Provinciaal blad van Zuid-Holland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zuid-Holland | Provinciaal blad 2022, 8425 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zuid-Holland | Provinciaal blad 2022, 8425 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Subsidieregeling circulair Zuid-Holland
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;
Gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;
Overwegende dat het wenselijk is om, als uitwerking van de strategische beleidsnotitie Circulair Zuid-Holland: samen versnellen, activiteiten te stimuleren die bijdragen aan de circulaire transitie;
Overwegende dat de te subsidiëren activiteiten in overeenstemming zijn met artikel 25 of 29 van Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
In deze regeling wordt verstaan onder:
algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;
Artikel 1.3 Subsidiabele kosten
In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt de subsidie geweigerd indien:
Artikel 1.5 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Indien het project wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, onder c, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij gedeputeerde staten tot verlenging met maximaal een jaar.
Artikel 1.8 Subsidievaststelling
Gelet op de toepasselijke Europese regelgeving is artikel 17, tweede tot en met vijfde lid, van de Asv niet van toepassing en is artikel 23 van de Asv van overeenkomstige toepassing op alle verstrekte subsidies ongeacht het subsidiebedrag alsmede artikel 21, eerste lid, onder a en b van de Asv.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt aan de penvoerder van een samenwerkingsverband.
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt aan privaatrechtelijke of publiekrechtelijke rechtspersonen.
Artikel 3.5 Verdelingswijze en beoordelingscriteria
De rangschikking wordt gemaakt op basis van de volgende beoordelingscriteria:
de mate van fundamenteel vernieuwend zijn van het project oftewel de mate waarin het project andere manieren van denken, organiseren en doen nastreeft, waarbij het project betrekking heet op een schakel in de keten, waarbij ook een verbetering in het bestaande systeem is toegestaan en waarbij ketensamenwerking niet verplicht is;
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt aan de penvoerder van een samenwerkingsverband.
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, in aanmerking te komen wordt voldaan aan het vereiste dat het project is gericht op één van de volgende activiteiten:
het verstevigen of uitbouwen van een bestaande keten- of netwerksamenwerking zodat het netwerk gaat bestaan uit meer ondernemingen, onderwijs- of onderzoeksinstellingen, maatschappelijke organisaties en publiekrechtelijke rechtspersonen die de circulaire transitie versnellen naar een circulaire maatschappij;
Artikel 4.5 Verdelingswijze en beoordelingscriteria
Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin het wordt geplaatst.
Den Haag, 28 juni 2022
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland
drs. H.M.M. Koek,
secretaris
drs. J. Smit,
voorzitter
Toelichting behorende bij de Subsidieregeling circulair Zuid-Holland
De provincie Zuid-Holland wil een transitie naar een circulaire samenleving (strategische beleidsnotitie ‘Circulair Zuid-Holland: samen versnellen’ 2020)). Deze transitie gaat de manier waarop we leven en onze wereld organiseren fundamenteel beïnvloeden. Hoe precies weten we alleen nog niet. In de transitie spelen koplopers en vernieuwers een belangrijke rol. In de provinciale strategie die streeft naar een Circulair Zuid-Holland in 2050 staat een transitieaanpak centraal.
In deze provinciale transitieaanpak spelen vernieuwersnetwerken en doorbraakprojecten een belangrijke rol. Hier vormen de koplopers nieuwe samenwerkingsverbanden en ontstaan innovatieve circulaire projecten die de circulaire toekomst concreet en tastbaar maken. In transitietermen noemen we dat doorbraakprojecten. Belangrijk kenmerk van deze doorbraakprojecten is dat ze verder gaan dan een individuele product- of procesinnovatie. Het gaat vaak om projecten waar nieuwe – radicalere – innovaties worden vormgegeven die met name gaan over samenwerking in ketens of netwerken, nieuwe verdienmodellen en financiering of andere organisatievormen. Maar zij lopen ook aan tegen alle belemmeringen op het vlak van bijvoorbeeld beleid, regelgeving en financiering.
