Provinciaal blad van Limburg
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Limburg | Provinciaal blad 2023, 10391 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Limburg | Provinciaal blad 2023, 10391 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg
Gedeputeerde Staten van Limburg,
Overwegende dat de Europese Commissie op 13 december 2022 het Nederlands Nationaal Strategisch Plan in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2023-2027 heeft goedgekeurd;
Overwegende dat Gedeputeerde Staten bij de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023–2027 zijn aangewezen als intermediaire instantie als bedoeld in artikel 123, vierde lid, van verordening 2021/2115;
Maken ter voldoening aan het bepaalde in de Provinciewet het Delegatiebesluit van 26 september 2014 bekend dat zij in hun vergadering van 29 augustus 2023 het volgende besluit hebben genomen:
Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg
In deze regeling wordt verstaan onder:
bruto jaarloon: bruto jaarsalaris, inclusief een niet-prestatiegebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;
onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in onderdelen i tot en met iii;
landbouwer: een natuurlijke of rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die landbouwproducten produceert als bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bijlage I, met uitzondering van visserijproducten, alsmede hakhout met korte omlooptijd of die landbouwareaal in een staat houdt die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines;
penvoerder: partij bij een samenwerkingsovereenkomst, die door de partijen bij die overeenkomst is aangewezen als de penvoerder van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd en die zal optreden als indiener van de subsidieaanvraag en als rechtsgeldige vertegenwoordiger van de samenwerkende partijen in het samenwerkingsverband;
verordening 2016/1012: Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (PbEU 2016, L 171);
verordening 2018/1046: Verordening (EU) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193);
verordening 2021/1060: Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);
verordening 2021/2115: Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);
verordening 2022/128: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, controles, zekerheden en transparantie;
verordening 2022/129: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/129 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor interventietypes voor oliehoudende zaden, katoen en bijproducten van de wijnbereiding krachtens Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad en voor de vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid aangaande steun van de Unie en de strategische GLB-plannen (PbEU 2022, L 20);
Artikel 1.3 Samenwerkingsverbanden
Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband worden onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Awb teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband voor wat betreft het door de deelnemer ontvangen deel van de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.
Artikel 1.4 Nationale cofinanciering
De in deze verordening genoemde subsidiepercentages zijn inclusief nationale overheidsfinanciering, tenzij in een openstellingsbesluit anders is bepaald.
Artikel 1.5 Weigeringsgronden algemeen
Onverminderd het bepaalde in artikel 4:25 en 4:35 van de Awb wordt subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:
de activiteiten niet overwegend plaatsvinden in de provincie Limburg, tenzij de activiteiten of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komen aan ingezetenen van de provincie Limburg, of de activiteiten of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Limburg dienen;
de activiteiten een voorziene negatieve uitwerking hebben op het dierenwelzijn van landbouwhuisdieren, te weten dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren of in verband met het berijden van dieren;
Artikel 1.6 Subsidievereisten aanvraag
bevat voor een onderneming het btw- of fiscaal identificatienummer als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder b tot en met e, van verordening 2022/128, van de aanvrager dan wel iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband en, indien van toepassing, de naam van de moedermaatschappij of iedere dochteronderneming met het daarbij behorende btw- of fiscaal identificatienummer;
Artikel 1.7 Subsidie-arrangementen
In het openstellingsbesluit kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, of dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder c.
In het openstellingsbesluit kan worden bepaald dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a, of dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder c, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b.
Artikel 1.8 Subsidiabele kosten algemeen
Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteiten, komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
Artikel 1.9 Berekening subsidiabele kosten
Artikel 1.9a Berekening subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie
Het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, onder a, subonderdeel ii, wordt berekend door het bruto jaarloon, vermeerderd met 44,2% voor werkgeverslasten, te delen door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, of, in geval van een niet volledig gewerkt jaar of een medewerker die werkzaam is in deeltijd, een naar rato toegepast aantal uren.
Artikel 1.9c Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten
Artikel 1.10 Niet subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:
kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties, fooien en geschenken. Personeelsactiviteiten, overboekingen en annuleringen, gratificaties en bonussen, outplacementtrajecten en representatiekosten en -vergoedingen;
de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems tot een maximum van 30% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting;
investeringen in grootschalige infrastructuur die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van verordening 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;
Onverminderd artikel 63, negende lid, van verordening 2021/1060 en artikel 36 van verordening 2021/2116 wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke interventie is toegestaan.
Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen:
vindt, indien het subsidieplafond op enige dag dreigt te worden overschreden en de volgorde van die aanvragen niet op grond van het tijdstip van binnenkomst kan worden vastgesteld, rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting, in aanwezigheid van een notaris;
Gedeputeerde Staten beslissen binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.
Artikel 1.15 Verplichtingen algemeen
De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband op een deelnemer aan het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of tot verlening van surseance van betaling aan de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband aan een deelnemer in het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband van een deelnemer in het samenwerkingsverband.
De subsidieontvanger is verplicht:
indien sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering gedurende vijf jaar na de subsidievaststelling te voldoen aan de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 65 van verordening 2021/1060, tenzij sprake is van een investering door een mkb-onderneming of sprake is van een investering die leidt tot door een mkb-onderneming gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt;
Artikel 1.16 Verplichting voortgangsverslag
Tenzij in het openstellingsbesluit anders is bepaald, leggen Gedeputeerde Staten bij het verlenen van subsidies van € 25.000 en hoger de verplichting op een voortgangsverslag te overleggen, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt.
Paragraaf 1 Productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering
Artikel 2.1.1 Criteria Jonge landbouwer
Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering.
Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt toegekend, tenzij dit in het openstellingsbesluit anders is bepaald omdat biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.
Paragraaf 2 Productieve investeringen groen- blauw en dierenwelzijn
Artikel 2.2.1 Criteria Jonge landbouwer
Een jonge landbouwer is iemand die voldoet aan de criteria opgenomen in artikel 2.1.1.
Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt toegekend, tenzij dit in het openstellingsbesluit anders is bepaald omdat biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.
Paragraaf 3 Niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven
Artikel 2.3.4 Openstellingsbesluit
In aanvulling op artikel 1.2 bepalen Gedeputeerde Staten dat geen extra punt wordt toegekend als bedoeld in artikel 2.3.8, onder 3, als biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.
Artikel 2.3.6 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.10 komen investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren niet voor subsidie in aanmerking.
Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt toegekend, tenzij dit in het openstellingsbesluit anders is bepaald omdat biologische landbouw conflicteert met te bereiken doelen van het openstellingsbesluit.
Paragraaf 4 Niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven
Artikel 2.4.4 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.10 komen investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren niet voor subsidie in aanmerking.
Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP
Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatief samenwerkingsproject dat zich richt op het ontwikkelen, doorontwikkelen of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten die bijdragen aan de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling van kennis hierover.
Het innovatieve samenwerkingsproject heeft betrekking op één of meerdere van de volgende thema’s:
inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.
Artikel 2.5.4 Aanvraagvereisten
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.3 en 1.6 bevat de aanvraag om subsidie:
Artikel 2.5.6 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.10 komen kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 2.5.8 Weigeringsgronden
Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.
Artikel 2.5.9 Selectie en rangschikking
Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria:
In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger verplicht de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het Nationale en Europese EIP-netwerk en andere geëigende netwerken.
Artikel 2.5.11 Voortgangsverslag en deelbetaling
In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag en deelbetalingsverzoek de volgende gegevens:
Het gerealiseerde en nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd/zal profiteren om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;
Paragraaf 7 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Uitvoering projecten LOS
Artikel 2.7.2 Openstellingsbesluit
Gedeputeerde Staten kunnen in het openstellingsbesluit afwijken van artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b.
Artikel 2.7.3 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van projecten die passen binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en zijn geselecteerd door de LAG.
Artikel 2.7.5 Subsidievereisten aanvraag
Indien de subsidie wordt aangevraagd door een onderneming bevat de aanvraag in aanvulling op artikel 1.6 gegevens waarmee de subsidieaanvrager kan aantonen dat de onderneming een mkb onderneming is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.
Artikel 2.7.6 Subsidiabele kosten
Alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8 die direct verband houden met het uitvoeren van projecten die passen binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en zijn geselecteerd door de LAG komen voor subsidie in aanmerking.
Paragraaf 8 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – kosten voor het beheer, de monitoring en de evaluatie van de LOS en de dynamisering ervan
Artikel 2.8.1 Openstellingsbesluit
In afwijking van artikel 1.2 kunnen Gedeputeerde Staten geen nadere regels stellen met betrekking tot:
Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteit
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onder c, van verordening 2021/1060.
Paragraaf 10 Kennis en informatie
Artikel 2.10.4 Niet subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 1.10 wordt geen subsidie verstrekt voor:
Maastricht, 29 augustus 2023
Gedeputeerde Staten voornoemd
de voorzitter,
De heer E.G.M. Roemer
secretaris,
Mr. P.M. Dίez
Bijlage 1 Toelichting behorende bij de Verordening Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Provincie Limburg
Op grond van verordening 2021/2115 heeft Nederland op 30 september 2022 haar Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027 (NSP) bij de Europese Commissie ingediend. Dit programma is op 13 december 2022 door de Commissie goedgekeurd. Het NSP is primair gebaseerd op voorgenoemde verordening, maar naast deze verordeningen zijn ook enkele andere verordeningen relevant voor het NSP-programma. Het gaat daarbij met name om verordening 2021/2116 en verordening 2021/1060. Hoewel genoemde verordeningen rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde, kunnen subsidies op grond van het goedgekeurde NSP slechts worden verstrekt op basis van een op nationaal of provinciaal niveau vastgestelde subsidieregeling/verordening. De onderhavige provinciale verordening vormt, samen met nog vast te stellen openstellingsbesluiten, de wettelijke basis voor het door provincies verstrekken van NSP-subsidies (anders dan subsidies voor agromilieu- en klimaatdiensten).
In deze verordening worden in hoofdstuk 1 de in de verordening gehanteerde begrippen gedefinieerd. Daarbij is uitgangspunt dat waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit EU-verordeningen en de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021. Indien een begrip niet gedefinieerd is, wordt ervan uitgegaan dat de betekenis in het normale spraakgebruik voldoende duidelijk is. In hoofdstuk 2 worden per door het bestuursorgaan open te stellen interventie de subsidiabiliteitsvoorwaarden weergegeven. In hoofdstuk 3 volgen de slotbepalingen.
