Provinciaal blad van Groningen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Provinciaal blad 2022, 9214 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Provinciaal blad 2022, 9214 | beleidsregel |
Paragraaf 1.2 Actualisatie vergunningen
Als een actualisatietoets als bedoeld in artikel 2.30, eerste lid, Wabo geen uitsluitsel geeft over de vraag of
verbinden Gedeputeerde Staten ambtshalve een voorschrift aan de omgevingsvergunning inhoudende dat hiernaar onderzoek moet worden verricht en dat daarvan verslag moet worden gedaan aan Gedeputeerde Staten.
Gedeputeerde Staten toetsen één keer per vijf jaar of een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nog actueel is en in geval van Dit geldt ook voor Brzo/RIE4-bedrijven.Na elk preventief toezicht bij een Brzo-/Rie4-bedrijf volgt advies over de actualiteit van de vergunning op het beschouwde toezichtaspect.
Paragraaf 1.3 Beste Beschikbare Technieken
Een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu wordt alleen verleend wanneer de voor deze activiteit in aanmerking komende BBT worden toegepast die de grootst mogelijke bescherming van het milieu bieden, voor zover dit betrekking heeft op luchtkwaliteit, geur, geluid, grof stof en Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Dit betekent voor IPPC-installaties dat de onderkant van de bandbreedte van de voor deze activiteit in aanmerking komende BBT-prestatierange moet worden toegepast.
In een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu wordt gemotiveerd aangegeven hoe aan het bepaalde onder artikel 1 is voldaan.
Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van het bepaalde onder artikel 1 als dit om technische of economische redenen niet haalbaar of integraal bezien niet doelmatig is.
Paragraaf 1.4 Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) en (potentieel) Zeer Zorgwekkende Stoffen
In het kader van VTH gelden de interne werkinstructies van BRZO-noord en de factsheets ZZS van BRZO-Omgevingsdiensten, waarbij aanvullend de onderstaande specifieke beleidsregels voor de provincie Groningen gelden.
Gedeputeerde Staten verlangen dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning milieu alle informatie over (p)ZZS wordt verstrekt. Deze informatie wordt getoetst aan de relevante algemene regels zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Gedeputeerde Staten controleren in het kader van toezicht of eerder verstrekte gegevens over (p)ZZS nog actueel zijn.
Indien er nog geen MTR is vastgesteld voor een (p)ZZS, dan dienen Gedeputeerde Staten een formeel verzoek hiertoe in bij het RIVM om dit alsnog te doen.
Om invulling te geven aan de minimalisatieverplichting, die voortvloeit uit art. 2.4, tweede lid, Activiteitenbesluit milieubeheer, geldt voor IPPC-installaties als uitgangspunt dat ten aanzien van de emissie(s) van ZZS onverkort de meest strenge kant van BBT moet worden toegepast. Gedeputeerde Staten betrachten in geval van emissie(s) van ZZS uiterste terughoudendheid ten aanzien van het afwijken van toepassing van de meest strenge kant van BBT, als bedoeld in beleidsregel 1.3, derde lid (BBT) . De haalbaarheid van toepassing van de onderkant van de bandbreedte van de voor de betreffende activiteit in aanmerking komende BBT-prestatierange wordt getoetst aan de hand van artikel 7 van deze paragraaf.
Bij het terugdringen van emissies van ZZS dient in het kader van de minimalisatieplicht door de aanvrager te worden onderzocht of er maatregelen kunnen worden getroffen die strenger zijn dan BBT. De haalbaarheid van toepassing van deze maatregelen wordt door Gedeputeerde Staten getoetst aan de hand van artikel 7 van deze paragraaf.
Bij de afweging van kosten en baten van bovenstaande door het bedrijf uit te voeren maatregelen om de uitstoot van ZZS te minimaliseren, wordt gebruik gemaakt van de kosteneffectiviteit referentiewaarden voor ZZS. Hierbij worden de volgende afwegingsprincipes gehanteerd:
volledigheid: specifieke stofeigenschappen (bijvoorbeeld mobiliteit) die niet al meegenomen zijn in de definitie van ZZS;
De beoordeling van elk individueel afwegingsprincipe en de principes in samenhang bepalen het gebruik van de referentiewaarden. Hoe groter de impact van een emissie hoe meer kosten moeten worden gemaakt deze impact te verminderen.
