Wijzigingsbesluit Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

 

Gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

 

Overwegende dat het wenselijk is om de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016 aan te passen om te voorzien in de mogelijkheid om op basis van de ambitie Versterken Natuur Zuid-Holland uit het Coalitieakkoord 2019-2023 “Elke dag beter” subsidie te kunnen verstrekken;

 

Besluiten:

Artikel I

De Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016 wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

In artikel 1.1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

 

  • d.

    vrijwilliger: persoon die onverplicht en onbetaald werk verricht voor andere mensen of voor de samenleving.

B.

 

Na artikel 1.6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 1.7 Instellen deelplafonds

  • 1.

    Gedeputeerde staten stellen bij afzonderlijk besluit deelplafonds vast voor de afzonderlijke onderdelen in deze regeling.

  • 2.

    Indien gedeputeerde staten voor een onderdeel in deze regeling geen deelplafond hebben vastgesteld bedraagt het deelplafond voor dat onderdeel € 0,00.

C.

 

In artikel 2.1.1, onder a, wordt “en zoals weergegeven op de in bijlage 1 opgenomen kaarten” vervangen door “, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 1”.

 

D.

 

In artikel 2.1.3 vervalt “als ganzenrustgebied begrensde gewaspercelen binnen Zuid-Holland”.

 

E.

 

Artikel 2.1.4 komt te luiden:

 

Artikel 2.1.4 Aanvraagperiode

In afwijking van de artikelen 11, eerste lid, onder a, en 26, eerste lid, van de Asv wordt de aanvraag voor subsidie ingediend:

  • a.

    binnen zes weken na de datum van de verzending van het besluit op grond van Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland omtrent de hoogte van de uit te betalen tegemoetkoming in de door de beschermde inheemse ganzen veroorzaakte schade in de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft; of

  • b.

    in ieder geval uiterlijk op 1 december van het jaar waarin het besluit op grond van de Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland is genomen.

F.

 

In artikel 2.1.6 wordt “aan de aanvrager voor deze activiteit reeds subsidie is verstrekt” vervangen door “voor dezelfde activiteit reeds subsidie is verstrekt voor dezelfde periode”.

 

G.

 

Artikel 2.1.7 komt te luiden:

 

Artikel 2.1.7 Subsidievereiste

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.2 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het vereiste dat de grondgebruiker voor de betreffende percelen op grond van de Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid Holland in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de door beschermde inheemse ganzen aangerichte schade aan de landbouw in de periode van 1 november tot 1 april.

 

H.

 

Na artikel 2.1.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2.1.8a Subsidievaststelling en betaling

De subsidie wordt direct vastgesteld en de betaling van het subsidiebedrag vindt in één keer plaats.

 

I.

 

Paragraaf 2.5 vervalt.

 

J.

 

Artikel 2.6.1 komt te luiden:

 

Artikel 2.6.1 begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    ecologische verbindingen: die delen van het Natuurnetwerk Nederland die zijn aangeduid als ecologische verbinding;

  • b.

    natuurbeheer: beheer van grond met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende plant- en diersoorten;

  • c.

    natuurbeheerplan: plan als bedoeld in artikel 1.3 van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer Zuid-Holland 2016;

  • d.

    natuurtype: natuur- en landschapsbeheertype volgens de Index Natuur en Landschap;

  • e.

    NNN: Natuurnetwerk Nederland;

  • f.

    omgevingsverordening: Omgevingsverordening Zuid-Holland of de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zodra deze in werking treedt en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vervalt;

  • g.

    stapsteen: verbreding binnen een ecologische verbinding die van voldoende kwaliteit is om te fungeren als foerageer- of voorplantingsgebied voor de doelsoorten;

  • h.

    verwerving: verkrijging van het recht van de volle eigendom of het recht van erfpacht.

K.

 

Artikel 2.6.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid, komt te luiden:

     

    • 1.

      Subsidie kan worden verstrekt voor:

      • a.

        verwerving van gronden voor de realisatie van ecologische verbindingen inclusief stapstenen;

      • b.

        inrichting van ecologische verbindingen inclusief stapstenen;

      • c.

        verwerving van gronden voor de realisatie van NNN;

      • d.

        beëindiging van pachtovereenkomsten op NNN-gronden.

  • 2.

    In het derde lid wordt “draagt bij de realisatie” vervangen door “draagt bij aan de realisatie”.

L.

 

In artikel 2.6.5, eerste lid, wordt onder verlettering van de onderdelen c tot en met e tot d tot en met f een onderdeel ingevoegd, luidende:

 

  • c.

    de aanvrager beschikt over een inrichtingsplan waarin:

    • i.

      is beschreven welke maatregelen worden genomen om de natuurtypen te realiseren; en

    • ii.

      een beheerparagraaf is opgenomen waarin wordt aangegeven op welke manier de natuurtypen ontwikkeld en in stand worden gehouden en waarbij in ieder geval wordt ingegaan op het toekomstige maaibeheer, inzet van vee en bemesting;.

M.

 

De artikelen 2.6.9 en 2.6.10 komen te luiden:

 

Artikel 2.6.9 Kwalitatieve verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    In aanvulling op artikel 1.4 wordt aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd dat binnen een in de beschikking tot subsidieverlening te bepalen termijn de subsidieontvanger en gedeputeerde staten een overeenkomst sluiten waarin is opgenomen:

    • a.

      de verplichting, inhoudende dat degene aan wie het terrein toebehoort:

      • i.

        het betreffende terrein niet gebruikt of doet gebruiken als landbouwgrond;

      • ii.

        het terrein beheert overeenkomstig het natuurbeheertype, bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid onder b, of artikel 2.6.5, tweede lid, onder b; en

      • iii.

        datgene nalaat wat de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten in gevaar brengt of verstoort;

    • b.

      dat de verplichtingen, genoemd onder a, zullen overgaan op degenen die het terrein onder bijzondere of algemene titel zullen verkrijgen en dat mede gebonden zullen zijn degene die van de rechthebbende een recht op het gebruik van het goed zullen krijgen;

  • 2.

    De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt, binnen de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen termijn, notarieel opgemaakt en ingeschreven in de openbare registers.

  • 3.

    Voor zover aan de subsidieontvanger subsidie is verleend voor de verkrijging van het recht van erfpacht wordt de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, tevens afgesloten tussen gedeputeerde staten en de eigenaar van het terrein.

Artikel 2.6.10 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.6.9 worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      het terrein wordt onmiddellijk na verwerving beheerd als natuur en binnen 2 jaar na verwerving overeenkomstig het natuurbeheertype, bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid onder b, of artikel 2.6.5, tweede lid, onder b;

    • b.

      het terrein mag niet zonder toestemming van gedeputeerde staten worden vervreemd, in erfpacht uitgegeven, of belast met zakelijke rechten;

    • c.

      indien het terrein voor realisatie van een ecologische verbinding reeds opengesteld was voor publiek blijft dit terrein na realisatie van de ecologische verbinding gedurende ten minste 358 dagen per jaar open en toegankelijk voor publiek;

    • d.

      het NNN-terrein wordt gedurende ten minste 358 dagen per jaar kosteloos opengesteld en toegankelijk gehouden voor publiek, tenzij daardoor de ecologische doelstellingen niet worden gehaald;

    • e.

      subsidieontvanger voert een gescheiden boekhouding overeenkomstig artikel 25b, eerste lid, Mededingingswet en houdt een lijst bij van alle verleende subsidies met betrekking tot het terrein;

    • f.

      eventuele opbrengsten uit beheer of exploitatie van het terrein worden aangewend ten behoeve van het beheer;

    • g.

      voor zover subsidie wordt verleend ten behoeve van verkrijging van het erfpachtrecht op de grond, legt subsidieontvanger een ondertekende schriftelijke toezegging van de eigenaar van het betreffende terrein over, dat binnen een jaar na subsidieverlening de eigenaar met gedeputeerde staten een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.6.9, onder a, sluit.

    • h.

      in de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, a, c, d en e, van de Awb, is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan gedeputeerde staten, welke wordt vastgesteld op de gerealiseerde vermogenstoename en bepaald aan de hand van de waarde van het met subsidie verworven terrein op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt;

    • i.

      bij beëindiging en liquidatie van de subsidieontvanger behoeft de bestemming van een batig liquidatiesaldo de goedkeuring van gedeputeerde staten;

    • j.

      de gebouwen waarvoor subsidie voor het verlies ervan is verleend, bedoeld in artikel 2.6.6, eerste lid, onder l, of artikel 2.6.6, tweede lid, onder e, worden binnen een jaar na de subsidieverlening gesloopt;

    • k.

      de subsidieontvanger overlegt en werkt samen met de beheerders van omliggende natuurterreinen om tot een samenhangend beheer te komen.