Het NSP kent een gelaagde structuur. Op basis van genoemde EU-verordeningen en het goedgekeurde NSP is deze verordening ontwikkeld. Dit betekent dat de EU-verordeningen én de afspraken die bestaan tussen lidstaat Nederland en de Europese Commissie over de uitvoering van NSP in Nederland (het goedgekeurde NSP), bij eventuele strijdigheid van deze verordening met een EU-verordening of het NSP, voorgaan.
De volgende voor de onderhavige verordening relevante provinciale activiteiten zijn in het NSP opgenomen:
Gedeputeerde Staten van Limburg stellen voor bovengenoemde onderdelen regels op in de interventies in hoofdstuk 2 van deze verordening.
Het resterende deel van de activiteiten genoemd in het NSP betreft de agromilieu- en klimaatmaatregelen. Daarvoor is een separate provinciale regeling ontwikkeld, of geldt een regeling van de minister van Economische Zaken en Klimaat.
Artikel 1.2 Openstellingsbesluit
De interventies kunnen door een provincie opengesteld worden door middel van een openstellingsbesluit. In een openstellingsbesluit zal - naast het aanwijzen van onder meer de activiteit(en) waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, het vaststellen van subsidieplafond(s), het bepalen van de aanvraagperiode en het aangeven voor welke kostensoorten subsidie kan worden verleend –aangegeven worden welke wegingsfactoren op de selectiecriteria van toepassing zullen zijn.
In deze verordening wordt de term ‘activiteiten’ gebruikt. Daarmee wordt aangesloten bij artikel 4:21 van de Awb. In artikelen waarin de term ‘activiteit’ staat (1.2 en 1.22), is deze term gekozen om duidelijk te maken dat het gaat over de specifieke categorie activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt (bijvoorbeeld investeringen in bedrijfsmiddelen ten behoeve van verduurzaming van het landbouwbedrijf). Zo’n activiteit kan ook worden gelezen conform artikel 4:21 van de Awb (aanspraak op financiële middelen met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, te weten het aanvragen van subsidie en het uitvoeren van een project).
Daarnaast kunnen ook de in (hoofdstuk 2 van) deze verordening genoemde onderdelen, zoals bijvoorbeeld de doelgroep, de subsidiabele activiteiten of thema’s en de subsidiabele kosten, nader ingevuld worden. Daardoor is bij openstelling duidelijk waarvoor in het kader van de openstelling precies subsidie aangevraagd kan worden en hoe aanvragen beoordeeld zullen worden. Zo wordt in deze verordening bijvoorbeeld aangegeven dat ‘landbouwers’ de begunstigden kunnen zijn. In een openstellingsbesluit kan dit nader gespecificeerd worden tot ‘varkenshouders’, ‘biologische boeren’ of ‘landbouwers waarvan het bedrijf tenminste grootte x heeft’.
De activiteit kan in deze verordening zijn omschreven als ‘kennisoverdracht’. Deze kan in een openstellingsbesluit nader ingevuld worden als bijvoorbeeld ‘kennisoverdracht inzake klimaatadaptatie’. Ook kan een provincie ervoor kiezen om, vanwege beleidsmatige overwegingen, bepaalde kostensoorten of kostentypen die op grond van deze verordening subsidiabel gesteld zouden kunnen worden, in een specifiek geval toch niet subsidiabel te stellen. Een voorbeeld: provincies kunnen ervoor kiezen om afschrijvingskosten, bijvoorbeeld vanwege de hoge uitvoeringslasten die gemoeid zijn met het berekenen en beoordelen van die kosten, niet subsidiabel te stellen.
Voor de selectiecriteria geldt dat de criteria genoemd in deze verordening algemene criteria zijn, die nader uitgewerkt zullen worden in een openstellingsbesluit. Neem bijvoorbeeld een selectiecriterium over de mate waarin de subsidie bijdraagt aan het realiseren van (beleids)doelstellingen. Voorbeeld: als er sprake is van een project dat onderdeel is van een groter programma of samenhangt met enkele andere (niet door de overheid of niet vanuit het NSP te subsidiëren) projecten, kan – kijkend naar de opbrengst van het programma of de opbrengst van het project in samenhang met die andere projecten (= spin-off van het te subsidiëren project) - sprake zijn van een relatief kleine subsidie die, door de spin-off, grote (beleids)effecten sorteert. Zo zal een project van 100.000 euro dat een noodzakelijk onderdeel oplevert voor een programma dat in zijn totaliteit voor 1 miljoen euro aan ‘opbrengst’ voor een bepaald beleidsdoel genereert naar verwachting hoger scoren dan een verder vergelijkbaar project met 100.000 euro aan subsidiabele kosten, waarbij er geen sprake is van een spin-offeffect.
Artikel 1.3 Samenwerkingsverbanden
In sommige gevallen kan een subsidie worden verstrekt aan een samenwerkingsverband. Indien een samenwerkingsverband, niet zijnde een formeel samenwerkingsverband in de vorm van een rechtspersoon, subsidie wenst aan te vragen, zijn er aan het samenwerkingsverband eisen gesteld die in dit artikel worden benoemd. Bij de aanvraag moeten stukken worden overlegd waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de andere deelnemers van het samenwerkingsverband de subsidie te ontvangen en namens hen administratieve handelingen uit te voeren (tweede lid). De penvoerder verdeelt vervolgens de subsidie over de deelnemers. Daarnaast regelt het derde lid dat in geval van terugvordering van onverschuldigde betaling de deelnemers aansprakelijk zijn voor hun eigen deel.
Artikel 1.4 Nationale cofinanciering
Voor een project waarvoor een bijdrage vanuit het Elfpo wordt verkregen, moet daarnaast een bedrag aan nationaal overheidsgeld (‘nationale cofinanciering’) beschikbaar gesteld worden.
Provincies kunnen in een openstellingsbesluit uitsluitend Elfpo-budget beschikbaar stellen, kunnen Elfpo-budget plus (een deel van) de benodigde nationale cofinanciering beschikbaar stellen, of ze kunnen (indien daar in het NSP voor de betreffende activiteiten in is voorzien) alleen nationale overheidsmiddelen beschikbaar stellen (‘aanvullende nationale financiering’). De nationale overheidsmiddelen kunnen afkomstig zijn van de provincie zelf, maar kunnen - als daarover bestuurlijke afspraken gemaakt zijn - ook door een ander bestuursorgaan (zoals een waterschap of een gemeente) beschikbaar gesteld worden.
Indien een provincie slechts Elfpo-middelen beschikbaar stelt, of naast Elfpo-middelen slechts een deel van de noodzakelijke nationale cofinanciering beschikbaar stelt, dient een aanvrager de verplicht voorgeschreven nationale overheidsfinanciering op een andere manier te verkrijgen. In die gevallen zal een aanvraag slechts voor subsidie in aanmerking kunnen komen indien bij de subsidieaanvraag een bewijs wordt overgelegd waaruit blijkt dat de nationale financiering die benodigd is voor het project beschikbaar is of zal komen. Dit omdat er anders geen sprake is van een sluitende begroting. Het te overleggen bewijs kan bijvoorbeeld een reeds gedane subsidietoezegging of bijdrageverklaring zijn.
Artikel 1.5 Weigeringsgronden algemeen
In bepaalde gevallen zal een subsidieaanvraag (geheel of gedeeltelijk) afgewezen worden.
Indien er gewerkt wordt met een tendersysteem is het onwenselijk dat aanvrager(s) voor dezelfde activiteiten meerdere aanvragen indienen (om zo de kans bij een eventuele loting te vergroten). Indien voor dezelfde activiteiten door dezelfde aanvrager(s) meerdere aanvragen worden gedaan, zal – tenzij een eerder ingediende aanvraag ingetrokken zou worden - alleen de eerst ingediende aanvraag meegenomen worden in de tenderprocedure. De overige versies van dezelfde aanvraag voor dezelfde activiteiten en door dezelfde aanvrager(s) zullen afgewezen worden.
Een provincie verstrekt niet meer subsidie dan op grond van deze verordening is toegestaan. Dit geldt zowel voor het maximale subsidiepercentage als het maximale subsidiebedrag. De provincie houdt daarbij rekening met andere subsidies die voor hetzelfde project zijn verstrekt. Het aanvraagformulier bevat daarom een vraag over dit onderwerp. Stel dat een aanvrager een subsidie wil van € 100.000, terwijl dat op grond van de interventie het maximale subsidiebedrag is. Als een aanvrager dan op basis van enige regeling reeds € 100.000 gesubsidieerd heeft gekregen voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten, weigert de provincie de aanvraag.
Bij een openstelling kan sprake zijn van een subsidieplafond dat slechts bestaat uit Elfpo-budget en geen of ontoereikende middelen voor de nationale overheidscofinanciering. Omdat een subsidie waarbij Elfpo wordt toegekend vrijwel altijd alleen verleend wordt indien er ook (in het algemeen) eenzelfde bedrag aan nationale overheidsfinanciering voor het project beschikbaar gesteld wordt, is als specifieke weigeringsgrond vermeld het feit dat een aanvraag – op het moment van beschikken - niet is voorzien van een bijdrageverklaring dan wel een subsidie-beschikking voor de benodigde nationale overheidsfinanciering. De exacte verhouding tussen Elfpo-middelen en nationale overheidscofinanciering kan verschillen per interventie en openstelling.
Als een aanvrager op het moment dat deze de subsidieaanvraag indient al is gestart met de uitvoering van de activiteiten, wordt de aanvraag afgewezen. Als start van de uitvoering geldt hetzij de aanvang van de werkzaamheden, hetzij de eerste, juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt.
Gedeputeerde Staten kijken naar het tijdstip waarop de aanvrager de koop heeft gesloten dan wel de bestelling heeft geplaatst. Dat is namelijk het moment waarop de verplichtingen, die over en weer uit de overeenkomst tot aankoop voortvloeien, voor beide partijen juridisch bindend werden. Voorbereidende werkzaamheden, zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies, worden niet als start van de uitvoering beschouwd. Deze kosten zijn daarentegen niet subsidiabel (zie artikel 1.10, onder c).
