Besluit van gedeputeerde staten van Utrecht van 29 augustus 2023, met kenmerk UTSP-52256855-23808, tot wijziging van de Uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht

Gedeputeerde staten van Utrecht;

 

Gelet op de artikelen

 

  • 1.

    Provinciewet, artikel 105, eerste lid;

  • 2.

    Provinciewet, artikel 143;

  • 3.

    Provinciewet, artikel 145;

  • 4.

    Provinciewet, artikel 152.

Overwegende dat het wenselijk is de Uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht te wijzigen omdat voor paragraaf 1. ‘Biodiversiteit en leefgebieden bedreigde soorten’ het uurloon in overeenstemming gebracht moet worden met het uurloon conform de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022 ter bevordering van het aantal subsidieverzoeken. En omdat binnen de aanpak paragraaf 2 ‘Soortenmanagementplan (hierna: SMP) binnen Biodiversiteit in Stad en Dorp’, de koppeling van SMP’s met de isolatie- en bouwopgaven nadrukkelijker is geworden. Met deze wijzigingen kan de subsidie uitsluitend besteed worden aan SMP’s die bijdragen aan de integrale opgaven en ambities op het gebied van zowel natuur, verduurzaming en bouw.

 

Besluiten:

Artikel I  

De Uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

Artikel 1.9, lid 2 vervalt

 

B

 

Artikel 1.9, lid 3 en lid 4 worden vernummerd tot lid 2 en lid 3

 

C

 

Artikel 2.1 Begripsbepalingen oude tekst:

 

  • a.

    Asv: Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

  • b.

    Beschermde soorten: soorten die op grond van de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wet natuurbescherming wettelijk beschermd zijn;

  • c.

    Gebiedsgerichte ontheffing: ontheffing van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid, 3.5, 3.6, tweede lid en 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming voor verschillende activiteiten binnen een plangebied, zijnde een substantieel deel van een gemeente, waarbij maatregelen worden genomen die het functioneel leefgebied van de beschermde soorten, ongeacht de aard van de negatieve effecten van de toegestane activiteiten, versterken;

  • d.

    Soortenmanagementplan: plan gericht op het verbeteren van de staat van instandhouding van soorten en ter onderbouwing van de aanvraag om een gebiedsgerichte ontheffing in het belang van flora en fauna;

  • e.

    Wnb: Wet natuurbescherming.

Artikel 2.1 Begripsbepalingen wordt vervangen door:

 

  • a.

    AsvpU2022: Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022;

  • b.

    Beschermde soorten: soorten die op grond van de artikelen 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wet natuurbescherming wettelijk beschermd zijn;

  • c.

    Gebiedsgerichte ontheffing: ontheffing van de verboden, bedoeld in de artikelen 3.1, 3.2, zesde lid, 3.5, 3.6, tweede lid en 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming voor verschillende activiteiten binnen een plangebied, zijnde een substantieel deel van een gemeente, waarbij maatregelen worden genomen die het functioneel leefgebied van de beschermde soorten, ongeacht de aard van de negatieve effecten van de toegestane activiteiten, versterken;

  • d.

    SMP: Soortenmanagementplan: plan gericht op het verbeteren van de staat van instandhouding van soorten en ter onderbouwing van de aanvraag om een gebiedsgerichte ontheffing in het belang van bescherming van flora en fauna;

  • e.

    Pre-SMP: Pre-Soortenmanagementplan: werkwijze die voorziet in de bescherming van populaties gebouwbewonende soorten met de bijbehorende compenserende maatregelen en natuurvriendelijk isoleren gedurende het opstellen van een soortenmanagementplan (SMP). Zie ook 'Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 22 februari 2022, nr. UTSP-1204204527-1348, tot wijziging van de Beleidsregels Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017;

  • f.

    Stedelijk gebied: het gebied zoals aangeduid op de themakaart: Stedelijk gebied weergegeven in de webviewer van de provincie Utrecht. Buiten het Stedelijk gebied ligt het ‘landelijk gebied’;

  • g.

    Wnb: Wet natuurbescherming.

D

 

Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten oude tekst:

 

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten in het kader van Natuurvisie 2016 en het bijbehorende Supplement biodiversiteit, voor het opstellen van een soortenmanagementplan ten behoeve van het kunnen aanvragen van een gebiedsgerichte ontheffing.