  • 2.

    Van de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met g, kan worden afgeweken of uitstel worden verleend voor zover een verplichting onredelijk bezwarend is.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid onder g, wordt door gedeputeerde staten vastgesteld op de gerealiseerde vermogenstoename en bepaald aan de hand van de waarde van het met subsidie verworven terrein op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt.

N.

 

Na artikel 2.6.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2.6.11 Afwijkingsbevoegdheid

Indien de ecologische verbinding waarvoor subsidie wordt gevraagd niet is aangeduid als ecologische verbinding in de omgevingsverordening kunnen gedeputeerde staten besluiten om van deze verordening af te wijken indien die ecologische verbinding:

  • a.

    van voldoende kwaliteit is om te fungeren als noodzakelijke migratie-, foerageer- of voorplantingsgebied voor de doelsoorten van de nog niet gerealiseerde verbindingen zoals beschreven in de Nota ecologische verbindingen en de ligging van die verbinding zodanig is, dat de in de Nota genoemde natuurgebieden door die verbinding verbonden worden; of

  • b.

    invulling geeft aan een stapsteen als functioneel onderdeel van een nog te realiseren verbinding zoals vastgelegd in de Nota ecologische verbindingen en van voldoende kwaliteit is om te fungeren als foerageer- of voorplantingsgebied voor de doelsoorten zoals beschreven in de Nota.

O.

 

Het opschrift van paragraaf 2.7 komt te luiden:

 

§ 2.7 Beschermde natuurmonumenten

 

P.

 

In artikel 2.7.1, eerste lid, wordt “genoemd in” vervangen door “, zoals opgenomen in”.

 

Q.

 

In artikel 2.73 wordt “het volgende vereiste: de activiteit draagt bij aan” vervangen door “het vereiste dat de activiteit bijdraagt aan”.

 

R.

 

Artikel 2.8.1 komt te luiden:

 

Artikel 2.8.1 Begripsbepalingen

  • a.

    demonstratie- of campagnefase: fase waarin de uitkomsten van het experiment worden omgezet naar een voor de praktijk geschikt instrument en voor een ieder bekend en toegankelijk wordt gemaakt of met een bewustwordingscampagne onder de aandacht wordt gebracht;

  • b.

    experimenteerfase: fase waarin het experiment op beperkte schaal wordt uitgevoerd;

  • c.

    initiatieffase: fase waarin een idee wordt ontwikkeld en daarvoor een netwerk wordt geïnteresseerd;

  • d.

    onderzoeksfase: fase waarin verkennend of theoretisch onderzoek plaatsvindt;

  • e.

    pilot: project bestaande uit de volgende deelfasen:

    • i.

      de initiatieffase;

    • ii.

      de onderzoeksfase;

    • iii.

      de experimenteerfase; en

    • iv.

      de demonstratie- of campagnefase.

S.

 

Artikel 2.8.2 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het eerste lid komt te luiden:

    • 1.

      Subsidie kan worden verstrekt voor een pilot of een deelfase van een pilot gericht op innovatie op het gebied van biodiversiteit met de natuur als partner.

  • 2.

    Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.

T.

 

Artikel 2.8.3 komt te luiden:

 

Artikel 2.8.3 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2 wordt uitsluitend verstrekt aan rechtspersonen die participeren binnen één van de Groene Cirkels, waarover een overeenkomst met de provincie Zuid-Holland is gesloten.

 

U.

 

Artikel 2.8.4 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In onderdeel a wordt “convenantspartners” vervangen door “partners”.

  • 2.

    In onderdeel b wordt “moet ondersteund worden door de convenantspartners” vervangen door “wordt ondersteund door de partners”.

V.

 

Artikel 2.8.6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In onderdeel a wordt “initiatief, onderzoek- en planningsfase” vervangen door “initiatief of onderzoeksfase”.

  • 2.

    In onderdeel b wordt “ontwikkelings- en realisatiefase” vervangen door “experimenteerfase”.

  • 3.

    In onderdeel c wordt “demonstratie- en campagnefase” vervangen door “demonstratie- of campagnefase”.

W.

 

Artikel 2.8.8 vervalt.

 

X.

 

Artikel 2.10.1 komt te luiden:

 

Artikel 2.10.1 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt onder Hoofdlijnennotitie verstaan: door gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 26 mei 2020 vastgestelde Hoofdlijnennotitie Vitale Landbouw van de provincie Zuid-Holland.

 

Y.

 

Artikel 2.10.6 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Voor de tekst wordt de aanduiding “1” geplaatst.

  • 2.

    In het eerste lid (nieuw) aanhef vervalt “ten aanzien van het project, bedoeld in artikel 2.10.2, eerste lid”.

  • 3.

    Het eerste lid (nieuw) onderdeel d vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel c door een punt.

  • 4.

    Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

     

    • 2.

      In aanvulling op het eerste lid wordt het project beoordeeld op basis van de volgende beoordelingscriteria:

      • a.

        de mate van effectiviteit van de activiteit, waarbij aangetoond wordt wat het effect is van het project op de te behalen doelen voor een vitale landbouw;

      • b.

        de haalbaarheid van de activiteit, weergegeven in termen als doorlooptijd, cofinanciering, draagvlak en technische haalbaarheid;

      • c.

        de mate waarin het project een bottom-up aanpak heeft;

      • d.

        de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

    • 3.

      Het totaal aantal punten benodigde punten voor subsidiëring van het project bedraagt minimaal 18 en wordt berekend door de som te nemen van de punten behaald voor ieder afzonderlijk criterium, waarbij:

      • a.

        voor ieder van de beoordelingscriteria, genoemd in het tweede lid, 0, 1, 2, of 3 punten kunnen worden behaald; en

      • b.

        de beoordelingscriteria, bedoeld in het tweede lid, een wegingsfactor hebben van:

        • i.

          4 voor het criterium, genoemd onder a;

        • ii.

          3 voor het criterium, genoemd onder b;

        • iii.

          2 voor het criterium, genoemd onder c;

        • iv.

          1 voor het criterium, genoemd onder d.

Z.

 

In artikel 2.10.9, eerste lid, wordt “en minder bedraagt dan € 25.000,00” vervangen door “tot een maximum van € 24.999,00”.

 

AA.

 

Artikel 2.10.10 word als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    In de aanhef wordt “artikelen 18 en 19 van de Asv” vervangen door “artikel 1.4”.

  • 2.

    Onderdeel a vervalt, onder verlettering van de onderdelen b en c tot a en b.

AB.

 

Na artikel 2.12.3 worden vier paragrafen ingevoegd, luidende:

 

§ 2.13 Verbeteren waterkwaliteit

 

Artikel 2.13.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    waterlichaam: oppervlaktewaterlichaam, grondwaterlichaam, of overig water, voor zover dat lichaam of overig water is begrensd in het Regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 en een doel heeft toegewezen gekregen;

  • b.

    zwemwaterlocatie: door Gedeputeerde Staten aangewezen locatie als bedoeld in artikel 10b van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden.

Artikel 2.13.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor een onderzoek of maatregel gericht op de verbetering van de kwaliteit van een waterlichaam of zwemwaterlocatie.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

Artikel 2.13.3 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.13.2 wordt uitsluitend verstrekt aan een waterschap of gemeente.

 

Artikel 2.13.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.13.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het onderzoek of de maatregel draagt bij aan de verbetering van de kwaliteit van een waterlichaam of zwemwaterlocatie;

  • b.

    het onderzoek of de maatregel draagt bij aan een andere provinciale ambitie in Zuid-Holland.

Artikel 2.13.5 Aanvraagvereisten

Naast de gegevens die ingevolge het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Asv, worden verstrekt, bevat de aanvraag in elk geval een termijn waarbinnen het onderzoek of de maatregel afgerond is.

 

Artikel 2.13.6 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.13.2 bedraagt 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 75.000,00 per onderzoek of maatregel.

 

Artikel 2.13.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor subsidie komen in aanmerking de kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid komen voorbereidingskosten voor subsidie in aanmerking voor zover zij niet meer bedragen dan 15% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.13.8 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.13.2 geweigerd als het onderzoek of de maatregel behoort tot de reguliere activiteiten of wettelijke taken van de aanvrager.

 

Artikel 2.13.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4 is de aanvrager in ieder geval verplicht om de bevindingen en resultaten van het onderzoek of de maatregel toegankelijk te maken voor derden.

