de wijzigingen van de onderdelen Z en PP verwerkt worden]

 

[Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing. De oorspronkelijke publicatie is op 18 juli 2023 bekendgemaakt, beschikbaar via Provinciaal blad 2023, 8186.]

 

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Gedeputeerde Staten van Gelderland

Gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Gelderland 2016

 

Besluiten

Vast te stellen de 4e wijziging van de Regels Subsidieverlening Gelderland 2023

 

I. De Regels Subsidieverlening Gelderland 2023 wordt als volgt gewijzigd.

 

A

Artikel 2.7.2 komt te luiden:

Artikel 2.7.2 Criteria

  • 1.

    Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a, wordt slechts verstrekt als de inrichtingsmaatregelen de gewenste natuurkwaliteit zoals aangegeven als indicatieve verhouding beheertypen op de ambitiekaart van het natuurterrein realiseren.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een subsidie worden verleend voor een ander natuurbeheertype of een indicatieve verhouding beheertype dan is opgenomen op de ambitiekaart, als:

    • a.

      de aanvrager door middel van een landschapsecologische onderbouwing aantoont dat het vigerende natuurbeheertype of indicatieve verhouding beheertype van het natuurgebied niet realiseerbaar of doelmatig is, of

    • b.

      het voorgestelde nieuwe natuurbeheertype invulling geeft aan hogere potenties die in het natuurterrein voorkomen en doelmatig zijn en

    • c.

      met het door de aanvrager voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied wordt geborgd.

  • 3.

    Subsidie voor Natura 2000-maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b, wordt slechts verstrekt als in het investeringsplan, bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan de beoogde kwaliteitsverbetering van de niet-stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden Arkemheen of Veluwerandmeren.

  • 4.

    Subsidie voor herstelmaatregelen voor natte landnatuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder c, wordt alleen verstrekt als in het investeringsplan bedoeld in artikel 2.7.5, tweede lid, voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de maatregelen bijdragen aan herstel van de natte landnatuur, binnen de gebieden aangegeven als natte landnatuur op de Themakaart Waterbeleid, opgenomen als bijlage bij de Omgevingsvisie.

  • 5.

    Subsidie voor de verhoging van de natuurkwaliteit, bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland of N12.05 Kruiden- en faunarijke akker betreft;

    • b.

      indien zaden worden ingebracht, het herintroductie betreft;

    • c.

      de verhoging niet leidt tot een ander natuurbeheertype;

    • d.

      geen grondbewerking plaatsvindt op veengrond; en

    • e.

      grondbewerking van een perceel niet in één keer perceel dekkend plaatsvindt, maar minimaal 10% van het perceel pas een jaar later bewerkt wordt.

  • 6.

    Subsidie voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland wordt alleen verstrekt als een of meer van de volgende maatregelen worden toegepast:

    • a.

      inbreng van zaden of maaisel passend bij het bodemtype die geen bestrijdingsmiddelen, cultivars of exoten bevatten, inclusief het openwerken van graszoden;

    • b.

      openwerken van graszoden, anders dan op veengrond, waarvan de bedekking met kruiden minder is dan 30%.

  • 7.

    In aanvulling op het vijfde lid wordt subsidie voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker alleen verstrekt als:

    • a.

      een of meer van de volgende maatregelen worden toegepast:

      • i.

        inbreng van zaden of maaisel die geen bestrijdingsmiddelen, cultivars of exoten bevatten;

      • ii.

        aangepaste grondbewerking voor bedreigde akkerplanten;

    • b.

      de maatregelen volgen uit onderzoek met daarbij gestelde doelen ten aanzien van akkerflora, -fauna en -beheer;

    • c.

      de verhoging van de natuurkwaliteit wordt gemonitord en

    • d.

      professionele ecologische en landbouwkundige coaching plaatsvindt bij de verhoging van de natuurkwaliteit.

  • 8.

    Subsidie voor haalbaarheidsonderzoek, als bedoeld in artikel 2.7.1, onder e, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      bij de voorbereiding van een programma-aanvraag;

    • b.

      met het oog op:

      • i.

        het inrichten van nieuwe natuur;

      • ii.

        het uitvoeren van Natura 2000-maatregelen, of

      • iii.

        het uitvoeren van herstelmaatregelen voor natte landnatuur; en

    • c.

      als het onderzoek is gericht op het treffen van maatregelen die nodig en haalbaar zijn om te komen tot systeemherstel van de natuurgebieden.

  • 9.

    Als de aanvrager een grote onderneming is, wordt subsidie slechts verstrekt als aanvrager het stimulerend effect van de aangevraagde subsidie aantoont door middel van een beschrijving van de situatie zonder steun, te staven met bewijsstukken.

B

In artikel 2.7.3 onderdeel a, wordt na “inrichtingskosten” ingevoegd: en kosten voor herstelmaatregelen en voor kwalitatieve herstelmaatregelen.

 

C

Artikel 2.7.6 komt te luiden:

Artikel 2.7.6 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a.

      95% van de subsidiabele kosten voor inrichting van nieuwe natuur als bedoeld in artikel 2.7.1, onder a, met een maximum van € 15.000 per hectare per subsidieaanvraag.

    • b.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder b en c, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels;

    • c.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, tot de maximale subsidiebedragen per maatregel of kostenpost zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, met een minimum van:

      • i.

        € 950 voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland;

      • ii.

        € 25.000 voor de verhoging van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker.

    • d.

      95% van de subsidiabele kosten voor maatregelen als bedoeld in artikel 2.7.1, onder e.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen in bijzondere gevallen afwijken van de maximale bedragen als bedoeld in het eerste lid, op voorwaarde dat:

    • a.

      de aanvrager aantoont dat de inrichting meer kost dan de maxima; en

    • b.

      de kosten niet kunnen worden gemiddeld binnen het project of het programma.

  • 3.

    Artikel 1.3.5, vijfde lid, is niet van toepassing als de aanvrager Staatsbosbeheer is.

D

In artikel 2.7.7. wordt onder toevoeging van een 1 voor het eerste onderdeel een lid ingevoegd, dat luidt:

  • 2.

    Subsidie voor de verhoging van de natuurkwaliteit, als bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, wordt niet verstrekt als voor hetzelfde perceel al eerder subsidie voor verhoging van de natuurkwaliteit, als bedoeld in artikel 2.7.1, onder d, is verstrekt.

E

Artikel 2.13.7 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid onder a wordt “€ 500” vervangen door: € 570

  • 2.

    Het eerste lid onder b komt te luiden:

    • b.

      € 3,40 per strekkende meter afrastering met een maximum van € 114 per dier.

  • 3.

    In het tweede lid onder a wordt “€ 30,-“ vervangen door: € 34,-

  • 4.

    In het tweede lid onder b wordt “€ 4.000” vervangen door: € 4.500;

F

In artikel 2.15.4.1 wordt onder vervanging van punt door een punt komma een nieuw onderdeel h toegevoegd dat luidt:

  • h.

    natuurtechnisch boomveiligheidsbeheer.

G

Artikel 2.15.4.2, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het derde lid onder b wordt onderdeel i geschrapt en de onderdelen ii tot en met iv geletterd i tot en met iii;

H

Onder vernummering van het zesde lid naar lid 7 wordt een nieuw lid 6 ingevoegd dat luidt:

  • 6.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder f, wordt alleen verstrekt als in het plan:

    • a.

      concrete doelstellingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat het omschreven netwerk voldoende is voor de gekozen doelsoorten;

    • b.

      rekening is gehouden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de gekozen soorten;

    • c.

      een concrete planning is opgenomen waarin is uitgewerkt wanneer de doelstellingen zijn bereikt.

I

Onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het eind van lid 7 wordt een nieuw lid toegevoegd dat luidt:

  • 8.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.4.1, onder h, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      binnen kwalificerende habitattypen bos;

    • b.

      voor de volgende maatregelen:

      • i.

        lieren,

      • ii.

        lippen,

      • iii.

        geheel of gedeeltelijk kandelaberen met behulp van breuksnoei, en

    • c.

      voor maatregelen aan bomen met een diameter van minimaal 50 centimeter, gemeten op een hoogte van 1,30 meter vanaf maaiveld.

J

In artikel 2.15.4.4, tweede lid wordt na “c” ingevoegd: en h;

 

K

Artikel 2.15.5.4, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt “het” vervangend door: de subsidie.

  • 2.

    In het tweede lid wordt “€ 400.000” vervangen door: € 800.000.

L

Artikel 2.15.6.2, eerste lid, onder b, komt te luiden:

  • b.

    het project een omvang heeft van minimaal:

    • i.

      één hectare, als het wordt aangelegd op een locatie grenzend aan het Gelders natuurnetwerk of wordt aangelegd geheel of gedeeltelijk binnen de Groene ontwikkelingszone;

    • ii.

      drie hectare, als het wordt aangelegd op een andere locatie;

    • iii.

      één hectare, als het wordt aangelegd op een andere locatie en het project een duidelijk onderbouwde ecologische meerwaarde heeft;

M

Artikel 2.16.2 komt te luiden:

  • 1.

    Subsidie, als bedoeld in artikel 2.16.1, wordt alleen verstrekt als de activiteiten plaatsvinden op percelen binnen het Gelders natuurnetwerk en buiten een Natura 2000-gebied.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, wordt alleen verstrekt als de activiteiten gericht zijn op het mitigeren of wegnemen van knelpunten ten aanzien van de vitaliteit van bos.

  • 3.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, eerste lid, onder a, onder i, wordt alleen verstrekt als de activiteiten gericht zijn op uitvoeren van:

    • a.

      onderzoek naar de kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de kringloop van grond- en oppervlaktewater gericht op:

      • i.

        hydrologisch systeemherstel; en

      • ii.

        het tegengaan van verdroging of herstel van vochtige en natte boshabitats; of

    • b.

      herstelmaatregelen in vochtige of natte boshabitats.

  • 4.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, onder ii, wordt alleen verstrekt op locaties waar meer inheemse loofbomen nodig zijn ten behoeve van brandpreventie, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het raster is noodzakelijk in verband met graasdruk door in het wild levende soorten;

    • b.

      het aanplanten of bevorderen van natuurlijke verjonging van inheemse loofbomen is noodzakelijk in het kader van de hoofdcompartimentering zoals opgenomen in een natuurbrandpreventieplan; of

    • c.

      het aanplanten van inheemse loofbomen is opgenomen in een natuurbrandpreventieplan opgesteld voor gebiedsgerichte aanpak natuurbrandbeheersing.

  • 5.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, onder iii, wordt alleen verstrekt voor zover:

    • a.

      het perceel is gelegen op een oude bosgroeiplaats; en

    • b.

      alle op het lokale eigendom van aanvrager aanwezige uitheemse boom- en struiksoorten die een bedreiging voor de natuurlijke bosontwikkeling vormen worden verwijderd.

  • 6.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, onder iv, wordt alleen verstrekt:

    • a.

      binnen bestaande bossen:

      • i.

        aangeduid als natuurtype N14 of N15, voor zover het aanplant van autochtoon inheemse boom- en struiksoorten betreft; of

      • ii.

        binnen bestaande bossen aangeduid als N16, voor zover het aanplant van inheemse boom- en struiksoorten betreft; en

    • b.

      als de soorten groepsgewijs worden aangeplant om homogenisering van de bosstructuur te voorkomen.