Artikel 1.6 Subsidievereisten aanvraag
Een subsidieaanvraag kan slechts worden ingediend door gebruik te maken van het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde aanvraagformulier (eerste lid, onder b). Alleen een volledig ingevuld aanvraagformulier, voorzien van alle voorgeschreven bijlagen, zal in behandeling genomen worden. Aanvragen waarbij de voorgeschreven informatie niet of niet volledig voor de sluitingsdatum van de aanvraagperiode is aangeleverd (zoals ‘pro forma aanvragen’), worden afgewezen. Het indienen van ‘pro forma’ aanvragen zonder de aanvraag voor de gestelde sluitingsdatum inhoudelijk aan te vullen, is in het kader van deze verordening dan ook niet zinvol. De aanvraag dient in ieder geval een projectplan te bevatten, waarin bijvoorbeeld wordt aangegeven wat de doelstelling van het project is en hoe de resultaten van het project worden getoetst. Met de ‘doelstelling’ wordt bedoeld: het (beleids)doel wat nagestreefd wordt (bijvoorbeeld: kennisuitwisseling tussen ondernemers). De doelstelling is in het algemeen van een hoger abstractieniveau dan het projectresultaat (bijvoorbeeld: projectresultaat zal zijn dat er 3 demonstratieactiviteiten zijn georganiseerd). Aanvragers worden geacht in het projectplan aan te geven hoe bezien/bepaald wordt of de doelstelling (kennisuitwisseling) is bereikt.
In het aanvraagformulier kunnen de verplichte bijlagen, zoals genoemd in lid 2, worden geïntegreerd.
Gegevens en bijlagen die weliswaar wel aanwezig dienen te zijn bij een aanvraag voor subsidietoekenning, maar die niet zijn genoemd in artikel 1.6, zouden ook later aangeleverd kunnen worden. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een Kamer van Koophandel nummer. Een subsidieaanvrager kan derhalve de mogelijkheid worden geboden dergelijke gegevens ook na sluiting van de aanvraagperiode, maar binnen een door Gedeputeerde Staten te stellen termijn, aan te vullen.
Artikel 1.7 Subsidie-arrangementen
Bij subsidies tot € 125.000 wordt uitgegaan van prestatiesubsidiëring in plaats van subsidiëring van de input op basis van werkelijke kosten. Dit betekent dat er een vast bedrag (lumpsum) of een vast bedrag per prestatie-eenheid (p*q) wordt verstrekt ten behoeve van een voorafgaand aan de verlening bepaalde activiteit of prestatie. Hiermee komen bij deze subsidies gedetailleerde financiële verantwoordingen te vervallen. De verantwoording geschiedt uitsluitend over de uitgevoerde activiteiten of over een vooraf bepaalde meetbare prestatie-eenheid. Voor deze subsidies wordt dus niet aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om een door een accountant opgesteld stuk, zoals een controleverklaring, te overleggen.
Bij subsidies van € 125.000 en hoger wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van prestaties en financiële verantwoording (gerealiseerde kosten).
Uit deze leden volgt dat in een interventie kan worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een lichter arrangement wordt toegepast om op die manier de lasten te beperken. Het zal daarbij gaan om subsidies waarbij sprake is van geringe risico’s (blijkend uit een risicoanalyse), bijvoorbeeld vanwege de bekendheid van of ervaring met de subsidieontvanger in het verleden.
Artikel 1.8 Subsidiabele kosten algemeen
In artikel 1.8, aanhef en onderdeel a, is bepaald dat loonkosten voor subsidie in aanmerking komen. De indirecte kosten (‘overhead’) worden meegenomen in de berekeningsmethoden van de loonkosten en zijn subsidiabel. Het gaat hierbij om algemene kosten die een organisatie wel heeft maar die niet aan het project zijn te relateren. Voorbeelden hiervan zijn kosten voor kantoorinrichting en kantoorautomatisering, energie, verzekeringen en onderhoud. Omdat voor deze kosten reeds een opslag is begrepen in het tarief, kunnen deze kosten niet afzonderlijk gedeclareerd worden.
In artikel 1.8, aanhef en onderdeel b, is bepaald dat de door de subsidieontvanger verrichte eigen arbeid in aanmerking komt voor subsidie. Er is sprake van eigen arbeid als een dienstverband ontbreekt (en daarmee dus ook geen sprake is van verloning), en er dus geen sprake is van loonkosten maar er wel werkzaamheden worden verricht.
Op grond van artikel 67, eerste en tweede lid, van verordening 2021/1060 kan in de nationale regelgeving worden opgenomen dat bijdragen in natura en afschrijvingskosten subsidiabel zijn. Artikel 1.8, aanhef en onderdelen c en e, bepaalt dat bijdragen in natura en afschrijvingskosten inderdaad subsidiabel zijn. De specifieke voorschriften van artikel 67 van verordening 2021/1060 gelden hierbij onverkort. Bij bijdragen in natura gaat het om zaken die een subsidieontvanger in zijn bezit heeft en inbrengt in het project, zoals een machine waarover geen afschrijvingskosten kunnen worden berekend. Een (recente) factuur en betalingsbewijs om de kosten te kunnen onderbouwen, zijn vaak niet beschikbaar. Daarom moet de waarde op andere wijze bepaald worden. De bijdragen in natura zijn slechts subsidiabel voor zover zij zijn toe te rekenen aan de subsidiabele activiteiten. Toerekening geschiedt naar evenredigheid van de tijd gedurende welke het object wordt gebruikt voor het project, gerelateerd aan de normale bezetting. Met ‘normale bezetting’ wordt bedoeld het aantal prestatie-eenheden dat het betreffende object volgens een realistische inschatting van de subsidieontvanger over de totale levensduur van dat object jaarlijks levert.
Afschrijvingskosten betreffen zaken die in het bezit zijn van de subsidieontvanger en die ten behoeve van het project worden gebruikt. Voor de onderbouwing van die kosten moet van de gangbare afschrijvingsperiode en van de gangbare bedrijfseconomisch aanvaarde uitgangspunten worden uitgegaan; ook voor afschrijvingskosten geldt de eis van toerekening, zoals hiervoor bij bijdragen in natura is beschreven en gelden de voorwaarden zoals genoemd in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060.
In onderdeel f gaat het om een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht, zoals een WOZ-beschikking of een catalogus waarin de marktprijzen van een product zijn opgenomen.
Artikel 1.9 Berekening subsidiabele kosten
In het eerste lid staat beschreven dat er drie manieren zijn om de subsidiabele kosten van een subsidieaanvraag te berekenen. De berekening gebeurt op basis van de kosten die de aanvrager in zijn aanvraag opvoert als kosten die gemaakt moeten worden om het doel van het project, of de resultaten van de activiteiten te bereiken. De subsidiabele kosten bestaan meestal uit directe kosten voor arbeid (loonkosten en/of eigen arbeid), directe overige kosten (afschrijvingen, kosten derden of bijdragen in natura) en indirecte kosten zoals overhead.
De eerste manier van berekenen is beschreven in artikel 1.9a, eerste lid, onder a. Deze bevat de berekening op basis van aangeleverde bewijsstukken.
In het eerste lid, onder b, staat de tweede manier van berekenen genoemd. In deze rekenmethode wordt gebruik gemaakt van de vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van arbeidskosten. Deze berekeningsmethode staat verder uitgewerkt in artikel 1.9b. Bij toepassing van een vereenvoudigde kostenoptie (ook wel: ‘VKO’) zijn niet de werkelijk gemaakte en betaalde kosten in subsidieaanvragen het uitgangspunt voor de subsidiegever, maar worden de subsidiabele kosten berekend volgens een vooraf bepaalde methode.
In het eerste lid, onder c, staat de derde berekeningswijze. Hierbij worden de overige kosten berekend met de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten. Deze berekeningsmethode is verder uitgewerkt in artikel 1.9c.
1.9a Berekening subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie
In dit artikel is de berekeningsmethode uit artikel 1.9, eerste lid onder a, verder uitgewerkt.
Bij deze berekeningswijze is een splitsing is gemaakt tussen de kosten voor eigen arbeid van een ondernemer of zelfstandige zonder personeel (ZZP) en de loonkosten voor personeel. Voor de eigen arbeid geldt een uurtarief van € 50. In dit tarief is een vergoeding voor overhead (15%) opgenomen. De loonkosten worden in deze optie berekend met de ‘loonkosten plus vaste opslag’-methode, waar de kosten voor overhead (15%) bij opgeteld mogen worden.
Bij deze berekeningswijze is geen splitsing gemaakt tussen eigen arbeid en loonkosten. Er zijn vier verschillende uurtarieven voor arbeidskosten opgenomen voor vier verschillende soorten deelnemers van een subsidiabele activiteit. In elk tarief is ook een vergoeding voor overhead opgenomen.
De werkzaamheden van de projectmedewerker hebben een uitvoerend karakter. Het gaat om bewerking, interpretatie, vastlegging, analyse en deling van gegevens en informatie in een bepaald vakgebied. Ook is er sprake van een vertaling naar de praktijk en vindt er overleg en afstemming plaats met samenwerkingspartners op uitvoeringsniveau.
De werkzaamheden van de adviseur bestaan uit het leveren van adviesproducten in een bepaald vakgebied, coördinatie en uitvoering van integrale werkzaamheden, behandeling van klantvragen en het in samenhang met in- en externe aandachtsgebieden ontwikkelen en uitvoeren van strategische plannen. Daarnaast heeft de adviseur contact met stakeholders en samenwerkingspartners op expertniveau en ambtelijk niveau, gericht op afstemming, verkrijgen van medewerking en het informeren en adviseren bij tegengestelde belangen.
De werkzaamheden van de projectleider en/of expert bestaan uit de ontwikkeling, realisatie, aansturing en ondersteuning van meerjarige programma’s en projecten met meerdere samenhangende projecten en activiteiten. Er is sprake van het verwerven van extern draagvlak, het uitoefenen van invloed op (bestuurlijke) besluitvormingsprocessen en het tot stand brengen van meerjarige samenwerkingsverbanden.