Voor (p)ZZS gelden dezelfde verplichtingen als voor ZZS, zoals vastgelegd in artikel 2.4 van het Activiteitenbesluit en bovenstaande beleidsregels, indien na beoordeling van de stof wordt vastgesteld dat er een maatwerkvoorschrift met deze strekking moet worden opgenomen. Hierbij worden de volgende aspecten in samenhang beoordeeld:
Voor de uitstoot van (p)ZZS geldt dat maatregelen om deze emissie te minimaliseren dienen te worden opgenomen in een vermijdings- en reductieprogramma conform wet- en regelgeving. De beoordeling van de bovenstaande maatregelen inzake de uitstoot van (p)ZZS geldt dat deze plaats vindt op basis van een vermijdings- en reductie programma.
Jaarlijks voeren Gedeputeerde Staten per Brzo- en RIE-4 bedrijf in principe twee of meer inspecties uit. Dit is nodig in verband met het toezien op de naleving van wet- en regelgeving en het beperken van risico's.
In het toezicht op bedrijven staat de controle op het voldoen aan de meet- en rapportageverplichtingen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de vigerende omgevingsvergunningen centraal. Bij het niet voldoen aan deze verplichting wordt handhavend opgetreden en conform de provinciale toezicht en handhavingsstrategie Wabo tenminste uitgegaan van kolom B: onverschillig gedrag.
Paragraaf 1.7 Intrekken omgevingsvergunningen milieu
Gedeputeerde Staten trekken een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu geheel of gedeeltelijk in indien gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van deze vergunning, tenzij er naar het oordeel van Gedeputeerde Staten zwaarwegende redenen zijn om de vergunning in stand te laten.
Hoofdstuk 2 Afval en Circulaire Economie
Paragraaf 2.1 ontheffing stortverbod buiten inrichtingen
Gedepueerde Staten maken - in het belang van de bescherming van het milieu - uiterst terughoudend gebruik van de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van het verbod zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden, als bedoeld in artikel 10.63, tweede lid, Wet milieubeheer. Dit zal er in de meeste gevallen toe leiden dat geen ontheffing zal worden verleend.
voor de toepassing op of in de bodem van geshredderde afvalstoffen wordt in geen geval ontheffing verleend. Dit omdat de samenstelling hiervan onvoldoende kan worden gecontroleerd en als gevolg daarvan niet met zekerheid kan worden gesteld dat het belang van de bescherming van het milieu zich niet tegen de toepassing verzet;
Gedeputeerde Staten werken niet mee aan de opslag of berging van radioactief of gevaarlijk afval in de diepe ondergrond in onze provincie maar ook niet in de nabijheid van onze provinciegrens. Voor niet-gevaarlijk afval geldt dat Gedeputeerde Staten alleen meewerken aan de opslag of berging als het een nuttige toepassing betreft.
Gedeputeerde Staten verplichten bedrijven bij het ontdoen van (p)ZZS houdende afvalstromen op basis naar beste weten en kunnen het gehalte van deze stoffen te registreren en te melden.
Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu wordt getoetst aan het voor de desbetreffende inrichting geldende afvalpreventieprogramma of afvalpreventieplan, dan wel, bij ontbreken hiervan, aan de Handreiking "Wegen naar preventie voor bedrijven" (InfoMil, Den Haag 2005).
Bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit milieu wordt aanvullend getoetst of (p)ZZS binnen de inrichting uit de (afval)stroom kunnen worden onttrokken, vernietigd of, onder zeer strenge voorwaarde, worden hergebruikt. Bij het opnemen van voorschriften inzake de verwerking en hergebruik van (p)ZZS binnen de inrichting worden de verwachte emissies binnen de hele keten beoordeeld.
Gedeputeerde Staten stellen indien de Veiligheidsregio dit adviseert, in het belang van de bescherming van het milieu, in een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu eisen aan de opslag van brandbare niet-gevaarlijke stoffen.
Gedeputeerde Staten maken in voorkomende gevallen gebruik van de mogelijkheid om sturingsvoorschriften op te nemen in een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu voor afvalbe-/verwerkende bedrijven, om te om te bewerkstelligen dat afvalstoffen conform de voor die afvalstoffen geldende minimumstandaard worden verwerkt.
Hoofdstuk 3 Omgevingsveiligheid, inclusief Brzo
Paragraaf 3.1 Omgevingsveiligheid inclusief Brzo
In deze planperiode worden de toezichtsplannen van de Brzo-bedrijven in het aardbevingsgebied uitgebreid met het toezicht op de risico’s die zich kunnen voordoen bij bestaande bouwwerken als gevolg van aardbevingsschade.
Veiligheidsmaatregelen worden - in samenspraak met de Brzo-toezichthouders, de ODG-adviseurs externe veiligheid en de Veiligheidsregio - vastgelegd in omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu. Dit omvat ook de maatregelen met betrekking tot de calamiteitenbestrijding.