  • 7.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder a, onder v, wordt alleen verstrekt als in het plan:

    • a.

      concrete doelstellingen zijn opgenomen waaruit blijkt dat het omschreven netwerk voldoende is voor de gekozen doelsoorten;

    • b.

      rekening is gehouden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de gekozen soorten;

    • c.

      een concrete planning is opgenomen waarin is uitgewerkt wanneer de doelstellingen zijn bereikt.

  • 8.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.1, onder b, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het om te vormen perceel:

      • i.

        natuurtype N12.02 betreft;

      • ii.

        weinig meerwaarde heeft voor biodiversiteit en ook de actuele en potentiële ecologische waarde van het perceel gering is; en

      • iii.

        minimaal 0,5 hectare groot is;

    • b.

      de aanplant bestaat uit autochtone inheemse boom- en struiksoorten of sprake is van het handhaven en het bevorderen van spontane opslag;

    • c.

      het perceel voor maximaal 60% wordt beplant; en

    • d.

      het te realiseren bos gaat voldoen aan de eisen van natuurtype N14 of N15.

N

Paragraaf 2.17 komt te luiden:

Paragraaf 2.17 Innovatie en modernisering stalemissies

 

O

Artikel 2.17.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel c komt te luiden:

    • c.

      eindgebruiker: veehouderij die ontwikkelde technologie gaat toepassen en daarmee stikstof- en methaanemissie op zijn veehouderijlocatie realiseert;

  • 2.

    Onder verlettering van h tot en met s naar i tot en met t, wordt een nieuw onderdeel h ingevoegd, luidende:

    • h.

      methaanemissie: uitstoot van methaan;

P

Paragraaf 2.17a komt te luiden:

Paragraaf 2.17a Investeringen in niet- bewezen stikstofreducerende maatregelen door PAS-melders

 

Q

In artikel 2.17a.1, eerste lid, wordt “reductie van stikstofemissie” vervangen door: reductie van stikstof- en methaanemissie.

 

R

Artikel 2.17a.2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid, onderdeel e, onder ii. wordt “50%” vervangen door: 60%.

  • 2.

    Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel f, door een puntkomma, worden twee nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:

    • g.

      het innovatieproject is gericht op reductie van methaanemissie;

    • h.

      de emissiereductie van het innovatieproject wordt realtime gemeten en gemonitord met sensoren.

  • 3.

    Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

    • a.

      voor investeringen in technieken, installaties, apparatuur, machines en uitrusting die naar verwachting leiden tot reductie van stikstof- en methaanemissie in bestaande stalsystemen of nieuw te ontwikkelen en te bouwen typen stalsystemen en voor sensoren voor werkelijke en continue meting van stikstof- en methaanemissie;

  • 4.

    In het derde lid wordt “stikstofemissie” vervangen door: stikstof- en methaanemissie.

  • 5.

    Het vierde lid, onderdeel c, vervalt.

  • 6.

    Het vierde lid, onderdeel d, wordt geletterd c.

S

In artikel 2.17a.4, wordt “reductiepercentage van stikstofemissie” vervangen door: reductiepercentage van stikstof- en methaanemissie.

 

T

Artikel 2.17a.5 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het eerste lid wordt “artikel 2.19a.1, tweede lid onder a” vervangen door: artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a.

  • 2.

    Het vierde lid komt te luiden:

  • 3.

    De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder a bedraagt ten hoogste € 180.000 per veehouderijlocatie t, met een maximum van € 720.000 per aanvraag.

  • 4.

    In het vijfde lid wordt na “tweede lid” een komma ingevoegd.

  • 5.

    Het zesde lid komt te luiden:

  • 6.

    De subsidie, bedoeld in artikel 2.17a.1, tweede lid, onder c bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

U

Artikel 2.17a.8 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid vervalt.

  • 2.

    Het tweede tot en met achtste lid worden vernummerd tot eerste tot en met zevende lid.

V

Artikel 2.17b.2 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onderdeel c vervalt.

  • 2.

    De onderdelen d tot en met f worden geletterd c tot en met e.

W

Artikel 2.17b.5, eerste lid komt te luiden:

  • 1.

    De subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

X

Artikel 2.17b.8 komt te luiden:

Artikel 2.17b.8 Verplichtingen

  • 1.

    De activiteit is binnen twee jaar na start van de activiteit voltooid.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen de in het eerste lid genoemde termijn op verzoek verlengen.

  • 3.

    Binnen zes maanden na de start van de uitvoering van de activiteit, dient aanvrager een verzoek in tot wijziging van de vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming, om de toegestane stikstofemissie op de vergunning te verlagen met het percentage, bedoeld in artikel 2.17b.5, tweede lid, waarop de subsidie is verleend.

Y

Na paragraaf 2.21 wordt een nieuw paragraaf ingevoegd dat luidt:

 

Paragraaf 2.22 Beëindigen van de houtoogst

 

Artikel 2.22.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe: uitwerking van de herstelmaatregel M17a en M17b van het Beheerplan Natura 2000 Veluwe (057) vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 9 mei 2023 Herstelprogramma Bossen (gelderland.nl);

  • b.

    Kwalificerende boshabitats: boshabitattypen H9120 Beuken-eikenbossen met hulst en H9190 Oude eikenbossen binnen de begrenzing van de herstelmaatregelengebieden Herstel historische boscomplexen en Herstel (en uitbreiding) eikenstrubbenboscomplexen zoals aangegeven op de kaarten houtoogstbeperking en -verbod deelgebied in bijlage 8 van het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe.

Artikel 2.22.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie wordt verstrekt voor het beëindigen van de houtoogst in kwalificerende boshabitats zoals omschreven in paragraaf 6.1.2, onder 2 en 3, van het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe.

 

Artikel 2.22.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de aanvrager eigenaar is van het perceel; en

  • b.

    de totale omvang van de kwalificerende boshabitats minimaal 1 ha bedraagt.

Artikel 2.22.4 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt:

  • a.

    € 6.250 per hectare voor H9190 Oude eikenbossen;

  • b.

    € 6.550 per hectare voor H9120 Beuken-eikenbossen met hulst.

Artikel 2.22.5 Aanvrager

Subsidie wordt verstrekt aan publiekrechtelijke rechtspersonen en rechtspersonen met een wettelijke taak.

 

Artikel 2.22.6 Inhoud aanvraag om subsidie

In aanvulling op artikel 1.2.3, eerste en tweede lid, omvat de aanvraag een overzicht van de gronden met kwalificerende boshabitats en hun oppervlakte.

 

Artikel 2.22.7 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als voor het beëindigen van de houtoogst op hetzelfde perceel subsidie is verleend of nadeelcompensatie is verkregen.

 

Artikel 2.22.8 Verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      binnen twaalf weken na verlening met de provincie Gelderland een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 Algemene wet bestuursrecht af te sluiten waarin is opgenomen:

      • 1°.

        de verplichting dat de subsidieontvanger de kwalificerende boshabitats niet gebruikt of doet gebruiken voor de houtoogst en nalaat activiteiten te verrichten of te laten verrichten strijdig met paragraaf 6.1.2 onder 2 en 3 van het Herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe; en

      • 2°.

        dat de verplichting, als bedoeld onder 1°, zal overgaan op al degenen die het perceel onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn al degenen die van de rechthebbende een recht op gebruik van het perceel zullen krijgen;

    • b.

      binnen vier weken nadat de overeenkomst tot stand is gekomen de overeenkomst in te laten schrijven als kwalitatieve verplichting ten aanzien van het perceel in de openbare registers; en

    • c.

      een afschrift van de kwalitatieve verplichting binnen vier weken na inschrijving in de openbare registers toe te zenden aan Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Artikel 1.4.7 is niet van toepassing.

Artikel 2.22.9 Staatsteun

De subsidieontvanger mag de subsidie niet inzetten voor het verrichten van economische activiteiten.

 

Artikel 2.22.10 Vaststelling

Onder toepassing van artikel 26, vijfde lid, van de AsG is artikel 26 van toepassing op de vaststelling van alle subsidies op grond van deze paragraaf, met dien verstande dat voor het activiteitenverslag kan worden volstaan met de overeenkomst zoals genoemd onder artikel 2.22.8 eerste lid.

 

Z

Na paragraaf 2.22 worden nieuwe paragrafen 2.26, 2.27 en 2.28 ingevoegd, die luiden:

 

Paragraaf 2.26 Stikstofreductie via aanpassing van veehouderijen

 

Artikel 2.26.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    landbouwhuisdier: zoogdier of vogel voor de productie van vlees, eieren, melk, wol of veren of een paard of pony voor het fokken;

  • b.

    natuurvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming of omgevingsvergunning voor een Natura 2000- activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a, van het Besluit omgevingsrecht en na de inwerkingtreding van de Omgevingswet: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;

  • c.

    stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving;

  • d.

    veehouderij: onderneming voor het houden van landbouwhuisdieren.

Artikel 2.26.2 Berekening reductie stikstofdepositie

  • 1.

    De stikstofdepositie wordt berekend met gebruik van de meest recente versie van de AERIUS Calculator.

  • 2.

    Bij de berekening van de stikstofdepositie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld in 2021 op de veehouderijlocatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, die tot 1 januari 2024 staan vermeld in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij en vanaf 1 januari 2024 in de bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, tot 1 januari 2024 genoemd in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij en vanaf 1 januari 2024 genoemd in de bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in 2021 zijn gehouden.

  • 3.

    Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat de situatie in 2021 niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan bij de berekening worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in 2019 of 2020.

Artikel 2.26.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de gehele of gedeeltelijke aanpassing van een veehouderij in Gelderland naar:

  • a.

    een nieuw landbouwbedrijf, of

  • b.

    een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf.

Artikel 2.26.4 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    op de veehouderij na de aanpassing geen of minder landbouwhuisdieren worden gehouden;

  • b.

    de aanpassing leidt tot een reductie van tenminste 85% van de stikstofdepositie op een Natura2000-gebied in Gelderland; en

  • c.

    gedurende de vijf jaren voorafgaande aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag de veehouderij onafgebroken en op bedrijfseconomische gangbare wijze in gebruik is geweest.

Artikel 2.26.5 Aanvrager

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt aan een veehouder.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan veehouders zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.26.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag een afschrift van de natuurvergunning van aanvrager.

 

Artikel 2.26.7 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot maximaal:

  • a.

    € 20.000 in geval van gehele of gedeeltelijke aanpassing naar een nieuw landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 2.26.3, onder a; of

  • b.

    € 200.000 in geval van gehele of gedeeltelijke aanpassing naar een nieuw bedrijf niet zijnde een landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 2.26.3, onder b.

Artikel 2.26.8 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor de gehele of gedeeltelijke aanpassing van het landbouwbedrijf.