Dit beschrijft de manier waarop de loonkosten worden berekend met de ‘loonkosten-plus-vaste-opslag’-methode. Dit gebeurt door een uurtarief per deelnemer te bepalen, gebaseerd op het bruto jaarloon. Boven op dit jaarloon komt een opslag voor werkgeverslasten, bestaande uit vakantiegeld, pensioenpremies en sociale verzekeringspremies (WW, ZFW/ZVW, WAO/WIA). Kosten die niet vallen onder de aanvullende werkgeverslasten zijn de kosten voor overhead, dat wil zeggen lasten die ontstaan door de sturing en ondersteuning van de werknemer, zoals kosten voor huisvesting, werkplaatsinrichting, management en directe of indirecte ondersteuning. Dit loon plus de opslag moet vervolgens gedeeld worden door 1720 uren per jaar op basis van een 40-urige werkweek of een naar rato berekend aantal uren per jaar.
In deze rekenmethode worden de loonkosten, kosten eigen arbeid en overige kosten berekend op basis van aangeleverde bewijsstukken. Voor de overige kosten is het van belang dat op basis van bewijsstukken aangetoond wordt dat de kosten passend en redelijk (marktconform) zijn. Bij de verleningsaanvraag gaat het om offertes en taxatierapporten, bij de vaststellingsaanvraag kunnen de bewijsstukken bestaan uit facturen en betaalbewijzen.
Artikel 1.9b Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten
Om de administratieve lastendruk te verlagen, bestaat de mogelijkheid om een vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van de arbeidskosten te gebruiken. Dit volgt uit Europese regelgeving, genoemd in artikel 83 van verordening 2021/2115 en de artikelen 54 en 55 van verordening 2021/1060.
Artikel 1.9c Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten
Deze berekeningswijze bevat een vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van de subsidiabele overige kosten. Deze optie volgt uit toepassing van artikel 56 van verordening 2021/1060. In deze werkwijze worden eerst de loonkosten en kosten eigen arbeid bepaald. Vervolgens worden de overige kosten berekend door 40% van deze arbeidskosten te nemen. Hiervoor bestaan twee opties:
Een eerste optie met loonkosten en kosten eigen arbeid. Het uurtarief voor eigen arbeid bedraagt hier € 43. Dit wijkt af van de € 50, genoemd in artikel 1.9a, eerste lid. Dit omdat de overhead uit het tarief is gehaald om dubbele financiering van overhead te voorkomen. Overhead maakt namelijk ook onderdeel uit van de 40% voor overige kosten. De loonkosten worden berekend met de ‘loonkosten-plus-vaste-opslag’-methode zoals genoemd in artikel 1.9a, tweede lid. Dit is uiteraard zonder het optellen van 15% overhead zoals in artikel 1.9a, eerste lid. Ook hier geldt namelijk dat dubbele financiering van overhead voorkomen moet worden.
In de tweede optie worden de totale subsidiabele kosten berekend met speciale ‘all-in’-uurtarieven per soort deelnemer of subsidieontvanger. In deze hogere tarieven is de vergoeding van de overige kosten (40%) al verwerkt. Het ‘all-in’-uurtarief bestaat uit een optelsom van het brutosalaris, werkgeverslasten en de 40% voor overige kosten.
Indien een subsidieaanvrager gebruik maakt van de integrale kostensystematiek (IKS), kan deze (kennis)instelling geen subsidie krijgen voor overige kosten indien gebruik gemaakt wordt van de berekeningswijze uit het eerste lid, onder a (de eerste optie). Dat komt omdat hierin een vergoeding is opgenomen voor indirecte kosten zoals overhead. Dit kan een risico opleveren voor dubbele financiering omdat er in het IKS-tarief ook een vergoeding voor overhead is opgenomen.
Artikel 1.9d Integrale kostensystematiek
Kennisinstellingen kunnen op grond van het eerste lid kiezen voor IKS, zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. IKS is een manier om directe en indirecte kosten toe te rekenen aan kostendragers, zoals arbeidsuren of machine-uren. Deze methodiek wordt ook voor nationale subsidies toegepast en voldoet aan artikel 53, derde lid, onderdeel d, van verordening 2021/1060. De uitvoering van IKS is belegd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Subsidieontvangers van wie de IKS reeds is goedgekeurd kunnen deze voortaan ook in het kader van Europese subsidies toepassen. Subsidieontvangers die gebruik willen maken van IKS zullen zich, voor zover deze nog niet is goedgekeurd, eerst tot RVO moeten wenden.
Voor de meeste organisaties volstaan de in artikel 1.3a opgenomen methoden voor het berekenen van de loonkosten en eigen arbeid. Maar kennisinstellingen moeten, om kostenneutraal te kunnen opereren, de indirecte kosten in voldoende mate mee kunnen nemen in de berekening van uurtarieven. Om die reden is ervoor gekozen om voor kennisinstellingen de mogelijkheid te bieden om IKS als berekeningsmethode te kunnen gebruiken.
In het tweede lid is bepaald dat indien voor de IKS wordt gekozen, artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) van overeenkomstige toepassing zijn. Deze artikelen hebben betrekking op het rapport van feitelijke bevindingen. In geval van een subsidie van € 125.000 of meer dient de subsidieontvanger uiterlijk bij het aanvragen van de subsidievaststelling een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen over het toepassen van het IKS-tarief in. Het rapport van feitelijke bevindingen wordt opgesteld overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in bijlage 1.1 van de RNES. Dit volgt uit artikel 1.2, eerste lid, van de RNES.
Artikel 1.10 Niet subsidiabele kosten
Bepaalde kostenposten zullen, bijvoorbeeld op grond van EU-regelgeving of op basis van provinciale beleidsafwegingen, nooit subsidiabel gesteld worden. In dit artikel worden deze kosten benoemd.
De kosten voor voorbereidende werkzaamheden, zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies, zijn niet subsidiabel (zie artikel 1.10, onder c). Dat andere kosten die voor de indiening van de aanvraag worden gemaakt niet subsidiabel zijn, staat niet in dit artikel. In zo’n geval wordt de aanvraag immers geweigerd.
Een van de kosten die worden genoemd zijn kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de eisen van goed financieel beheer (onder g). Onder goed financieel beheer wordt in ieder geval verstaan dat opgevoerde kosten niet bovenmatig mogen zijn. Dat wil zeggen dat de opgevoerde kosten redelijk moeten zijn en dus in verhouding moeten staan tot het doel wat moet worden bereikt. Zo moeten materialen die worden aangekocht qua specificatie passend zijn bij het doel waarvoor het materiaal wordt aangekocht. Of moet het aantal uren dat aan uitvoering van een project wordt besteed passend zijn.
Ook investeringen met aantoonbaar positieve netto-effecten op de omgeving kunnen een tijdelijke, negatieve uitwerking op diezelfde omgeving hebben. Denk bijvoorbeeld aan de aanleg van een natuurlijke regenwaterbuffer (met positieve effecten op bijvoorbeeld de sponswerking van een gebied, waterveiligheid en de beschikbaarheid van water in droge perioden). Om deze buffer aan te leggen, kan het nodig zijn graafwerkzaamheden met zware machines uit te voeren. Deze kunnen op het moment van de uitvoering (tijdelijke) negatieve omgevingseffecten met zich mee brengen (uitstoot van emissies, lawaai, beschadiging van vegetatie). Dergelijke investeringen die in de voorbereiding of aanlegfase noodzakelijkerwijs, zij het relatief beperkt in tijd en omvang, negatieve omgevingseffecten met zich meebrengen, vallen niet onder Artikel 1.10, lid s. Hiervoor geldt in ieder geval dat het negatieve effect minimaal en binnen afzienbare tijd herstelbaar is, zich beperkt tot de directe locatie waar de investeringen plaatsvinden en ruimschoots gecompenseerd wordt door positieve omgevingseffecten van de investering zelf. Wanneer de investering zélf negatieve omgevingseffecten oplevert, is deze niet subsidiabel.
Dit artikel bepaalt dat als door een bestuursorgaan of de Europese Commissie al subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie wordt verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is. Deze cumulatiebepaling is opgenomen om te voorkomen dat, als er al voor bepaalde activiteiten subsidie is verleend, met een nieuwe subsidieverstrekking vastgestelde drempels niet meer worden nageleefd. Een bestuursorgaan is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Het gaat dus bij het begrip bestuursorgaan om Nederlandse bestuursorganen.
Artikel 1.12 Verdelingswijze en artikel 1.13 adviescommissie
De selectie van projecten zal –vrijwel altijd - plaatsvinden via een zogenaamde ‘tender-methode’: alle binnen de in het openstellingsbesluit genoemde tijdvak ingediende projecten worden, indien ze voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, inhoudelijk beoordeeld en van een score voorzien. Subsidiabiliteitsvoorwaarden (‘instapeisen’) zijn de voorwaarden waaraan een aanvraag altijd moet voldoen, bijvoorbeeld: als alleen agrarisch ondernemers aan kunnen vragen, wordt een aanvraag die niet van een agrarisch ondernemer afkomstig is, direct op grond van het niet voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde ‘aanvrager is agrarisch ondernemer’ afgewezen. Aanvragen die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, worden gescoord op basis van de selectiecriteria en de weging van die criteria als aangegeven in hoofdstuk 2 van deze verordening. Ten behoeve van de uitvoering van deze procedure kan een selectiecommissie ingesteld worden. Subsidieaanvragen zullen worden geselecteerd op grond van een tendersysteem aan de hand van vooraf vastgelegde selectiecriteria. Indien de selectiecriteria daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld omdat de criteria niet eenvoudig objectiveerbaar zijn, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten ten behoeve van de beoordeling van ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen, een adviescommissie in het leven roepen, conform artikel 82 Provinciewet. Deze adviescommissie bestaat uit deskundigen die apart –en al dan niet in mandaat- worden benoemd. Daarnaast kan ook sprake zijn van een ambtelijke adviescommissie of een combinatie van beide.
Op basis van de procedure ontstaat er een lijst met alle ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen, voorzien van een score (cijfer). Projecten die meer dan het minimaal voorschreven aantal punten behalen, kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Indien de kosten voor de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen hoger zijn dan het beschikbare subsidieplafond, wordt subsidie toegekend op basis van de behaalde scores (projecten met hogere scores gaan voor). Indien er meerdere projecten met hetzelfde puntenaantal zijn en niet al die projecten kunnen gehonoreerd worden omdat het subsidieplafond dan overschreden zou worden, dan kan door middel van loting bepaald worden welke projecten uit die groep voor subsidie in aanmerking komen.
