Provinciaal blad van Zuid-Holland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zuid-Holland | Provinciaal blad 2022, 7922 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zuid-Holland | Provinciaal blad 2022, 7922 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderij Zuid-Holland
Gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
Gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;
Overwegende dat gedeputeerde staten op grond van artikel 1.12b en 1.12d, van de Wet natuurbescherming de stikstofdepositie op de hiervoor gevoelige habitats van Natura 2000-gebieden naar beneden moet brengen;
Overwegende dat gedeputeerde staten in 2019 het Klimaatakkoord hebben ondertekend en afspraken hebben gemaakt over het reduceren van CO2-uitstoot uit veenweide gebieden;
Overwegende dat gedeputeerde staten op grond van de Wet natuurbescherming zorgdragen voor de totstandkoming van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd Natuurnetwerk Nederland;
Overwegende dat voor de realisatie van de genoemde doelstellingen het in bepaalde gebieden van Zuid-Holland noodzakelijk is dat veehoudende landbouwbedrijven hun bedrijf verplaatsen of beëindigen en dit alleen mogelijk is, indien gedeputeerde staten van Zuid-Holland financieel bijdragen in de hieraan verbonden kosten;
Overwegende dat de te subsidiëren verplaatsingsactiviteiten in overeenstemming zijn met artikelen 14 en 16 van Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L193/1);
Besluiten vast te stellen de volgende regeling:
Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderij Zuid-Holland
In deze regeling wordt verstaan onder:
gebiedsplan: door gedeputeerde staten vastgesteld plan voor een transitiegebied, ontwikkeld door of met gebiedspartners zoals gemeenten, waterschappen en terreinbeheerders, waarin de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied op hoofdlijnen wordt weergegeven en dat richtinggevende doelen en ruimtelijke keuzes omvat;
landbouwvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L193/1);
Artikel 1.8 Subsidievaststelling
Gelet op de toepasselijke Europese regelgeving is artikel 17 van de Asv niet van toepassing en is artikel 23 van de Asv van toepassing op alle verstrekte subsidies ongeacht het subsidiebedrag alsmede artikel 21, eerste lid, onder a en b van de Asv.
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:
de hervestigingslocatie bevindt zich buiten de geografische begrenzing van het gebied waarvoor onderhavige subsidieregeling is opengesteld, op meer dan 1 km afstand van een ander Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland of een gebied waarvoor een opgave is vastgesteld voor het reduceren van CO2-emissie vanuit de veenbodem;
Indien een aanvraag voor subsidieverlening niet wordt ingediend door de eigenaar, gaat de aanvraag naast de gegevens die ingevolge het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Asv, moeten worden verstrekt, vergezeld van een ondertekende en gedagtekende verklaring van geen bezwaar van de eigenaar over het intrekken van de toestemming, de eigendomsoverdracht of het vestigen van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, onder b en c.
Onverminderd het maximum, genoemd in het eerste lid, wordt indien ter zake van een project reeds door een ander bestuursorgaan of door de Europese Commissie subsidie is verstrekt, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies het maximum, genoemd in het eerste en tweede lid, niet wordt overschreden.
Artikel 2.4 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
Artikel 2.5 Niet subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 2.4 komen de kosten voor bedrijfsuitbreiding niet voor subsidie in aanmerking.
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 1.2 geweigerd indien:
Artikel 2.7 Opschortende voorwaarde subsidieverlening
Subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde van ondertekening door de provincie Zuid-Holland en de eigenaar van de landbouwgronden van een overeenkomst van koop en verkoop van deze gronden, dan wel een overeenkomst tot vestiging van een kwalitatieve verplichting ten laste van deze gronden.
Artikel 2.8 Verplichtingen van de subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 18 tot en met 20 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger één van de volgende verplichtingen op gelegd:
ten laste van de gronden waarop het te verplaatsen landbouwbedrijf wordt uitgeoefend wordt een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek gevestigd, waarin wordt opgenomen dat de eigenaar van de grond de betreffende grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene nalaat wat de reductie van stikstofemissie in gevaar brengt;
ten laste van de gronden waarop het te verplaatsten landbouwbedrijf wordt uitgeoefend wordt een kwalitatieve verplichting gevestigd ten gunste van de provincie Zuid-Holland, teneinde de met deze gronden te realiseren natuurdoelen te borgen, indien de eigenaar van het landbouwbedrijf deze gronden wenst in te richten en te beheren als natuur.