Figuur 1: Verschillende fases in transitie proces (X-curve)
Sturing in transitie gaat om het geleiden van de beweging van links naar rechts in de X-curve. Deze curve bevat vier bewegingen: opbouw, ombouw, afbouw en toekomst. Deze vier bewegingen spelen min of meer gelijktijdig, maar zijn allesbehalve gelijksoortig. Ze zijn voor een geslaagde (werkelijke) transitie ook allemaal nodig. We zitten aan de beginfase van de transitie naar een circulaire economie en dus vaak in de opbouw en ombouw fase.
In die opbouwfase is experimenteren door innovaties belangrijk. Zij maken de circulaire toekomst tastbaar en laten zien waar belemmeringen en knelpunten zitten. Dat geeft ook inzicht op wat om- of afgebouwd moet worden. Kern van deze aanpak is om de innovaties te richten op bepaalde thema’s om de transities op gang te brengen en te versnellen. Hierbij wordt verder gekeken dan alleen de innovatie zelf maar ook hoe deze bijdraagt aan de systeemverandering die nodig is voor de gewenste circulaire transitie. Dit wordt missie gedreven innovatiebeleid genoemd.
Om verandering te realiseren zijn ‘doorbraakprojecten’ nodig. Projecten van ondernemende koplopers die kunnen aantonen wat er nodig is voor de transitie naar een circulaire maatschappij. Projecten die demonstreren dat nieuwe bedrijfs- en verdienmodellen levensvatbaar zijn. In deze projecten werken de koplopers met elkaar aan het doorbreken van huidige structuren die de circulaire samenleving belemmeren, benutten de kansen voor nieuwe verdienmodellen, zoeken nieuwe (coöperatieve) samenwerkingsverbanden en vereisen daarmee een andere kijk op bestaande praktijken en gedrag.
Voor doorbraakprojecten gelden de volgende uitgangspunten passend bij de innovatie- en transitie aanpak:
Ondersteuning van keten- of netwerksamenwerking is een belangrijk onderdeel. De koplopers werken met elkaar aan het doorbreken van huidige structuren die de circulaire economie belemmeren, benutten de kansen voor nieuwe verdienmodellen, zoeken nieuwe (coöperatieve) samenwerkingsverbanden, vereisen een andere kijk op bestaande praktijken en vereisen ook ander consumentengedrag.
Doorbraakprojecten voldoen aan verschillende kenmerken:
In de praktijk van de afgelopen jaren bleek dat het lastig is deze projecten van de grond te krijgen. De Subsidieregeling circulair Zuid-Holland (hierna: subsidieregeling) is er nu om deze radicalere, meer op systeemgerichte innovatieve projecten financieel te gaan ondersteunen omdat zij een cruciale en belangrijke rol spelen in het op gang brengen van de transitie.
In onderstaand figuur is op hoofdlijnen de aanpak van de provincie beschreven.
Figuur: Overzichtsplaat circulaire doorbraakprojecten in de Provincie Zuid-Holland
Daarnaast wordt het in deze subsidieregeling ook mogelijk gemaakt om pilots en coalitievorming in netwerken te kunnen subsidiëren. Dit was tot nu toe ook niet mogelijk door de provincie. Ondersteuning hiervan vond tot op heden vooral plaats via het inkoop- en aanbestedingsinstrumentarium maar dat biedt minder mogelijkheden. Ook dit levert een bijdrage in het vullen van het gat in de innovatiecurve en versterken van de sleutelprocessen uit de innovatiemotor.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de beleidsnota ‘Innovaties in circulaire transities’, provincie Zuid-Holland, juni 2022.