 

Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten wordt vervangen door:

 

Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten in het kader van Natuurvisie 2016 en het bijbehorende Supplement biodiversiteit, voor het opstellen van een soortenmanagementplan ten behoeve van het kunnen aanvragen van een gebiedsgerichte ontheffing die minimaal het gehele stedelijke gebied omvat.

 

E

 

Artikel 2.3 Nadere criteria oude tekst:

 

Subsidie als bedoeld in artikel 2.2 kan slechts worden verstrekt als de maatregelen in het soortenmanagementplan tot doel hebben de staat van instandhouding van de beschermde soorten die voorkomen in het plangebied en die beïnvloed worden door de gebiedsgerichte ontheffing, te verbeteren.

 

Artikel 2.3 Nadere criteria wordt vervangen door:

 

Subsidie als bedoeld in artikel 2.2 kan slechts worden verstrekt indien:

  • a.

    de maatregelen in het soortenmanagementplan tot doel hebben de staat van instandhouding en bescherming van beschermde soorten die voorkomen in het plangebied en die beïnvloed worden door de gebiedsgerichte ontheffing, te verbeteren;

  • b.

    de aanvrager in de onderzoeksfase voor het opstellen van een SMP gebruik maakt van de pre-SMP methodiek conform de beleidsregels Wnb en hiervoor een tijdelijke gebiedsgerichte ontheffing van de provincie heeft ontvangen of minimaal een complete aanvraag daarvoor heeft ingediend.

F

 

Artikel 2.5 Aanvraag oude tekst:

 

Onverminderd artikel 4.4 van de Asv worden bij de aanvraag om subsidie gevoegd:

  • a.

    een offerte van een adviesbureau voor de kosten van de activiteit, bedoeld in artikel 2.2;

  • b.

    een kaart en een beknopte beschrijving van het plangebied.

Artikel 2.5 Aanvraag wordt vervangen door:

 

  • 1.

    Onverminderd artikel 4.4 van de AsvpU2022 worden bij de aanvraag om subsidie gevoegd:

    • a.

      een offerte van een adviesbureau voor de kosten van de activiteit, bedoeld in artikel 2.2;

    • b.

      een kaart en een beknopte beschrijving van het plangebied.

G

 

Artikel 2.6 Weigeringsgronden oude tekst:

 

Onverminderd artikel 4.6 van de Asv, wordt de subsidie geweigerd indien:

  • a.

    de activiteit voortvloeit uit een wettelijk opgelegde verplichting;

  • b.

    er aan de aanvrager in het verleden reeds een subsidie op grond van deze paragraaf is verstrekt.

Artikel 2.6 Weigeringsgronden wordt vervangen door:

 

Onverminderd artikel 4.6 van de AsvpU2022, kan de subsidie geweigerd worden indien er aan de aanvrager in het verleden reeds een subsidie op grond van deze paragraaf is verstrekt.

 

H

 

Artikel 2.8 Hoogte van de subsidie oude tekst:

 

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,-.

 

Artikel 2.8 Hoogte van de subsidie wordt vervangen door:

 

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van €50.000,-.

  • 2.

    Stapeling van subsidies uit verschillende subsidieregelingen is toegestaan.

I

 

Artikel 2.9 Subsidiabele kosten oude tekst:

 

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie en met inachtneming van artikel 4.8 van de Asv, komen in ieder geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    inventarisatie en onderzoek naar de betrokken beschermde soorten;

  • b.

    het opstellen van een monitoringsplan voor de betrokken beschermde soorten;

  • c.

    opleiden en begeleiden van vrijwilligers ten behoeve van inventarisatie of monitoring van de betrokken beschermde soorten;

  • d.

    het opstellen van een soortenmanagementplan.

Artikel 2.9 Subsidiabele wordt Asv vervangen door:

 

AsvpU 2022

 

Artikel 2.9 Subsidiabele wordt lid e toegevoegd:

 

  • e.

    het opstellen van de gebiedsgerichte ontheffingsaanvraag op basis van het soortenmanagementplan.

J

 

Artikel 2.10 Niet subsidiabele kosten oude tekst:

 

In afwijking van artikel 2.9 komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking, kosten:

  • a.

    ten behoeve van het opstellen van de aanvraag;

  • b.

    die worden gemaakt voordat de aanvraag is ontvangen;

  • c.

    interne loonkosten van een gemeente of waterschap;

  • d.

    legeskosten indien de aanvraag wordt gedaan door een bestuursorgaan;

  • e.

    voor onvoorziene omstandigheden.