In aanvulling op het eerste lid worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
de toestemming voor de landbouwactiviteit van het te verplaatsen landbouwbedrijf wordt op verzoek van de vergunninghouder ingetrokken door het daartoe bevoegde gezag waarbij de vergunninghouder de vrijgekomen depositieruimte niet mag gebruiken voor extern salderen of anderszins inzetten als mitigerende maatregel;
Subsidie bij of krachtens deze paragraaf wordt slechts verleend met toepassing van hoofdstuk I en artikel 16 van de landbouwvrijstellingsverordening.
Voor subsidie als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende eisen:
Indien een aanvraag voor subsidieverlening niet wordt ingediend door de eigenaar, gaat de aanvraag vergezeld van een ondertekende en gedagtekende verklaring van geen bezwaar van de eigenaar over het intrekken van de toestemming, de eigendomsoverdracht of het vestigen van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onder b en c.
Onverminderd het maximum, genoemd in het eerste lid, wordt indien ter zake van een project reeds door een ander bestuursorgaan of door de Europese Commissie subsidie is verstrekt, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat voor het totale bedrag aan subsidies het maximum, genoemd in het eerste lid, niet wordt overschreden.
Artikel 3.4 Subsidiabele kosten
Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 1.2 geweigerd indien:
Artikel 3.6 Opschortende voorwaarden subsidieverlening
Subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde van ondertekening door de provincie Zuid-Holland en de eigenaar van de landbouwgronden van een overeenkomst van koop en verkoop van deze gronden, dan wel een overeenkomst tot vestiging van een kwalitatieve verplichting ten laste van deze gronden
Artikel 3.7 Verplichtingen van de subsidieontvanger
In aanvulling op de artikelen 18 tot en met 20 van de Asv wordt aan de subsidieontvanger één van de volgende verplichtingen op gelegd:
ten laste van de gronden waarop het te stoppen landbouwbedrijf wordt uitgeoefend wordt een kwalitatieve verplichting als bedoeld in artikel 6:252 van het Burgerlijk Wetboek gevestigd, waarin wordt opgenomen dat de eigenaar van de grond de betreffende grond niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene nalaat wat de reductie van stikstofemissie in gevaar brengt;
ten laste van de gronden waarop het te stoppen landbouwbedrijf wordt uitgeoefend, wordt een kwalitatieve verplichting gevestigd ten gunste van de provincie Zuid-Holland teneinde de met deze gronden te realiseren natuurdoelen te borgen, indien de eigenaar van het landbouwbedrijf deze gronden wenst in te richten en te beheren als natuur.
In aanvulling op het eerste lid, wordt aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:
de toestemming voor de landbouwactiviteit van het te stoppen landbouwbedrijf wordt op verzoek van de vergunninghouder ingetrokken door het daartoe bevoegde gezag waarbij de vergunninghouder de vrijgekomen depositieruimte niet mag gebruiken voor extern salderen of anderszins inzetten al mitigerende maatregel;
Artikel 3.8 Intrekking van de subsidievaststelling
Een beschikking tot subsidievaststelling kan worden ingetrokken, indien binnen vijf jaar nadat deze is genomen, woningbouw op de bedrijfskavel juridisch planologisch is toegestaan.
Den Haag,
Gedeputeerde staten van Zuid-Holland
drs. H.M.M. Koek, secretaris
drs. J. SMIT, voorzitter
Toelichting bij Subsidieregeling verplaatsing en -beëindiging veehouderij Zuid-Holland 2022
Nederland staat voor een aantal urgente opgaven zoals stikstofreductie, CO2-reductie, realisatie van de Kaderrichtlijn Water en herstel en verbetering van de biodiversiteit. Deze opgaven, die hieronder verder worden toegelicht, moeten vooral worden gerealiseerd in het landelijk gebied en hebben daarmee impact op de grondgebruikers, bedrijven en bewoners.