Verhouding tot bestaande regelgeving
Algemene wet bestuursrecht en Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in de subsidieregeling is vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer wat de beslistermijnen zijn voor gedeputeerde staten, algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht en de algemene weigeringsgronden. Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Geconstateerd is dat de subsidie die wordt verstrekt op grond van deze regeling kan worden aangemerkt als staatssteun. In deze regeling wordt gebruik gemaakt van de algemene groepsvrijstellingsverordening waardoor er bij subsidieverstrekking op basis van deze regeling sprake is van een geoorloofde vorm van staatssteun.
Voor de subsidieverstrekking voor de doorbraakprojecten (paragraaf 2) en pilots (paragraaf 3) wordt gebruik gemaakt van de artikelen 25 en 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor de subsidieverstrekking voor coalitievorming in netwerken (paragraaf 4) wordt gebruik gemaakt van artikel 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De voorwaarden die voor deze vrijstellingen gelden zijn voor zover nodig in deze regeling opgenomen.
Omdat deze subsidieregeling moet voldoen aan de voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening moeten de openstellingsbesluiten die op grond van deze subsidieregeling worden vastgesteld hier ook aan voldoen. In die openstellingsbesluiten worden door gedeputeerde staten nadere regels voor de activiteiten gesteld die niet ruimer mogen zijn en niet mogen afwijken van deze subsidieregeling.
Na de inwerkingtreding van deze subsidieregeling zal deze regeling worden kennis gegeven bij de Europese Commissie.
In dit artikel wordt in de begripsbepalingen experimentele ontwikkeling en proces- en organisatie-innovatie verwezen naar de algemene groepsvrijstellingsverordening. Omdat de projecten die op grond van deze subsidieregeling kunnen worden ingediend moeten vallen onder experimentele ontwikkeling of proces- en organisatie-innovatie is er voor de duidelijkheid voor gekozen om deze begrippen in de toelichting uit te schrijven. In de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn deze begripsbepalingen als volgt omschreven:
Experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten.
de toepassing van een nieuwe organisatiemethode in de bedrijfsvoering, in de organisatie op de werkvloer of in de externe betrekkingen van een onderneming, maar met uitsluiting van veranderingen die zijn gebaseerd op organisatiemethoden die reeds in gebruik zijn in de onderneming, veranderingen in de managementstrategie, fusies en acquisities, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg zijn van prijswijzigingen voor productiefactoren, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke, seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten.
de toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode (daaronder begrepen aanzienlijke veranderingen in technieken, uitrusting of software), maar met uitsluiting van geringe veranderingen of verbeteringen, verhogingen van de productie- of dienstverleningscapaciteit door de toevoeging van productie- of logistieke systemen die sterk gelijken op die welke reeds in gebruik zijn, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg van prijswijzigingen voor productiefactoren zijn, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten.
Artikel 1.2 Openstellingsbesluiten
Gedeputeerde staten stellen nadere regels in de vorm van openstellingsbesluiten vast voor doorbraakprojecten, pilots en coalitievorming in netwerken. In het derde lid is bepaald dat in afwijking van artikel 26 van de Asv in het openstellingsbesluit de aanvraagperiode wordt opgenomen. Dit betekent dat pas als een openstellingsbesluit in werking is getreden het mogelijk is om op grond van deze regeling in combinatie met het betreffende openstellingsbesluit een subsidieaanvraag kan worden ingediend.
Artikel 1.3 Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten zijn ontleend aan artikel 25, derde lid, en artikel 29, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Artikelen 2.1. 3.1 en 4.1 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden aangevraagd voor doorbraakprojecten, pilots of coalitievorming in netwerken, waarbij deze projecten gericht moeten zijn op één van de vier transitiethema’s: kunststoffen, maakindustrie, biomassa en voedsel en bouw en zijn het uitgangspunt voor circulaire initiatieven waaraan de provincie wil bijdragen. De keuze voor deze thema’s is in 2020 door PS met de strategische beleidsnotitie ‘Circulair Zuid-Holland: samen versnellen’ vastgesteld. Doel van de strategie is een volledige circulaire samenleving in 2050.