Artikel 1.15 Verplichtingen algemeen
Aan een subsidieontvanger worden verschillende verplichtingen opgelegd. In dit artikel staan de algemeen van toepassing zijnde verplichtingen genoemd.
De mededeling die op grond van het eerste lid worden gedaan, indien met betrekking tot de subsidieontvanger, of indien er sprake is van een samenwerkingsverband met betrekking tot een deelnemer aan het samenwerkingsverband, bijvoorbeeld een verzoek tot faillietverklaring loopt, kan gevolgen hebben voor de subsidie. Een dreigende faillietverklaring van de subsidieontvanger of een deelnemer aan een samenwerkingsverband kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, niet of niet tijdig zullen plaatsvinden. In dat geval kan de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, en kunnen eventuele voorschotten worden teruggevorderd. De mededeling wordt schriftelijk gedaan. Dit is wenselijk gegeven de bewijsvorming.
Op grond van bijlage III, deel 1, punt 1.7 van verordening 2022/129 moet worden gewaarborgd dat alle materiaal op het vlak van communicatie en zichtbaarheid ook op het niveau van de begunstigde beschikbaar wordt gesteld aan, kort gezegd, de Europese Unie. Ook geldt dat de Europese Unie een niet-exclusief, onherroepelijk, recht met vrijstelling van royalty’s wordt verleend om dat materiaal en de bijhorende reeds bestaande rechten erop te gebruiken. Om aan deze eis te kunnen voldoen moet de subsidieontvanger het materiaal ten behoeve van communicatieactiviteiten op verzoek ter beschikking stellen aan GS.
Artikel 5 van verordening 2022/129 verplicht ervoor te zorgen dat begunstigden bij hun activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie het EU-logo overeenkomstig bijlage II van verordening 2022/129 gebruiken. Aangezien deze verplichting niet rechtstreeks geldt, is het nodig om deze bepaling als een algemene verplichting voor de subsidieontvanger op te nemen in deze verordening.
In geval van investeringen is het niet alleen van belang dat aangetoond wordt dat een investering daadwerkelijk gedaan is (‘de machine is gekocht’), maar is ook van belang dat de investering daadwerkelijk gebruikt kan worden en dus gebruiksklaar is (‘de machine is aangesloten’). Dat de investering vervolgens ook daadwerkelijk gebruik wordt is geen vereiste. Wel wordt vereist dat de investering gedurende drie of vijf jaar gebruiksklaar in stand gehouden wordt en dus ook drie of vijf jaar aantoonbaar bruikbaar blijft.
De subsidieontvanger dient een voorgenomen overdracht van het eigendom van een onderneming waaraan subsidie is verleend, of zeggenschap over gronden waarop subsidie is verleend, te melden bij de subsidieverlener. Melding moet dus worden gedaan voor daadwerkelijke overdracht, op het moment dat zekerheid bestaat over de overdracht. Mocht een voorgenomen overdracht uiteindelijk toch niet doorgaan, dan dient ook daar wederom melding van te worden gemaakt. Dit omdat voor de subsidieverstrekker te allen tijde duidelijk moet zijn wie zeggenschap heeft over een onderneming/ de grond waarop een subsidie is verleend.
De verplichtingen uit dit artikel zien op de administratie die de subsidieontvanger dient te voeren. Deze verplichting vloeit ook voort uit de Europese verordeningen.
Artikel 1.16 Verplichting voortgangsverslag
Indien GS ervoor kiezen deze verplichting op te leggen, kunnen zij deze invullen in het openstellingsbesluit (zie artikel 1.2, derde lid, onderdeel h). GS kunnen opnemen wat zij willen zien in het verslag over de voortgang van de activiteiten of de financiële voortgang.
Artikel 1.17 en 1.18 Bevoorschotting en deelbetaling
Artikel 44 van verordening 2021/2116 bepaalt voor welke interventies voorschotten betaald kunnen worden. Bij een voorschot in de zin van artikel 1.17 is sprake van voorfinanciering vóór het uitvoeren van het project of voordat concrete activiteiten zijn verricht. Deelbetalingen gaan daarentegen over het betalen van gedeclareerde kosten of geleverde (deel)prestaties.
Het voorschot dat GS verstrekken, kan niet worden omgezet in een deelbetaling. Vanaf het moment waarop een deelbetaling plaatsvindt kunnen geen voorschotten meer worden verstrekt. De som van het voorschot en de deelbetaling is gezamenlijk ten hoogste 90% van de verleende subsidie. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten en deelbetalingen), uitgekeerd aan de subsidieontvanger.
Artikel 1.19 Vaststelling arrangement 1
Bij dit arrangement zijn de administratieve lasten en de uitvoeringslasten het laagst. Het subsidiebedrag is een vast bedrag (lumpsum) voor een vooraf bepaalde activiteit of prestatie. Kenmerkend is dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen. Overigens geldt op grond van artikel 1.15, vierde lid, wel dat de subsidieontvanger de administratie dient bij te houden. Binnen dit arrangement wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld. Dit houdt in dat de subsidie eerst wordt verleend en na afloop van de prestatie ambtshalve, dat wil zeggen zonder aanvraag tot vaststelling van de subsidieontvanger, wordt vastgesteld. De subsidie wordt vervolgens binnen 13 weken na afloop van de activiteiten ambtshalve vastgesteld. Binnen deze termijn vraagt de provincie steekproefsgewijs aan de subsidieontvanger verantwoording af te leggen. Daarbij is het mogelijk de subsidieontvanger fysiek of administratief te controleren of aan de verplichtingen is voldaan. Deze steekproef is gebaseerd op een risicogeoriënteerde benadering, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang, samenstelling en achtergrond van de doelgroep. Vooraf wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht en welke bewijsstukken de subsidieontvanger in de eigen administratie moet bewaren.
Als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteiten niet, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, moet hij dit verplicht melden bij Gedeputeerde Staten. Door het ontbreken van een standaard verantwoording is deze meldingsplicht essentieel. Als bij de desgevraagde verantwoording of controle blijkt dat niet aan de meldingsplicht is voldaan, kan dit leiden tot een vaststelling op nihil en volledige terugvordering van het voorschot inclusief wettelijke rente.
Indien een subsidieontvanger in de 13 weken beslistermijn binnen de steekproef wordt gevraagd om verantwoording af te leggen, regelen het tweede en derde lid hoe dat gebeurt en welke stukken daarvoor nodig zijn.
Artikel 1.20 Vaststelling arrangement 2
Bij dit arrangement is de hoofdregel dat het subsidiebedrag een vast bedrag is voor een vooraf bepaalde prestatie of prestatie-eenheid. In tegenstelling tot bij arrangement 1 wordt wel standaard verantwoording afgelegd.
Voor de subsidieontvanger is in het tweede lid een maximale termijn van 13 weken opgenomen voor het aanvragen van een vaststellingsbeschikking. Er kan echter voorzien worden in een afwijkende termijn. Daardoor is het mogelijk om, indien het noodzakelijk is, een langere termijn vast te stellen.
De verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een investering) of een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid (bijvoorbeeld het stuks dat aangekocht wordt of het aantal hectares dat wordt aangelegd). Bij de prestatieverantwoording kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten op in hoofdstuk 2 van deze verordening danwel in het openstellingsbesluit of de verleningsbeschikking. Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.
Artikel 1.21 Vaststelling arrangement 3
Dit arrangement sluit aan bij de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt dus plaats op basis van prestaties en financiële verantwoording.
De verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een investering) of over een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid (bijvoorbeeld het stuks dat aangekocht wordt of het aantal hectares dat wordt aangelegd). Bij de verantwoording over de prestatie kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten op in hoofdstuk 2 van deze verordening, in het openstellingsbesluit of verleningsbeschikking. Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.
Artikel 1.22 Wijzigingsverzoeken
De ervaring leert dat projecten gedurende de looptijd vaak op één of meerdere punten gaan afwijken van hetgeen in het oorspronkelijke projectplan werd vermeld. Een subsidieontvanger kan bij Gedeputeerde Staten in dat geval een wijzigingsverzoek indienen.
Bij het inhoudelijk beoordelen van wijzigingen wordt onderscheid gemaakt in essentiële wijzigingen en niet-essentiële wijzigingen:
Een essentiële wijziging kan slechts worden goedgekeurd als het verzoek voorafgaand aan de wijziging is ingediend.
Bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek zal GS in ieder geval beoordelen in hoeverre de voorgestelde aanpassing zou leiden tot een project dat, indien het project in die aangepaste versie oorspronkelijk zou zijn ingediend, niet voor subsidie in aanmerking gekomen zou zijn.
Indien nodig kunnen Gedeputeerde Staten zich hierbij laten adviseren door de adviescommissie als bedoeld in 1.13. Aanpassingen die doorgevoerd worden voor een wijzigingsverzoek is goedgekeurd, voert de subsidieontvanger voor eigen rekening en risico door. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot het afkeuren van kosten of het intrekken van de subsidieverlening.
Artikel 1.23 Informatieverplichting openbaarmaking subsidiegegevens
Vanaf 2005 zijn jaarlijks alle subsidiegegevens van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) openbaar gemaakt. Nederland is verplicht deze gegevens openbaar te maken, op basis van artikel 98 van verordening 2021/2116. De gehanteerde term jaar t-1 slaat op het voorafgaande jaar, jaar t op het lopende jaar, en jaar t+1 op het volgende jaar.
Paragraaf 1 Productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering
Om de Nederlandse landbouwsector ook in de toekomst zeker te stellen, is het nodig dat landbouwers een zodanig inkomen kunnen verwerven dat de productie van landbouwproducten (alsmede de handel erin) voor hen lonend blijft. Naast verbreding, multifunctionaliteit of het zich richten op nichemarkten, hebben veel landbouwers zich vooral staande gehouden door efficiëntieverbetering, waardoor de kostprijs in verhouding laag kon blijven. Trefwoorden hierbij zijn samenwerking, mechanisatie/automatisering, schaalvergroting, intensivering en productiviteitsverhoging. De maatschappelijke uitdagingen op het gebied van klimaat en milieu, zoals verwoord in de Green Deal en Farm to Fork-strategie, vragen van de landbouwers extra inspanningen, die met een focus op het voortdurend verlagen van de kostprijs van producten niet haalbaar zal zijn. Specifieke investeringen zijn daarom nodig om een omslag te maken naar kringlooplandbouw waardoor (i) minder gebruik hoeft te worden gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en (ii) schadelijke externe effecten voor het klimaat, biodiversiteit en milieu worden teruggedrongen. Indachtig het rapport van de taskforce verdienvermogen kringlooplandbouw (“Je kunt niet groen doen als je rood staat”) zal de weg naar kringlooplandbouw en een versterkt verdienvermogen alleen slagen als de landbouwer de nodige investeringen kan opbrengen en terugverdienen.