 

Artikel 2.26.9 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de aanvrager de vrijkomende stikstofdepositie vanwege extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning;

  • b.

    met de uitvoering van de activiteit de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden;

  • c.

    de activiteit naar verwachting leidt tot een verminderd niveau van dierenwelzijn en brandveiligheid.

Artikel 2.26.10 Verplichtingen

  • 1.

    Indien van toepassing op de aanpassing, heeft subsidieontvanger binnen zes maanden na de subsidieverlening:

    • a.

      een verzoek ingediend tot gedeeltelijke intrekking of wijziging van de natuurvergunning;

    • b.

      een verzoek ingediend tot functiewijziging in het bestemmingsplan;

    • c.

      overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de Meststoffenwet een kennisgeving gedaan van de vervallen productierechten;

    • d.

      een melding gedaan op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer, dan wel de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving, van het verminderen van het aantal landbouwhuisdieren;

    • e.

      een verzoek ingediend tot gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets; of

    • f.

      een verzoek ingediend tot gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning milieu vanwege het verminderen van het aantal landbouwhuisdieren.

  • 2.

    De aanpassing is binnen twee jaar na start van de aanpassing voltooid.

  • 3.

    Onder de administratieplicht, bedoeld in artikel 1.4.1, vallen tenminste de volgende bewijsstukken:

    • a.

      een kopie van de uitkomsten van de berekening van de reductie van stikstofdepositie op één of meer Natura 2000-gebieden;

    • b.

      een kopie van de administratie voor het voor de berekening van de reductie van stikstofdepositie gebruikte referentiejaar, voor zover deze betrekking heeft op de gegevens, bedoeld in artikel 32, tweede lid, onderdelen d en e, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.26.11 Communautair toetsingskader

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.26.2, onder a, wordt alleen verstrekt als deze niet in strijd is met de-minimissteun in de landbouwsector als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (Pb EU L 352/9).

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 2.26.2, onder b, wordt alleen verstrekt als deze niet in strijd is met Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun (PbEU L 352).

Paragraaf 2.27 Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen door PAS-melders

 

Artikel 2.27.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bewezen techniek: techniek die is opgenomen in de lijst in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij;

  • b.

    PAS: Programma Aanpak Stikstof.

Artikel 2.27.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de aanschaf en het gebruiksklaar maken van een of meer bewezen technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting die leiden tot reductie van stikstofemissie in het stalsysteem.

 

Artikel 2.27.3 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de activiteiten worden uitgevoerd in de provincie Gelderland;

  • b.

    aanvrager onder het PAS een rechtmatige melding heeft gedaan van de berekende stikstofdepositie op kwetsbare natuur en hiermee kon volstaan;

  • c.

    de activiteit al dan niet in combinatie met andere maatregelen aantoonbaar leidt tot zicht op legalisatie;

  • d.

    de investeringen passen binnen de criteria van artikel 14, vijfde en tiende lid, van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 2.27.4 Aanvrager

  • 1.

    De subsidie wordt verstrekt aan een veehouder.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan veehouders zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.27.5 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag de benaming van de investering en de Rav-code.

 

Artikel 2.27.6 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt 65% van de subsidiabele kosten met een minimum van €25.001 en een maximum van €200.000.

  • 2.

    Het percentage kan worden verhoogd tot 80% indien:

    • a.

      wordt voldaan aan een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder e, f of g, van de Landbouwvrijstellingsverordening; of

    • b.

      subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onder 61, van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 2.27.7 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten, bedoeld in artikel 14, zesde lid, onder a tot en met d, van de Landbouwvrijstellingsverordening.

 

Artikel 2.27.8 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd als met het gebruik van de technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting de op grond van het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij van toepassing zijnde maximale emissiewaarde voor ammoniak wordt overschreden.

 

Artikel 2.27.9 Verplichtingen

  • 1.

    De activiteit is binnen twee jaar na start van de activiteit voltooid.

  • 2.

    Binnen zes maanden na de start van de uitvoering van de activiteit, dient aanvrager een verzoek in tot wijziging van het legalisatieverzoek in het kader van de PAS en indien nodig een aanvraag om de voor legalisatie benodigde natuurvergunning.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen verlengen.

Artikel 2.27.10 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt als deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening.

 

Paragraaf 2.28 Verplaatsing veehouderij

 

Artikel 2.28.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    natuurvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming of omgevingsvergunning voor een Natura 2000- activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a, van het Besluit omgevingsrecht en na de inwerkingtreding van de Omgevingswet: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet;

  • b.

    stikstofdepositie: neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving.

Artikel 2.28.2 Berekening reductie stikstofdepositie

  • 1.

    De stikstofdepositie wordt berekend met gebruik van de meest recente versie van de AERIUS Calculator.

  • 2.

    Bij de berekening van de stikstofdepositie wordt uitgegaan van:

    • a.

      het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld in 2021 op de veehouderijlocatie is gehouden, onderscheiden naar de diercategorieën, vermeld in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij, dan wel na inwerkingtreding van de Omgevingswet, bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling;

    • b.

      het huisvestingssysteem, genoemd in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij, dan wel na inwerkingtreding van de Omgevingswet, bijlagen V en VI van de Omgevingsregeling, waarin de onderscheidenlijke diercategorieën in 2021 zijn gehouden.

  • 3.

    Als de aanvrager aannemelijk kan maken dat de situatie in 2021 niet representatief is voor het jaarlijks gemiddeld gehouden aantal landbouwhuisdieren, kan bij de berekening worden uitgegaan van het aantal landbouwhuisdieren dat gemiddeld is gehouden in 2019 of 2020.

Artikel 2.28.3 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen van een veehouderij ten behoeve van reductie van stikstofdepositie op een of meer Natura 2000- gebieden in Gelderland naar een andere locatie.

 

Artikel 2.28.4 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als door verplaatsing van het landbouwbedrijfsgebouw:

  • a.

    85% reductie van stikstofdepositie op een Natura 2000- gebied in Gelderland wordt gerealiseerd;

  • b.

    voor de nieuwe locatie gebruik gemaakt kan worden van een bestaande natuurvergunning; en

  • c.

    de stikstofdepositie op de nieuwe locatie niet hoger wordt door de verplaatsing.

Artikel 2.28.5 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie wordt verstrekt aan een veehouder.

  • 2.

    In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG kan subsidie ook worden verstrekt aan een veehouder zonder rechtspersoonlijkheid.

  • 3.

    Onverminderd het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt aan een grote onderneming.

Artikel 2.28.6 Aanvraag

Onverminderd artikel 1.2.3 bevat de aanvraag offertes voor de te maken subsidiabele kosten.

 

Artikel 2.28.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen de kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen in aanmerking.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid komen, als sprake is van modernisering van voorzieningen of verhoging van productiecapaciteit de kosten bedoeld in artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d, van de Landbouwvrijstellingsverordening, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.28.8 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt:

    • a.

      100% van de subsidiabele kosten voor het demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen bedoeld in artikel 2.28.7, eerste lid;

    • b.

      65% van de subsidiabele kosten van modernisering van voorzieningen of verhoging van de productiecapaciteit als bedoeld in artikel 2.28.7, tweede lid.

  • 2.

    De subsidie bedraagt tenminste €25.001 en maximaal €600.000 per aanvraag.

  • 3.

    Het percentage genoemd in het eerste lid, onder b, kan worden verhoogd tot 80% als:

    • a.

      wordt voldaan aan een van de doelstellingen, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder e, f of g van de Landbouwvrijstellingsverordening; of

    • b.

      subsidie wordt verstrekt aan een jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2, onder 61, van de Landbouwvrijstellingsverordening.

Artikel 2.28.9 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als de aanvrager de vrijkomende stikstofdepositie vanwege extern salderen geheel of gedeeltelijk beschikbaar stelt of heeft gesteld voor andere activiteiten met het oog op een daarvoor aangevraagde of aan te vragen natuurvergunning.

 

Artikel 2.28.10 Verplichtingen

  • 1.

    Voor de achterblijvende locatie dient aanvrager een verzoek tot intrekking van de natuurvergunning in.

  • 2.

    Voor de nieuwe locatie dient subsidieontvanger een verzoek tot wijziging van de natuurvergunning in.

  • 3.

    De verplaatsing is binnen twee jaar na start van de activiteit voltooid.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag de in het derde lid genoemde termijn verlengen.

Artikel 2.28.11 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt als deze niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 16 in samenhang met artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening.

 

AA

Paragraaf 4.5 Complexe maatregelen hoofdfietsnet en de bijbehorende toelichting vervalt, met dien verstande dat de daarin neergelegde bepalingen van kracht blijven voor subsidies die zijn verleend voor de inwerkingtreding van het besluit tot het vervallen van deze regeling.

 

BB

Paragraaf 4.6 Hoogwaardige fietsroute vervalt, met dien verstande dat de daarin neergelegde bepalingen van kracht blijven voor subsidies die zijn verleend voor de inwerkingtreding van het besluit tot het vervallen van deze regeling.

 

CC

Paragraaf 4.5 komt te luiden:

 

Paragraaf 4.5 Grootschalige maatregelen hoofdfietsnet

 

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    grootschalige maatregel: aanleg van fietsbrug, fietstunnel, fietsstraat of vrijliggend fietspad, een verbeterde fietskruising, het verbreden van een bestaand fietspad;

  • b.

    hoofdfietsnet: netwerk van fietsroutes als bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland;

  • c.

    hoogwaardige fietsroute: snelle fietsroute als bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland.

Artikel 4.5.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor het nemen van een grootschalige maatregel om het hoofdfietsnet te verbeteren.

 

Artikel 4.5.3 Vooroverleg

  • 1.

    Voordat een aanvraag wordt ingediend, vindt vooroverleg plaats aan de hand van het ontwerp dat door de aanvrager wordt aangeleverd.

  • 2.

    Het doel van het vooroverleg is het bespreken van het ontwerp aan de hand van de geldende CROW-richtlijnen.

  • 3.

    Het vooroverleg vindt plaats binnen 4 weken na ontvangst van het ontwerp.

Artikel 4.5.4 Aanvrager

Subsidie kan worden aangevraagd door een gemeente of door de gemeente of regio die volgens de aanvraag optreedt als penvoerder van samenwerkende gemeenten.

 

Artikel 4.5.5 Aanvraag

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.2.3 wordt bij een aanvraag om subsidie bijgevoegd:

    • a.

      een kaart met de Basisregistratie Grootschalige Topografie als onderlegger;

    • b.

      een dwarsprofiel van de huidige situatie op de weg en een ontwerp en dwarsprofiel van de maatregel;

    • c.

      een SSK-raming waarin geen interne loonkosten zijn opgenomen; en

    • d.

      een beschrijving van de huidige verkeerssituatie op locatie en een toelichting op de wijze waarop het nemen van de voorgestelde grootschalige maatregel het hoofdfietsnet verbetert.

  • 2.

    Op de kaart zijn de locatie van de maatregel, de lengte van de maatregel en de aanduiding van de grootschalige maatregel op de fietsroute of een deel daarvan ingetekend.

Artikel 4.5.6 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    De subsidie voor een grootschalige maatregel anders dan voor een hoogwaardige fietsroute bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 750.000.