Artikel 2.10 Niet subsidiabele wordt vervangen door:

 

In afwijking van artikel 2.9 komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking, de volgende kosten:

  • a.

    interne loonkosten van een gemeente of waterschap;

  • b.

    legeskosten indien de aanvraag wordt gedaan door een bestuursorgaan;

  • c.

    voor onvoorziene omstandigheden;

  • d.

    voorbereidingskosten die gemaakt zijn > 12 maanden vóór indienen aanvraag. Hiervan kan afgeweken worden als er kosten gemaakt moesten worden, waarbij de planning onvoldoende toereikend is, vanwege de beperkte onderzoeksperioden bij soortenonderzoek of wanneer investeringskosten gemaakt moeten worden ter bepaling van de omvang van een SMP in relatie tot de lange doorlooptijd tussen de investering en het opstellen van een SMP. In deze situaties geldt dat de kosten die gemaakt zijn > 24 maanden vóór indienen aanvraag niet subsidiabel zijn.

K

 

Artikel 2.11 Verplichtingen subsidieontvanger oude tekst:

 

De subsidieontvanger heeft de volgende verplichtingen:

  • a.

    het soortenmanagementplan is uiterlijk drie jaar na de datum van de subsidieverlening gereed;

  • b.

    de voor het soortenmanagementplan verzamelde ecologische data worden in de Nationale Databank Flora en Fauna ingevoerd;

  • c.

    het soortenmanagementplan bevat de informatie genoemd in bijlage 2.

Artikel 2.11 Verplichtingen subsidieontvanger wordt lid b vervangen door:

 

  • b.

    de voor het soortenmanagementplan verzamelde ecologische data worden in de Nationale Databank Flora en Fauna ingevoerd en/of eventuele opvolgers daarvan;

Artikel 2.11 Verplichtingen subsidieontvanger wordt lid d toegevoegd:

 

  • d.

    de subsidieontvanger schrijft de gebiedsgerichte ontheffing door naar de initiatiefnemers die daarom vragen en die aan de voorwaarden van deze ontheffing voldoen, zoals onder andere particulieren, woningcorporaties en projectontwikkelaars.

L

 

Bijlage 2 Paragraaf 2 Soortenmanagementplan, Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, 8 maart 2022, nr. 82444667, oude tekst:

 

Het soortenmanagementplan bevat in elk geval de volgende informatie:

  • 1.

    De aanleiding voor de gebiedsgerichte ontheffingsaanvraag.

  • 2.

    De meerwaarde voor het plangebied van een gebiedsgerichte ontheffing.

  • 3.

    Het doel, de reikwijdte, ambitie, verantwoordelijkheden en afbakening van de aanvraag. Over welke beschermde soorten gaat het, hoe om te gaan met de overige soorten, motivatie achter keuze soorten.

  • 4.

    De juridische verantwoording: geef aan van welk(e) verbod(en) uit de Wet natuurbescherming (Wnb) u een ontheffing wenst, op grond van welk(e) belang(en) uit de Wnb de ontheffing nodig is, waarom er van deze belangen sprake is en een alternatievenafweging.

  • 5.

    De ontheffingstermijn.

  • 6.

    Een beschrijving van het plangebied, beschrijving van de ingreep(en) en de beoogde eindsituatie.

  • 7.

    Toekomstige gebruikers van het Soortenmanagementplan en de gebiedsgerichte ontheffing. Zie ook 8 j.

  • 8.

    Beschrijving per soort. Daaronder vallen in elk geval:

    • a.

      Een beschrijving van de ecologie en de ecologische randvoorwaarden per soort (waaronder de rol van groenstructuren);

    • b.

      Een beschrijving per soort van de nul-situatie, verspreiding, ecologische functies (in tekst en verspreidingskaarten) in het projectgebied van de soorten die deel uitmaken van het Soortenmanagementplan ten tijde van de aanvraag. De nul-situatie dient ook inzicht te geven over de projectgrens heen, zodat inzicht ontstaat in de samenhang met populaties buiten het plangebied;

    • c.