Landbouwbedrijven die optimaal en duurzaam willen produceren om zo op de lange termijn rendabel en solvabel te zijn, zullen periodiek hun gebouwen en uitrusting moeten vernieuwen en aanpassen. Op deze manier kan optimaal gebruik worden gemaakt van innovaties en kan hun bedrijf zich ontwikkelen in een richting die past bij veranderende maatschappelijke wensen en eisen (‘license to produce’). Met investeringen op het gebied van onder andere robotisering en energiebesparing kan hiermee op een verantwoorde wijze invulling worden gegeven. Het gaat dus om investeringen op het landbouwbedrijf, waarmee primair het verdienvermogen van de ondernemer wordt vergroot of verstevigd: investeringsmogelijkheden gericht op een veerkrachtige toekomstgerichte landbouw waarmee eerst en vooral een rendabele(r) bedrijfsvoering mogelijk wordt.
Artikel 2.1.1 Criteria Jonge landbouwer
Als dus geen sprake is van één van de situaties genoemd in dit lid is sprake van langdurig zeggenschap als bedoeld in lid 1 sub b onder iii. Ook bijvoorbeeld een proefperiode voor een landbouwer in de maatschap valt onder eenzijdig opzeggen. Zit een landbouwer dus in een proefperiode dan is geen sprake van langdurige zeggenschap en hiermee ook niet voldaan aan alle voorwaarden om als jonge landbouwer te worden aangemerkt.
Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteit
Onder investeringen in bedrijfsmiddelen valt zowel aanschaf als financial lease van bedrijfsmiddelen. Wanneer sprake is van financial lease dient subsidieontvanger wel eigenaar te zijn voordat de instandhoudingstermijn als bedoeld in artikel 1.15 is afgelopen. Dat betekent dat hij voor die tijd alle termijnen moet hebben voldaan.
Adviezen over het verkrijgen van andere subsidies (bijvoorbeeld SDE-subsidies) of financieringsmogelijkheden valt niet onder investeringen in bedrijfsmiddelen. Het gebruiksklaar maken van een bedrijfsmiddel valt er wel onder.
Bedrijfsmiddelen zijn vaste activa die een landbouwer voor de bedrijfsvoering gebruikt en die behoren tot het ondernemingsvermogen. Het zijn bezittingen die voor langere tijd aan het landbouwbedrijf gebonden zijn die gebruikt worden voor de bedrijfsvoering. Voorbeelden van bedrijfsmiddelen zijn gebouwen, machines en inventaris. Ook software is een bedrijfsmiddel.
Alleen investeringen in bedrijfsmiddelen ten behoeve van bedrijfsmodernisering zijn subsidiabel. Hieronder valt uitdrukkelijk niet de vervanging van ‘versleten’ goederen door identieke goederen. Dit zijn reguliere vervangingsinvesteringen die niet subsidiabel zijn op grond van artikel 1.10 sub d.
Artikel 2.1.4 Aanvraagvereisten
Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.
Artikel 2.1.7 Subsidiepercentage
Voor jonge landbouwers geldt een verhoogd subsidiepercentage wanneer een apart subsidieplafond voor jonge landbouwers is vastgesteld. Het is van belang deze jonge landbouwer extra te ondersteunen met een top-up (verhoogd subsidiepercentage) om deze doelgroep toekomstperspectief te bieden in de landbouw en daarmee de gehele landbouwsector. De extra investeringssteun voor jonge landbouwers biedt extra financiële ondersteuning voor investeringen in de periode dat een jonge landbouwer weinig financiële ruimte heeft om te investeren vanwege de hoge kosten die gepaard gaan met het starten van een bedrijf of met een bedrijfsovername.
Het extra punt wordt toegekend nadat de behaalde punten zijn vermenigvuldigd met de wegingsfactor.
Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.
Paragraaf 2 Productieve investeringen groen- blauw en dierenwelzijn
De maatschappelijke uitdagingen op het gebied van klimaat en milieu, zoals verwoord in de Green Deal en Farm to Fork-strategie, vragen van de landbouwers extra inspanningen, die met een focus op het voortdurend verlagen van de kostprijs van producten niet haalbaar zal zijn. Specifieke investeringen zijn daarom nodig om een omslag te maken naar kringlooplandbouw. waardoor (i) minder gebruik hoeft te worden gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en (ii) schadelijke externe effecten voor het klimaat, biodiversiteit en milieu worden teruggedrongen.
Landbouwbedrijven zullen moeten verduurzamen om op de lange termijn rendabel en solvabel te zijn. Verduurzaming past bij de veranderende maatschappelijke opdracht en internationale afspraken ten aanzien van milieu en klimaat. Met investeringen op het gebied van klimaatverandering (klimaatadaptatie) en vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (klimaatmitigatie) waaronder investeringen voor energiebesparing; agroforestry (inclusief voedselbossen); verhoging van de biodiversiteit; bodembeheer; koolstofvastlegging en verhoging van dierenwelzijn (waar dierengezondheid deel van uitmaakt) kan hiermee op een verantwoorde wijze invulling worden gegeven.
De investeringen dragen vaak bij aan lagere emissies, betere rendementen (voerconversie) en aan beter dierenwelzijn (en dierengezondheid en minder antibioticagebruik) zoals emissiearme en tevens diervriendelijke stalvloeren, technieken om stallen beter te reinigen en het stalklimaat te verbeteren.
Het gaat hierbij om investeringen waarbij rekening wordt gehouden met klimaat en milieu en dierenwelzijnsdoelen: investeringsmogelijkheden gericht op verduurzaming op en van landbouwbedrijven (denk aan klimaatadaptatie en -mitigatie, precisielandbouw, waterhuishouding en natuur-inclusieve landbouw), waarmee eerst en vooral een rendabele(re) bedrijfsvoering mogelijk wordt.
Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteit
Voorbeelden van investeringen in bedrijfsmiddelen ten behoeve van verduurzaming van het landbouwbedrijf zijn:
Paragraaf 3 Niet productieve investeringen op landbouwbedrijven
Deze paragraaf is van toepassing op het gehele platteland en gericht op inrichting en herinrichting van landbouwgronden. De basisdoelen zijn de opgaven voortvloeiend uit de Green Deal, de Kaderrichtlijn Water, de Nitraatrichtlijn en het Klimaatakkoord. De opgaven bestaan uit het herstellen en verhogen van biodiversiteit, in 2027 te voldoen aan de KRW-doelen en de CO2-uitstoot met 55% terug te brengen. Om dit te bereiken, wordt binnen de Nederlandse landbouwsector ingezet op een omschakeling naar kringlooplandbouw om daarmee de maatschappelijke uitdagingen rond klimaat, milieu, biodiversiteit en stikstofreductie te realiseren. Met deze paragraaf wordt ingezet op het ontwikkelen, benutten en beschermen van de natuur en biodiversiteit. Hierbij worden de natuurdoelen zoveel mogelijk gekoppeld aan de uitvoering van andere doelen, zoals water en landbouw, maar ook klimaat. Daarnaast wordt ingezet op het mitigeren van de effecten van de emissies van nitraat, fosfaat, gewasbeschermingsmiddelen en stikstof door een efficiënter gebruik van (natuurlijke) grondstoffen, herstel van verschillende habitats en cultuurlandschap.
Artikel 2.3.1 Subsidiabele activiteit
Voorbeelden van investeringen die voor steun in aanmerking kunnen komen zijn:
Deze investeringen dienen wel plaats te vinden op landbouwgronden. Voor deze investeringen op andere gronden dan landbouwgronden kan paragraaf 2.4 worden gebruikt.
De investeringen kunnen leiden tot een verandering op percelen. Deze veranderingen dienen in het perceelsregister verwerkt te worden, vanwege mogelijke gevolgen voor de steun die op grond van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 ontvangen wordt.
Artikel 2.3.3 Aanvraagvereisten
Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.
Artikel 2.3.6 Niet subsidiabele kosten
Een watersysteem is een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken. Investeringen in het watersysteem komen alleen voor subsidie in aanmerking wanneer het effect van de investering groter is dan alleen voor landbouwbedrijven. Een investering zoals een stuw of dam waardoor water alleen wordt vastgehouden voor een bedrijf of een investering in drainagepoelen, komt dus niet voor subsidie in aanmerking. Dit zijn investeringen als bedoeld in paragraaf 2. Investeringen in het watersysteem die wel onder deze paragraaf voor subsidie in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld investeringen voor het vasthouden van water in natte periodes, zodat in droge periodes het watersysteem in het gehele gebied (dus ook dat wat buiten het landbouwbedrijf zelf valt) over voldoende water beschikt om daarmee jaarrond van goede waterkwaliteit blijft.
Artikel 2.3.7 Subsidiepercentage
Doordat de investeringen op landbouwgrond moeten worden uitgevoerd, heeft bij investeringen in het watersysteem de landbouwer profijt van een betere beschikbaarheid van water. Hierom wordt de investering niet voor 100% gesubsidieerd, maar voor 70% van de subsidiabele kosten.
Het extra punt wordt toegekend nadat de behaalde punten zijn vermenigvuldigd met de wegingsfactor.
Een voorbeeld van een erkend certificaat is het Skal-certificaat, afgegeven door Skal Biocontrole. Demeter is een voorbeeld van een kwaliteitskeurmerk voor biodynamische landbouw.
Paragraaf 4 Niet productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven
Deze paragraaf is van toepassing op het gehele platteland en gericht op inrichting en herinrichting van het landelijk gebied. Op basis van de opgave voortvloeiend uit het Klimaatakkoord, de Kaderrichtlijn Water en de Biodiversiteitstrategie ligt er een opgave om de uitstoot van broeikasgassen te beperken, de waterkwaliteit te verbeteren en de biodiversiteit te verhogen. Daarnaast is in de aanpak Landbouwbodems afgesproken de bodemkwaliteit te verbeteren en speelt de adaptatie aan klimaatverandering een belangrijke rol. Met deze paragraaf wordt ingezet op investeringen in het landelijk gebied die hieraan bijdragen.