  • 2.

    De subsidie voor een grootschalige maatregel voor een hoogwaardige fietsroute bedraagt ten hoogste 65% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 2.000.000.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan subsidie tot ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten worden verleend als dat in een samenwerkingsovereenkomst tussen de provincie en aanvrager is vastgelegd. ,

Artikel 4.5.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    De kosten op basis van de bij de aanvraag gevoegde SSK-raming komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.4 komen de kosten die zijn gemaakt voor de datum van de aanvraag ook voor subsidie in aanmerking.

  • 3.

    Voor subsidie komen niet in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de aankoop van grond;

    • b.

      kosten voor onderhoud van het traject;

    • c.

      de interne loonkosten van de aanvrager.

  • 4.

    Artikel 1.3.5 tot en met 1.3.9 zijn niet van toepassing.

Artikel 4.5.8 Verplichtingen

  • 1.

    De subsidieontvanger moet binnen een jaar na het besluit tot subsidieverlening te starten met het uitvoeren van de activiteit.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.4.7 moet de subsidieontvanger de grootschalige maatregel minimaal tien jaar in stand te houden.

Artikel 4.5.9 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    voor het traject waarop de grootschalige maatregel wordt genomen op grond van deze regeling al eerder subsidie is verleend; of

  • b.

    naar het oordeel van de provincie het ontwerp niet in afdoende mate voldoet aan de geldende CROW-richtlijnen.

DD

De titel van paragraaf 4.7 komt te luiden:

 

Paragraaf 4.7 Rapport en training duurzaam goederenvervoer over de weg

 

EE

Artikel 4.7.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Artikel 4.7.1, onderdeel b, komt te luiden:

    • b.

      het opstellen van een rapport over laadinfra voor logistieke voertuigen;

  • 2.

    Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

    • c.

      het volgen van een training over het verduurzamen van het wagenpark voor goederenvervoer; of

    • d.

      het volgen van een training over laadinfra voor logistieke voertuigen.

FF

Artikel 4.7.2 komt te luiden:

 

Artikel 4.7.2 Criteria

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.1, onder a, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het rapport minimaal inzicht geeft in:

      • 1e.

        het gebruik van het wagenpark op het gebied van goederenvervoer;

      • 2e.

        de alternatieven voor het verduurzamen van het wagenpark;

      • 3e.

        de financiële consequenties van het verduurzamen van het wagenpark, en

    • b.

      uit het rapport blijkt dat de externe deskundige die het rapport heeft opgesteld ervaring heeft met het adviseren en begeleiden van vervoerders en verladers op het gebied van het verduurzamen van hun wagenpark.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.1, onder b, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      het rapport inzicht geeft in:

      • 1e.

        de huidige en toekomstige situatie van het wagenpark en de energiebehoefte;

      • 2e.

        de mogelijkheden voor het zelf opwekken van energie;

      • 3e.

        de mogelijkheden voor energieopslag en de mogelijkheden van laden bij netcongestie;

      • 4e.

        de financiële consequenties van het gebruik van energie vanuit eigen opwek en investeren in laadinfrastructuur; en

    • b.

      uit het rapport blijkt dat de externe deskundige die het rapport heeft opgesteld ervaring heeft met het adviseren van bedrijven over eigen opwek van duurzame energie.

  • 3.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.1, onder c, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de training minimaal inzicht geeft in:

      • 1e.

        het gebruik van het wagenpark op het gebied van goederenvervoer;

      • 2e.

        de alternatieven voor het verduurzamen van het wagenpark;

      • 3e.

        de financiële consequenties van het verduurzamen van het wagenpark, en

    • b.

      de training wordt gegeven door een externe deskundige die ervaring heeft met het adviseren en begeleiden van vervoerders en verladers op het gebied van het verduurzamen van hun wagenpark.

  • 4.

    Subsidie als bedoeld in artikel 4.7.1, onder d, wordt alleen verstrekt als:

    • a.

      de training minimaal inzicht geeft in:

      • 1e.

        de huidige en toekomstige situatie van het wagenpark en de energiebehoefte;

      • 2e.

        de mogelijkheden voor het zelf opwekken van energie;

      • 3e.

        de mogelijkheden voor energieopslag en de mogelijkheden van laden bij netcongestie;

      • 4e.

        de financiële consequenties van het gebruik van energie vanuit eigen opwek en investeren in laadinfrastructuur; en

    • b.

      de training wordt gegeven door een externe deskundige die ervaring heeft met het adviseren van bedrijven over eigen opwek van duurzame energie.

GG

In artikel 4.7.3 wordt “verstrekt aan” vervangen door: aangevraagd door.

 

HH

Artikel 4.7.4 komt te luiden:

 

Artikel 4.7.4 Subsidiabele kosten

Voor subsidie komen in aanmerking de kosten van het rapport of de kosten van de training.

 

II

Aan artikel 4.7.5 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 3.

    De subsidie, bedoeld in artikel 4.7.1, onder c of d, bedraagt maximaal € 1.250.

JJ

Artikel 4.7.6 komt te luiden:

 

Artikel 4.7.6 Aanvraag

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.1, onder a en b, de offerte voor het rapport waarin ook de ervaring van de externe deskundige wordt vermeld.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.7.1, onder c en d, de offerte van de training waarin ook de ervaring van de externe deskundige wordt vermeld.

  • 3.

    Per aanvrager, inclusief een met de aanvrager organisatorisch samenhangende of verbonden rechtspersoon, wordt maximaal twee keer subsidie verstrekt, waarbij geldt dat:

    • a.

      als eerst subsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.1, onder a, geen subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.1, onder c, en andersom; of

    • b.

      als eerst subsidie is aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.1, onder b, geen subsidie wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 4.7.1, onder d, en andersom.

KK

Er wordt na artikel 4.7.6 een artikel ingevoegd, dat luidt:

 

Artikel 4.7.7 Verplichting

De subsidieontvanger is verplicht het rapport bedoeld in artikel 4.7.1, onder a en b, aan de provincie te verstrekken.

 

LL

In artikel 4.11.8 wordt 'op een niet gerealiseerd deel van een hoogwaardige fietsroute' vervangen door: op het hoofdfietsnet, bedoeld in het definitiekader Hoofdfietsnet Gelderland.

 

MM

Er wordt na paragraaf 4.11 een paragraaf ingevoegd dat luidt:

 

Paragraaf 4.12 DC-snellader en stationaire batterij voor logistieke voertuigen

 

Artikel 4.12.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    DC-snellader: laadsysteem voor het opladen van elektrische voertuigen uit categorie N2 en N3, waarvoor gebruik wordt gemaakt van gelijkstroom tussen het laadsysteem en het voertuig, waarbij de benodigde omvormer zich buiten het voertuig bevindt;

  • b.

    Semi-publieke opstelling: DC-snellader die minimaal zes uur per werkdag beschikbaar is voor derden tegen een marktconforme vergoeding;

  • c.

    Stationaire batterij: systeem voor het opslaan en op een later tijdstip leveren van elektriciteit, dat zich niet bevindt in een elektrisch voertuig.

Artikel 4.12.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verleend voor de koop of lease, installatie en servicediensten van een DC-snellader in een semi-publieke opstelling voor:

  • a.

    logistieke voertuigen, of

  • b.

    logistieke voertuigen in combinatie met een stationaire batterij.

Artikel 4.12.3 Criteria

  • 1.

    Subsidie wordt alleen verstrekt als de DC-snellader:

    • a.

      een CCS2 of MCS stekker heeft;

    • b.

      een laadvermogen heeft van 250 kW of meer;

    • c.

      fysieke ruimte biedt voor het laden van een trekker met oplegger combinatie van 16,5 meter;

    • d.

      enkel via vooruit inrijden en wegrijden te bereiken is; en

    • e.

      in de provincie Gelderland wordt geïnstalleerd.

  • 2.

    Een subsidie voor de DC-snellader in combinatie met een stationaire batterij wordt alleen verstrekt als de stationaire batterij:

    • a.

      een opslagcapaciteit heeft van minimaal 300 kWh;

    • b.

      een vermogen heeft van minimaal 150 kW;

    • c.

      communiceert met de DC-snellader;

    • d.

      geschikt is voor portfoliomanagement, balancering van het elektriciteitsnet of netcongestiemanagement.; en

    • e.

      in de provincie Gelderland wordt geïnstalleerd.

Artikel 4.12.4 Weigeringsgrond

Subsidie wordt geweigerd als:

  • a.

    de koop- of leaseovereenkomst voor de DC-snellader en stationaire batterij voor ontvangst van de aanvraag is ondertekend; of

  • b.

    deze is aangevraagd door een rechtspersoon voor wie het verkopen van stroom volgens de statuten het primaire doel is.

  • c.

    de DC-snellader niet op het grondgebied van de provincie Gelderland wordt geïnstalleerd.

Artikel 4.12.5 Subsidiabele kosten

Subsidie kan worden verstrekt voor de kosten die zijn opgenomen in de offertes van de koop- of leaseovereenkomst voor de DC-snellader en de daaraan eventueel verbonden stationaire batterij.

 

Artikel 4.12.6 Steunintensiteit

  • 1.

    Subsidie voor een DC-snellader met een semi-publieke opstelling bedraagt 30% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 60.000.

  • 2.

    Subsidie voor een DC-snellader met een semi-publieke opstelling in combinatie met een stationaire batterij bedraagt 30% van de subsidiabele kosten, met een maximum van € 100.000.

Artikel 4.12.7 Aanvraag

In aanvulling op artikel 1.2.3, eerste lid, bevat de aanvraag:

  • a.

    een afschrift van de offertes voor de koop of lease en installatie. De offertes dienen maximaal zes maanden voor het indienen van de aanvraag te zijn opgesteld; en

  • b.

    schriftelijke instemming van de grondeigenaar, indien de aanvrager geen eigenaar is van de grond waarop de DC-snellader of de stationaire batterij wordt geplaatst.

Artikel 4.12.8 Verplichtingen

De DC-snellader met daarbij eventueel de stationaire batterij moet binnen een jaar na het besluit tot subsidieverlening zijn geïnstalleerd en beschikbaar gesteld voor gebruik door eigenaren van logistieke voertuigen.

 

Artikel 4.12.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verleend voor zover deze niet in strijd is met Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de de-minimissteun (PbEU L 352).

 

NN

Paragraaf 6.8 komt te luiden:

 

Paragraaf 6.8 Verhuisvergoeding huurwoning

 

Artikel 6.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Huurder: natuurlijke persoon of personen die als huurder op de huurovereenkomst met de woningcorporatie staat of staan en waarvan één persoon ouder is dan 55 jaar;

  • b.

    Verhuiscoach: natuurlijk persoon die huurder ondersteunt bij vragen rondom verhuizen en die als zodanig is aangemerkt door de provincie Gelderland en participeert in de intervisiegroep voor verhuiscoaches van de provincie Gelderland;

  • c.

    Woningcorporatie: rechtspersoon als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet;

  • d.