In de provinciale aanpak bij deze vier transitiethema’s staan vernieuwersnetwerken en doorbraakprojecten centraal. In vernieuwersnetwerken vormen de koplopers nieuwe samenwerkingsverbanden en ontstaan gezamenlijke agenda’s en innovatieve circulaire projecten die de circulaire toekomst concreet en tastbaar maken. In 2020 is de provincie Zuid-Holland begonnen met het faciliteren van vernieuwersnetwerken rond thema’s waar energie is, urgentie gevoeld wordt en waar nog geen netwerk actief is en waar de provincie vanuit haar rol en taken meerwaarde kan leveren in het stimuleren van de transitie. In juni 2022 zijn er drie vernieuwersnetwerken actief: circulariteit van zonnepanelen, natuurlijke reststromen en biobased bouwen. Door deze vernieuwersnetwerken zijn agenda’s gemaakt die concreet invulling geven aan wat nodig is om de circulaire transitie te laten slagen. Daarom moeten de doorbraakprojecten bijdragen aan de doelen van deze transitieagenda’s.
Artikelen 2.2 en 4.2 Doelgroep
Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, wordt uitsluitend verstrekt aan de penvoerder van een samenwerkingsverband. De penvoerder is de ontvanger van de subsidie. Voor deze projecten moet er sprake zijn van een samenwerkingsverband, omdat circulaire oplossingen vaak alleen in samenwerking met andere partijen in de keten tot stand kunnen komen. De subsidieverstrekking richt zich daarom op samenwerkingsverbanden.
Om te kunnen toetsen of er sprake is van een samenwerkingsverband dat met voldoende waarborgen is omkleed zijn hierover in de artikelen 2.3 en 4.3 nadere vereisten opgenomen. Zo is de penvoerder een rechtspersoon die deel uitmaakt van het samenwerkingsverband. Naast de penvoerder bestaat het samenwerkingsverband uit ten minste twee partners (artikel 2.3) of vier partners (artikel 4.3) uit de keten. Alle partners uit het samenwerkingsverband zijn ingeschreven in het handelsregister. Verder moet er een samenwerkingsovereenkomst zijn gesloten waarin de samenwerking is vastgelegd.
Artikelen 2.3 en 3.3 Subsidievereisten
In de uitvoering van ons strategisch beleid met vernieuwersnetwerken blijkt dat de aanwezige provinciale subsidieregelingen voor innovatie niet voldoende bijdragen aan de circulaire transitie, met name als het gaat om de doorbraakprojecten. Er is een gat in de innovatiecurve voor doorbraakprojecten. In het figuur hieronder wordt dit schematisch aangegeven in de innovatiecurve.
Doorbraakprojecten bevinden zich aan het begin van de innovatiecurve in de fase van ontdekken en ontwikkelen. . Dit is ook als een van de subsidievereisten voor doorbraakprojecten opgenomen in artikel 2.3. De subsidievereisten voor pilots zijn opgenomen in artikel 3.3. Voor pilots geldt onder meer als subsidievereiste dat de pilot zich bevindt in de fase van ontdekken, ontwikkelen of demonstratie van de innovatiecurve.
Artikelen 2.4 en 3.4 Subsidiehoogte
Vanwege het feit dat de algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is op deze regeling wordt de subsidiehoogte bepaald door de steunintensiteiten die zijn opgenomen in artikel 25, vijfde lid, en artikel 29, vierde lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor de leesbaarheid is ervoor gekozen om, in plaats van naar deze artikelonderdelen te verwijzen, deze bepalingen uit de groepsvrijstellingsverordening in deze regeling op te nemen.