Op bedrijventereinen van het Structuurvisie Eemsdeltagebied mag de kans dat een bedrijf een ongeval krijgt met een gevaarlijke stof door de nabijheid van een windturbine met niet meer dan 10 % toenemen. Indien blijkt dat de toename meer dan 10% is, moet het bedrijf nader onderzoek uitvoeren naar de gevolgen. Dit geldt voor bestaande en nieuwe situaties.
Voor grof stof voeren Gedeputeerde Staten een brongericht beleid in de vorm van diverse soorten van maatregelen die in BBT-documenten zijn opgenomen om het vrijkomen of verwaaien van grof stof te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken.
In geval van bestaande situaties wordt hinder voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperkt. Gedeputeerde Staten verwachten van bedrijven good housekeeping als handelwijze alsmede het treffen van voorzieningen die voldoen aan ons BBT-beleid. Wanneer visueel waarneembare stofverspreiding wordt geconstateerd en overlast wordt ervaren, zal het bedrijf worden verplicht extra maatregelen en/of voorzieningen te treffen dan wel de bestaande maatregelen te intensiveren.
Ernstige overlast mag niet voorkomen. In de relevante vergunningen leggen Gedeputeerde Staten daarom vast dat potentiële bedrijfsactiviteiten die dit kunnen veroorzaken in geval van overlast stilgelegd moeten worden en/of dat deze verboden zijn onder bepaalde bedrijfscondities of weersomstandigheden.
Hoofdstuk 5 Geur (beleidsregels geurhinder industriële geurbronnen)
uitkomst van het afwegingsproces als bedoeld in artikel 2.7a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer
In een geldend bestemmingsplan als bedrijventerrein bestemd terrein, dan wel bij het ontbreken van een geldend bestemmingsplan, het in het laatst geldende ruimtelijke plan als bedrijventerrein aangewezen terrein. Voor de verdere uitwerking zie artikel 20.2.2 de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.
Beste Beschikbare Technieken (BBT)
De voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, overeenkomstig de definitie in artikel 1.1, eerste lid, Wabo.
Een installatie, productie–eenheid of op– en/of overslagfaciliteit of een activiteit in en inrichting waarin geur ontstaat of waarbij geur vrijkomt uit een industriële bron
Gebied zoals gedefinieerd als buitengebied op kaart 1, van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016
Ernstige geurhinder is gebaseerd op de vraag naar de persoonlijke beleving van de geïnterviewde over de lokale (geur)-hindersituatie uit het telefonisch leefsituatieonderzoek (TLO) in welke mate mensen een bepaalde bron in de woonomgeving als hinderlijk ervaren op basis van een 10-puntsschaal van 0 (niet gehinderd) tot 10 (extreem gehinderd). Mensen die 8, 9 of 10 antwoorden zijn ernstig gehinderd. De vragenlijst die daarvoor wordt gebruikt is gebaseerd op de vragen uit de richtlijn ISO/TS 15666 (2003) voor geluidshinder
Eng.: European odour unit of Europese odour unit, grootheid voor geurconcentratie. Eenheid is ouE /m3. Eén Europese odour unit is de hoeveelheid geurstoffen die, bij verdamping in één kubieke meter neutraal gas onder standaardcondities, een fysiologische respons oproept bij een panel (detectiegrens) gelijk aan de respons die optreedt bij verdamping van 123 pg n-butanol (CAS-Nr. 71-36-3) in één kubieke meter lucht onder standaard condities (concentratie is 0,040 µmol/mol)
De geurbelasting wordt gewoonlijk uitgedrukt in Europese odour units per kubieke meter lucht bij een bepaalde percentielwaarde (ouE /m3 als x-percentiel van de uurgemiddelde concentratie). De x-percentielwaarde vertegenwoordigt de tijdsfractie, waarvoor geldt dat gedurende deze tijdsfractie de geurconcentratie beneden deze aangegeven waarde blijft of gelijk is aan deze waarde
Hoeveelheid geur die per tijdseenheid wordt geëmitteerd uitgedrukt in Europese odour units; de geuremissie is gelijk aan de geur concentratie in de geëmitteerde luchtstroom vermenigvuldigd met het debiet van de luchtstroom (bij 20oC, 1013 hPa, nat).
Bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet veehouderijen) van 28 juni 2012 (Agentschap NL)
Hedonisch gewogen geurbelasting
Geurbelasting, gecumuleerd voor alle geurbronnen van een bedrijf, gewogen op basis van de geurconcentratie waarbij een zekere hedonische waarde wordt bereikt
Maat voor de (on)aangenaamheid van een geur uitgedrukt op een schaal van H = -4 (uiterst onaangenaam) tot H = +4 (uiterst aangenaam)
Gevoel van ongenoegen, dat optreedt wanneer een milieufactor wordt waargenomen, of als de waarneming iemands gedrag of activiteiten negatief beïnvloedt, of als door de waarneming iemand vermoedt dat deze milieufactor een negatieve invloed heeft
Tijdfractie van het jaar dat een bepaalde geurconcentratie niet wordt overschreden
De uit het bestemmingsplan of de beheersverordening voortvloeiende bestemming van een gebied. Voor de planvormen die gelijk zijn gesteld aan het bestemmingsplan zie artikel 20.2.2 de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.
Situatie waarbij als gevolg van de bestaande activiteit de geldende geurnormering conform de artikelen 7, 9 en 10 wordt overschreden
Gebied dat geen deel uitmaakt van het op kaart 1 aangeduid buitengebied van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 en geen bedrijventerrein is
Vergunning op grond van de Wabo
Rekenwijze in overeenstemming met artikel 75 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, met inachtneming van artikel. 66, onder e en f van deze Regeling
Dit geurhinderbeleid is niet van toepassing op situaties waarin Gedeputeerde Staten niet het bevoegd gezag zijn of waarop algemeen bindende afspraken, regels en richtlijnen van toepassing zijn ten aanzien van de geuremissie, zoals:
Artikel 2 (Onderscheid bestaande en nieuwe situaties)
Gedeputeerde Staten maken bij de uitoefening van hun bevoegdheid onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties:
Artikel 3 (Onderscheid hoog en laag beschermingsniveau van geurgevoelige objecten)
Gedeputeerde Staten onderscheiden geurgevoelige objecten met een hoog beschermingsniveau en geurgevoelige objecten met een laag beschermingsniveau:
Het geurbeleid maakt gebruik van de hedonische waarden voor de A-, en B-waarde. Indien niet aan het basisbeschermingsniveau voldaan kan worden moet de hedonische waarde moet voor iedere relevante bron afzonderlijk bekend zijn. De bronsterkte wordt gecorrigeerd met de getalsmatig bij die bron behorende hedonische waarde. Er wordt dus gerekend met een ‘hedonisch gewogen ouE per tijdseenheid'.
Indien de concentratie bij een hedonische waarde van -2 ontbreekt, dient, uit gegaan te worden van de concentratie bij een hedonische waarde van -1 of dient de ontbrekende waarde door middel van extrapolatie te worden berekend. In die gevallen waar geen gegevens over de hedonische waarde beschikbaar zijn, dient te worden uitgegaan van een toetsingswaarde van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde.
De geurbelasting wordt in Nederland berekend met het Nieuw Nationaal Model. De toetsing vindt standaard plaats aan de 98-percentielconcentratie; er wordt tevens getoetst aan de 99,5- en 99,9-percentielconcentraties. De geurconcentraties die daar als toetsingswaarden bij horen, zijn de beschermingsniveaus verhoogd met de volgende factoren:
Elk van de genoemde percentielen kan maatgevend zijn voor de beoordeling van de situatie.
Artikel 5 (Eisen aan de mate van zekerheid dat geurhinder wordt voorkomen)
Gedeputeerde Staten willen bij de toetsing van de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten in onbekende situaties een hoge mate van zekerheid dat geurhinder ook daadwerkelijk wordt voorkomen. Voor nieuwe bronnen dient daarom, indien kengetallen gebruikt zijn bij het beschrijven van de verwachte emissie, bij de toetsing van de geurbelasting de bronsterkte met een factor twee (de standaard onzekerheid van geurmetingen volgens NTA9065) te worden verhoogd.
Artikel 7 (Vaststelling aanvaardbaar geurhinderniveau)
Indien geurhinder niet voorkomen kan worden dan stellen Gedeputeerde Staten het aanvaardbaar geurhinderniveau ten gevolge van een inrichting vast op 0,5 ouE/m3 als 98 percentiel van de uurgemiddelde concentratie voor respectievelijk geurgevoelige objecten met een hoog of laag beschermingsniveau, of zoveel lager als met toepassing van BBT haalbaar is.
Artikel 8 (Vaststelling geurhinderniveau in saneringssituaties)
In het geval van een saneringssituatie schrijven Gedeputeerde Staten voor dat de aanvrager binnen een aangegeven termijn een saneringsplan dient op te stellen. Dit saneringsplan moet worden afgestemd met Gedeputeerde Staten en moet het traject beschrijven, waarmee de saneringssituatie kan worden opgeheven
Het saneringsplan moet erop zijn gericht de geurbelasting bij geurgevoelige objecten buiten bedrijventerreinen (met uitzondering van eigen bedrijfswoningen) te reduceren tot een aanvaardbaar geurhinderniveau zoals bedoeld in beleidsregel 7 èn wat op korte termijn de haalbaar geachte geurbelasting is.