    Verhuistraject: traject dat de huurder aflegt en dat bestaat uit een aanmelding en een intakegesprek tussen huurder en verhuiscoach eventueel aangevuld met een woonadviesgesprek tussen huurder en verhuiscoach, en eventueel een opvolggesprek.

Artikel 6.8.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de AsG kan worden verstrekt voor de verhuizing naar een kleinere huurwoning.

 

Artikel 6.8.3 Criteria subsidiabele activiteit

Subsidie als bedoeld in artikel 6.8.2 wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de woning die de aanvrager verlaat:

    • i.

      in de provincie Gelderland staat;

    • ii.

      eigendom is van een woningcorporatie;

    • iii.

      als huurwoning beschikbaar blijft voor de woningcorporatie;

    • iv.

      ten minste drie slaapkamers en tenminste 65 m2 bruto vloeroppervlakte heeft; en

  • b.

    de woning die de aanvrager gaat betrekken:

    • i.

      kleiner is dan 65 m² bruto vloeroppervlakte;

    • ii.

      een zelfstandige huurwoning is;

    • iii.

      maximaal twee slaapkamers heeft;

    • iv.

      geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor senioren.

  • c.

    waarbij het proces een verhuiscoach is betrokken

  • d.

    de aanvrager:

    • i.

      de huurovereenkomst voor de te betrekken woning heeft ondertekend;

    • ii.

      tenminste één jaar woonachtig is geweest in de vrijkomende woning.

Artikel 6.8.4 Aanvrager

In afwijking van artikel 5, eerste lid, van de AsG wordt subsidie verstrekt aan een huurder.

 

Artikel 6.8.5 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie wordt ingediend in een periode van vier weken na de ondertekening van de huurovereenkomst van de te betrekken woning.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.2.3 worden bij de aanvraag de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      een verklaring van de woningcorporatie dat de vrijkomende woning voldoet aan de criteria als bedoeld in artikel 6.8.3, onder a;

    • b.

      een verklaring van de verhuiscoach dat de te betrekken woning en aanvrager voldoen aan de criteria als bedoeld in artikel 6.8.3, onder b, c en d.

Artikel 6.8.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt € 2.000.

 

Artikel 6.8.7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie als bedoeld in artikel 6.8.2 wordt geweigerd als de aanvrager:

    • a.

      in de afgelopen drie jaren al een tegemoetkoming in verhuiskosten heeft ontvangen van ten minste € 1.000;

    • b.

      op de datum van aanmelding ten behoeve van het verhuistraject

      • i.

        al een aanbod heeft ontvangen voor een woning als bedoeld in artikel 6.8.3. onder b.

    • of een woning heeft geaccepteerd.

OO

Na paragraaf 8.7 wordt een nieuw paragraaf ingevoegd dat luidt:

 

Paragraaf 8.8 Naderingsdetectie Gelderse windturbineparken

 

Artikel 8.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    radartechniek: technische toepassing waarbij een radar nabij het windturbinepark wordt geïnstalleerd om vliegtuigen in de nabijheid van windturbines te detecteren;

  • b.

    transpondertechniek: technische toepassing waarbij transponders in vliegtuigen worden uitgelezen door ontvangers in windturbines;

  • c.

    windturbinepark: twee of meer windturbines met een minimale tiphoogte van 150 meter, waarvoor uiterlijk in 2022 subsidie is verstrekt op basis van het Besluit Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie.

Artikel 8.8.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    de aanschaf en installatie van transpondertechniek of radartechniek; en

  • b.

    het uitvoeren van een vliegtest.

Artikel 8.8.3 Criteria

Subsidie wordt alleen verstrekt als:

  • a.

    de windturbines waarvoor de transpondertechniek of radartechniek wordt aangeschaft en geïnstalleerd een minimale tiphoogte van 150 meter hebben; en

  • b.

    de windturbines in de provincie Gelderland staan.

Artikel 8.8.4 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie kan worden aangevraagd door:

    • a.

      een exploitant van een windturbinepark;

    • b.

      een consortium van windturbineparken; of

    • c.

      een samenwerkingsverband van exploitanten van windturbineparken.

  • 2.

    Als het samenwerkingsverband, bedoeld in het eerste lid, onder c, geen rechtspersoonlijkheid bezit, wordt subsidie aangevraagd door de penvoerder.

Artikel 8.8.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor de aanschaf van de transpondertechniek of radartechniek;

    • b.

      kosten voor de installatie van de transpondertechniek of radartechniek; en

    • c.

      het uitvoeren van een vliegtest.

  • 2.

    Kosten voor het onderhoud van de transpondertechniek of radartechniek komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 8.8.6 Hoogte van de subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 8.000 per windturbine.

 

Artikel 8.8.7 Aanvraag

Een aanvraag bevat een offerte voor:

  • a.

    de aanschaf en installatie van de transpondertechniek of radartechniek; of

  • b.

    het uitvoeren van een vliegtest.

Artikel 8.8.8 Verplichtingen

  • 1.

    De transpondertechniek of radartechniek wordt na installatie van het systeem nog minimaal 10 jaar toegepast.

  • 2.

    De subsidieontvanger toont bij de subsidievaststelling aan dat de Inspectie Leefomgeving en Transport toestemming heeft verleend voor de toepassing van de naderingsdetectie.

Artikel 8.8.9 Communautair toetsingskader

Subsidie wordt alleen verstrekt voor zover dat niet in strijd is met hoofdstuk I en artikel 36 van de AGVV.

 

PP

Na paragraaf 8.9 wordt een nieuw paragraaf ingevoegd dat luidt:

 

Paragraaf 8.10 Fonds verduurzaming maatschappelijk vastgoed

 

Artikel 8.10.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    eigenaar: rechtspersoon zonder winstoogmerk die eigenaar, erfpachter of opstalhouder is van maatschappelijk vastgoed

  • b.

    maatschappelijk vastgoed:

    • I.

      door het Rijk bekostigd schoolgebouw of nevenvestiging als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of artikel 1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

    • II.

      gebouwde onroerende zaak in eigendom van een culturele instelling, waaronder in ieder geval een bibliotheek, theater of museum;

    • III.

      gebouwde onroerende zaak in eigendom van een zorgaanbieder binnen de deelsectoren ouderenzorg, gehandicaptenzorg, jeugdzorg, revalidatie en welzijn, voor zover deze zorgaanbieder geen aanspraak kan maken op borging via het Waarborgfonds voor de Zorgsector;

    • IV.

      gebouwde onroerende zaak met een publieksfunctie, waaronder in ieder geval een buurthuis, dorpshuis, wijkcentrum, gebedshuis, levensbeschouwelijke instelling of gemeenschapscentrum;

    • V.

      onroerende zaak in eigendom van een sportclub, waaronder ook een zwembad;

  • maar geen gebouwde onroerende zaken of gedeelten daarvan met een woonfunctie als bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2012 vallen niet onder de definitie van maatschappelijk vastgoed;

  • SVn: Stichting Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten;

  • c.

    verduurzamingsmaatregelen: maatregelen die leiden tot energieopslag, de productie van duurzame energie of energiebesparende maatregelen, waaronder isolatie, beglazing en constructieonderdelen.

Artikel 8.10.2 Subsidiabele activiteit

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor verduurzamingsmaatregelen voor maatschappelijk vastgoed.

  • 2.

    Subsidie kan worden gecombineerd met subsidie voor maatregelen ten behoeve van circulair bouwen, biodiversiteit of klimaatadaptatie.

Artikel 8.10.3 Criteria

Subsidie wordt slechts verstrekt als:

  • a.

    de activiteit wordt gerealiseerd in de provincie Gelderland;

  • b.

    de activiteit wordt uitgevoerd door of in opdracht van de aanvrager; en

  • c.

    de activiteit betrekking heeft op bestaand maatschappelijk vastgoed.

Artikel 8.10.4 Aanvrager

  • 1.

    Subsidie kan worden aangevraagd door een eigenaar van maatschappelijk vastgoed waarop de subsidiabele activiteit betrekking heeft.

  • 2.

    Gemeenten en woningcorporaties kunnen geen subsidie aanvragen.

Artikel 8.10.5 Aanvraag

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.2.3 bevat een aanvraag:

    • a.

      een offerte van de verduurzamingsmaatregelen;

    • b.

      een offerte van de maatregelen ten behoeve van circulair bouwen, biodiversiteit of klimaatadaptatie, als daarvoor subsidie wordt aangevraagd.

    • c.

      voor subsidies vanaf € 50.000 een energieadvies, opgesteld door een externe deskundige, waarin minimaal het volgende wordt beschreven:

      • 1e.

        een technische en functionele beschrijving van het maatschappelijk vastgoed;

      • 2e.

        een overzicht van de energiehuishouding van het maatschappelijk vastgoed van de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de subsidieaanvraag;

      • 3e.

        een overzicht van mogelijke energiebesparings- en verduurzamingsmaatregelen en een kwantificering van de beoogde energiebesparing of koolstofdioxide-emissiereductie; en

      • 4e.

        een inschatting van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten (energielastenverlichting).

  • 2.

    De externe deskundige moet in het bezit zijn van een geldig Fedec-, EPA-U-, BREEAM- of GPR-certificaat, dan wel een daarmee vergelijkbaar certificaat.

  • 3.

    Een aanvrager mag meerdere aanvragen indienen, met dien verstande dat de subsidiabele kosten van de aanvragen tezamen niet hoger zijn dan € 250.000.

Artikel 8.10.6 Hoogte van de subsidie

  • 1.

    Subsidie bedraagt maximaal 100% van de subsidiabele kosten met een minimum van € 10.000 en een maximum van € 250.000.

  • 2.

    De investeringen ten behoeve van circulair bouwen, biodiversiteit of klimaatadaptatie omvatten maximaal 5% van de subsidiabele kosten van de verduurzamingsmaatregelen bedoeld in artikel 8.10.2, eerste lid.

  • 3.

    Subsidie wordt verstrekt in de vorm van een geldlening met een looptijd van maximaal vijftien jaar en een rente van 2% per jaar.

Artikel 8.10.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    De kosten voor de verduurzamingsmaatregelen en maatregelen ten behoeve van circulair bouwen, biodiversiteit of klimaatadaptatie komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3.4 komen de afsluitkosten van de geldlening voor subsidie in aanmerking.

  • 3.

    Voorts komen de kosten voor het energieadvies, bedoeld in artikel 8.10.5, eerste lid, onderdeel c, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 8.10.8 Opschortende voorwaarde

  • 1.

    Subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde van het sluiten van een overeenkomst van geldlening tussen SVn en subsidieontvanger.

  • 2.

    Als geen overeenkomst van geldlening wordt gesloten tussen SVn en subsidieontvanger, dan wordt de subsidie op nihil vastgesteld.

Artikel 8.10.9 Vaststelling

In afwijking van artikel 27 van de AsG is artikel 26 van de AsG van toepassing op de vaststelling van subsidies hoger dan € 125.000.

 

II. De bijlagen van de RSG worden als volgt gewijzigd.

 

A.