Artikel 2.4.1 Subsidiabele activiteit
Voorbeelden van investeringen die voor steun in aanmerking kunnen komen zijn:
De investeringen kunnen ook (deels) op gronden van landbouwers worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld een investering door een landschapsorganisatie of waterschap in retentiegebieden of waterbergingen die (deels) op gronden van landbouwers zijn gelegen.
De investeringen kunnen leiden tot een verandering op percelen. Deze veranderingen dienen in het perceelsregister verwerkt te worden, vanwege mogelijke gevolgen voor de steun die op grond van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 ontvangen wordt.
Aanvragers kunnen bijvoorbeeld zijn:
Artikel 2.4.4 Niet subsidiabele kosten
Investeringen in het watersysteem komen alleen voor subsidie in aanmerking wanneer het effect van de investering groter is dan alleen voor landbouwbedrijven. Een investering zoals een stuw of dam waardoor water alleen wordt vastgehouden voor een bedrijf of een investering in drainagepoelen, komt dus niet voor subsidie in aanmerking. Dit zijn investeringen als bedoeld in paragraaf 2. Investeringen in het watersysteem die wel onder deze paragraaf voor subsidie in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld investeringen voor het vasthouden van water in natte periodes, zodat in droge periodes het watersysteem in het gehele gebied (dus ook dat wat buiten het landbouwbedrijf zelf valt) over voldoende water beschikt om daarmee jaarrond van goede waterkwaliteit blijft.
Artikel 2.4.5 Subsidiepercentage
Voorbeelden van investeringen gericht op de waterkwantiteit zijn het verbreden van watergangen zonder dat de waterkwaliteit of biodiversiteit wordt verbeterd, de aanleg van drainage systemen anders dan onderwaterdrainage om bodemdaling tegen te gaan en de aanleg van drainagepoelen.
Paragraaf 5 Samenwerking EIP Operationele groepen
Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen
Dit artikel bevat enkele omschrijvingen van begrippen die in de interventie worden gebruikt.
Duurzame toegevoegde waardeketen
Om de economische veerkracht van de sector en ketens te versterken, hebben landbouwers ondersteuning nodig om in samenwerking met andere ketenpartners duurzame (keten)concepten te ontwikkelen. Het gaat hier om bestaande, nieuwe en/of korte voedselketens van lokaal, regionaal of bovenregionaal belang die door landbouwer(s) en één of meerdere marktpartij(en) gezamenlijk ontwikkeld zijn. Het gaat daarbij om de fase van idee tot aan het marktrijp maken van een concept.
EIP is het Europees Innovatie Partnerschap. Dit netwerk beoogt internationale kennisuitwisseling over innovaties. Daarmee kunnen verschillende projecten van elkaars kennis en ervaring profiteren ter versnelling van het innovatieproces. Het maakt de vorming van een netwerk van operationele groepen, adviesdiensten en onderzoekers mogelijk.
Het samenwerkingsverband dat een projectaanvraag indient, wordt een operationele groep genoemd. Alle deelnemers binnen deze operationele groep buigen zich over het vraagstuk waar het project zich op richt en werken gezamenlijk aan een innovatieve oplossing. Een operationele groep moet zo samengesteld zijn dat de deelnemers beschikken over de juiste/vereiste expertise voor het welslagen van het samenwerkingsverband.
Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteiten
Innovaties zijn cruciaal voor de Nederlandse landbouw om te verduurzamen, om de GLB-doelen te behalen en om in te kunnen spelen op de behoeften en onderwerpen die in de komende jaren aanpak behoeven. Daarbij dienen technische en sociale aspecten van innovaties hand in hand te gaan om een effectieve bijdrage te kunnen leveren aan gewenste veranderingsprocessen in de landbouw. Zo hebben innovaties die enkel gericht zijn op efficiëntieverhoging en kostenbesparing minder duurzaamheidseffect als ze niet tevens bijdragen aan bijvoorbeeld een sterkere positie van de primaire producent in de voedselketen. De voorkeur ligt daarom op innovaties die landbouwers prikkelen om te verduurzamen vanuit de markt of die het ontstaan van nieuwe verdienmodellen stimuleren. De gedachte is dat daarmee de afhankelijkheid van de landbouw van publieke middelen op de langere termijn geleidelijk afneemt.
De innovatiethema’s zijn gekozen omdat deze naar verwachting het meest kunnen bijdragen aan de doelen van deze interventie. De landbouw heeft voor haar verduurzamingsopgave spelers nodig uit andere sectoren in de voedselketen, de directe omgeving en de hightech-industrie, om samen op te trekken en gebruik te maken van innovatieve ontwikkelingen op het vlak van waarde creatie, precisielandbouw, dataficatie, robotisering en nieuwe ketens. Uiteindelijk is de hoop dat investeringen ten behoeve van duurzame en gezonde voedselproductie zich terugverdienen in de markt en samenleving. Dat wil zeggen met ketenpartijen en consumenten die bereid zijn een meerprijs te betalen voor aantoonbaar duurzamere en gezondere producten.
De samenwerkingsverbanden werken op projectbasis aan een innovatieopgave die een antwoord moet geven op een concrete vraag of kans uit de praktijk. Daarbij gaat het om de uitvoering van het gezamenlijke innovatieproject door het samenwerkingsverband. Het betreft met name het verder ontwikkelen, valideren en verfijnen van kennis en innovaties, met als doel dat deze innovaties uiteindelijk deel uitmaken van een groter ontwikkelingsproces gericht op de grootschalige toepassing van deze innovaties in de praktijk. Dit proces kan bijvoorbeeld gestart worden door kleine, actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adopters). Zolang de activiteiten nog gericht zijn op het praktijkrijp maken van de kennis en innovatie, vallen ze onder deze interventie. Wanneer het gaat om het communiceren over, en demonstreren van, reeds praktijkrijpe (geheel beproefde) innovaties vallen ze onder de interventie kennis en informatie, uitgewerkt in paragraaf 10.
Om succesvolle innovaties te ontwikkelen die aansluiten op de landbouwpraktijk is het belangrijk dat deze in een open innovatieproces tot stand komen met een diversiteit aan deelnemers die samen hiervoor de nodige kwaliteiten inbrengen. Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis.
De subsidie wordt daarom enkel verstrekt aan samenwerkingsverbanden (operationele groep genaamd) zoals omschreven in artikel 1.3. Deze bestaan uit tenminste twee actoren die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling(en) van het project waarvoor subsidie is aangevraagd en bevatten tenminste één landbouwer.
Artikel 2.5.4 Aanvraagvereisten
Om de subsidie effectief in te zetten, is het van belang dat iedere aanvrager zich heeft georiënteerd op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie. Dit onderzoek kan binnen het EIP netwerk zelf plaatsvinden, maar tevens daarbuiten. Denk hierbij onder andere aan het EIP-AGRI, Groen Kennisnet, Netwerk Platteland en Farmbook. Omdat het doel van deze interventie is dat er een kennisnetwerk ontstaat dat voor iedereen toegankelijk is, moet de aanvrager in zijn aanvraag onderbouwen hoe de kennis die binnen het eigen project wordt opgedaan, verspreid wordt. Welke activiteiten worden hiervoor uitgevoerd?
Om de hoogte van de subsidie waar de aanvrager aanspraak op kan maken juist te berekenen, is het van belang dat in de aanvraag een toelichting wordt gegeven op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen die binnen het project plaats zullen vinden.
Artikel 2.5.5 Subsidiabele kosten
Operationele kosten van het samenwerkingsverband zijn alle kosten die te maken hebben met het uitvoeren van het project, met uitzondering van investeringen in bedrijfsmiddelen. Hieronder valt onder andere het projectmanagement, coördinatie van het samenwerkingsverband, uitvoeren van onderzoek, verbruikskosten gedurende de projectperiode (zoals brandstof), het ontwikkelen van prototypes of modellen, de arbeidskosten besteed aan de uitvoering van het project en tevens het verspreiden van de opgedane kennis. Advies aan agrariërs in de vorm van trainingen en workshops is binnen deze paragraaf niet subsidiabel. Mogelijk zijn deze kosten wel subsidiabel onder paragraaf 10.
In dit artikel is beschreven op welke wijze de hoogte van de subsidie wordt berekend. Hierbij is van belang welke soorten kosten er zijn gemaakt en van welke rekenmethode er gebruik wordt gemaakt. Mocht u aangevraagd hebben zonder kosten voor investeringen en gedurende de uitvoering van het project toch een investering willen doen, dan kan de VKO overige kosten niet meer worden toegepast.
Artikel 2.5.8 Weigeringsgronden
Een project komt niet voor subsidie in aanmerking als het niet nieuw is voor een of meer deelnemers aan een operationele groep. Het project dient innovatief te zijn, waarbij de innovativiteit kan bestaan uit nieuwe praktijken of uit bestaande praktijken in een nieuwe milieu- of geografische context. Deze afwijzingsgrond is van toepassing als een deelnemer eerder in een ander of hetzelfde samenwerkingsverband heeft gewerkt aan hetzelfde project. Dat het project wel nieuw is voor de overige deelnemers doet hier niet aan af. Het is wel mogelijk dat hetzelfde samenwerkingsverband meer dan één keer voor subsidie in aanmerking komt, als het project nieuw is ten opzichte van eerdere gesubsidieerde projecten. Het is bovendien van belang dat het project zich in voldoende mate onderscheidt van eerdere projecten van de deelnemers aan de operationele groep, gezien het rangschikkingscriterium 'mate van innovatie'.
Aansluiting op het EIP-netwerk en andere innovatie- en kennisnetwerken dragen ertoe bij dat operationele groepen gedurende het gehele project gebruik kunnen maken van beschikbare kennis en ervaring voor een hogere effectiviteit. De ervaring laat zien dat de gang van praktijkrijpe innovaties in de landbouw naar een bredere toepassing ervan door de doelgroep vaak geen vanzelfsprekendheid is. Daarom wordt er bij deze interventie op gelet dat gedurende het innovatieproject voldoende aandacht is voor communicatie. Zo zal elk project gemeld worden aan het nationale en Europese EIP netwerk. Het doel hiervan is dat het delen van de kennis die opgedaan wordt tijdens de projecten, door anderen gebruikt kan worden en daardoor bijdraagt aan het moderniseren van de landbouwsector in Nederland en in Europa. Daarnaast kunnen via de netwerken ook interacties ontstaan tussen verschillende operationele groepen zodat deze elkaar kunnen versterken.