Een aanvrager vraagt een subsidie aan van € 100.000,00 voor een doorbraakproject dat valt onder de definitie van experimentele ontwikkeling op grond van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Het standaard subsidiepercentage bedraagt hiervoor 25% van de subsidiabele kosten. Wanneer overgegaan wordt tot subsidieverlening kan aan de aanvrager in ieder geval een bedrag van € 25.000,00 aan subsidie worden verleend. Als de aanvrager een middelgrote onderneming is dan bedraagt de hoogte van de subsidie 35% (10% extra) van de subsidiabele kosten en kan aan hem een bedrag van € 35.000,00 aan subsidie worden verleend. Neemt er bijvoorbeeld daarnaast een onderzoeksinstelling deel aan het samenwerkingsverband dan bedraagt de hoogte van de subsidie 40% (15% extra) van de subsidiabele kosten en kan aan hem een bedrag van € 40.000,00 aan subsidie worden verleend.
Als een kleine onderneming aan het bovenstaande voldoet dan bedraagt de steunintensiteit 60% (25% + 20% + 15%) van de subsidiabele kosten. Dus aan een kleine onderneming kan dan € 60.000,00 aan subsidie worden verleend.
Artikelen 2.5, 3.5 en 4.5 Verdelingswijze en beoordelingscriteria
Op basis van het kader, uitgangspunten en kenmerken van doorbraakprojecten en om concreet te kunnen beoordelen of een doorbraakproject inderdaad een radicale en baanbrekende innovatie is, zijn de volgende beoordelingscriteria van toepassing:
Deze beoordelingscriteria gelden zowel voor doorbraakprojecten (artikel 2.5), als voor pilots (3.5). Voor coalitievorming in netwerken gelden alleen de criteria van fundamenteel vernieuwend en haalbaarheid (artikel 4.5). Hieronder worden de beoordelingscriteria nader toegelicht.
Bij het beoordelen van fundamenteel vernieuwend wordt gekeken naar de mate waarin het project andere innovatiemanieren van denken, organiseren en doen nastreeft. Deze fundamentaliteit wordt gezocht in de keten waarop deze betrekking heeft. Daarnaast wordt ook gekeken naar de potentie om bij te dragen aan een doorbraak in aanverwante ketens of waar het zelfs tot complete systeemverandering kan leiden.
Nieuwe manieren van denken kunnen worden geoperationaliseerd door middel van de R-ladder, maar dit is niet de enige manier. De R-ladder is de landelijke en provinciale circulariteitsstrategie voor het bereiken van het efficiënter omgaan met grondstoffen en verspilling te voorkomen en te bepalen hoe sterk het bijdraagt aan onze doelen. Naast de nieuwe manier van denken over het maken en gebruiken op productniveau door de ontwerpers, kan dit ook op een hoger niveau gaan over nieuw denken bij de gebruikers of in de samenleving, wat verder gaat dan alleen het nieuwe product. Hierbij worden dominante beelden en paradigma’s ter discussie gesteld of worden mensen uitgelokt om anders naar onderwerpen en producten te kijken. Dit laatste moet worden meegenomen om tunnelvisie op de R-ladder te voorkomen.
Figuur: circulariteitsstrategie R-ladder
Nieuwe manieren van organiseren
Bij fundamenteel vernieuwend wordt verondersteld dat vaste verhoudingen en patronen in de keten veranderen. Actoren gaan zich op een andere manier tot elkaar verhouden, bijvoorbeeld door een nieuw organisatiemodel of verdienmodel. In deze nieuwe ketensamenwerking ontstaat een nieuwe ordening waarbij verschillende partijen tot nieuwe afspraken komen.
Figuur: Ketensamenwerking; van winning tot afval
Om fundamenteel vernieuwend te beoordelen wordt dus ook gekeken naar de partijen die betrokken zijn bij de aanvraag en de onderlinge interactie, organisatie- en verdienmodellen. Het aantal ketenpartners wordt niet alleen aan de hand van een criterium (“minimaal twee ketenpartners”) beoordeeld. Wél moet een voorstel duidelijk maken dat de ketenpartners die cruciaal zijn om een doorbraak te bereiken, aan boord zijn. Ook wordt gekeken naar de onderlinge afspraken die hun samenwerking definieert en de wijze waarop dit tot de beoogde doorbaak leidt. Een onderbouwing van het mogelijk ontbreken van cruciaal geachte partijen en eventuele compenserende maatregelen kan een noodzakelijke minimumvereiste zijn.