Het onderdeel “Verhoging kwaliteit bestaand natuurbeheertype” in Bijlage 1 wordt vervangen door:

 

Verhoging kwaliteit bestaand natuurbeheertype

Eenheid

Prijs per eenheid maximaal (incl. staartkosten en BTW)

Natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker:

Professionele ecologische een landschappelijke begeleiding, aangepaste grondbewerking, zaden oogsten in bronakker en uitzaaien in doelakker, monitoring en overige maatregelen die nodig zijn om het doel te behalen

ha

€ 6.000

Natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland:

Inbreng zaden of maaisel, openwerken graszoden en ecologisch advies

ha

€ 2.500

Natuurbeheertype N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland:

Openwerken graszoden

ha

€ 1.500

 

B

In Bijlage 5 Normkosten paragraaf 2.15 en 2.16 wordt na onderdeel “omvorming naar bos” wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

 

Natuurtechnisch boomveiligheidsbeheer

€ 150

boom

 

III. De artikelsgewijze toelichting op de RSG wordt als volgt gewijzigd:

 

B

Van de algemene toelichting komt onder het kopje “staatssteun” de zevende alinea te luiden:

Voor bepaalde activiteiten heeft de Europese Commissie specifieke vrijstellingsverordeningen vastgesteld. Het gaat daarbij vooral om de Algemene groepsvrijstellingsverordening, de Landbouw groepsvrijstellingsverordening en de Landbouw de-minimisverordening. Daar waar een van deze verordeningen van toepassing is, wordt niet getoetst aan de De-minimisverordening. Dit betreft de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b, c, d, f; en g), 2.4, 2.6, 2.10, 2.11, 2.14, 2.15.2.1, onderdeel b (voor zover uitgevoerd op landbouwgronden), c en d, 2.15.4, 2.16, 2.17, 2.19, 2.26.2 onderdeel a, 2.27, 2.28, 4.3, 5.3, 5.6, 7.2a, 8.3, 8.8, 8.9 en 9.3.

 

B

Van de algemene toelichting komt onder het kopje “staatssteun” de negende alinea te luiden:

Voor alle overige paragrafen geldt dat als de subsidie valt binnen de reikwijdte van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en er geen andere staatssteungrondslag is, zij alleen kan worden verstrekt in overeenstemming met de De-minimisverordening. Op grond van die verordening bedraagt de totale overheidssteun maximaal € 200.000 over een periode van drie jaren. De verordening bevat een aantal (procedurele) voorwaarden waaraan in alle gevallen moet worden voldaan. Het proces van subsidieverlening bij de provincie Gelderland is zodanig ingericht dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Voor subsidie op grond van de paragrafen 2.2 (voor wat betreft artikel 2.2.1, onderdeel b en c), 2.18, 2.26.2, onderdeel b, 4.12, 5.2, 5.3 (5.3.1, aanhef en onder e), 7.2, 7.5 (artikel 7.5.10, vierde lid), 8.2, 8.8, 8.10 en 13.2 geldt, overeenkomstig de vangnetbepaling van artikel 1.3.2, eerste lid, dat de subsidie slechts wordt verstrekt met inachtneming van de De-minimisverordening.

 

C

In paragrafen 2.7 en 2.8 Inrichting en functieverandering natuur wordt in de laatste zin het woord “bestaand” vervangen door: bestaande.

 

D

De artikelsgewijze toelichting op artikel 2.7.2 komt te luiden:

Artikel 2.7.2

 

Lid 1

 

Subsidie voor inrichting van nieuwe natuur is beschikbaar voor percelen die op de ambitiekaart als zodanig zijn aangegeven. Op de ambitiekaart is aangeven welk natuurbeheertype of welke indicatieve verhouding beheertypen gerealiseerd moet worden. Het is mogelijk om af te wijken van de ambitiekaart, als uit een landschap ecologische onderbouwing blijkt dat het aangegeven beheertype niet kan worden gerealiseerd of niet doelmatig is of dat natuur met een hogere kwaliteit mogelijk is. Gedeputeerde Staten kunnen dan subsidie verlenen voor het realiseren van een ander natuurbeheertype, mits het voorgestelde natuurbeheertype de natuurkwaliteit van het natuurgebied borgt.

 

Lid 5

 

Bij herintroductie gaat het om soorten die voor 1950 voorkwamen in dezelfde regio, op dezelfde grondsoort (dat bodemtype kan in naastgelegen perceel anders zijn maar 10 km verderop weer hetzelfde) en in hetzelfde landschapstype en landschappelijk ligging.

 

Lid 6

 

Als de bedekking met kruiden op een perceel meer is dan 30% is er onvoldoende verhoging van de biodiversiteit te verwachten als alleen grondbewerking wordt toegepast. Daarom is bij deze percelen alleen een combinatie van grondbewerking en opbrengen van maaisel of zaden subsidiabel. De combinatie van grondbewerking met maaisel/zaad inbrengen is altijd effectiever dan alleen grondbewerking. Bij percelen met een erg lage kruidenbedekking (minder dan 30%) is met alleen grondbewerking echter ook al enige biodiversiteitswinst te behalen. Daarom is bij deze percelen het openwerken van graszoden, zonder het inbrengen van maaisel/zaad, subsidiabel.

 

Lid 7

 

De subsidie voor het verhogen van de kwaliteit van het natuurbeheertype N12.05 Kruiden- en faunarijke akker wordt alleen verleend als er een onderzoek (bodemprofiel, grondsoort of bodemchemische toestand, in combinatie met waarnemingen aan het ingezaaide gewas en de aanwezigheid van doelsoorten, indicatorsoorten en ongewenste soorten tijdens een veldbezoek) aan ten grondslag ligt. Middels dit onderzoek worden doelen gesteld. Uit dit onderzoek volgt een soortendoelstelling en een beheerdoelstelling op hoofdlijnen. Idealiter krijgt een derde van de percelen de hoofddoelstelling kruidenrijke akker (hoofddoeltype K), een derde fauna-akker (hoofddoeltype F) en een derde Natuurakker met gewasopbrengst (hoofddoeltype N), conform het document Doeltypen Gelderse natuurakkers. Andere criteria voor deze subsidie zijn monitoring (in ieder geval ter evaluatie van de kwaliteitsimpuls, daarnaast zo nodig om tussentijds te evalueren en beheer bij te stellen) en ecologische begeleiding. De kosten die hiervoor gemaakt worden zijn subsidiabel. Bij herintroductie gaat het om soorten die voor 1950 voorkwamen in dezelfde regio, op dezelfde grondsoort (dat bodemtype kan in naastgelegen perceel anders zijn maar 10 km verderop weer hetzelfde) en in hetzelfde landschapstype en landschappelijk ligging.

 

E

De artikelsgewijze toelichting op artikel 2.15.4.2, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Lid 6 wordt vernummerd tot lid 7;

  • 2.

    Na lid 5 wordt een nieuw lid 6 ingevoegd dat luidt:

Lid 6: Een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen (NOAD) is een ruimtelijk netwerk van oude bomen en boselementen dat ervoor zorgt dat soorten afhankelijk van de verschillende fasen van veroudering en aftakeling zich voldoende door het boslandschap kunnen verplaatsen. Dit is met name van belang binnen de multi- functioneel beheerde delen van het bos, omdat hier door houtoogstactiviteiten (op termijn) een tekort aan deze elementen kan ontstaan.

 

In een NOAD is ruimtelijk vastgelegd waar, binnen een beheerd boslandschap, oude bomen en bosdelen gehandhaafd worden zodat voldoende oude, aftakelende en dode bomen aanwezig zijn voor bijvoorbeeld soorten als vliegend hert en zwarte specht. Bij het uitwerken van een NOAD dient voldoende rekening gehouden te worden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de aanwezige soorten.

De habitatbossen en andere natuurbossen op de Veluwe dienen binnen het NOAD als robuuste ecologische stapstenen, doordat binnen deze bossen het noodzakelijke extensieve beheer wordt gevoerd om, ook zonder NOAD, tot voldoende oude, aftakelende en dode bomen te komen.

 

F

Na lid 7 wordt een nieuw lid 8 ingevoegd dat luidt:

 

Lid 8: Boomveiligheidsbeheer kan een knelpunt vormen voor het halen van de Natura 2000-doelen wanneer dit leidt tot het grootschalig verwijderen van risicovolle, niet-vitale, oude en/of dode bomen langs wandelpaden op oude bosgroeiplaatsen (de kwalificerende boshabitats en omliggende potentiële uitbreidingsgebieden). Boomveiligheidsbeheer is onderdeel van de SNL-beheersubsidie, maar de hoogte van deze subsidie is ontoereikend om bij grootschalige aanwezigheid van oude, aftakelende en dode bomen voldoende maatwerk te kunnen leveren om deze belangrijke boomhabitats veilig en zo lang mogelijk te kunnen behouden. Provincie Gelderland ondersteunt daarom natuurtechnische boomveiligheidsmaatregelen binnen bossen gelegen op oude bosgroeiplaatsen, aanvullend op het regulier boomveiligheidsbeheer.

 

G

In de artikelsgewijze toelichting op paragraaf 2.16 komt artikel 2.16.2 te luiden:

 

Derde lid

Met betrekking tot hydrologisch herstel kan subsidie worden aangevraagd voor onderzoek of herstelmaatregelen. In het onderzoek staat het bos centraal, maar de directe omgeving van het bos mag ook worden meegenomen als dat noodzakelijk is voor het onderzoek. Datzelfde geldt voor de herstelmaatregelen: ook deze mogen buiten het bos worden getroffen mits de uitvoering direct effect heeft op vochtige of natte boshabitats.

 

Vijfde lid

Het verwijderen vindt plaats op oude bosgroeiplaatsen. Om te voorkomen dat de oude bosgroeiplaats weer gekoloniseerd kan worden na het verwijderen, mogen soorten op direct nabijgelegen randpercelen ook worden verwijderd. Wanneer subsidie wordt verkregen, moeten dus alle ongewenste soorten op zijn eigendom gelegen binnen de oude bosgroeiplaats worden verwijderd. Deze voorwaarde is opgenomen om te voorkomen dat slechts een beperkt aantal ongewenste soorten worden verwijderd.

 

Zevende lid

Een netwerk van oude, aftakelende en dode bomen (NOAD) is een ruimtelijk netwerk van oude bomen en boselementen dat ervoor zorgt dat soorten afhankelijk van de verschillende fasen van veroudering en aftakeling zich voldoende door het boslandschap kunnen verplaatsen. Dit is met name van belang binnen de multi- functioneel beheerde delen van het bos, omdat hier door houtoogstactiviteiten (op termijn) een tekort aan deze elementen kan ontstaan.

In een NOAD is ruimtelijk vastgelegd waar, binnen een beheerd boslandschap, oude bomen en bosdelen gehandhaafd worden zodat voldoende oude, aftakelende en dode bomen aanwezig zijn voor bijvoorbeeld soorten als vliegend hert en zwarte specht. Bij het uitwerken van een NOAD dient voldoende rekening gehouden te worden met de habitatvereisten en dispersiecapaciteit van de aanwezige soorten.