Voor de oplossing van de genoemde opgaven in het landelijk gebied ligt de sleutel in belangrijke mate bij de agrarische sector. Het Rijk werkt toe naar een integrale aanpak van de opgaven in de vorm van een Nationaal Programma Landelijk gebied (hierna: NPLG), dat sturend zal zijn voor de toekomst van agrarische bedrijven in het landelijk gebied. De provincie vertaalt de doelen van het NPLG naar provinciale doelen en beleidskeuzes in het provinciaal omgevingsbeleid. Voor de realisatie hiervan kan de provincie verschillende instrumenten inzetten. De Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderij Zuid-Holland (hierna: de subsidieregeling) is een van de instrumenten waarmee de provincie uitvoering geeft aan het beleid voor het landelijk gebied en de hieruit voortvloeiende opgaven in de provincie Zuid-Holland.
Opgaven voor het landelijk gebied
Vanwege onder andere de stikstofdepositie worden in veel Natura 2000-gebieden de instandhoudingsdoelstellingen op dit moment niet bereikt. Hierdoor wordt niet voldaan aan de Habitatrichtlijn1. Om ervoor te zorgen dat de stikstofdepositie vermindert, zijn in de Wet natuurbescherming (Wnb) resultaatsverplichtingen vastgelegd voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in Natura 2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. Dit geldt dus ook voor verschillende Natura 2000-gebieden gelegen in Zuid-Holland. Gedeputeerde staten zijn hiervoor het bevoegde gezag en dus medeverantwoordelijk voor het bereiken van de resultaatsverplichtingen.
De landbouwsector, en in het bijzonder de veehouderij, draagt in belangrijke mate bij aan de stikstofdepositie. Omdat stikstofemissie vanuit een landbouwbedrijf op een relatief korte afstand van het bedrijf neerdaalt op de bodem, kan een belangrijk deel van de stikstofreductie worden gerealiseerd door landbouwbedrijven die dicht bij een Natura 2000-gebied liggen te verplaatsen naar een locatie die verder van het Natura 2000-gebied ligt of het bedrijf te beëindigen. Hierdoor neemt de stikstofdepositie af.
Niet alleen stikstof is een opgave waar de veehouderij een belangrijke rol speelt. Ook de andere hierboven genoemde opgaven kunnen alleen worden gerealiseerd met hulp en inzet van deze sector. In de veenweidegebieden zorgt bodemdaling en daarmee oxidatie vanuit veenbodem voor CO2-uitstoot, een broeikasgas dat bijdraagt aan de opwarming van de aarde. Ter uitvoering van het VN-Klimaatakkoord van Parijs (1992), en de Klimaatwet zijn overheden en maatschappelijke partijen het Klimaatakkoord met elkaar aangegaan waarin is vastgelegd hoeveel de CO2-uitstoot ten opzichte van het niveau in 1990 naar beneden moet worden gebracht (49% reductie in 2030 en 95% reductie in 2050). In het Klimaatakkoord is ook afgesproken dat in 2030 1 MTon CO2 vanuit de veenweidebodem moet worden gereduceerd door de provincies waar veenweidegebieden liggen, waaronder dus Zuid-Holland. Dit kan door het opzetten van waterpeil en het vernatten van de bodem, wat consequenties kan hebben voor het agrarisch grondgebruik. Op sommige plekken in de veenweidegebieden zal hier minder ruimte voor zijn. Het stoppen en verplaatsen van agrarische bedrijven is daarom noodzakelijk.
Vanwege landbouwactiviteiten is er sprake van een achteruitgang van de biodiversiteit en de waterkwaliteit. Deze achteruitgang kan worden tegengegaan door een meer duurzame op bodem- en waterkwaliteit gerichte bedrijfsvoering. Dit is echter niet voldoende. De natuur moet robuuster worden onder andere door afronding van het Natuurnetwerk Nederland, versterking van de natuur daarom heen en de verbindingen daartussen. Dit kan ook met behulp van agrarische bedrijven door over te schakelen naar meer natuurgerichte, extensieve, landbouw. Om te kunnen extensiveren en landbouwgrond meer natuurgericht in te zetten heeft een agrarisch bedrijf meer grond nodig, een schaars goed in een klein land als Nederland. De oplossing kan worden gevonden in het verplaatsen van agrarische bedrijven die in de nabijheid van het NNN zijn gelegen en meer intensief willen blijven werken en in het stoppen van bedrijven nabij NNN.