 

§ 2.14 Klimaatadaptatie

 

Artikel 2.14.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Deltaplan Ruimtelijke adaptatie: gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk om er voor te zorgen dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht;

  • b.

    klimaatadaptatie: proces van aanpassing aan het actuele of verwachte klimaat en zijn effecten, opdat de schadelijke gevolgen of de kansen op schadelijke gevolgen door klimaateffecten kunnen worden beperkt of voorkomen, en de voordelen van het veranderende klimaat kunnen worden benut;

  • c.

    maatregelenpakket: pakket van maatregelen ter bevordering van het proces van aanpassing aan het actuele of verwachte klimaat en zijn effecten, opdat schadelijke gevolgen door klimaateffecten kunnen worden beperkt of voorkomen, en de voordelen van het veranderende klimaat kunnen worden benut;

  • d.

    werkregio:

    • i.

      Werkregio Goeree-Overflakkee;

    • ii.

      Werkregio Drechtsteden;

    • iii.

      Werkregio Hoeksche Waard;

    • iv.

      Werkregio Holland Rijnland;

    • v.

      Werkregio Midden Holland;

    • vi.

      Werkregio Vijfheerenlanden;

    • vii.

      Werkregio BAR;

    • viii.

      Werkregio Delfland;

    • ix.

      Werkregio Rotterdam;

    • x.

      Werkregio Voorne-Putten.

Artikel 2.14.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die gericht zijn op:

    • a.

      procesondersteuning van een werkregio;

    • b.

      procesondersteuning van een gemeente ten behoeve van samenwerking met één of meerdere woningcorporaties;

    • c.

      onderzoeken die bijdragen aan één van de zeven ambities uit het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie;

    • d.

      grootschalige uitvoeringsprojecten;

    • e.

      kleinschalige innovatieve pilots.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3.

    De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, dragen bij aan klimaatadaptatie.

Artikel 2.14.3 Doelgroep

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid:

  • a.

    onder a, wordt uitsluitend verstrekt aan de penvoerder van een werkregio;

  • b.

    onder b, wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten;

  • c.

    onder c en d, wordt uitsluitend verstrekt aan gemeenten en waterschappen;

  • d.

    onder e, wordt uitsluitend verstrekt aan privaatrechtelijke en publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 2.14.4 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder a, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de activiteit heeft de instemming van alle deelnemers van de werkregio, blijkend uit een samenwerkingsverklaring;

    • b.

      de activiteit ondersteunt de samenwerking rondom gezamenlijke producten.

  • 2.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder b, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan het vereiste dat er is sprake van een intensivering van de samenwerking tussen de aanvrager en één of meerdere woningcorporaties om de klimaatadaptatie verder te brengen.

  • 3.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder b, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      er is sprake van een nieuw onderzoek;

    • b.

      het onderzoek wordt door minimaal één andere publiekrechtelijke rechtspersoon ondersteund;

    • c.

      het onderzoek komt ten goede aan de gehele provincie Zuid-Holland.

  • 4.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder d, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      bij de activiteit is minimaal één andere publiekrechtelijke rechtspersoon betrokken;

    • b.

      uit de klimaatstresstest is naar voren gekomen dat het betreffende gebied kwetsbaar is voor extreme neerslag, hitte, droogte of overstroming;

    • c.

      de activiteit levert een bijdrage aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van het betreffende gebied in de provincie Zuid-Holland.

  • 5.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder e, in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      de activiteit betreft het klimaatbestendig maken van de ruimtelijke inrichting in bestaand bebouwd gebied;

    • b.

      de activiteit is opschaalbaar.

Artikel 2.14.5 Aanvraagvereisten

  • 1.

    Indien een aanvraag wordt ingediend voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder d of e, gaat de aanvraag naast de gegevens die ingevolge het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Asv, worden verstrekt, in ieder geval vergezeld van een omschrijving van de wijze waarop de resultaten van de activiteit toegankelijk worden gemaakt voor derden.

  • 2.

    Indien een aanvraag wordt ingediend voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder e, en de aanvrager een onderneming is, gaat de aanvraag naast de gegevens die ingevolge het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Asv, worden verstrekt, vergezeld van een ondertekende de-minimisverklaring als bedoeld in Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352).

Artikel 2.14.6 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid:

    • a.

      onder a, bedraagt maximaal € 5.000,00 per werkregio per jaar;

    • b.

      onder b, bedraagt maximaal € 5.000,00 per gemeente per jaar;

    • c.

      onder c, bedraagt maximaal 30% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,00;

    • d.

      onder d, bedraagt maximaal 30% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000,00;

    • e.

      onder e, bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,00.

  • 2.

    Indien toepassing van het eerste lid, onder d en e, ertoe leidt dat de subsidie minder bedraagt dan € 5.000,00 wordt de subsidie niet verstrekt.

Artikel 2.14.7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de proceskosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder a en b, voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de onderzoekskosten voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder c, voor subsidie in aanmerking.

  • 3.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de uitvoeringskosten voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder d, voor subsidie in aanmerking.

  • 4.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor de activiteit, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder e, voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      voorbereidingskosten;

    • b.

      uitvoeringskosten.

Artikel 2.14.8 Niet subsidiabele kosten

  • 1.

    In afwijking van artikel 2.14.7, tweede lid, komen de voorbereidingskosten niet voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    In afwijking van artikel 2.14.7, derde lid, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      voorbereidingskosten;

    • b.

      kosten voor de inhuur van externe adviseurs;

    • c.

      kosten voor beheer en onderhoud;

    • d.

      kosten voor reguliere activiteiten van de aanvrager.

  • 3.

    In afwijking van artikel 2.14.7, vierde lid, komen de apparaatskosten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.14.9 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb en artikel 11 van de Asv wordt de subsidie geweigerd indien:

  • a.

    de activiteit onderdeel uitmaakt van een programma dat al financiële steun ontvangt van de provincie;

  • b.

    voor dezelfde activiteit op grond van een andere provinciale regeling subsidie is gevraagd of verstrekt;

  • c.

    de subsidieaanvrager of een van de deelnemers van het samenwerkingsverband reeds voor dezelfde activiteit subsidie op grond van deze of een andere subsidieregeling heeft ontvangen;

  • d.

    de activiteit tot de wettelijke of reguliere taken van de aanvrager behoort;

  • e.

    de activiteit niet uitvoerbaar is wegens wettelijke of praktische belemmeringen.

Artikel 2.14.10 Verplichtingen van de subsidieontvanger

In aanvulling op artikel 1.4 heeft de subsidieontvanger in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

    de activiteit, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder a, b en e, wordt binnen twaalf maanden na de beschikking tot subsidieverlening gerealiseerd;

  • b.

    de bevindingen en resultaten van de activiteit, bedoeld in artikel 2.14.2, eerste lid, onder d en e, worden toegankelijk gemaakt voor derden.

Artikel 2.14.11 Prestatieverantwoording

In aanvulling op artikel 1.5 toont de subsidieontvanger:

  • a.

    bij een subsidie van minder dan € 25.000,00, desgevraagd aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag;

  • b.

    bij een subsidie van € 25.000,00 of meer, aan dat de activiteiten zijn verricht door middel van een activiteitenverslag.

Artikel 2.14.12 Staatssteun

Indien de subsidie is aan te merken als steunmaatregel in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352) van overeenkomstige toepassing.

 

§ 2.15 Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland Gebiedsplan Zuidwestelijke Delta en Gebiedsplan Hollands-Utrechtse Veenweiden

 

Artikel 2.15.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Gebiedsplan Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Hollands-Utrechtse Veenweiden: Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland, Gebiedsplan Hollands-Utrechtse Veenweiden - Naar een duurzaam gebruik van de slappe bodem in de Hollands-Utrechtse Veenweiden;

  • b.

    Gebiedsplan Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Zuidwestelijke Delta: Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland, Gebiedsplan Zuidwestelijke Delta – Grenzeloos samenwerken aan een zichtbare en toekomstbestendige Zuidwestelijke Delta;

  • c.

    Hollands-Utrechtse Veenweiden: Veenweidengebieden in de provincies Zuid-Holland, Utrecht en Noord-Holland, met uitzondering van Laag Holland;

  • d.

    Zuidwestelijke Delta: Goeree-Overflakkee, Hoeksche Waard, Voorne-Putten, Zeeland, West-Brabant.

Artikel 2.15.2 Subsidiabele activiteiten en prestatie

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor onderzoeksprojecten, experimenten of pilots die passen in:

    • a.

      het Gebiedsplan Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Zuidwestelijke Delta; of

    • b.

      het Gebiedsplan Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Hollands-Utrechtse Veenweiden.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

Artikel 2.15.3 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.15.2 wordt uitsluitend verstrekt aan publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen.