      Een beschrijving van de wijze waarop het onderzoek naar de nul-situatie van de beschermde soorten die deel uitmaken van het Soortenmanagementplan heeft plaatsgevonden (inclusief kaartmateriaal waarop alle uitgevoerde onderzoeken staan);

    • d.

      Een beschrijving van de staat van instandhouding per soort op zowel landelijk, provinciaal, als lokaal niveau;

    • e.

      Een overzicht van de bedreigingen per soort (algemeen en specifiek ten gevolge van de voorgenomen ingrepen in het plangebied);

    • f.

      Een beschrijving van de beoogde verbetering per soort (ambitieniveau/streefbeeld per soort);

    • g.

      Een beschrijving van de wijze waarop soortenorganisaties al dan niet betrokken zijn in het Soortenmanagementplan;

    • h.

      Een concrete uitwerking van maatregelen die tot de beoogde verbetering voor de soorten moeten leiden, zo veel mogelijk onderverdeeld naar generieke maatregelen en meer specifieke maatregelen die tot de beoogde plus moeten leiden. Hieronder vallen ook kaarten met de potentiële locaties voor maatregelen;

    • i.

      Een beschrijving van de wijze van uitvoering van maatregelen (materieel, periode);

    • j.

      Een beschrijving van de wijze waarop de maatregelen in stand gehouden worden en wie daarvoor verantwoordelijk is. Afspraken waaraan de toekomstige gebruikers van het Soortenmanagementplan en de gebiedsgerichte ontheffing zich moeten houden. In ieder geval is dit uitgewerkt voor particulieren als toekomstige gebruikers;

    • k.

      Uitwerking van aanvullende maatregelen als bij de toekomstige monitoring blijkt dat de getroffen maatregelen niet werken. Zie ook punt 10;

    • l.

      Tevens – voor zover relevant – aangeven of verankering van maatregelen in het bestemmingsplan kan en zal plaatsvinden.

  • 9.

    Inzicht in de planning en uitvoering van het soortenmanagementplan, het voorgenomen beheer van voorzieningen en de wijze van borging van:

    • a.

      De beschikbaarheid van alternatieve verblijfplaatsen als tijdelijke opvang van het verlies van de potentiële verblijfplaatsen voor de periode tussen de ingreep en de realisatie van de nieuwe situatie;

    • b.

      Het tijdig ongeschikt maken van verblijfplaatsen van beschermde soorten;

    • c.

      Controle om afwezigheid van beschermde soorten op het moment van ingreep aan te tonen;

    • d.

      Duurzame verblijfsmogelijkheden voor beschermde soorten in de nieuwe situatie.

  • 10.

    Omschrijving van de voorgenomen monitoring en evaluatie voor een periode van 10 jaar (monitoringplan). Gezien de relatieve onbekendheid met de effectiviteit van sommige maatregelen dient het Soortenmanagementplan te voorzien in een tussentijdse evaluatie na 5 jaar. Voor zover hieruit zou blijken dat maatregelen tekortschieten worden de aanvullende maatregelen toegepast en zo nodig verder uitgewerkt. Zodat het doel van het Soortenmanagementplan (de beoogde plus voor soorten) alsnog gehaald wordt.

  • 12.

    Financiering, hoe wordt het Soortenmanagementplan en de voorgenomen maatregelen gefinancierd (denk aan stakeholders zoals woningbouwcorporaties, leges, koppeling aan andere beleidsthema’s).

Bijlage 2 Paragraaf 2 Soortenmanagementplan Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, wordt lid 8 aangevuld met m en n:

 

  • m.

    Bovengenoemde maatregelen moeten zo gedetailleerd mogelijk opgenomen worden in een mitigatie- en compensatieplan en gestandaardiseerde ecologische werkprotocollen.

  • n.

    Standaard maatwerkoplossingen moeten opgesomd worden bij bijzondere verblijfplaatsen zoals kolonies / bolwerken van huismus en gierzwaluw en grote kraam- en/of winterverblijfplaatsen van vleermuizen. Deze oplossingen moeten gemonitord worden. Zie ook punt 10.

Bijlage 2 Paragraaf 2 Soortenmanagementplan, Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, wordt lid 9a en d vervangen door:

 

  • a.

    Beschikbaarheid van alternatieve verblijfplaatsen als tijdelijke opvang van het verlies van de potentiële verblijfplaatsen voor de periode tussen de ingreep en de realisatie van de nieuwe situatie als er nog geen alternatieve permanente oplossing beschikbaar zijn;

     

  • d.