De subsidieregeling heeft tot doel opgaven zoals stikstofreductie of CO2-reductie vanuit de veenweidebodem mede te realiseren door het verplaatsen of beëindigingen van veehoudende bedrijven op bepaalde plekken in Zuid-Holland. Met de subsidieregeling wordt de verplaatsing en beëindiging van veehoudende bedrijven gestimuleerd in daartoe door gedeputeerde staten aan te wijzen gebieden in Zuid-Holland, waar dit gelet op de opgaven als stikstofreductie of C02-reductie vanuit de veenbodem nodig is. Veehouders in een daartoe aangewezen gebied kunnen – als zij voldoen aan de subsidievoorwaarden - subsidie aanvragen als bijdrage in verschillende kosten verbonden aan verplaatsing of beëindiging van hun bedrijf.
De te verlenen subsidie moet het aantrekkelijker maken voor veehouders om hun bedrijf te kunnen verplaatsen of - eerder - te beëindigen. Dit is nodig omdat in de praktijk blijkt dat de combinatie van hoge kosten vanwege verplaatsing plus een hogere marktprijs voor het verwerven van de nieuwe locatie ten opzichte van de verkoopopbrengst van de bestaande locatie, tot een zodanig kostenplaatje leidt, dat dit in weg kan staan bij verplaatsing. Door bij te dragen in de verplaatsingskosten valt deze financiële belemmering weg.
Ingeval van bedrijfsbeëindiging geldt dat er veel bedrijven zijn die binnen nu en 10 jaar zullen stoppen bij gebrek aan opvolging. Voor de realisatie van de opgaven is het in sommige gebieden wenselijk dat deze bedrijven eerder stoppen en er geen nieuwe stikstof veroorzakende activiteiten opgezet worden. Dit heeft grote gevolgen. Een stoppende agrariër zal geen inkomsten meer krijgen uit het bedrijf. Door het beëindigen van de agrarische functie van de gronden (door verkoop aan de provincie dan wel door omzetting naar natuur) daalt de waarde van grond waarop de bedrijfsgebouwen en de woning staan. De bedrijfsgebouwen kunnen niet meer worden ingezet voor de functie waarvoor zij zijn opgericht dan wel een andere stikstof veroorzakende activiteit, zodat sloop gewenst is. Dit ter voorkoming van verrommeling van het landschap vanwege bedrijfsgebouwen die niet meer worden onderhouden of het toch gebruiken van deze gebouwen voor stikstof veroorzakende activiteiten. Om ervoor te zorgen dat het voor deze groep van agrariërs aantrekkelijk is om eerder te stoppen, is het dus wenselijk om te voorzien in een bijdrage in de waardedaling en de sloopkosten.
Verwacht wordt dat agrariërs in de hiervoor aan te wijzen gebieden vanwege de subsidiemogelijkheden sneller tot verplaatsing of bedrijfsbeëindiging zullen overgaan en daarmee bijdragen aan de realisatie van de opgaven voor een gebied. De subsidieregeling voorziet hiermee ook in de vraag van de agrarische sector om middelen en instrumenten die hen ondersteunen in hun verdere toekomst.
Verhouding tot bestaande regelgeving
Algemene wet bestuursrecht en Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013
Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 (Asv). Dit betekent dat een aantal aspecten van de verstrekking van subsidies niet in de subsidieregeling is vastgelegd, maar in de Asv. In de Asv staat onder meer wat de beslistermijnen zijn voor gedeputeerde staten, algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger, zoals de meldingsplicht en de algemene weigeringsgronden. Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is dus bestudering van de Asv noodzakelijk. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die onverkort van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Geconstateerd is dat de subsidie die wordt verstrekt op grond van deze regeling voor verplaatsing en beëindiging van landbouwbedrijven kan worden aangemerkt als staatssteun.