Artikel 2.5.11 en 2.5.12 Voortgangsverslag en deelbetaling, inhoudelijk verslag
Deze verplichtingen worden opgelegd omdat de lidstaten verplicht zijn deze gegevens aan te leveren bij de Europese Commissie.
Paragraaf 6 Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling
Deze paragraaf wordt op een later moment toegevoegd aan deze verordening. Om een goede afstemming met NPLG (Nationaal programma Landelijk gebied) te borgen, behoeft de invulling van deze paragraaf nader onderzoek.
Paragraaf 7 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Uitvoering projecten LOS
De afkorting LEADER komt, anders dan de naam wellicht doet vermoeden, vauit het Frans en staat voor Liaisons Entre Actions de Développement de l'Économie Rurale. Vrij vertaald: de verbinding tussen acties gericht op de ontwikkeling van de plattelandseconomie.
LEADER beoogt bij te dragen aan de ontwikkeling van plattelandsgebieden. De interactie tussen landbouw en samenleving wordt steeds belangrijker. Er ligt een opgave om samen te werken aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het platteland en aan een duurzaam beheer van ruimte. De agrarische sector zal zich in moeten zetten voor maatschappelijk draagvlak en daarbij invulling geven aan haar “license to produce”. Dat kan bijvoorbeeld door de relatie tussen het platteland en de stad en tussen de boer en de burger te verstevigen. LEADER kan hier een bijdrage aan leveren, want:
Er is door de Europese Commissie een tweetal interventies ontwikkeld op basis waarvan LEADER-initiatieven ondersteund kunnen worden: 1) Voorbereiding van een LOS en 2) Uitvoering van een LOS. De interventie Uitvoering van een LOS bestaat uit twee onderdelen, te weten A) Operationele kosten (of beheerkosten) en B) Uitvoering projecten. Deze paragraaf gaat over het onderdeel Uitvoering projecten. Het onderdeel Operationele kosten is uitgewerkt in paragraaf 8. Voor de interventie Voorbereiding van een LOS is paragraaf 9 gereserveerd; die paragraaf is bedoeld voor de voorbereiding op de GLB-periode 2028-2034.
Artikel 2.7.2 Algemene bepalingen
In artikel 33, derde lid, van Verordening 2021/1060 is bepaald welke taken door de LAG worden verricht. Hieronder valt onder meer het opstellen en publiceren van oproepen tot het indienen van voorstellen, de openstellingsbesluiten. De LAG bepaalt dus wat opengesteld wordt, voor welke periode en wat het subsidieplafond is, uiteraard wel binnen de daarvoor geldende Europese regels. Gedeputeerde Staten fungeren hierbij als de publiekrechtelijke rechtspersoon die de openstellingsbesluiten vaststelt. Vanwege de goedgekeurde LOS en de oproep voor het indienen van voorstellen, bedoeld in artikel 33, derde lid, onder c, van Verordening 2021/1060, kunnen Gedeputeerde Staten hierin afwijken van de artikelen 1.2 en 1.12.
Artikel 2.7.3 Subsidiabele activiteit
De inhoudelijke voorwaarden waaraan projecten moeten voldoen, zijn uitgelegd in de LOS van de betreffende LAG. De procedurele verplichtingen en vereisten staan in de provinciale verordening.
Iedereen die een projectaanvraag indient welke wordt goedgekeurd door de LAG komt voor subsidie in aanmerking en is daarmee potentieel begunstigde. Een LAG of een penvoerder van een LAG kan ook begunstigde zijn. In dat geval moet de LAG ervoor zorgen dat de scheiding van functies wordt geëerbiedigd. Dit volgt uit artikel 33 lid 5 van Verordening 2110/1060.
Artikel 2.7.7 Selectie van aanvragen
De voor de selectie van projecten te hanteren selectiecriteria zijn neergelegd in de LOS van de betreffende LAG.
Paragraaf 8 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER –
kosten voor het beheer, de monitoring en de evaluatie van de LOS en de dynamisering ervan
Deze paragraaf gaat over het onderdeel Operationele kosten (beheerkosten) LOS. Er kan subsidie worden verleend voor kosten die direct verband houden met beheer, monitoring, evaluatie, promotie en voorlichting van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en de dynamisering ervan. Deze activiteiten volgen uit artikel 34, eerste lid, sub c van Verordening 2021/1060. Met dynamisering wordt bedoeld het in beweging brengen en levendig maken van de LOS.
Het onderdeel Uitvoering Projecten is uitgewerkt in paragraaf 7. Voor de interventie Voorbereiding van een LOS is paragraaf 9 gereserveerd; die paragraaf is bedoeld voor de voorbereiding op de GLB-periode 2028-2034.
Voorbeelden van ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn: eenmanszaken, vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen. Een LAG of een penvoerder van een LAG kan dus ook begunstigde zijn.
In de LOS is de overheidsbijdrage (vanuit gemeenten, waterschappen, provincie en de EU) opgenomen. De operationele kosten (beheerkosten) ten behoeve van de uitvoering van een LOS mogen niet meer bedragen dan 25% van deze totale overheidsbijdrage.
Paragraaf 9 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Voorbereiding LOS GLB 2028-2034
Deze paragraaf, die bedoeld is om het LEADER programma in de post GLB-NSP periode voor te bereiden, wordt op een later moment toegevoegd aan deze verordening.
Paragraaf 10 Kennis en informatie
De transitie van de landbouw naar een duurzamere variant voltrekt zich niet vanzelf. Om de doelen te bereiken zoals aangegeven in de Green Deal, en zoals voor de landbouw nader vertaald in de strategieën Farm2Fork en Biodiversiteit, moet deze transitie worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Uiteindelijk staat of valt dat met de beslissingen die aan de keukentafel genomen worden. Deze paragraaf “Kennis en informatie” voorziet in de behoefte om via kennisverspreiding, bewustwording en informatie ondernemers te ondersteunen in deze transitie. Hiervoor moeten de adviezen wel integraal zijn (meerdere onderwerpen in hun samenhang beschouwend) en toegespitst op de specifieke omstandigheden van het landbouwbedrijf. Agrarische ondernemers leren op verschillende manieren. In deze interventie Kennis en informatie wordt maatwerk per doelgroep nagestreefd om zo de effectiviteit zo groot mogelijk te maken.
Nederland heeft een adviessysteem dat bestaat uit veel verschillende private partijen. In artikel 15 van verordening 2021/2115 wordt de ruimte gegeven om aan de voorwaarde van een onpartijdig adviessysteem te voldoen met private adviesdiensten. De interventie Kennis en informatie is er op gericht om private partijen in te zetten om met gerichte kennis via projecten, bij te dragen aan de doelen van het GLB. Deze interventie richt zich door de aard ervan op meerdere specifieke GLB-doelen en de daarvan afgeleide behoeften die in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) prioriteit verdienen.
Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteit
Het gaat om steun voor activiteiten gericht op meerdere landbouwers tegelijk, waarmee de doelgroep van het project bedoeld wordt.
De activiteiten hebben een collectief karakter, maar als onderdeel hiervan kunnen individuele activiteiten (zoals ondernemerscoaching) aan meerdere landbouwers tegelijk worden opgenomen in het project. Het gaat met name om activiteiten gericht op landbouwers, zoals trainingen, workshops, ondernemerscoaching, voorlichtingsacties en demonstratieprojecten. Daarbij vindt kennisuitwisseling plaats rond een specifiek onderwerp. Het doel is om landbouwers te informeren over voor hen nieuwe, maar bestaande, kennis en innovaties in de landbouw die leiden tot toepassing ervan en bijdragen aan de verduurzaming van deze sector.
De kennis die wordt overgedragen betreft bestaande kennis over innovaties die nog niet breed aanwezig is bij een bredere groep van landbouwers. Een project kan enkel gericht zijn op het delen van bestaande kennis over innovaties om deze innovaties verder te brengen en is daarmee niet gericht op het ontwikkelen van nieuwe kennis. Tegelijk kan een project ook geen deel uitmaken van reguliere programma’s en leergangen uit het reguliere onderwijs (MBO-, HBO-, en WO-onderwijs).
Bij demonstratieprojecten nemen landbouwers zelf het initiatief voor de aanvraag om subsidie waarbij het de bedoeling is dat zij het eigen landbouwbedrijf beschikbaar stellen voor de demonstratieactiviteiten.
Inhoudelijk moeten de kennisoverdrachtactiviteiten aansluiten bij de Europese doelstellingen van het GLB 2023-2027, deze zijn terug te vinden in artikel 6 van verordening 2021/2115.
Met een kennisaanbieder wordt bedoeld: degene die de kennisoverdracht verstrekt en faciliteert aan landbouwers.
Met demonstratieprojecten op het eigen landbouwbedrijf wordt bedoeld dat het bedrijf van een landbouwer moet worden ingezet als locatie voor het uitvoeren van het demonstratieproject. De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, dienen plaats te vinden op het landbouwbedrijf waarvan de landbouwer dan tevens de aanvragende partij voor de subsidie voor het demonstratieproject is.
Artikel 2.10.4 Niet subsidiabele kosten
Ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe kennis wordt bedoeld dat geen subsidie wordt verstrekt voor de ontwikkelingen van bijvoorbeeld nieuwe opleidingen, trainingen en cursussen. Tevens zijn kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen binnen het reguliere onderwijs (MBO-, HBO- en WO-onderwijs) niet subsidiabel.
Artikel 2.10.6 Selectie en rangschikking
In het projectplan dient het doel van het project helder te worden beschreven: de toename van kennis en bewustwording, het effect dat voor landbouwers gerealiseerd wordt in de aanpassing van de bedrijfsvoering en de investeringen die worden gedaan en het effect op het gebied van duurzaamheid op bedrijfs- en of gebiedsniveau. Op basis van dit doel dient de mix van activiteiten te worden bepaald, waarmee de haalbaarheid van de doelstelling zo groot mogelijk is.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2023-10391.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.