De habitatbossen en andere natuurbossen op de Veluwe dienen binnen het NOAD als robuuste ecologische stapstenen, doordat binnen deze bossen het noodzakelijke extensieve beheer wordt gevoerd om, ook zonder NOAD, tot voldoende oude, aftakelende en dode bomen te komen.

 

Achtste lid

Het gaat hier om natuurgronden N12.02, deze gronden hebben dus een natuurbestemming en geen agrarische bestemming. Een van de voorwaarden is dat het perceel voor maximaal 60% wordt beplant. Deze eis is gesteld om ruimte te houden voor spontane bosontwikkeling, creëren en handhaven van open ruimten en bosranden. Voor zover op een perceel dat wordt omgevormd nog een subsidie natuurbeheer rust, moet een melding worden ingediend om de kaart van het Natuurbeheerplan aan te passen.

 

H

In de artikelsgewijze toelichting op paragraaf 2.17 wordt na de toelichting op artikel 2.17a.2 de volgende toelichting toegevoegd:

 

Artikel 2.17a.5 Hoogte van de subsidie

Zesde lid

Artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening biedt de mogelijkheid 80% steun te verlenen indien de investeringen verband houden met een van de doelstellingen als vermeld in artikel 14, derde lid, punten e), f) en g). De investeringen in deze regeling houden verband met doelstellingen e) en g).

 

Artikel 2.17b.5 Hoogte van de subsidie

Eerste lid

Artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening biedt de mogelijkheid 80% steun te verlenen indien de investeringen verband houden met een van de doelstellingen als vermeld in artikel 14, derde lid, punten e), f) en g). De investeringen in deze regeling houden verband met doelstelling g).

 

H

Na de artikelsgewijze toelichting op paragraaf 2.21 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

 

Paragraaf 2.22 Beëindigen van de houtoogst

 

Algemeen

In het herstelprogramma Bossen Natura 2000 Veluwe zijn beheerrandvoorwaarden opgenomen voor bosbeheer in kwalificerend boshabitats. In kwalificerend boshabitats (H9120 Beuken-eikenbossen met hulst en H9190 Oude eikenbossen) binnen de begrenzing van de herstelmaatregelgebieden Herstel historische boscomplexen en Herstel (en uitbreiding) eikenstrubbenboscomplexen is het niet langer toegestaan om houtige biomassa af te voeren. Deze maatregel wordt in het herstelprogramma aangeduid als houtoogstverbod.

 

Het houtoogstverbod heeft financiële consequenties voor boseigenaren. Ook medeoverheden (waaronder Staatsbosbeheer) worden hierdoor getroffen. Zij hebben een groot deel van de bossen, waarvoor een verbod gaat gelden, in hun bezit. Deze medeoverheden komen niet in aanmerking voor nadeelcompensatie, terwijl zij net als andere eigenaren nadelige effecten kunnen ondervinden van het houtoogstverbod. Reden om voor deze categorie boseigenaren te kiezen voor compensatie in de vorm van een subsidie voor het beëindigen van de houtoogst.

 

Artikel 2.22.4 Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie bestaat een vast normbedrag per hectare voor het betreffende boshabitattype.

 

Artikel 2.22.9 Staatsteun

Ter voorkoming van ongeoorloofde staatsteun is de verplichting opgenomen dat de subsidie niet mag worden ingezet voor het verrichten van economische activiteiten. Het pachten van grond, het oogsten, bewerken en verkopen van hout, het commercieel exploiteren van een bezoekerscentrum en het commercieel exploiteren van een parkeerplaats zijn voorbeelden van economische activiteiten. Voorbeelden van niet-economische activiteiten zijn activiteiten gericht op de bescherming en het behoud van de natuur of de inrichting van de openbare ruimte.

 

I

Na de artikelsgewijze toelichting op paragraaf 2.22 worden de paragrafen 2.26, 2.27 en 2.28 ingevoegd en die luiden:

 

Paragraaf 2.26 Stikstofreductie via aanpassing van veehouderijen

Algemeen

Deze paragraaf heeft als doel het reduceren van de stikstofemissie bij veehouderijen en daarmee de reductie van stikstofdepositie op N2000. Dit maakt onderdeel uit van het programma Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). De paragraaf is aanvullend op landelijke subsidieregelingen zoals de LBV en de LBV+. Ook is deze paragraaf aanvullend op bestaande provinciale regelingen voor het moderniseren en innoveren van veehouderijen in paragraaf 2.17.

 

Met deze paragraaf wordt beoogd de reductie van stikstofemissie te bereiken door ondernemers te stimuleren om (tenminste een deel van) hun veehouderij te staken en ruimte te bieden voor het doorgaan met een ander bedrijf op dezelfde locatie. Dit kan een agrarisch bedrijf zijn, maar dan is de maximale subsidie € 20.000,-. Bij een niet-agrarisch bedrijf wordt een subsidie van maximaal € 200.000,- verstrekt. De subsidie wordt verstrekt voor de investeringen in de nieuwe activiteiten. De vrijkomende stikstofruimte kan afhankelijk van het budget dat wordt benut worden ingezet voor de natuur, PAS-melders of de stikstofbank.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 2.26.2 Berekening reductie stikstofdepositie

De AERIUS Calculator is een rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied, beschikbaar op www.aerius.nl.

Hierbij wordt uitgegaan van de stikstofdepositie vanaf een veehouderijlocatie, zijnde een vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het erf, bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, dan wel, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging.

 

Artikel 2.26.5 Aanvrager

Een veehouder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft.

 

Artikel 2.26.5 Criteria subsidiabele activiteit

Door de subsidiabele activiteit ontstaan een geheel nieuw bedrijf, landbouwbedrijf of ander soort bedrijf, of een veehouderij wordt voor een deel omgebouwd tot een ander bedrijf, landbouw of ander soort. Hier worden geen eisen aangesteld, mits de vereiste stikstofreductie wordt behaald en het aantal landbouwhuisdieren afneemt.

 

Artikel 2.26.6 Hoogte van de subsidie

Het onderscheid in subsidiehoogte is afhankelijk van het type bedrijf dat na aanpassing en door de aanpassing ontstaat. Als er sprake is van een aanpassing naar een ander landbouwbedrijf is de subsidie op grond van de Europese staatssteunregels, beperkt tot 20.000 euro mits aanvrager daarmee over een periode van drie jaren, niet meer dan 20.000 euro de-minimissteun heeft ontvangen.

Als sprake is van aanpassing naar een bedrijf dat niet actief is in de primaire landbouwproductie, is de steunruimte 200.000 euro.

 

Artikel 2.26.7 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten worden niet voorgeschreven in de Europese staatssteunregels. Wel is aanvrager gehouden aan de regels in hoofdstuk 1.

 

Artikel 2.26.10 Communautair toetsingskader

De subsidie voor het aanpassen van het landbouwbedrijf is aan te merken als staatssteun. Er zijn geen vrijstellingen voorhanden die steun voor deze categorie mogelijk maken. Om die reden wordt teruggevallen op zogeheten de-minimissteun. Dit is een algemeen maximum bedrag steun die aan een ondernemer mag worden verstrekt, over een periode van drie jaar zonder dat sprake is van staatssteun. Dit betekent dat de aanvrager bij de aanvraag om subsidie, dient aan te geven of en in welke mate in de afgelopen drie jaren reeds de-minimissteun is ontvangen.

 

In de Europese staatsteunregels wordt onderscheid gemaakt tussen de-minimis voor de landbouwsector en overige sectoren (algemene de-minimis).

 

Paragraaf 2.27 Investeringen in bewezen stikstofreducerende maatregelen in stalsystemen door PAS-melders

Algemeen

Deze paragraaf heeft als doel het reduceren van de stikstofemissie bij veehouderijen en daarmee de reductie van stikstofdepositie op N2000. Dit maakt onderdeel uit van het programma Gelderse Maatregelen Stikstof (GMS). De paragraaf is aanvullend op landelijke subsidieregelingen zoals de LBV en de LBV+. Ook is deze paragraaf aanvullend op bestaande provinciale regelingen voor het moderniseren en innoveren van veehouderijen in paragraaf 2.17.

 

Met deze paragraaf wordt beoogd de reductie van stikstofemissie te bereiken door ondernemers die een PAS-melding en een legalisatieverzoek hebben gedaan te stimuleren om de emissie van hun veehouderij te verminderen door te investeren in een emissiebeperkende maatregel. De subsidie wordt verstrekt voor de investering. Voorwaarde is dat mede door de investering legalisatie mogelijk is. Op korte termijn zal de regeling maar beperkt gebruikt kunnen worden omdat de werking van de meeste emissiebeperkende maatregel wordt betwijfeld en daarom er beperkt tot niet in wordt geïnvesteerd.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.27.2 Subsidiabele activiteit

De bewezen technieken, installaties, apparatuur, machines of uitrusting kunnen zowel zien op nageschakelde als op brongerichte technieken. Het stalsysteem is de mest- en voeropslag, mestkelder, mestbewerkingsinstallatie of dierenverblijven, of een combinatie hiervan, die zich bevindt respectievelijk die zich bevinden op een veehouderij.

Onder stikstofemissie wordt de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak verstaan.

 

Artikel 2.27.3 Criteria subsidiabele activiteit

Onder b

Indien aanvrager geen PAS melding heeft gedaan kan hij gebruik maken van de regeling in paragraaf 2.17. Indien aanvrager onder het PAS een rechtmatige melding heeft gedaan die niet volstaat voor de activiteiten, is legalisatie van de PAS melding niet voldoende voor aanvrager om te komen tot legale bedrijfsvoering.

Onder stikstofdepositie wordt de neerslag van stikstofoxiden en ammoniak op de omgeving verstaan.

 

Onder c

Voorwaarde om subsidie te kunnen ontvangen is dat mede door de investering legalisatie van de activiteiten die onder de PASmelding vallen, mogelijk is.

 

Onder d

In artikel 14, vijfde lid van de Landbouwvrijstellingsverordening is bepaald:

Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad27 een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag slechts worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

 

In artikel 14, tiende lid van de Landbouwvrijstellingsverordening is bepaald:

De in lid 1 bedoelde steun mag niet worden toegekend in strijd met de in Verordening (EU)

nr. 1308/2013 vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden of beperkingen uitsluitend betrekking hebben op steun van de Unie waarin die verordening voorziet.

 

Artikel 2.27.5 Aanvrager

Een veehouder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft.

 

Artikel 2.27.5 Aanvraag

De subsidie is gericht op bewezen technieken, dit zijn technieken die zijn opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling ammoniak en veehouderij. De code die in deze bijlage aan de techniek/ per huisvestingssysteem wordt toegekend is de zogeheten Rav-code

Artikel 2.27.6 Hoogte van de subsidie

Tweede lid

Alleen indien de stikstofreductie verder reikt dan nodig voor intern salderen ten behoeve van legalisatie van de activiteiten die onder de PAS-melding vallen, zou aan een van de genoemde doelstellingen voldaan kunnen worden.

 

Voor de definitie van jonge landbouwer wordt in de vrijstellingsverordening verwezen naar het strategische GLB-plan van iedere lidstaat. Hierover is in Nederland opgenomen:

Een jonge landbouwer is jonger dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, is bedrijfshoofd, heeft zich voor het eerst gevestigd en beschikt over een adequate vakbekwaamheid of vaardigheden.