In paragraaf 2 wordt gebruikgemaakt van de Landbouwvrijstellingsverordening (LVV) waardoor er bij subsidieverstrekking op basis van deze regeling sprake is van een geoorloofde vorm van staatssteun. Voor de subsidieverstrekking voor de verplaatsing van landbouwbedrijven is gebruik gemaakt van artikel 16 LVV. De voorwaarden die voor deze vrijstelling gelden zijn voor zover nodig in paragraaf 2 van de regeling opgenomen.
Paragraaf 3 is opgesteld met in achtneming van de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (2014/C 204/01). Deze Richtsnoeren bevatten een paragraaf die specifiek betrekking heeft op steun voor de sluiting van productiecapaciteit om dier-, plant- of volksgezondheidsredenen, sanitaire, ethische of milieuredenen (paragraaf 1.2.2.1, randnummers 423 tot en met 436). Dergelijke steun dient ook te voldoen aan de gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen van de richtsnoeren (deel I, hoofdstuk 3). In verband hiermee wordt in deze paragraaf beschreven hoe deze regeling past binnen de richtsnoeren.
Paragraaf 3 zal worden genotificeerd bij de Europese Commissie en zal pas na goedkeuring door de Europese Commissie in werking treden.
De subsidieregeling ziet uitdrukkelijk niet op de verwerving van de gronden en gebouwen door de provincie, dan wel de afwaardering van de landbouwgronden indien er een kwalitatieve verplichting wordt gevestigd om de realisatie van de opgave(n) te borgen. Eigendomsoverdracht van de gronden aan de provincie of de vestiging van een kwalitatieve verplichting is wel een subsidieverplichting. De eigendomsoverdracht ziet op de gronden die in eigendom zijn van de subsidieaanvrager. Een kwalitatieve verplichting wordt gevestigd op de gronden van een derde die bij de subsidieaanvrager in gebruik zijn via een pachtovereenkomst.
Gronden en gebouwen worden – vooralsnog – aangekocht uit hiervoor beschikbare provinciale middelen, dan wel met behulp van de verschillende aankoopregelingen van het Rijk. Er wordt aangekocht voor een marktconforme prijs gebaseerd op de taxatie door een beëdigd taxateur. De subsidieregeling werkt dus ook in aanvulling op de aankoopregelingen van het Rijk, die eveneens alleen voorzien in een marktconforme vergoeding voor de verkoop van de gronden en gebouwen. Daarmee kan de subsidieregeling dus ook de inzet van de aankoopregelingen van het Rijk in Zuid-Holland en dus de rijksmiddelen versterken.
Als het gaat om landbouwgronden waarop een kwalitatieve verplichting wordt gevestigd, kan er minnelijk een vergoeding worden overeengekomen voor de waardedaling van de gronden, dan wel kan er een afwaarderingssubsidie worden aangevraagd op grond van de Subsidieregeling Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap Zuid-Holland, indien de gronden als zodanig zijn aangewezen in het door gedeputeerde staten vastgestelde Natuurbeheerplan.
De subsidieregeling voorziet ingeval van bedrijfsbeëindiging, de agrariër woonachtig blijft op de woon/bedrijfskavel, wel in een vergoeding van de waardedaling van deze gronden omdat de hierop rustende bestemming niet meer kan worden benut.
Indien de subsidiabele kosten al uit andere hoofde voor vergoeding in aanmerking komen, bijvoorbeeld op basis van een andere subsidieregeling of de vorm van een schadeloosstelling vanwege onteigening, dan wordt de gevraagde subsidie verminderd met het reeds ontvangen of te ontvangen bedrag dan wel geweigerd.