    Duurzame verblijfsmogelijkheden voor beschermde soorten in de nieuwe situatie. In het onderdeel ‘Management- en administratieplan’ van het Soortenmanagementplan beschrijft u de processen, communicatielijnen en verantwoordelijkheden.

Bijlage 2 Paragraaf 2 Soortenmanagementplan Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, wordt lid 10 vervangen door:

 

  • 10.

    Omschrijving van de voorgenomen monitoring en evaluatie voor een periode van 10 jaar (monitoringplan). Gezien de relatieve onbekendheid met de effectiviteit van sommige maatregelen dient het Soortenmanagementplan minimaal te voorzien in een tussentijdse evaluatie na 4 of 5 jaar. Voor zover hieruit zou blijken dat maatregelen tekortschieten worden de aanvullende maatregelen toegepast en zo nodig verder uitgewerkt. Zodat het doel van het Soortenmanagementplan (de beoogde plus voor soorten) alsnog gehaald wordt. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van effectieve maatregelen. Voor niet-bewezen effectieve maatregelen, hanteert de provincie Utrecht de volgende uitgangspunten: Niet (bewezen) effectieve maatregelen tellen voor 50% mee als alternatieve maatregel, maar alleen wanneer de overige 50% aan maatregelen bestaan uit (bewezen) effectieve maatregelen waarbij ook voldoende aandacht is voor de variatie in de maatregelen. In algemene zin geldt namelijk dat hoe groter de variatie is, hoe groter de kans is op ingebruikname. Voor de monitoring van de populatie-ontwikkeling raden we aan om gestandaardiseerde methodieken als VleerMUS en MUS te gebruiken.

Bijlage 2 Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, wordt het nummer van lid 12 vervangen door 11:

 

  • lid 11.

    Financiering, hoe wordt het Soortenmanagementplan en de voorgenomen maatregelen gefinancierd (denk aan stakeholders zoals woningbouwcorporaties, leges, koppeling aan andere beleidsthema’s).

M

 

TOELICHTING Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, Toelichting oude tekst:

 

Aanleiding

Vanaf 1 januari 2017 is de provincie verantwoordelijk voor de uitvoering van soortenbescherming in de Wet Natuurbescherming (Wnb). De wet biedt de mogelijkheid om behalve ontheffingen voor individuele gevallen ook gebiedsontheffingen te verlenen, waarmee alle initiatieven binnen een specifiek thema en begrensd gebied onder de werking van de gebiedsontheffing vallen. Een gebiedsontheffing in het belang van flora en fauna, kan verleend worden als er een plan aan ten grondslag ligt waaruit blijkt dat de staat van instandhouding van de beschermde soorten die in het geding zijn, verbetert: een soortenmanagementplan (SMP).

 

Zonder gebiedsontheffing zal een initiatiefnemer, bijvoorbeeld een woningcorporatie die op grootschalige wijze haar woningbezit wil verduurzamen, vooraf per project zich moeten vergewissen of er bij de uitvoering van geplande werkzaamheden beschermde soorten in het geding kunnen zijn. Op grond van een quick-scan, een gedetailleerd vervolgonderzoek en de uitwerking van mitigerende en compenserende maatregelen kan vervolgens een Wnb-ontheffing worden aangevraagd. Dit proces is tijdrovend en onzeker voor de initiatiefnemer, waardoor het tot vertraging en extra kosten in het project kunnen leiden.

In een SMP organiseert een gemeente – al dan niet samen met woningcorporaties – het benodigde onderzoek op de schaal van een substantieel deel van een gemeente. Het onderzoek aan de voorkant richt zich niet zozeer op individuele gevallen maar meer op de kwetsbare verblijfplaatsen, de instandhouding van het leefgebied, de omvang van een populatie van een soort en de trend daarin. Er wordt meer dan ruimschoots (en tijdig) gemitigeerd en gecompenseerd. De gemeente krijgt een gebiedsontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen en kan deze doorschrijven naar de woningcorporaties en andere initiatiefnemers die daar gebruik van willen maken. De corporaties zijn hierbij gebaat omdat er een veel grotere planningszekerheid ontstaat: op voorhand is ruim van te voren bekend waar kwetsbare locaties zijn en er wordt op veel ruimere schaal gemitigeerd en gecompenseerd zodat de beschermde soorten er uiteindelijk op vooruit gaan. Om dit te onderbouwen zal aan initiatiefnemers gevraagd worden de positieve trend te onderbouwen door monitoringonderzoek.

