Besluit tot wijziging van de Omgevingsregeling NH2020

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland;

 

Gelet op de Omgevingsverordening NH2020;

 

 

Besluiten:

Artikel I  

De Omgevingsregeling NH2020 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

Artikel 2.4 (Compensatie algemeen) wordt als volgt gewijzigd:

 

Het vijfde lid komt te luiden:

 

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid en tweede lid, kan bij toepassing van artikel 6.43, vijfde lid, onder a, van de omgevingsverordening de schade aan het Natuurnetwerk Nederland of de schade aan een Bijzonder provinciaal landschap waar de kernkwaliteit habitat voor weidevogels van toepassing is, voorafgaand aan de ontwikkeling financieel worden gecompenseerd indien:

    • a.

      fysieke maatregelen niet mogelijk zijn, of;

    • b.

      het gebied dat wordt aangetast door een activiteit als bedoeld in het eerste lid niet groter is dan:

      • i.

        0,5 hectare in het geval van Natuurnetwerk Nederland, of;

      • ii.

        5 hectare in het geval van een Bijzonder provinciaal landschap, voor zover de kernkwaliteit habitat voor weidevogels van toepassing is.

B

 

Artikel 2.16 (toepassingsbereik) komt als volgt te luiden:

 

“Deze afdeling bevat de nadere regels, zoals bedoeld in artikel 4.100, derde lid, artikel 6.27a, tweede lid en artikel 6.27b, tweede lid, van de verordening.“

 

C

 

Artikel 2.17 (windturbines binnen herstructureringsgebieden MRA) komt te vervallen.

 

D

 

Artikel 2.18 (windenergiegebieden binnen de MRA) komt te vervallen.

 

E

 

Artikel 2.19 (windturbine van maximaal 15 meter ashoogte) komt als volgt te luiden:

 

Artikel 2.19 ruimtelijke kwaliteit windturbines

 

“Bij de ruimtelijke inpassing als bedoeld in artikel 6.27a eerste lid en 6.27b, eerste lid, sub d, van de verordening wordt door het bevoegd gezag in ieder geval betrokken:

 

  • a.

    de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie; en

  • b.

    ruimtelijke handreiking wind op land zoals door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 31 augustus 2021 en gewijzigd vastgesteld op 11 januari 2022.

Artikel II  

Dit besluit treedt in werking gelijktijdig met het Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland tot wijziging van de Omgevingsverordening NH2020 in verband met de uitgestelde inwerkingtreding van de Omgevingswet en de doorwerking van de Regionale Energiestrategieën.

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland

, voorzitter. [of plaatsvervangend voorzitter]

, secretaris. [of plaatsvervangend secretaris]

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Deze artikelsgewijze toelichting kent per onderdeel steeds de volgende opbouw

  • -

    het betreffende artikel in huidige en gewijzigde vorm;

  • -

    de toelichting op de wijziging;

  • -

    de toelichting op het artikel in huidige en gewijzigde vorm.

Artikel I

 

A

 

Artikel 2.4 Compensatie algemeen

 

Bestaand

Nieuw

Artikel 2.4 Compensatie algemeen

 

  • 1.

    Voor zovereen ruimtelijk planvoorziet in een nieuwe activiteit overeenkomstig artikel 6.43, vijfde lid, of een nieuwe ontwikkeling overeenkomstig artikel 6.46,achtste lid, van de verordening, maakt dat ruimtelijk plan mogelijk dat de initiatiefnemer daarvan fysieke maatregelen neemt ter compensatie van de schade aan het Natuurnetwerk Nederland, een natuurverbinding of aaneen Bijzonder provinciaal landschap.

  • 2.

    Voor zover de fysieke maatregelen als bedoeld in het eerste lid niet in het ruimtelijk plan mogelijk kunnen wordengemaakt, blijkt uit de toelichting van het ruimtelijk plan hoe en wanneer de fysieke maatregelen dan wel planologisch worden geregeld en dat het bevoegde gezag daaraan medewerking zal verlenen.

  • 3.

    In het geval de fysieke maatregelen ter compensatie van schade aan het Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in het eerste lid worden genomen binnen het Natuurnetwerk Nederland, dient daarnaast in het ruimtelijk plan op eenzelfde oppervlak als verloren gaatdoor de activiteit, dat nog nietis aangewezen als Natuurnetwerk Nederland, de ontwikkeling van natuur planologisch mogelijk te worden gemaakt. Voor zover dit niet mogelijk is in het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, blijkt uit de toelichting van dat ruimtelijk plan hoe en wanneer deze ontwikkeling van natuur dan

Artikel 2.4 Compensatie algemeen

 

  • 1.