De realisatie van maatschappelijke opgaven zoals stikstofreductie en CO2-reductie met inzet vanuit de landbouwsector vindt binnen Zuid-Holland meestal plaats binnen een gebiedsgerichte aanpak. Samen met de bij een gebied betrokken overheden, agrariërs, terreinbeheerders en andere maatschappelijke partijen wordt gezocht naar maatregelen om deze opgaven te realiseren. Een van deze maatregelen is de beëindiging en verplaatsing van een deel van de agrarische bedrijven in zo’n gebied. Andere maatregelen zijn de omvorming van de blijvende agrarische bedrijven naar een meer extensief, op kringloop en natuur, gerichte bedrijfsvorm, de realisatie van extra natuur, waterbuffers etc. Hiervoor is grond nodig. Met de verplaatsing en bedrijfsbeëindiging van een deel van de bedrijven komt grond beschikbaar om deze maatregelen te kunnen uitvoeren. De subsidieregeling helpt dus niet alleen de agrariërs die willen stoppen of verplaatsen, maar ook de agrariërs die willen blijven en bereid zijn om hun bedrijf om te vormen, terreinbeheerders en overheden met de realisatie van meer natuur en biodiversiteit en waterbeheerders met hun opgaven op het gebied van waterkwaliteit- en kwantiteit.
Nalevings-, uitvoerings- en handhavingsaspecten
De subsidieregeling geldt voor de hele provincie. Echter, subsidie kan alleen worden aangevraagd door veehouders die zijn gevestigd in door gedeputeerde staten aan te wijzen gebieden, die voldoen aan de subsidievoorwaarden zoals opgenomen in de subsidieregeling. Bij openstellingsbesluit wijzen gedeputeerde staten een of meer gebieden aan waar de subsidieregeling voor wordt opengesteld. In het openstellingsbesluit wordt ook bepaald voor welk doel, dat wil zeggen de opgave(n) behorende bij het gebied, de subsidieregeling wordt opengesteld. Indien nodig kunnen gedeputeerde staten in het openstellingsbesluit nadere subsidievoorwaarden vaststellen. Hierbij wordt nadrukkelijk opgemerkt, dat het alleen om een aanscherping van de in de subsidieregeling opgenomen subsidievoorwaarden kan gaan.
Doel van de subsidieregeling is de beëindiging van een deel van de agrarische bedrijven in een door gedeputeerde staten bij openstellingsbesluit aan te wijzen gebied in Zuid-Holland. In het openstellingsbesluit kunnen naast een begrenzing van het gebied ook nadere eisen, voorwaarden en verplichtingen worden opgenomen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Zo kan worden gedacht aan het vereiste dat een aanvrager over een toestemmingsbesluit beschikt waaraan een minimale stikstofemissie is verbonden. Alleen bedrijven die over een toestemmingbesluit beschikken waaraan deze of een hogere emissie is verbonden, kunnen dan subsidie aanvragen. Op die manier kan worden gestimuleerd dat alleen de bedrijven die een relevante bijdrage kunnen leveren aan de voor het gebied noodzakelijke stikstofreductie stoppen of verplaatsen.
Op een vergelijkbare manier kan worden gehandeld als het gaat om het stimuleren van bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing ten behoeve van de realisatie van andere opgaven. Zo kunnen gedeputeerde staten in een openstellingsbesluit bepalen dat alleen grondeigenaren en -gebruikers van die percelen in een aangewezen gebied subsidie kunnen aanvragen, indien hiermee een minimale hoeveel CO2-emissie kan worden gereduceerd.
Artikel 1.3 van de subsidieregeling bepaalt wat gedeputeerde staten nader kunnen regelen in een openstellingsbesluit. Hierbij wordt nadrukkelijk opgemerkt dat het gaat om een verdere inperking en niet om een verruiming van de subsidieregeling. De subsidieregeling is opgesteld met inachtneming het recht van de Europese Unie, in het bijzonder de Landbouwvrijstellingsverordening2.