Nieuw denken en organiseren moet ook leiden tot nieuw doen (nieuwe praktijken). Verandert het routines en handelingen? Lokt het alternatief gedrag van burgers en consumenten uit? Voor het doorbreken van routines of het aanpassen van gedrag weegt mee welke voordelen dit alternatieve gedrag met zich meebrengt. Een dergelijk voordeel kan bestaan uit onder andere een financiële prikkel, zoals economische opbrengst of transactiekosten, of een niet-materiële prikkel zoals status, vanwege zelfontplooiing of vanuit een bepaalde ideologie. De aanwezigheid van dergelijke, of andere, prikkels versterkt de kans dat de nieuwe manieren van doen zich ook daadwerkelijk gaan manifesteren. Dit nieuwe doen hoort niet eenmalig te zijn, maar behoort juist de potentie te hebben om de standaard gang van zaken te worden. Hiervoor moet een project schaalbaar zijn. De vorm die schaalbaarheid aanneemt is echter afhankelijk van de sector waarin het project wordt uitgerold.
Hoeveel impact een project maakt, is in feite wat het project gaat bereiken. Impact kan breder zijn dan de directe meetbare resultaten (materiële impact), namelijk ook iconische en maatschappelijke impact. Deze impact betreft de impact van het project zelf en de impact op de keten waar het project betrekking op heeft.
Bij materiële impact betreft het de directe resultaten, zoals de vermindering van CO₂-uitstoot of de afname van materiaalgebruik. Dit criterium is de enige absoluut weer te geven variabele, al dan niet op basis van een schatting. Voor sommige projecten zijn deze absolute aantallen nog moeilijk inzichtelijk te maken. Het nader onderzoeken kan in dat geval onderdeel worden van het project, na indiening, indien aannemelijk is gemaakt dat de potentie tot reductie op materieel gebied bestaat. Daarnaast kan ter onderbouwing van de materiële impact gewerkt worden met een nulmeting om op voort te bouwen.
Aangezien dit het enige numerieke criterium is, kan bij vergelijkbare projecten deze uitkomst als weging ingezet worden.
Bij iconische impact wordt gekeken naar de culturele verandering die het project teweeg kan brengen. Bij een culturele verandering spreken we van een verandering in gangbare ideeën, de dominante discours en onderliggende paradigma’s. Om de potentie hierop van een project in te schatten, kan allereerst worden gekeken of het project de potentie heeft om een breed publiek te bereiken. Ook kan worden gekeken naar de mogelijke discussie die het project op gang kan brengen in de maatschappij of de politiek. Hier kan onder andere gedacht worden aan de beleidsvraagstukken die een project oproept. Als laatste kan ook worden gekeken naar het project als mogelijk icoon voor een achterliggende visie.
Groepen worden beïnvloed door de transitie, wat vragen oproept over inclusiviteit, rechtvaardigheid, betaalbaarheid en meer. De mate waarin groepen kunnen participeren en waarin de noden van specifieke groepen worden meegenomen bepaalt de maatschappelijke impact. Het nadenken over de maatschappelijke impact van een project én hier specifiek op inzetten gedurende de uitrol van het project geeft inzicht in de maatschappelijke impact van het desbetreffende project.
Zowel de kwaliteit van het plan, het team, maar ook de interactie met de directe omgeving worden gescoord op haalbaarheid. De context van het initiatief speelt daarom ook mee in de haalbaarheid van het project.