 

TOELICHTING Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht, Toelichting wordt vervangen door:

 

Vanaf 1 januari 2017 is de provincie verantwoordelijk voor de uitvoering van soortenbescherming in de Wet Natuurbescherming (Wnb). De wet biedt de mogelijkheid om behalve ontheffingen voor individuele gevallen ook gebiedsontheffingen te verlenen, waarmee alle initiatieven binnen een specifiek thema en begrensd gebied onder de werking van de gebiedsontheffing vallen. Een gebiedsontheffing in het belang van flora en fauna, kan verleend worden als er een plan aan ten grondslag ligt waaruit blijkt dat de staat van instandhouding van de beschermde soorten die in het geding zijn, verbetert: een soortenmanagementplan (SMP).

 

Zonder gebiedsontheffing zal een initiatiefnemer, bijvoorbeeld een woningcorporatie die op grootschalige wijze haar woningbezit wil verduurzamen, maar ook particuliere woningbezitters, vooraf per project zich moeten vergewissen of er bij de uitvoering van geplande werkzaamheden beschermde soorten in het geding kunnen zijn. Dit gaat zowel om verbouwingen, sloop-nieuwbouw maar ook isolatiewerkzaamheden en de plaatsing van zonnepanelen en kleine ingrepen aan gebouwen zoals schilderwerk, voegherstelwerk en vervangen van kozijnen. Op grond van een quick-scan, een gedetailleerd vervolgonderzoek en de uitwerking van mitigerende en compenserende maatregelen kan vervolgens een Wnb-ontheffing worden aangevraagd. Dit proces is tijdrovend, kostbaar en onzeker voor de initiatiefnemer, waardoor het tot vertraging en extra kosten in het project kunnen leiden.

 

Voor een SMP zoals deze subsidieregeling beoogt organiseert een gemeente – al dan niet samen met woningcorporaties – het benodigde onderzoek voor (minimaal) het gehele stedelijk gebied in de gemeente. Het onderzoek aan de voorkant richt zich niet zozeer op individuele gevallen maar meer op de kwetsbare verblijfplaatsen, zijnde kolonies / bolwerken van huismus en gierzwaluw en grote kraam- en/of winterverblijfplaatsen van vleermuizen, de instandhouding van het leefgebied, de omvang van een populatie van een soort en de trend daarin. Er wordt meer dan ruimschoots (en tijdig) gemitigeerd en gecompenseerd. De gemeente krijgt een gebiedsgerichte ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen en schrijft deze door naar woningcorporaties, particulieren, ontwikkelaars en andere initiatiefnemers die daar gebruik van willen maken. De corporaties zijn hierbij gebaat omdat er een veel grotere planningszekerheid ontstaat: op voorhand is ruim van tevoren bekend waar kwetsbare locaties zijn en er wordt op veel ruimere schaal gemitigeerd en gecompenseerd zodat de beschermde soorten er uiteindelijk op vooruit gaan. Om dit te onderbouwen zal aan initiatiefnemers gevraagd worden de positieve trend te onderbouwen door monitoringonderzoek.

 

N

 

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht,

Wordt Artikel 2.10 Verplichtingen subsidieontvanger

 

Vervangen door

Artikel 2.11 Verplichtingen subsidieontvanger

 

Aan de ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING Behorende bij de uitvoeringsverordening subsidie Biodiversiteit provincie Utrecht wordt aan artikel 2.11 verplichtingen subsidieontvanger toegevoegd:

 

  • d.

    Doorschrijven naar derden moet in de basis kosteloos zijn. Indien de ontheffing na doorschrijven gebruikt wordt voor de ontplooiing van commerciële activiteiten met winstoogmerk (bijvoorbeeld projectontwikkelaars), kunnen leges worden gerekend of een afdracht geëist worden aan het fonds voor bovenwijkse voorzieningen.

Artikel II  

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van het Provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Utrecht van 29 augustus 2023

Gedeputeerde staten van Utrecht,

Voorzitter,

mr. J.H. Oosters

Secretaris,

mr. drs. A.G. Knol-van Leeuwen

Naar boven