 

Artikel 2.15.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    de activiteit is gericht op een of meerdere van de volgende thema’s van:

    • i.

      het Gebiedsplan Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Zuidwestelijke Delta:

      • 1°.

        volhoudbare landbouw;

      • 2°.

        zoet water;

      • 3°.

        genieten en beleven van de Zuid-Hollandse delta;

    • ii.

      het Gebiedsplan Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Hollands-Utrechtse Veenweiden:

      • 1°.

        volhoudbare landbouw;

      • 2°.

        bodemdaling;

      • 3°.

        klimaat;

      • 4°.

        waterkwaliteit

  • b.

    de activiteit vindt plaats in de Zuidwestelijke Delta of de Hollands-Utrechtse Veenweiden;

  • c.

    de betrokken overheid of de betrokken overheden waar de activiteit plaatsvindt ondersteunt of ondersteunen de aanvraag.

Artikel 2.15.5 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal 25% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 50.000,00.

 

Artikel 2.15.6 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen alle kosten voor subsidie in aanmerking.

 

§ 2.16 Verbeteren leefgebied boerenlandvogels

 

Artikel 2.16.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt onder ontwikkelingsbeheer verstaan: niet alleen het beheer zelf maar ook de inkomstenderving voor de betreffende gronden;

 

Artikel 2.16.2 Subsidiabele activiteiten en prestaties

  • 1.

    Subsidie kan worden verstrekt voor de volgende activiteiten:

    • a.

      verwijderen van individuele bomen of terugzetten van hout of houtopstanden in en direct naast weidevogelgebieden;

    • b.

      anti-predatie- en anti-ganzenrasters;

    • c.

      beheerbaar maken van percelen bijvoorbeeld door het verbeteren van de toegankelijkheid voor maaimachines en ander kleiner materieel;

    • d.

      tegengaan van verruiging voor een periode van maximaal 3 jaar;

    • e.

      aanleg van heggen of hagen, patrijzenakkers, wintervoedselvelden of keverbanken inclusief zaaigoed en maximaal 3 jaar ontwikkelingsbeheer

    • f.

      ongeschikt maken van leefgebieden van de icoonsoorten grutto en patrijs voor predatoren;

    • g.

      maatregelen gericht op een hoger waterpeil;

    • h.

      waterhuishoudkundige maatregelen gericht op vernatting inclusief aankoop zonnepompen en 3 jaar beheer.

  • 2.

    Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

  • 3.

    De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, dragen bij aan het verbeteren van de leefgebieden en het versterken van de populaties van de icoonsoorten grutto en patrijs. Indien mogelijk wordt predatie tegengegaan of worden weidevogelgebieden beter beheerbaar gemaakt.

Artikel 2.16.3 Doelgroep

Subsidie als bedoeld in artikel 2.16.2 wordt uitsluitend verstrekt aan:

  • a.

    agrarische collectieven, als bedoeld in artikel 3.2 van de Subsidieregeling natuur-en landschapsbeheer Zuid-Holland 2016;

  • b.

    terreinbeherende organisaties.

Artikel 2.16.4 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 216.2, eerste lid, onder a, in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    maximaal 5 bomen mogen worden verwijderd;

  • b.

    bij de kap van hout wordt rekening gehouden met de Wet natuurbescherming, onderdeel soortenbescherming. Er mogen geen beschermde dier- of plantensoorten in of onder de bomen voorkomen of indien dit wel het geval is moet voor aanvang van de werkzaamheden een ontheffing verleend zijn of er moet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode;

  • c.

    wanneer er dier- of plantensoorten van de Rode Lijst in of onder de boom voorkomen moet schriftelijk worden onderbouwd waarom de boom in dit geval toch gekapt moet worden;

  • d.

    de te kappen bomen maken geen onderdeel uit van het groene erfgoed;

  • e.

    grotere bosjes en opstanden worden alleen in het kader van beheer teruggezet;

  • f.

    de locatie van het terug te zetten of te verwijderen hout wordt op de kaart aangegeven, waarbij per locatie wordt weergegeven hoe de belangenafweging op de volgende punten heeft plaatsgevonden. Subsidie kan alleen verleend worden wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • i.

      er worden andere inrichtings- of beheermaatregelen getroffen op de betreffende locaties;

    • ii.

      er wordt gefaseerd gewerkt of er is een schriftelijke argumentatie waarom dit niet kan;

    • iii.

      er is contact geweest met de lokale natuur- of vogelwerkgroep of er is op een andere manier inzichtelijk gemaakt op welke manier onderzocht is welke beschermde of Rode Lijst soorten op de locatie voorkomen en hoe het leefgebied van deze soorten behouden kan worden.

Artikel 2.16.5 Aanvraagperiode

  • 1.

    In afwijking van artikel 26, eerste lid van de Asv kan een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.16.2 worden ingediend vanaf 1 september tot en met 30 september.

  • 2.

    Een aanvraag is tijdig ingediend indien deze binnen de in het eerste lid genoemde periode is ontvangen.

Artikel 2.16.6 Aanvraagvereisten

Naast de gegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Asv, gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van een plan van aanpak dat ten minste bestaat uit:

  • a.

    een omschrijving van de te verrichten werkzaamheden, inclusief een planning en een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de locatie van de uit te voeren maatregelen;

  • b.

    een kaart waarop de betreffende locatie of de verwachte locatie is aangegeven;

  • c.

    een specificatie van de kosten;

  • d.

    een onderbouwde omschrijving van de verwachte bijdrage aan het versterken of beschermen van de leefgebieden van de populaties van de betreffende icoonsoorten;

  • e.

    een beschrijving van de manier waarop monitoring van de effecten wordt uitgevoerd;

  • f.

    een beschrijving in hoeverre beheer onderdeel is van het project;

  • g.

    indien van toepassing een schriftelijk verslag van het contact met de vogelwerkgroep;

  • h.

    indien van toepassing een schriftelijke argumentatie waarom bomenkap noodzakelijk is;

  • i.

    indien van toepassing een toelichting waarom niet gefaseerd gewerkt wordt in geval van bomenkap.

Artikel 2.16.7 Subsidiehoogte

De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 200.000,00.

 

Artikel 2.16.8 Rangschikking

  • 1.

    In afwijking van artikel 1.3 worden aanvragen voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.16.2, die voor subsidie in aanmerking komen gerangschikt.

  • 2.

    De rangschikking wordt gemaakt op basis van de volgende beoordelingscriteria:

    • a.

      de mate waarin de activiteit bijdraagt aan de structurele verbetering van het biotoop in relatie tot het gevraagde subsidiebedrag;

    • b.

      de mate van effectiviteit van de maatregelen;

    • c.

      de mate waarin de activiteiten uitvoeringsgereed zijn.

  • 3.

    Voor de hiervoor genoemde criteria in het tweede lid kunnen één tot en met vier punten per criterium worden behaald.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten rangschikken de aanvragen op basis van het aantal punten, beginnend met de aanvraag die het hoogst aantal punten heeft behaald.

  • 5.

    Indien een aanvraag minder dan 9 punten behaalt, wordt de subsidie geweigerd.

  • 6.

    Indien toepassing van het tweede en derde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt de rangorde van die aanvragen bepaald door het hoogste aantal punten behaald voor de criteria, genoemd in het tweede lid, onder b en c.

  • 7.

    Indien toepassing van het zesde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt de onderlinge rangorde van die aanvragen bepaald door het hoogste aantal punten behaald voor het criterium, genoemd in eerste lid, onder c.

  • 8.

    Indien toepassing van het zevende lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt de onderlinge rangorde van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.16.9 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor monitoring van de effectiviteit van de activiteiten en prestaties, bedoeld in artikel 2.16.2, eerste lid, tot een maximum van 10% van de begroting per aanvraag;

  • b.

    kosten voor projectleiding, voor zover deze onderdeel is van een concrete activiteit of prestatie;

  • c.

    in geval van aanleg van patrijzenakkers: vergoeding van gederfde inkomsten met een maximum bedrag per hectare. Hierbij gelden de maximale tarieven zoals vastgesteld in het ANLb, met uitzondering van het bollengebied waar een maximumvergoeding geldt van € 3.500 per hectare;

  • d.

    kosten voor het verkrijgen van een accountantsverklaring tot een maximum van €5.000,00, indien deze nodig is om de rechtmatigheid van de uitgave van het subsidiebedrag aan te tonen.

Artikel 2.16.10 Niet Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.16.9 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor hardware of software voor drones;

  • b.

    kosten voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers;

  • c.

    kosten voor monitoring en onderzoek die niet direct bedoeld zijn om de effectiviteit van de maatregel te beoordelen;

  • d.

    kosten voor maatregelen op het gebied van communicatie en educatie.