In geval van een overschrijding van de A of B-waarde - als bedoeld in beleidsregel 4 - nemen Gedeputeerde Staten in de vergunningvoorschriften op, dat de aanvrager verplicht is zich doorlopend in te spannen om tenminste te gaan voldoen aan de maatgevende A- of B-waarde Een vijfjaarlijkse actualisatie van het in het tweede lid bedoelde saneringsplan is onderdeel van deze inspanning..
Artikel 9 (Afwijkende beleidsregel geur Eemsdelta)
In het Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl mag de geurbelasting van een bedrijf als gevolg van een (wijziging van de) inrichting die een toename van de geuremissie met zich meebrengt en die is gestart na 19 april 2017, niet meer zijn dan 0,25 ouE/m3 als 98 percentiel op geurgevoelige objecten.
In het Plangebied structuurvisie Eemsmond - Delfzijl wordt een (wijziging van een) inrichting die een toename van de geuremissie met zich meebrengt en die is gestart na 19 april 2017, niet toegestaan als voor dit bedrijf al een geurimmissie bij geurgevoelige objecten van 0,25 ouE/m3 als 98 percentiel of meer is toegestaan.
In situaties waarin het redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf niet aan de voorwaarden van de vergunning voldoet, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten dat het bedrijf onderzoek moet uitvoeren naar de geurbelasting bij geurgevoelige objecten als geur buiten de inrichting niet met maatregelen kan worden voorkomen.
Artikel 11 ( De uitvoering/toepassing van het geurbeleid)
Gedeputeerde Staten volgen voor de verspreidingsberekeningen de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 ten aanzien van onder andere terreinruwheid en meteo.
Artikel 12 (Informatie melding Activiteitenbesluit/aanvraag omgevingsvergunning milieu)
De melder/aanvrager dient aan te geven of de gemelde/aangevraagde activiteiten mogelijk geur kunnen veroorzaken (d.w.z. geurrelevant zijn). We onderscheiden 3 groepen gebaseerd op de groepsindeling "Is geur relevant?" van de handleiding geur industrie 2012:
Activiteiten zijn geurrelevant. Als met organisatorische en/of technische maatregelen met een ander oogmerk dan geur wordt voorkomen dat geur buiten de inrichting waarneembaar is, is een geuronderzoek niet nodig. Wel dienen de maatregelen in de aanvraag of melding te worden beschreven en toegepast of
Groep 2: activiteiten zijn geurrelevant. Als met organisatorische en/of technische maatregelen geurhinder niet kan worden uitgesloten bij geurgevoelige objecten, is aanvullend op het geurbeheersplan een geuronderzoek nodig. Dit om inzicht te verkrijgen in de daadwerkelijke geurbelasting. Met het geuronderzoek dient te worden aangetoond of voldaan wordt aan dit geurbeleid.
Hoofdstuk 7 Nazorg stortplaatsen
Paragraaf 7.1 Activiteiten op de stortplaats
Voorafgaand aan het ontplooien van initiatieven tot hergebruik van een gesloten stortplaats waarop de nazorgregeling van paragraaf 8.2 van de Wet milieubeheer (Wm) van toepassing is, dient een initiatiefnemer aan GS een hergebruikplan ter beoordeling voor te leggen. Op deze wijze kunnen de milieuaspecten - met name voor wat betreft bodem en nazorg - van deze initiatieven vooraf worden beoordeeld.
In een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu waarvoor Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag zijn worden indien significante lichtuitstraling niet kan worden uitgesloten voorschriften opgenomen om de lichtuitstraling te beperken, onder meer door het voorschrijven van een verlichtingsplan.
Een verlichtingsplan wordt in ieder geval voorgeschreven indien sprake kan zijn van significante lichtuitstraling of wanneer de te vergunnen activiteit plaatsvindt in een aandachtsgebied voor stilte en duisternis.
In geval van bestaande situaties met significante lichtuitstraling wordt bij het actualiseren van de omgevingsvergunning een verlichtingsplan voorgeschreven.
Gedeputeerde Staten houden rekening met stiltegebieden en aandachtsgebieden voor stilte en duisternis bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor de activiteit milieu voor bedrijven waarvoor zij het bevoegd gezag zijn, bij de toetsing van geluid van (spoor)wegen en bij het opstellen van geluidsbelastingkaarten en actieplannen.
Paragraaf 10.1 Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl
Elk windpark zoals begrensd in de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl moet, ongeacht het aantal inrichtingen of exploitanten binnen dit windpark, voldoen aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (47 dB Lden en 41 dB Lnight).