Voorkomen voortzetting stikstofdepositie veroorzakende activiteiten op locatie
Met de verplaatsing en beëindiging van een agrarisch bedrijf in een daartoe aangewezen gebied wordt de realisatie van een of meerdere maatschappelijke opgaven beoogd. Om te voorkomen dat na verplaatsing of beëindiging op de betreffende locatie, dan wel elders in het gebied waarvoor de subsidieregeling is opengesteld, een nieuwe – agrarische – activiteit wordt gestart die hieraan afbreuk doet, zijn de volgende voorwaarden opgenomen in de subsidieregeling:
Ingeval van verplaatsing moet het bedrijf zich vestigen buiten het gebied waarvoor de subsidieregeling is opengesteld. Daarbij moet sprake zijn van de overname van een bestaand bedrijf en de hiervoor verleende vergunning. Een subsidieaanvraag wordt geweigerd indien de aanvrager een volledig nieuw bedrijf start op een nieuwe locatie waar geen vergunning op rust. Dit laatste is ter voorkoming van extra milieubelastende activiteiten elders;
De gronden waarop het te verplaatsen of te beëindigen bedrijf worden uitgeoefend worden verkocht en in eigendom overgedragen aan de provincie, of ten laste van deze gronden wordt een kwalitatieve verplichting gevestigd op grond waarvan de eigenaar niet is toegestaan de grond te gebruiken als landbouwgrond of voor andere stikstofemissie veroorzakende activiteiten;
Dit betekent dat zowel de provincie als de agrariër meer moeten doen dan alleen subsidie aanvragen, verlenen en de bedrijfsvoering op de bewuste locatie staken. De provincie moet grond en in sommige gevallen ook gebouwen aankopen, de subsidieaanvrager moet elders een bestaand bedrijf dat over een vergunning beschikt overnemen dan wel plannen maken voor natuurinrichting en -beheer op de bestaande locatie. De subsidieregeling is daarmee onderdeel van een totale aanpak om ervoor te zorgen dat opgaven worden gerealiseerd en vrijkomende landbouwgrond wordt ingezet voor natuur of extensivering van de agrarische bedrijven die in het gebied of in het aangrenzende gebied doorgaan.
Het gebruik van de gronden die door de provincie in eigendom zijn verworven overeenkomstig de opgaven van het gebied, wordt enerzijds bepaald door gedeputeerde staten. Door het stellen van bijvoorbeeld pachtvoorwaarden die specifieke eisen stellen aan het grondgebruik kan het juiste gebruik worden afgedwongen, desnoods in rechte. In afstemming met de gemeente zal er gezorgd moeten worden voor een bestemmingswijziging, zodat ook via het spoor van ruimtelijke ordening wordt voorkomen dat gronden wederom landbouwkundig dan wel voor een andere stikstofemissie veroorzakende activiteit worden gebruikt waardoor negatieve effecten ontstaan voor de N2000-instandhoudingsdoelstellingen. Tegen met het bestemmingsplan strijdig gebruik kan handhavend worden opgetreden.
Zoals hiervoor is genoemd, moet de subsidieaanvrager gedeputeerde staten verzoeken om intrekking van de aan hem verleende toestemming voor het uitvoeren van de stikstofemissie veroorzakende activiteit(en). Het verzoek wordt ingediend bij en behandeld door het daartoe bevoegde gezag. Indien de toestemming een natuurvergunningen betreft dat moet de aanvrager zich richten tot de Omgevingsdienst Haaglanden. Namens gedeputeerde staten zal het verzoek worden ingewilligd. Met de intrekking van de toestemming is niet langer meer toegestaan om op de betreffende locatie een landbouwactiviteit of een andere activiteit die stikstofdepositie veroorzaakt uit te oefenen. Mocht dit onverhoopt toch gebeuren, dan kan hiertegen handhavend worden opgetreden door de activiteit stil te leggen.
Verplaatsingskosten, sloopkosten en de waardevermindering zijn 100% subsidiabel. Investeringskosten kunnen voor maximaal 40% worden gesubsidieerd. Dit percentage kan met 20% worden verhoogd, indien de aanvrager een jonge landbouwer is. Per subsidieaanvrager kan maximaal € 500.000,00 subsidie worden verleend. Dit is verregaand toereikend3, gelet op de verplaatsingskosten, investeringskosten, afwaardering of sloopkosten waarmee een gemiddelde veehouder wordt geconfronteerd. Als het gaat om de hoogte van de subsidieverlening conform de aanvraag dan ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat de subsidieaanvrager of een derde hiertegen bezwaar zal maken en ingeval van een afwijzende beslissing op bezwaar in beroep zal gaan.