Om tot een geslaagde uitvoering van het project te komen moet er een gedegen plan zijn opgesteld. Dit plan moet volledig zijn, haalbaar worden geacht en het is belangrijk dat het plan vertrouwen wekt. De precieze invulling hiervan, inclusief de juridische vereisten die aan het plan worden gesteld vanuit de Provincie, wordt in de openstelling uiteengezet.
Een team moet bestaan uit een diverse samenstelling met partijen of individuen met verschillende competenties, kwaliteiten en achtergronden. Indien er competenties ontbreken dient het opvangen hiervan, bijvoorbeeld door het aantrekken van externen, verwerkt te worden in het plan. Verwacht wordt dat er vertrouwen gewekt wordt in het functioneren van het team, die blijkt uit eerdere, geslaagde samenwerkingen óf ten tijde van de voorbereidingen van het indienen van het projectplan.
De context van een project speelt een belangrijke rol in de haalbaarheid ervan. Onder andere door steun, betrokkenheid en enthousiasme vanuit diverse netwerken, of door in te spelen op urgenties en behoeften van betrokken of op kansen in de omgeving, vergroot de kans van slagen. Door de context inzichtelijk te hebben kan worden beoordeeld of deze gunstig is voor de haalbaarheid van het project.
Artikel 4.3 betreft de subsidievereisten voor coalitievorming in netwerken. In het eerste lid is bepaald dat de activiteit zich moet richten op de oprichting van een nieuwe keten- of netwerksamenwerking, het verstevigen of uitbouwen van een bestaande keten- of netwerksamenwerking of het ondersteunen van deelnemende organisaties in de keten- of netwerksamenwerking. In artikel 1.1 is een begripsbepaling opgenomen voor keten- of netwerksamenwerking. Een dergelijke samenwerking moet bestaan uit minimaal twee kleine of middelgrote ondernemingen en één onderwijs- of kennisinstelling. Dat is dus de basis van de keten- of netwerksamenwerking. Vervolgens kan deze samenwerking worden uitgebouwd met meer ondernemingen en onderwijs- of onderzoeksinstellingen, maar ook met andere organisaties, zoals maatschappelijke organisaties (bewoners- of consumentgroepen, non-gouvernementele organisaties) en publiekrechtelijke rechtspersonen. Door deze samenwerking ontstaat er een coalitievorming in het netwerk, die vervolgens een circulaire dienst of circulair product, of een circulair proces of circulair verdienmodel in de praktijk gaat toepassen.
In het tweede lid is een vereiste dat de keten- of netwerksamenwerking een Innovatieagenda met een Plan van aanpak opstelt. In de Innovatieagenda komt als eerste een beschrijving en doel van hun visie en doel van het samenwerkingsverband. Daarbij komt aan de orde hoe zij de bedrijven, organisaties, kennis- en onderwijsinstellingen willen bereiken en wat de toegevoegde waarde op genoemde thema’s of inhoud is. Op welke innovatiethema’s en onderwerpen richten zij zich inhoudelijk, waarom hiervoor gekozen wordt en hoe geven ze de ketensamenwerking invulling.
In het Plan van Aanpak wordt beschreven hoe ze dat willen doen (welke methoden, middelen en werkvormen), wanneer ze wat doen (fasering) en welke resultaten per fase bereikt worden en wat het eindresultaat is. Tevens moet op het criterium Haalbaarheid worden ingegaan en een risicoparagraaf worden opgenomen.
In het format van het projectplan worden deze twee onderdelen geconcretiseerd.
Artikel 5.2 Werkingsduur en overgangsrecht
Omdat de algemene groepsvrijstellingsverordening op 31 december 2023 vervalt met een overgangsperiode van zes maanden is ervoor gekozen om deze regeling te laten vervallen op 1 juli 2024. Mocht de voorkeur bestaan om deze regeling na 1 juli 2024 door te laten lopen dan kan deze na 1 januari 2024 door middel van een wijziging van deze regeling aangepast worden aan de nieuwe algemene groepsvrijstellingsverordening en een aanpassing van dit artikel.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2022-8425.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.