Indien woningen of andere geluidgevoelige gebouwen door optelling van geluid van verschillende windparken als bedoeld in artikel 1 een hogere geluidbelasting ondervinden dan 47 dB Lden, is dit in beginsel niet ontoelaatbaar, mits de cumulatieve geluidbelasting (veroorzaakt door windturbines, (rail-)verkeer, industrie, scheep- en luchtvaart) niet hoger wordt dan 65 dB1.
Binnen het gebied van de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl geldt een grens voor de cumulatieve geluidbelasting LCUM van 65 dB op de gevels van woningen.
Voor woningen en andere geluidgevoelige gebouwen die als gevolg van nodig geachte ontwikkelingen worden blootgesteld aan een LCUM van 66 tot en met 70 dB en dit redelijkerwijs niet verder kan worden beperkt, geldt het uitgangspunt dat binnen de woning een acceptabel woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.
Paragraaf 10.2 Laagfrequent geluid (LFG)
Wanneer klachten aanleiding geven tot het uitvoeren van een meting van LFG, is uitsluitend sprake van ontoelaatbare hinder door LFG (in een woning of een andere geluidgevoelig gebouw) als de Vercammen-curve wordt overschreden.
De huidige wetenschappelijke inzichten over LFG van windturbines is dat dit voldoende wordt voorkomen door de bestaande geluidnormen en dat er geen bewijs is voor directe gezondheidseffecten van LFG van windturbines, als aan de geluidnormen voor windturbines wordt voldaan2. Gedeputeerde Staten sluiten hierbij aan, wat betekent dat als turbines aan de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer (zoals die voor 30 juni 2021 golden) voldoen en de turbines zonder technische mankementen in werking zijn, er geen aanleiding is om aan te nemen dat er sprake is van ontoelaatbare hinder door LFG.
Paragraaf 10.4 Niet-gezoneerde bedrijventerreinen
Hogere niveaus dan genoemd in het eerste lid worden uitsluitend vergund wanneer de aanvrager naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voldoende heeft onderbouwd dat de aangevraagde niveaus noodzakelijk zijn, dat de mogelijkheden van een lagere geluidsbelasting uitputtend zijn onderzocht en dat verdere reductie van het geluid redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Bij het stellen van voorschriften wordt - met name bij bedrijven met een discontinue geluidsuitstraling - gestreefd naar het vastleggen in de vergunning van voor die geluidsuitstraling bepalende bedrijfsaspecten (zoals aantallen transporten, bronvermogens van bepalende bronnen, transportroutes, plaatsen waar werkzaamheden mogen worden verricht, werktijden).
Hoofdstuk 11 Beleidsregels Luchtvaart
Gebied buiten aaneengesloten bebouwing, zoals aangegeven in de Omgevingsverordening provincie Groningen
Control Region, gecontroleerde luchtruimgebieden waar vliegtuigen tweewegcommunicatie onderhouden met een luchtverkeerstoren
Door Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen in het besluit "Vaststellen begrenzing ganzenfoerageergebieden" aangewezen gebieden
Dag waarop gebruik wordt gemaakt van de TUG-ontheffing
Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
Luchtvaartuig als bedoeld in artikel 21 van het Besluit burgerluchthavens
Luchthaven als bedoeld in artikel 1.1 Wet luchtvaart
Natuurnetwerk Nederland; een samenhangend netwerk van robuuste natuurgebieden, ecologische verbindingszones en agrarische gebieden met natuurwaarden, waarbinnen ecosystemen met daarbij behorende soorten duurzaam kunnen voortbestaan, zoals aangegeven in de Omgevingsverordening provincie Groningen
Op afstand bestuurd luchtvaartuig (remotely piloted aircraft), niet zijnde een modelluchtvaartuig
Uniforme daglicht periode, als bedoeld in artikel 1 van het Besluit luchtverkeer 2014 (zijnde het gedeelte van het etmaal tussen vijftien minuten voor zonsopgang en vijftien minuten na zonsondergang zoals geldt voor de positie 52°00' N en 05°00' O op zeeniveau)
Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen
De buiten een aangewezen luchthaven gelegen gronden die daadwerkelijk voor het landen of opstijgen van luchtvaartuigen worden gebruikt
Ontheffing voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik als bedoeld in artikel 8a.51 Wet luchtvaart
Verplaatsing van het luchtvaartuig gedurende het tijdsverloop dat het in beweging komt met de bedoeling om op te stijgen, tot het ogenblik dat het weer tot volledige stilstand is gekomen na de landing
Een start óf een landing van een luchtvaartuig
Standplaats als bedoeld in artikel 1.2, lid 3 sub a, van het Besluit geluidhinder
Ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen als bedoeld in artikel 1.2, lid 3 sub b, van het Besluit geluidhinder
Gebouw dat voor bewoning is bestemd als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder
Ruimte als aangegeven in art. 1 van de Wet geluidhinder (ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap- woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2)
Gebouw als bedoeld in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (onderwijsgebouw, ziekenhuis, verpleeghuis, verzorgingstehuis, psychiatrische inrichting of kinderdagverblijf)
Verblijfsruimte als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 sub d van het Besluit geluidhinder
Paragraaf 11.1.1 Soorten TUG-ontheffingen
Artikel 2 (Soorten TUG ontheffingen)
Gedeputeerde Staten onderscheiden drie soorten TUG-ontheffingen:
generieke ontheffing: een ontheffing alleen voor helikopters, voor ten tijde van de aanvraag nog niet bekende terreinen in de provincie Groningen. Hierbij geldt een maximum van 2 landingen en 2 starts per dag per terrein. Op grond van aan de ontheffing te verbinden voorwaarden en/of voorschriften kunnen bepaalde gebieden worden uitgesloten van de ontheffing;
bijzondere locatiegebonden ontheffing: een ontheffing bij evenementen of projecten voor meerdere starts of landingen op een vooraf aangegeven terrein. Deze ontheffing geldt voor één dag met een maximum van 80 vliegbewegingen. Indien de vergunning op grond van artikel 6 van de Regeling luchtvaartvertoningen voorziet in een groter aantal vliegbewegingen of een langere periode, dan gelden voor de toepassing van de eenmalige TUG ontheffing, de aantallen en periodes vermeld in die vergunning.
Paragraaf 11.1.2 Toetsingscriteria tijdelijk en uitzonderlijk gebruik
Bij het beoordelen van een aanvraag om een TUG-ontheffing worden voor zover van toepassing in ieder geval de volgende belangen betrokken:
De aanvrager dient, gelet op de aspecten van de belangenafweging als bedoeld onder 1, die informatie aan te leveren die naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is om te kunnen beslissen op de aanvraag.
In beginsel wordt de ontheffing alleen verleend voor terreinen gelegen in het buitengebied. De locaties Sportpark Vinkhuizen en Sportcentrum Kardinge in de gemeente Groningen vormen hierop een uitzondering. Daarnaast kan een uitzondering worden gemaakt wegens een door de aanvrager te duiden maatschappelijk belang of indien door de aanvrager bij het verzoek aannemelijk is gemaakt dat hinder en gevaar bij het gebruik van de locatie redelijkerwijs niet te verwachten is.
Paragraaf 11.1.3. Weigeringsgronden en samenloopbepalingen
Gedeputeerde Staten weigeren de ontheffing in ieder geval indien:
op twee of meer in elkaars directe omgeving liggende terreinen een TUG-ontheffing wordt aangevraagd en als door de aard en omvang van het beoogde gebruik de gehinderde gebieden van het gebruik van deze percelen feitelijk als hetzelfde gebied kunnen worden aangemerkt, en de aanvragen tezamen de 12 dagen per kalenderjaar overstijgen. Hierbij geldt dat locaties die minder dan 1.000 meter hemelsbreed van elkaar verwijderd zijn, in beginsel als in elkaars directe omgeving liggende terreinen worden beschouwd.
Indien er op grond van de bovengenoemde afwegingen bezwaren bestaan tegen het verlenen van een ontheffing, kunnen, voordat de ontheffing wordt geweigerd, alternatieve locaties of tijden voor de ontheffing in samenspraak met de aanvrager en voor zover daartoe aanleiding is, met de burgemeester van de betreffende gemeente worden overwogen.
Paragraaf 11.2 Voorschriften ontheffing
Aan TUG-ontheffingen worden ten minste de volgende voorschriften verbonden:
voor helikopters: bij het starten en landen moet er, zolang de rotoren draaien, zorg voor worden gedragen dat het publiek een afstand van tenminste 30 meter tot de helikopter bewaart. Ook dient er 30 meter afstand tot de lijn van de richting waarin de helikopter opstijgt dan wel landt te worden bewaard. Hierbij moet worden uitgegaan van een start- dan wel landingslijn van ten minste 100 meter gemeten vanaf het start of landingspunt.
de houder van de ontheffing meldt, op in de toelichting van deze beleidsregels vermelde wijze, ten minste 24 uur voor het gebruik van de ontheffing aan Gedeputeerde Staten, ILT en aan de burgemeester van de gemeente waarin het betreffende terrein ligt dat de houder voornemens is gebruik te maken van de ontheffing.