Artikel 2.16.11 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie geweigerd indien:

  • a.

    de subsidieaanvraag onvolledig is;

  • b.

    voor de activiteit reeds subsidie is verstrekt op basis van het Openstellingsbesluit POP-3 investeringen weidevogels, biodiversiteit en landschap Zuid-Holland 2017 of op grond van een andere subsidieregeling;

  • c.

    het project onvoldoende aantoonbaar bijdraagt aan het versterken of beschermen van de leefgebieden van de populaties van de icoonsoorten grutto of patrijs. Dit is in ieder geval zo indien de aanvraag onvoldoende aansluit bij de doelen van het Actieplan Boerenlandvogels, te weten:

    • i.

      verbeteren van de openheid van het gebied, bijvoorbeeld door tegengaan van verruiging;

    • ii.

      vochtiger maken van voor weidevogels geschikte gebieden;

    • iii.

      realiseren van voldoende variatie van de begroeiing en van schuilplekken in het gewas voor jonge vogels, bijvoorbeeld door te investeren in kruidenrijk grasland;

  • d.

    het project niet uitvoerbaar is vanwege wettelijke of praktische belemmeringen;

  • e.

    de te verstrekken subsidie lager is dan € 5.000,00.

Artikel 2.16.12 Verplichtingen

In aanvulling op artikel 1.4 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

  • a.

    de activiteit, bedoeld in artikel 2.16.2, eerste lid, onder a, b, en g, wordt tot minstens vijf jaar na uitvoering daarvan in stand gehouden;

  • b.

    de activiteit, bedoeld in artikel 2.16.2, eerste lid, onder d, wordt tot minstens vijf jaar na aanvang van de uitvoering daarvan in stand gehouden;

  • c.

    indien monitoring onderdeel uitmaakt van de subsidieverlening dan worden de resultaten hiervan overgelegd aan Gedeputeerde Staten.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin deze regeling wordt geplaatst.

Den Haag, 21 juni 2022

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland

drs. H.M.M. Koek, secretaris

drs. J. Smit, voorzitter

Toelichting behorende bij het Wijzigingsbesluit Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016

I. Algemeen

 

Inleiding

 

Deze wijziging van de Subsidieregeling groen Zuid-Holland 2016 (hierna: subsidieregeling) ziet op het invoegen van vier paragrafen in hoofdstuk 2. Daarnaast is er van de mogelijkheid gebruik gemaakt om een aantal paragrafen te actualiseren.

 

Paragraaf 2.6 Ecologische verbindingen en NNN-gronden

 

De ecologische verbindingen maken onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland en zijn in de Omgevingsverordening aangeduid op kaart 7 in bijlage II. In de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening die in werking treedt op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de ecologische verbindingen aangeduid op de kaart in bijlage II. In de verordening zijn de ecologische verbindingen vastgelegd als lijnen van 50 meter breed. In de (herziene) Nota Ecologische verbindingen staat beschreven dat een verbinding idealiter bestaat uit een corridor (een doorgaande lijnstructuur vaak langs een watergang) en kleine en grote stapstenen. De stapstenen zijn van voldoende kwaliteit om te fungeren als foerageer- en/of voorplantingsgebied. In de corridor gaat het voor de meeste doelsoorten primair om verspreiding en is de aanwezigheid van bepaalde structuurelementen (natuurlijke oevers of houtwallen) belangrijk. De breedte van de corridor en de grootte van de stapstenen is dus maatwerk per verbinding en hangt ook af van de praktische mogelijkheden voor realisatie. Het begrip stapsteen is toegevoegd aan dit artikel.

 

Initiatieven binnen de begrenzing van de verbindingen zoals vastgelegd in de verordening komen in aanmerking voor subsidie. Als een initiatiefnemer net buiten de lijnen van de verordening een stapsteen of corridor wil realiseren dan wordt dit in principe gefaciliteerd door in gesprek te gaan over de mogelijkheden en ecologische doelen en daarna (in overleg met de grondeigenaar) een aanpassing aan de NNN begrenzing voor te bereiden. Het is vervolgens mogelijk om vooruitlopend op die aanpassing aan gedeputeerde staten te vragen om af te wijken van de kaart. Die afwijkingsbevoegdheid is opgenomen in het nieuwe artikel 2.6.11 (zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting)

 

Paragraaf 2.13 Verbeteren waterkwaliteit

 

Deze paragraaf beoogt de uitvoering van maatregelen en onderzoeken te stimuleren die de (zwem) waterkwaliteit verbeteren en die tevens synergie hebben met andere activiteiten die waterkwaliteit beïnvloeden. Bijvoorbeeld: vergroten natuur en biodiversiteit, terugdringen emissies van schadelijke stoffen en terugdringen blauwalg. Deze paragraaf beoogt met name om de uitvoering van nieuwe en innovatieve maatregelen en onderzoeken te stimuleren, waarvoor geen budgetten in de lopende begrotingen of doelsubsidies beschikbaar zijn.

 

De provinciale ambities voor de waterkwaliteit van oppervlaktewater, grondwater, overige wateren en zwemwater zijn neergelegd in het regionale waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 en de bijbehorende bijlage B (”KRW-nota. Bijdrage provincie Zuid-Holland aan het stroomgebiedbeheerplan 2022-2027 ter uitvoering van de Kaderrichtlijn Water”). De daarin vastgelegde doelen voor oppervlaktewaterlichamen en grondwater moeten op grond van de Kaderrichtlijn Water in 2027 bereikt zijn. Om deze doelen te behalen worden er maatregelen uitgevoerd door gemeenten, waterschappen en de provincie.

 

De provincie Zuid-Holland wijst jaarlijks de zwemwaterlocaties in natuurwater aan op grond van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden. Deze locaties liggen zowel langs de kust als in binnenwateren. Tijdens het zwemseizoen worden de locaties gecontroleerd op veiligheid en waterkwaliteit. Helaas wordt het zwemwater gedurende het badseizoen jaarlijks geplaagd door blauwalgen en fecale bacteriën door uitwerpselen van ganzen. Hierdoor vermindert het zwemplezier.

 

Naast deze paragraaf is er voor onderzoeken en maatregelen die een hogere bijdrage vergen dan het hiervoor geldende subsidieplafond de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen voor niet-productieve investeringen in agrarische gebieden ten behoeve van waterkwaliteit (POP3, vanaf 2023 Nationaal Strategisch Plan).

 

Paragraaf 2.14 Klimaatadaptatie

 

Inleiding

Op basis van de nationale afspraken in het Deltaprogramma, werkt de provincie samen met haar partners aan het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van Zuid-Holland. Daarbij gaat het om het voorkomen of beperken van schade door hevige neerslag, bij langdurige droogte, tijdens perioden van hitte, in relatie tot bodemdaling en/of als gevolg van overstromingen. Groene, natuurinclusieve maatregelen hebben daarbij de voorkeur (‘groen tenzij’) om tevens de biodiversiteit te vergroten.

Op basis van de strategie “Weerkrachtig Zuid-Holland” stimuleert en faciliteert de provincie mede-overheden (gemeenten, waterschappen) en andere publieke en private partijen in haar gebied om klimaatadaptief beleid en handelen tot het ‘nieuwe normaal’ te maken. In de ‘Provinciale Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Zuid-Holland’ staat welke opgaven daarbij voor het grondgebied van Zuid-Holland het meest urgent zijn om aan te pakken. Beide documenten worden periodiek geactualiseerd op basis van nieuwe inzichten of bijgestelde KNMI-klimaatscenario’s.

 

Deze paragraaf heeft tot doel het klimaatadaptieve beleid en handelen in Zuid-Holland te versnellen. Daarbij gaat het om de volgende activiteiten:

 

  • Regionale samenwerking:

Gemeenten, waterschappen en provincie werken samen aan klimaatadaptatie in “werkregio’s”. Dit is een nationale afspraak die de gezamenlijke overheden hebben gemaakt in het kader van het nationale Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA). Deze regio’s en de samenstelling daarvan staan benoemd in de Tijdelijke impulsregeling klimaatadaptatie 2021-2027 waarmee de regio’s uitvoeringsbijdragen kunnen aanvragen bij het Rijk. In een aantal regio’s zijn ook andere partijen aangehaakt, zoals drinkwaterbedrijven. De samenwerking levert gezamenlijke producten op zoals bijvoorbeeld een regionale adaptatiestrategie, uitvoeringsagenda of aanvraag voor een rijksbijdrage uit de Impulsregeling. Partijen dragen gezamenlijk de proceskosten van deze samenwerking. Door middel van deze subsidieregeling draagt ook de Provincie daar aan bij als één van de samenwerkende partijen. De penvoerder van de werkregio kan deze subsidie aanvragen.