 

Artikel 2.27.7 Subsidiabele kosten

In artikel 14, zesde lid, onderdelen a tot en met d van de Landbouwgroepsvrijstellingsverordening zijn de volgende kostensoorten opgenomen:

  • (a)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, met inbegrip van investeringen in passieve binnenhuisbekabeling of gestructureerde bekabeling voor datanetwerken en, indien nodig, de randuitrusting van het passieve netwerk op het particuliere terrein buiten het gebouw, waarbij aangekochte grond slechts in aanmerking komt voor een bedrag dat niet hoger is dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken verrichting;

  • (b)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • (c)

    de algemene kosten in verband met de in de punten a) en b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, duurzame energie, energie-efficiëntie en de productie en het gebruik van hernieuwbare energie, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van de punten a) en b) worden verricht;

  • (d)

    de kosten van aankoop, ontwikkeling of gebruik van computersoftware, cloudoplossingen of soortgelijke oplossingen en van de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

Artikel 2.27.8 Weigeringsgronden

Onder emissiewaarde wordt het effect van uitstoot van milieuvervuilende stoffen in de atmosfeer ten gevolge van menselijke activiteiten, verstaan.

 

Artikel 2.27.9 Verplichtingen

De natuurvergunning is de vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de

Wet natuurbescherming of omgevingsvergunning voor een Natura 2000- activiteit als bedoeld in artikel 2.2aa, onderdeel a, van het Besluit omgevingsrecht (vanaf 1 januari 2024: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Omgevingswet).

Aanvrager dient een wijziging van het legalisatieverzoek in, als gevolg daarvan kan aanvrager een natuurvergunning ontvangen en wijziging van het legalisatie verzoek, of een positieve weigering omdat geen natuurvergunning nodig blijkt of geen vergunning omdat niet wordt voldaan aan de vereisten uit de Wet natuurbescherming.

 

Artikel 2.27.10 Communautair toetsingskader

Subsidie in het kader van deze regeling dient te worden aangemerkt als staatssteun. In de Landbouwvrijstellingsverordening is hiervoor een vrijstelling in artikel 14, steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven, opgenomen. Deze vrijstelling biedt de mogelijkheid 65% van de kosten te subsidiëren mits hiermee wordt voldaan aan een van de doelstellingen uit artikel 14, derde lid.

 

Het is aannemelijk dat moderniseren met een bewezen techniek past binnen de doelstelling van artikel 14, derde lid onder a:

“ verbeteren van de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf, met name door een verlaging van de productiekosten of de verbetering en omschakeling van de productie”.

 

Omdat de reductie van stikstofdepositie in eerste instantie wordt gebruikt om de PAS-melding van aanvrager te legaliseren, ligt het niet voor de hand dat voldaan wordt aan een van de doelstellingen uit artikel 14, derde lid, onder f, g, of h. Het voldoen aan deze doelstelling geeft de mogelijkheid tot een hoger subsidiepercentage. Deze doelstellingen zien op bijdragen aan matiging van klimaatverandering, duurzame circulaire bio economie en tot staan brengen van biodiversiteitsverlies. Om de ruimte te laten aan investeringen die verder gaan dan alleen legalisatie, is evenwel in de subsidiehoogte de mogelijkheid opgenomen dat de steun wordt verhoogd tot 80% indien deze bijdraagt aan de doelstellingen in het derde lid, onder f, g of h.

 

Paragraaf 2.28 Verplaatsing veehouderij

Algemeen

Deze paragraaf heeft als doel het reduceren van de stikstofemissie, uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak, bij veehouderijen en daarmee de reductie van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Dit maakt onderdeel uit van het programma Gelderse Maatregelen Stikstof. De paragraaf is aanvullend op landelijke subsidieregelingen zoals de LBV en de LBV+. Ook is deze paragraaf aanvullend op bestaande provinciale regeling voor het moderniseren en innoveren van veehouderijen in paragraaf 2.17.

Met deze paragraaf wordt beoogd de reductie van stikstofemissie te bereiken door ondernemers te stimuleren om hun veehouderij te staken op de huidige locatie en ruimte te bieden voor het doorgaan met hetzelfde bedrijf op een nieuwe locatie. De subsidie wordt verstrekt voor het slopen van gebouwen op de oude locatie, het verhuizen naar de nieuwe locatie en modernisering op de nieuwe locatie. Voorwaarde is dat op de oude locatie de natuurvergunning wordt ingeleverd en dat op de nieuwe locatie de activiteiten passen binnen een voor die nieuwe locatie geldende vergunning. De vrijkomende stikstofruimte kan worden ingezet voor de natuur, PAS-melders of de stikstofbank. De regeling kan in combinatie worden ingezet met bijvoorbeeld de aankoop door derden van de locatie die wordt verlaten.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 2.28.2 Berekening reductie stikstofdepositie

De AERIUS Calculator is een rekeninstrument voor de vaststelling van de omvang van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat in een Natura 2000-gebied, beschikbaar op www.aerius.nl.

Hierbij wordt uitgegaan van de stikstofdepositie vanaf een veehouderijlocatie, zijnde een vestigingsplaats van een veehouderij, bestaande uit het erf, bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, dan wel, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, bedoeld in bijlage I, onder A, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, van de vestiging.

 

Artikel 2.28.4 Criteria subsidiabele activiteit

De verplaatsing moet leiden tot reductie van stikstofdepositie vanuit de oorspronkelijke locatie. Dit wordt berekend met de AERIUS Calculator. Het betreft de reductie op Natura-2000 gebieden in Gelderland. De criteria vereisen niet dat de locaties van waar wordt verplaatst of waar naar toe wordt verplaatst, zijn gelegen in Gelderland.

 

Artikel 2.28.5 Aanvrager

Een veehouder is een natuurlijke persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat een veehouderij drijft.

 

Artikel 2.28.7 Subsidiabele kosten

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen, zijn in dit geval voorgeschreven in artikel 16 van de Landbouwvrijstellingsverordening en hierdoor beperkt tot demonteren, verplaatsen en weer opbouwen.

In dit artikel zijn geen kosten opgenomen die zien op het aanpassen van de voorzieningen op de nieuwe locatie, tenzij dit gaat om modernisering of ophogen van de productiecapaciteit. Die kosten mogen vanwege artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening als subsidiabele kosten worden opgevoerd. Dit zijn niet alleen de kosten van de investeringen maar ook algemene kosten in verband met de investeringen, zoals inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs enzovoorts.

Conform artikel 16, vierde lid, tweede alinea van de Landbouwvrijstellingsverordening wordt loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw, modern gebouw of nieuwe moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel wordt gewijzigd, niet geacht met modernisering gepaard te gaan.

 

Artikel 2.28.8 Hoogte van de subsidie

Voor de definitie van jonge landbouwer wordt in de Landbouwvrijstellingsverordening verwezen naar het strategische GLB-plan van iedere lidstaat. Hierover is in Nederland opgenomen:

Een jonge landbouwer is jonger dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de steun wordt aangevraagd, is bedrijfshoofd, heeft zich voor het eerst gevestigd en beschikt over een adequate vakbekwaamheid of vaardigheden.

 

Artikel 2.28.11 Communautair toetsingskader

Subsidie voor verplaatsing dient te worden aangemerkt als staatssteun. In de Landbouwvrijstellingsverordening is hiervoor een vrijstelling opgenomen in artikel 16. Die vrijstelling biedt de mogelijkheid om 100% van de reële kosten van demonteren, verplaatsen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen te subsidiëren. Modernisering of verhoging van productiecapaciteit valt hier niet onder, dit kan onder artikel 14 van de Landbouwvrijstellingsverordening tot 65% en in gevallen tot 80% worden gesubsidieerd.

 

J

Na de artikelsgewijze toelichting op paragraaf 8.7 wordt een nieuw paragraaf ingevoegd dat luidt:

 

Artikel 8.8.1 (Begripsomschrijvingen)

In het geval van radardetectie staat een kleine radarinstallatie in de buurt van het windturbinepark. Windturbines met obstakelverlichting worden aangesloten op dit systeem.

Transponderdetectie werkt anders. Bij transponderdetectie herkent een ontvanger bij een windturbinepark de transponder van een vliegtuig, Als een vliegtuig het windturbinepark in de avond of nacht nadert, dan schakelt de obstakelverlichting in. Het doel van beide technieken is om de obstakelverlichting op windturbines enkel in te schakelen wanneer een vliegtuig zich in de nabijheid van windturbines bevindt, zodat de verlichting het overige deel van de nacht uitgeschakeld kan zijn.

 

Artikel 8.8.2 (Subsidiabele activiteiten)

Het is niet toegestaan om een naderingsdetectiesysteem te gebruiken zonder toestemming van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Om deze reden zijn ook de kosten die verbonden zijn aan het krijgen van deze toestemming subsidiabel. Op deze website zijn de huidige toetsingscriteria van de Inspectie Leefomgeving en Transport te vinden.

 

Artikel 8.8.4 (Aanvrager)

De penvoerder is één van de deelnemers in het samenwerkingsverband, die door alle andere deelnemers gemachtigd is een aanvraag voor subsidie in te dienen. De penvoerder is de contactpersoon voor de provincie namens het samenwerkingsverband.

 

K

Na de artikelsgewijze toelichting op paragraaf 8.8 wordt een nieuw paragraaf ingevoegd dat luidt:

 

Artikel 8.10.8 (Opschortende voorwaarde)

Lid 1: SVn voert voor iedere aanvrager een CDD-check uit. Bij subsidies hoger dan € 50.000 voert SVn ook een kredietwaardigheidstoets uit, voordat zij een overeenkomst van geldlening aangaat met de subsidieontvanger. Een negatieve uitkomst van de CDD-check of de kredietwaardigheidstoets is aanleiding voor SVn om de aanvraag voor een lening af te wijzen en de overeenkomst niet te sluiten. SVn brengt de provincie hiervan op de hoogte.

Lid 2: De aanvraag voor een lening dient binnen drie maanden te zijn afgerond. Als na verloop van deze termijn nog geen overeenkomst van geldlening is getekend tussen SVn en de subsidieontvanger, dan beëindigt SVn de aanvraagprocedure en wordt geen overeenkomst van geldlening getekend. SVn brengt de provincie hiervan op de hoogte.

 

IV

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking op 4 september 2023.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid:

    • a.

      treden de onderdelen N tot en met X in werking op 19 juli 2023.

    • b.

      treedt onderdeel Z in werking op 28 september 2023.

    • c.

      treedt onderdeel PP in werking op 28 september 2023.

  • 3.

    Op aanvragen om subsidie op grond van artikel 2.17b die zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, op subsidies die voor dat tijdstip zijn verleend en op subsidies die op dat tijdstip zijn vastgesteld, blijft de paragraaf van toepassing zoals het luidde vóór dat tijdstip.

Gedeputeerde Staten van Gelderland

John Berends

Commissaris van de Koning

Miriam Nienhuis-van Doremaele

Secretaris

Naar boven