de houder van de ontheffing moet het gebruik van een terrein achteraf binnen 4 weken na afloop van het betreffende kwartaal op in de toelichting van de beleidsregels vermelde wijze melden aan Gedeputeerde Staten en ILT, onder vermelding van de data waarop is gevlogen met de aantallen vliegbewegingen per dag.
voorschriften generieke ontheffing
voorschriften locatiegebonden ontheffing
voorschriften bijzondere locatiegebonden ontheffing
de houder van de ontheffing stelt gebruikers van woningen, andere geluidgevoelige gebouwen, ligplaatsen en standplaatsen die binnen 250 meter van het terrein liggen ten minste 5 dagen voor de aanvang van de vluchten hiervan op de hoogte, met vermelding van de ligging van het terrein, de gebruiksdag, het aantal vluchten en de vliegroutes.
Het niet nakomen van (één van) de in het besluit (de ontheffing) vermelde voorschriften kan leiden tot het onmiddellijk intrekken van dit besluit, zonder recht op schadevergoeding.
Indien van een generieke ontheffing op meerdere terreinen gebruik wordt gemaakt, is het maximaal aantal gebruiksdagen voor die terreinen gezamenlijk niet meer dan 12.
In de generieke ontheffing kan het totaal aantal gebruiksdagen (voor een, of voor meerdere specifieke terreinen) worden begrensd tot minder dan 12, in een periode van 12 maanden.
Indien wordt gestart of geland binnen de CTR van vliegveld Eelde, dient voorafgaand aan een vlucht contact te worden opgenomen met de verkeersleiding van vliegbasis Eelde.
In de locatiegebonden ontheffing worden grenzen gesteld aan het aantal gebruiksdagen en aan het aantal vliegbewegingen op een gebruiksdag. Hierbij hanteren Gedeputeerde Staten de navolgende criteria, afhankelijk van het aantal gebruiksdagen en de kortste afstand van de start- en landingsplaats tot:
In de bijzondere locatiegebonden ontheffing worden grenzen gesteld aan het aantal vliegbewegingen op de betreffende gebruiksdag. Hierbij hanteren Gedeputeerde Staten de volgende criteria afhankelijk van de afstand tot:
Van hetgeen in de beleidsregels tijdelijk en uitzonderlijk gebruik Wet luchtvaart bepaald is, kan geheel of ten dele worden afgeweken wanneer om dringende of gewichtige redenen die voorschriften in redelijkheid geen toepassing kunnen vinden en een alternatieve wijze van bereikbaarheid in redelijkheid niet aanwezig is. Het verzoek om af te wijken wordt in of bij de aanvraag met redenen omkleed.
De toelichting op de beleidsregels Luchtvaart wordt gepubliceerd op de website van de provincie Groningen
Toelichting op de beleidsregels
Beleidselementen die expliciet doorwerken naar besluiten van Gedeputeerde Staten zijn zoveel mogelijk als beleidsregels bij de verschillende thema's in dit programma opgenomen. Op deze manier wordt het voor de uitvoerders van ons beleid gemakkelijker om de juiste uitvoeringskaders te vinden voor het provinciaal beleid en deze kaders overeenkomstig het beoogde beleidseffect in te zetten. Een beleidsregel is een bij besluit vastgestelde algemene regel over de wijze waarop een bestuursorgaan gebruik maakt van haar bevoegdheid, bijvoorbeeld door aan te geven hoe belangen worden gewogen of hoe wettelijke bepalingen worden uitgelegd. We maken gebruik van beleidsregels die aanvullend op de wettelijke regels specifiek voor Groningen gelden. Gedeputeerde Staten zijn gehouden overeenkomstig deze beleidsregels te handelen. Daarnaast gebruiken we beleidsregels in onze besluitvorming als het gaat om vergunningverlening, toezicht en handhaving. De Omgevingswet biedt meer ruimte voor decentrale regelgeving. Dat leidt ertoe dat beleidsregels met een meer normatief karakter, op terreinen waar regelruimte is als regels kunnen worden opgenomen in de Omgevingsverordening. Ze krijgen daarmee het karakter van een algemeen verbindend voorschrift en krijgen daarme rechtskracht. Tot die tijd, bevat dit Milieuprogramma ook de beleidsregels met een meer normatief karakter. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de Omgevingsverordening het normerende en regulerende kader op basis van de tactische keuzes die in het programma worden gemaakt. We handelen overeenkomstig deze beleidsregels, tenzij er wegens bijzondere omstandigheden reden is om hiervan af te wijken. Derden kunnen ons hieraan houden. De beleidsregels worden ook algemeen bekendgemaakt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2022-9214.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.