 

  • Samenwerking met woningcorporaties:

Een groot deel van de bestaande woningvoorraad is eigendom van woningcorporaties. Daarmee zijn woningcorporaties belangrijke partners voor het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de bestaande bebouwde omgeving in Zuid-Holland. Gemeenten kunnen over klimaatadaptatie specifieke prestatieafspraken maken met woningbouwcorporaties. Voorbeelden van dergelijke afspraken zijn te vinden in het rapport prestatieafspraken en klimaatadaptatie in Zuid-Holland (https://www.google.com/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=&cad=rja&uact=8&ved=2ahUKEwinvbfEz5D3AhX5_7sIHZzjDlkQFnoECAMQAQ&url=https%3A%2F%2Fwww.zuid-holland.nl%2Fpublish%2Fpages%2F27752%2Frapportageklimaatadaptatiewoningcorporatiesenprestatieafsprakenzuid-holland.pdf&usg=AOvVaw1_z3A15c_Ry1IGl7oMt-BZ).

Het toepassen van maatregelen voor klimaatadaptatie door woningcorporaties is voor zowel woningcorporaties als gemeenten het meest (kosten-) effectief wanneer deze goed worden afgestemd met de maatregelen die gemeenten (kunnen) nemen in de omliggende openbare ruimte. Er is veel behoefte aan onderlinge kennisuitwisseling over mogelijke maatregelen en het afstemmen van werkzaamheden op bestaande beheer- en onderhoudsplanningen. Samenwerking tussen een gemeente en de inliggende woningcorporatie(s) op het gebied van klimaatadaptatie is nog geen gemeengoed en vraagt extra (uren-)inzet van de samenwerkende partijen. Door middel van deze paragraaf draagt de Provincie daar deels aan bij. Daarbij verdient het de voorkeur dat er per gemeente één samenwerking ontstaat, waar alle of zo veel mogelijk woningcorporaties die binnen die gemeente actief zijn aan deelnemen.

 

  • Onderzoek:

In het Nationale Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) staan 7 ambities centraal, waaraan de gezamenlijke overheden concreet invulling moeten geven:

  • 1.

    Kwetsbaarheden in beeld brengen

  • 2.

    Risicodialogen voeren en strategie opstellen

  • 3.

    Uitvoeringsagenda’s opstellen

  • 4.

    Meekoppelkansen benutten

  • 5.

    Stimuleren en faciliteren

  • 6.

    Reguleren en borgen

  • 7.

    Handelen bij calamiteiten

Om aan elk van deze stappen concreet invulling te kunnen geven, is nog veel nieuwe kennis nodig. De provincie is zelf of in samenwerking met ander overheidspartijen opdrachtgever voor onderzoeken die hieraan bijdragen, maar wil ook kunnen bijdragen aan relevante onderzoeken door derden. Daarvoor is deze paragraaf bedoeld.

 

  • Grootschalige uitvoeringsprojecten:

Gemeenten hebben stresstesten uitgevoerd om hun kwetsbaarheden ten aanzien van wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingsrisico’s in beeld te brengen. Zowel gemeenten als waterschappen voeren concrete projecten uit om de geconstateerde kwetsbaarheden te verminderen en zo te komen tot een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van de openbare ruimte in Zuid-Holland. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om de aanleg van urban waterbuffers in de diepe ondergrond, het verbeteren van infiltratiemogelijkheden onder wegvakken of pleinen, het waterbestendig inrichten van overloopgebieden, versterking van het stedelijke watersysteem of het toepassen van maatregelen of voorzieningen die specifiek bijdragen aan de bestrijding van hittestress. Groene voorzieningen (bijvoorbeeld wadi’s of bomen) hebben daarbij de voorkeur omdat deze ook bijdragen aan het versterken van de biodiversiteit.

Niet alle uitvoeringsprojecten van gemeenten of waterschappen die gebaseerd zijn op de uitgevoerde stresstesten, komen in aanmerking voor een rijksbijdrage vanuit het Deltafonds via de vigerende Impulsregeling. Via deze paragraaf kunnen deze projecten – mits onderbouwd vanuit de uitgevoerde stresstesten – in aanmerking komen voor een provinciale bijdrage. Subsidie aan deze uitvoeringsprojecten leidt ertoe dat:

  • 1.

    concrete adaptatiemaatregelen versneld kunnen worden uitgevoerd,

  • 2.

    de herinrichting na geplande uitvoeringsprojecten in het kader van bijvoorbeeld regulier onderhoud of de aanleg van nieuwe (ondergrondse) infrastructuur, kan worden uitgebreid met adaptatiemaatregelen, of

  • 3.

    nieuwe, innovatieve, adaptatiemaatregelen op grotere schaal kunnen worden toegepast.

 

  • Kleinschalige innovatieve pilots:

De provincie wil ook de ontwikkeling van kleinschalige, innovatieve toepassingen voor individuele gebouwen of woning(-eigenaren) stimuleren. Met name bedoeld voor innovatieve kleinschalige initiatieven die niet onder bestaande subsidieregelingen van gemeenten of waterschappen vallen.

Bijvoorbeeld:

  • -

    innovatieve pilots voor het realiseren van regenwaterbuffers onder bestaande woningen ten behoeve van hergebruik van regenwater;

  • -

    draagkrachtberekeningen voor het combineren van een groen/blauw dak met zonnepanelen op grote of zwakke daken;

  • -

    ontwikkelen, toepassen en testen van goed opschaalbare innovatieve low-tech oplossingen voor woningen (‘natte krat’; hittestress-oplossingen uit onze nieuwe challenge);

  • -

    toepassing van innovatieve hittebestendige materialen bij beheer en onderhoud van bestaande woningen (witte dakpannen bijvoorbeeld).

In veel gevallen zal de effectiviteit van deze innovatieve toepassingen nog niet bewezen of meetbaar zijn. De provincie stimuleert de toepassers daarom hun ervaringen bij de toepassing hiervan te delen ten behoeve van kennisdeling en doorontwikkeling.

 

Europese staatssteunregelgeving

De provincie toetst subsidieaanvragen aan de Europese staatssteunregelgeving. Staatssteun omvat, kort gezegd, niet-marktconforme voordelen van de overheid aan ondernemingen, waarmee de mededinging wordt vervalst en het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Daarbij wordt elke eenheid die goederen of diensten aanbiedt op een markt aangemerkt als onderneming. Als een aangevraagde subsidie leidt tot het verstrekken van onverenigbare staatssteun dan kan de provincie deze weigeren.

 

Provinciale subsidies aan ondernemingen die voldoen aan de staatssteuncriteria moeten in beginsel ter goedkeuring worden aangemeld bij de Europese Commissie. De aanmeldingsplicht kent echter een aantal uitzonderingen.

 

Eén van de uitzonderingen is geregeld in de de-minimisverordening. Subsidie die onder de zogenaamde de-minimisverordening valt levert geen staatssteun op. Deze verordening is in beginsel van toepassing op subsidies waarvan het bruto steunbedrag, ongeacht vorm en doel, voor een onderneming over een periode van drie belastingjaren het plafond van € 200.000,00 niet overschrijdt.

 

Indien de aanvrager voor de activiteit in het kader van deze paragraaf als onderneming wordt aangemerkt moet hij een ondertekende de-minimisverklaring met de subsidieaanvraag meesturen, waarmee wordt aangetoond dat het plafond niet wordt overschreden.

 

Paragraaf 2.15 Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland Gebiedsplan Zuidwestelijke Delta en Gebiedsplan Hollands-Utrechtse Veenweiden

 

In juli 2018 maakten Rijk (minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), het IPO, Unie van Waterschappen en de VNG afspraken om onderwerpen in het landelijk gebied gezamenlijk op te pakken in het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland (IBP-VP). De Zuidwestelijke Delta en de Hollands-Utrechtse Veenweiden zijn twee van de 15 gebieden in Nederland. In het najaar van 2020 zijn de gebiedsplannen Interbestuurlijk Programma Vitaal platteland Zuidwestelijke Delta en Hollands-Utrechtse Veenweiden vastgesteld en heeft het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 27 oktober 2020 een eenmalige specifieke uitkering Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland gebiedsplan Zuidwestelijke Delta van € 4,4 mln en voor de Hollands-Utrechtse veenweiden van € 2,4 mln beschikbaar gesteld aan penvoerder Provincie Zuid-Holland. De uitvoering van de gebiedsplannen is gestart en het programma loopt tot en met 2024. De rechtspersonen die subsidie aanvragen vanuit de specifieke uitkering, kunnen ook financiering nodig hebben vanuit de andere stakeholders uit het project. Eén van deze stakeholders kan de provincie Zuid-Holland zijn. Deze paragraaf is bedoeld om vanuit de provincie Zuid-Holland, niet zijnde in de rol van penvoerder, projecten te subsidiëren die worden uitgevoerd in het kader van de in de gebiedsplannen opgenomen thema’s.