Wel kan er een dispuut worden verwacht bij een aanvraag voor subsidie vanwege waardevermindering omdat er verschil van mening bestaat over de juistheid van het taxatierapport. Indien de aanvrager het niet eens is met in opdracht van de provincie opgestelde NRVT-taxatierapport, dan kan bezwaar en beroep worden verwacht tegen het hierop gebaseerde subsidiebesluit.
Bezwaar en beroep kan ook worden verwacht na vaststelling van de subsidie, indien bijvoorbeeld de kosten lager uitvallen dan begroot. In dat geval wordt de subsidie lager vastgesteld en kan het zijn dat een deel van het reeds verstrekte voorschot moet worden terugbetaald.
In de subsidieregeling zijn weinig aanvraagvereisten opgenomen. Via het openstellingsbesluit en subsidieformulering wordt een aanvrager wel verzocht om de gevraagde subsidie zoveel mogelijk met bewijsstukken te onderbouwen. Dit zal naar verwachting weinig inspanning van de aanvrager verlangen. Bij een subsidieaanvraag voor verplaatsingskosten of sloopkosten zal het gevraagde subsidiebedrag kunnen worden onderbouwd door offertes van de makelaar, de adviseur en/of het demonteren, verplaatsen en monteren van de installaties, dan wel het slopen en afvoeren van het loopafval. Ingeval van een subsidieaanvraag voor een tegemoetkoming in de waardedaling van de achterblijvende gronden, zal een taxatierapport opgesteld door een beëdigd taxateur bij de aanvraag moeten worden gevoegd.
Het vaststellen van de subsidie gebeurt aan de hand van de werkelijk betaalde kosten, voor zover het een subsidie voor verplaatsingskosten of sloopkosten betreft. De subsidieontvanger dient daartoe de facturen te overleggen dan wel facturen te laten controleren door een accountant (indien de maximale subsidie de grens voor een controleverklaring overschrijdt).
Niet iedere veehouder heeft grond in eigendom. Soms wordt - een deel van - de landbouwgrond gepacht. Om te voorkomen dat deze grond na het vertrek van de veehouder tevens subsidieaanvrager weer wordt verpacht aan een andere landbouwer is medewerking van de verpachter, de grondeigenaar, nodig. Indien een derde eigenaar is van de gronden waarop de subsidieaanvrager zijn bedrijf uitoefent, dan moet bij de aanvraag een door de grondeigenaar ondertekende en gedagtekende verklaring van geen bezwaar over het intrekken van de toestemming, de eigendomsoverdracht of het vestigen van een kwalitatieve verplichting worden overgelegd. Kortom, bij subsidieaanvragers waar dit aan de orde is, zijn drie partijen betrokken die allemaal een of meer handelingen moeten verrichten om subsidie te kunnen aanvragen en te verlenen.
Omdat de subsidieregeling gebiedsgericht zal worden opengesteld, zal het steeds om een relatief beperkt aantal veehouders gaan waarvan bedrijfsverplaatsing- of beëindiging wenselijk is gezien de gebiedsopgaven. Daarbij wordt nadrukkelijk opgemerkt, dat in een gebied niet altijd alle veehouders zouden moeten verplaatsen of hun bedrijf zouden moeten beëindigen. Dit betekent dat het aantal aanvragen dat jaarlijks door de provincie in behandeling moet worden genomen relatief klein is.
Hiervoor is aangegeven dat er maximaal € 500.000,00 per aanvraag kan worden verleend. In de meeste gevallen zal een lager subsidiebedrag toereikend zijn. De gemiddelde subsidie zal naar verwachting € 250.000,00 bedragen. Wanneer daarbij in aanmerking wordt genomen dat de subsidieregeling gebiedsgericht zal worden ingezet, dan gaat het uiteindelijk om een relatief beperkt aantal aanvragers. De inschatting is dat het uiteindelijk om maximaal 40 bedrijven zal gaan. Hiermee komen de totaal verwachte subsidieverlening op een bedrag van € 10.000.000,00.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2022-7922.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.