 

Paragraaf 2.16 Verbeteren leefgebied boerenlandvogels

 

Met de Wet natuurbescherming is de zorg voor en bescherming van beschermde soorten gedecentraliseerd van het Rijk naar de provincies. Het soortenbeleid wordt vormgegeven aan de hand van Zuid-Hollandse icoonsoorten. Dit zijn soorten die gezamenlijk symbool staan voor landschappelijke en ecologische kwaliteiten in Zuid-Holland én/of voor maatschappelijke kwaliteiten en ecosysteemdiensten. Gedachte achter deze lijst met icoonsoorten is het idee dat de natuur van Zuid-Holland in volle breedte gaat profiteren van maatregelen die worden genomen ten faveure van deze icoonsoorten (‘paraplu-functie’). Met deze paragraaf wil de provincie Zuid-Holland ruimte bieden voor het versterken van de populaties van de boerenlandvogels. Hiermee wordt invulling gegeven aan het Actieplan Boerenlandvogels. De provincie Zuid-Holland zet al ruimschoots in op het beheer van weide-, akker- en bollenvogels.

 

Middels deze paragraaf komt er ruimte voor investeringen ter versterking van de leefgebieden en de populaties van de icoonsoorten grutto en patrijs. Het vergroten van de openheid van weidevogelgebieden is een belangrijke maatregel voor weidevogels. De provincie is echter ook bezig met het vergroten van het aandeel bos. Maatregelen voortkomend uit deze verschillende beleidsrichtingen dienen voor een optimale effectiviteit op elkaar te worden afgestemd.

 

De provincie vindt het van groot belang dat er inzicht is in de effectiviteit van de maatregelen. Anders dan eerdere jaren is monitoring van de effectiviteit van het project nu een verplicht onderdeel van elk project. Hiervoor kan maximaal 10% van het projectbudget aan de aanvraag worden toegevoegd.

 

II. Artikelsgewijs

 

Onderdeel H (artikel 2.1.8a Subsidievaststelling en betaling)

 

Omdat de subsidie pas kan worden aangevraagd nadat de activiteit heeft plaatsgevonden, wordt de subsidie direct vastgesteld en wordt het subsidiebedrag daarna in één keer uitbetaald.

 

Onderdeel I (paragraaf 2.5 Betrokkenheid groen en natuur)

 

Deze paragraaf vervalt omdat gebleken is dat de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verleend niet vallen onder een projectsubsidie, maar onder een exploitatiesubsidie en dat de subsidie kan worden aangevraagd door één aanvrager, namelijk door degene bij wie de uitvoering van het programma De Groene Motor of het programma Mens en Natuur belegd is. Om die reden is ervoor gekozen om deze activiteiten als begrotingssubsidie op te nemen op de begroting.

 

Onderdeel N (artikel 2.6.11 Afwijkingsbevoegdheid)

 

De situatie kan zich voordoen dat er subsidie wordt gevraagd voor verwerving van gronden voor de realisatie van ecologische verbindingen en de inrichting van ecologische verbindingen die niet op de kaart staan. Gedeputeerde staten kunnen dan besluiten om van de omgevingsverordening af te wijken en subsidie te verlenen als die ecologische verbinding van voldoende kwaliteit is en een zodanige ligging heeft dat de in de Nota ecologische verbindingen genoemde natuurgebieden door die verbinding met elkaar verbonden worden. Als de subsidie is verleend zal er vervolgens een traject gestart worden om die ecologische verbinding op te nemen op de kaart in de omgevingsverordening. Gedeputeerde staten zijn bevoegd om die kaart aan te passen.

 

Onderdeel AB (paragrafen 2.13 tot en met 2.16)

 

Artikel 2.13.1 Begripsbepalingen

Waterlichaam

Waterlichaam is in deze paragraaf gedefinieerd als oppervlaktewaterlichaam, grondwaterlichaam, of overig water, voor zover dat lichaam of overig water is begrensd in het Regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 en een doel heeft toegewezen gekregen. Het regionaal waterprogramma Zuid-Holland heeft zijn grondslag in artikel 4.4 van de Waterwet. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (voorzien op 1 januari 2023) zal dit vanwege overgangsrecht op laatstgenoemde wet gebaseerd zijn. De naam van het regionaal waterprogramma blijft ongewijzigd. De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft betrekking op alle oppervlaktewater en grondwater. Echter het oppervlaktewaterlichaam is een grotere eenheid waarvoor ecologische en chemische doelen ingevolge de KRW door provinciale staten zijn vastgesteld. In Zuid-Holland zijn er daarnaast voor overige wateren in beperktere vorm ecologische doelen door gedeputeerde staten vastgesteld.

 

Zwemwaterlocaties

Zwemwaterlocaties worden jaarlijks op grond van de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden aangewezen in een besluit van gedeputeerde staten en zijn te vinden via de website zwemwater.nl. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet vindt aanwijzing van zwemwaterlocaties plaats op grond van artikel 3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

 

Artikel 2.13.4 Subsidievereisten

De subsidiabele activiteit betreft een onderzoek of maatregel. Om voor subsidie in aanmerking te komen dient dat onderzoek of die maatregel bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit van een waterlichaam of zwemwaterlocatie en daarnaast ook aan een andere provinciale ambitie van Zuid-Holland. Een onderzoek of maatregel draagt bij aan de verbetering van de waterkwaliteit, wanneer hierdoor de toestand op het gebied van ecologie, chemie of algengroei gunstig wordt beïnvloed ten opzichte van de daarvoor gestelde doelen of grenzen. Met provinciale ambities wordt bedoeld: de zeven ambities die zijn beschreven in de Omgevingsvisie Zuid-Holland (in werking per 15 maart 2022). Deze zeven ambities zijn: samen werken aan Zuid-Holland, bereikbaar Zuid-Holland, schone energie voor iedereen, een concurrerend Zuid-Holland, versterken natuur in Zuid-Holland, sterke dorpen en steden in Zuid-Holland, en gezond en veilig Zuid-Holland.

 

Artikel 2.13.7 Subsidiabele kosten

Voorbereidingskosten komen alleen voor subsidie in aanmerking voor zover zij niet meer bedragen dan 15% van de subsidiabele kosten. Voorbereidingskosten zijn in artikel 1.1 omschreven als: alle kosten om te komen tot uitvoering van een project zoals arbeidskosten en materiaalkosten voor het opstellen van een bestek, het opstellen van offertes voor de uitvoering, communicatie met de omgeving en andere belanghebbenden, aanbesteding en opdrachtverstrekking.

 

Artikel 2.13.8 Weigeringsgronden

Subsidie wordt geweigerd als het onderzoek of de maatregel behoort tot de reguliere activiteiten of wettelijke taken van gemeenten en waterschappen.

 

Artikel 2.13.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Een onderzoek dat of maatregel die door een subsidieontvanger is uitgevoerd, kan bevindingen en resultaten opleveren die voor anderen waardevol zijn. Om ervoor te zorgen dat die informatie wordt benut is de verplichting opgenomen om die bevindingen en resultaten toegankelijk te maken voor derden. Een voorbeeld hiervan kan zijn de onderzoeksresultaten naar de mogelijkheden voor een effectieve bestrijding van de Amerikaanse rivierkreeft.

 

Artikel 2.14.3 Doelgroep

In onderdeel a is bepaald dat de penvoerder van de werkregio de aanvraag kan indienen. Werkregio’s zijn geen juridische entiteiten. Dit betekent dat de penvoerder een gemeente is die of een waterschap is dat ten behoeve van de werkregio de aanvraag indient. De penvoerder is dan tevens de ontvanger van de subsidie.

 

Artikel 2.14.4 Subsidievereisten

Zoals hiervoor aangegeven dient de penvoerder van de werkregio de aanvraag in en om te kunnen toetsen of de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd de instemming heeft van alle deelnemers van de werkregio is in het eerste lid bepaald dat er een samenwerkingsverklaring wordt overgelegd waaruit die instemming blijkt. Verder moet de activiteit de samenwerking rondom gezamenlijke producten ondersteunen. Hierbij kan worden gedacht aan ondersteuning bij het indienen van een aanvraag voor een specifieke uitkering op grond van de Tijdelijke impulsregeling klimaatadaptatie 2021–2027, het opstellen van een strategie en het opstellen van een uitvoeringsprogramma.

 

Artikel 2.16.2 Subsidiabele activiteiten en prestaties

Onder het versterken van de leefgebieden en de populaties worden de activiteiten verstaan die zijn opgenomen in het eerste lid.

Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, onder a. zijn nadere subsidievereisten opgenomen in artikel 2.16.4. Hierin is bepaald dat:

  • tot maximaal vijf bomen verwijderd mogen worden. Grotere bosjes en opstanden mogen alleen in het kader van beheer teruggezet worden. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

    • Houtkap en terugzetten van hakhout kan gevoelig liggen. Daarom is het van belang dat er helder wordt gecommuniceerd over de reden van de kap.

    • De te kappen bomen dienen geen onderdeel te zijn van het zogenaamde groene erfgoed. Zie hiervoor https://rce.webgispublisher.nl/Viewer.aspx?map=groen%5Ferfgoed

    • Bij de kap van hout dient rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming (onderdeel soortenbescherming).

    • In de aanvraag dient de locatie van het terug te zetten of te verwijderen hout op de kaart aangegeven te worden. Per locatie dient te worden weergegeven hoe de belangenafweging heeft plaatsgevonden. Hierbij gaat het om de volgende punten

      • of er ook andere inrichtings- of beheermaatregelen zijn of worden getroffen op de betreffende locaties, en

      • of er beschermde soorten of vogelsoorten van de rode lijst voorkomen, en

      • of er al dan niet gefaseerd wordt gewerkt (bij grotere opstanden en langere singels verdient het de aanbeveling om deze gefaseerd terug te zetten, en

      • of er contact is geweest met de lokale vogelwerkgroep.

    • let op: gemeentelijke bepalingen ten aanzien van kap en herplant verschillen per gemeente en blijven gewoon van toepassing.

Onder de activiteit, bedoeld in het eerste lid, onder b, valt ook de benodigde apparatuur voor elektrische afrastering.

 

Bij de activiteit, bedoeld in het eerste lid, onder g, kan gedacht worden aan:

  • Maatregelen gericht op een hoger waterpeil. Dat kunnen stuwen, dammen, duikers en andere inrichtingsmaatregelen inclusief gemaaltje of zonnepompen zijn en onderhoud ervan gedurende drie jaar.

  • Aanleg van heggen of hagen, patrijzenakkers, wintervoedselvelden of keverbanken inclusief zaaigoed en maximaal 3 jaar ontwikkelingsbeheer. Onder ontwikkelingsbeheer verstaan we niet alleen het beheer zelf maar ook de inkomstenderving voor de betreffende gronden. Hierbij gelden de maximale tarieven zoals vastgesteld in het ANLb, met uitzondering van het bollengebied waar een maximumvergoeding geldt van € 3.500 per hectare. Hierbij geldt dat patrijzenakkers en wintervoedselvelden ook in de vorm van - minimaal 9 meter brede - randen kunnen worden aangelegd. Bij de maatregelen voor patrijzen en andere akkervogels geldt dat de uitgangspunten van het Partridge-project zullen worden aangehouden https://www.vogelbescherming.nl/bescherming/wat-wij-doen/onze-boerenlandvogels/kerngebieden-en-projecten/partridge1/informatiemap

Het is partijen toegestaan om meer dan 1 aanvraag in te dienen. Alle aanvragen worden afzonderlijk beoordeeld.

 

Artikel 2.16.6 Aanvraagvereisten

Naast de gegevens, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Asv, gaat een aanvraag voor subsidie vergezeld van een plan van aanpak dat ten minste bestaat uit:

  • a.

    Een omschrijving van de te verrichten werkzaamheden, inclusief een planning en de locatie van de uit te voeren werkzaamheden. Als de locatie nog niet duidelijk is, dan kan de verwachte locatie worden vermeld. De (verwachte) locatie dient te worden weergegeven op perceelsniveau. Indien het niet mogelijk is om op perceelsniveau aan te geven, dan dient het niveau dat wel mogelijk is te worden aangegeven (bijvoorbeeld bedrijfs- of polderniveau);

  • b.

    Een specificatie van de kosten. De specificatie van de kosten is ook voorzien van een onderbouwing van het bedrag. Hiervoor kunnen bv offertes worden meegestuurd voor het uit te voeren project, of voor recent uitgevoerde vergelijkbare projecten;

  • c.

    Een onderbouwde omschrijving van de verwachte bijdrage aan het versterken of beschermen van de leefgebieden van de populaties van de betreffende icoonsoorten. Dit kan onder andere door inzicht te geven in de omvang van de lokale populaties van de betreffende soorten, bv op basis van recente of historische monitoringsgegevens. Ook dient in de beschrijving te worden aangegeven hoe de te treffen maatregelen zich verhouden tot eventuele andere factoren die van invloed zijn op de lokale populatie (zoals waterpeil, mate van openheid/verstoring en het gevoerde beheer). Reden hiervan is dat het effectiever is om verschillende typen maatregelen te clusteren;

  • d.

    Monitoring is een verplicht onderdeel. Middels monitoring dient de effectiviteit van de investering inzichtelijk gemaakt te worden. Dat kan bijvoorbeeld door BTS-tellingen uit te voeren om te bepalen of er broedparen aanwezig zijn en of deze ook broedsucces hebben.

  • e.

    Een beschrijving in hoeverre (overgangs/ontwikkelings)beheer onderdeel is van het project. En hoe het beheer na de overgangsperiode van 3 jaar zal worden georganiseerd.

Artikel 2.16.8 Rangschikking

Het is de ambitie van de provincie Zuid-Holland om bij keuzes in de programmering van initiatieven het maatschappelijk rendement van de geïnvesteerde ‘groene euro’s’ te vergroten. Dit rendementsdenken wordt vormgegeven door enerzijds aan de voorkant handvatten te bieden voor het voeren van het goede gesprek daarover, anderzijds door bij de gunningscriteria voor deze paragraaf duidelijk te zijn over de criteria waarop de ingediende subsidies worden afgewogen. Door aan de voorkant duidelijkheid te geven over de criteria worden de initiatiefnemers al in een vroeg gestimuleerd om de beoogde projecten zo goed mogelijk te laten bijdragen aan de doelen van het (soorten)beleid.

Om de subsidiegelden zo effectief mogelijk te benutten is in deze paragraaf gekozen voor een methode waarbij de subsidieaanvragen onderling met elkaar worden vergeleken en op basis van kwaliteit van de aanvraag gerangschikt.

 

Per criterium waarop projecten gescoord worden, wordt hieronder aangegeven welke elementen worden betrokken bij de inhoudelijke beoordeling.

  • a.

    Mate van verbetering van de leefgebieden van de populaties van de icoonsoorten grutto of patrijs (omvang en kwaliteit) in relatie tot het gevraagde subsidiebedrag: hoe sterker de mate van verbetering van het leefgebied en hoe lager het gevraagde subsidiebedrag, des te hoger de score. Aandachtspunten hierbij zijn de omvang van het project, de mate van kwaliteitsverbetering en de totale som van de gevraagde subsidie. Het gaat hier feitelijk om het rendement van de subsidie.

  • b.

    Effectiviteit: hoe meer zekerheid is over de effectiviteit van de maatregelen, des te hoger de score. Hebben de maatregelen uit het project zich al eens bewezen of zijn er twijfels over de effectiviteit?

  • c.

    Uitvoerbaarheid: hoe meer uitvoeringsgereed, hoe hoger de score. Aandachtspunten hierbij zijn eventuele vergunningen, de beschikbaarheid van de gronden, danwel de toestemming van de grondeigenaar.

Beoordeling criteria a tot en met c:

1= slecht; 2 = onvoldoende; 3 = voldoende, 4 = zeer goed

 

Artikel 2.16.9 Subsidiabele kosten

Monitoring en onderzoek is alleen subsidiabel voor zover ze bedoeld zijn om de effectiviteit van voorgestelde maatregelen te beoordelen. Monitoring en onderzoek mogen niet meer dan 10% van de totale begroting per aanvraag bedragen. Als monitoring deel uitmaakt van de subsidieaanvraag dan wordt er van de subsidieontvanger verwacht dat de resultaten hiervan worden gedeeld met de provincie.

 

Projectleiding is subsidiabel voor zover dit onderdeel is van concrete activiteiten of prestaties (zie artikel 2.16.2, eerste lid).

 

Specifiek overgangsbeheer valt niet onder de SNL of onder het ANLb. Daarom kan overgangsbeheer, net als onderhoud en het plaatsen en verwijderen van anti-predatie- en anti-ganzenrasters, voor maximaal 3 jaar mee worden begroot in de aanvraag.

 

Artikel 2.16.10 Niet Subsidiabele kosten

De aanleg van natuurvriendelijke oevers is niet subsidiabel, omdat deze onvoldoende bijdragen aan het doel van deze paragraaf. De aanleg van weidevogeloevers is wel subsidiabel.

Naar boven