    Voor zovereen ruimtelijk planvoorziet in een nieuwe activiteit overeenkomstig artikel 6.43, vijfde lid, of een nieuwe ontwikkeling overeenkomstig artikel 6.46,achtste lid, van de verordening, maakt dat ruimtelijk plan mogelijk dat de initiatiefnemer daarvan fysieke maatregelen neemt ter compensatie van de schade aan het Natuurnetwerk Nederland, een natuurverbinding of aaneen Bijzonder provinciaal landschap.

  • 2.

    Voor zover de fysieke maatregelen als bedoeld in het eerste lid niet in het ruimtelijk plan mogelijk kunnen wordengemaakt, blijkt uit de toelichting van het ruimtelijk plan hoe en wanneer de fysieke maatregelen dan wel planologisch worden geregeld en dat het bevoegde gezag daaraan medewerking zal verlenen.

  • 3.

    In het geval de fysieke maatregelen ter compensatie van schade aan het Natuurnetwerk Nederland als bedoeld in het eerste lid worden genomen binnen het Natuurnetwerk Nederland, dient daarnaast in het ruimtelijk plan op eenzelfde oppervlak als verloren gaatdoor de activiteit, dat nog nietis aangewezen als Natuurnetwerk Nederland, de ontwikkeling van natuur planologisch mogelijk te worden gemaakt. Voor zover dit niet mogelijk is in het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, blijkt uit de toelichting van dat ruimtelijk plan hoe en wanneer deze ontwikkeling van natuur dan

 

  • wel planologisch wordt geregeld en dat het bevoegd gezag daaraan medewerking zal verlenen.

  • 4.

    Uit de toelichting van het ruimtelijk plan als bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de fysieke maatregelen ter compensatie van de aantasting van een natuurverbinding zodanig plaatsvinden dat de functie van de natuurverbinding, zoals omschreven in de wezenlijke kenmerken en waarden in een bijlage van de verordening, in stand blijft.

  • 5.

    In afwijking van het eerstelid en tweedelid, kan de schade aan het Natuurnetwerk Nederland of de schade aan een Bijzonder provinciaal landschap waar de kernkwaliteit habitat voor weidevogels van toepassing is, voorafgaand aan de ontwikkeling financieel worden gecompenseerd indien:

    • a.

      fysieke maatregelen niet mogelijk zijn,of;

    • b.

      het gebieddat wordt aangetast door een activiteit als bedoeld in het eerste lid niet groter is dan:

      • i.

        0,5 hectare in het gevalvan Natuurnetwerk Nederland, of;

      • ii.

        5 hectare in het gevalvan een Bijzonder provinciaal landschap, voor zover de kernkwaliteit habitat voorweidevogels van toepassing is.

  • 6.

    In aanvulling op het vijfde lid dient bij financiële compensatie in het kader van het Natuurnetwerk Nederland op eenzelfde oppervlak als verloren gaat door de activiteit, dat nog niet is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland, de ontwikkeling van natuur planologisch mogelijk te worden gemaakt. Indien dat niet mogelijk is in het ruimtelijk plandat de activiteit mogelijk maakt, blijktuit

  • wel planologisch wordt geregeld en dat het bevoegd gezag daaraan medewerking zal verlenen.

  • 4.

    Uit de toelichting van het ruimtelijk plan als bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de fysieke maatregelen ter compensatie van de aantasting van een natuurverbinding zodanig plaatsvinden dat de functie van de natuurverbinding, zoals omschreven in de wezenlijke kenmerken en waarden in een bijlage van de verordening, in stand blijft.

  • 5.

    In afwijking van het eerstelid en tweedelid, kan bij toepassing van artikel 6.43, vijfde lid, onder a, van de omgevingsverordening de schade aan het Natuurnetwerk Nederland of de schade aan een Bijzonder provinciaal landschap waar de kernkwaliteit habitat voor weidevogels van toepassing is, voorafgaand aan de ontwikkeling financieel worden gecompenseerd indien:

    • a.

      fysieke maatregelen niet mogelijk zijn,of;

    • b.

      het gebieddat wordt aangetast door een activiteit als bedoeld in het eerste lid niet groter is dan:

      • i.

        0,5 hectare in het gevalvan Natuurnetwerk Nederland, of;

      • ii.

        5 hectare in het gevalvan een Bijzonder provinciaal landschap, voor zover de kernkwaliteit habitat voorweidevogels van toepassing is.

  • 6.

    In aanvulling op het vijfde lid dient bij financiële compensatie in het kader van het Natuurnetwerk Nederland op eenzelfde oppervlak als verloren gaat door de activiteit, dat nog niet is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland, de ontwikkeling van natuur planologisch mogelijk te worden gemaakt.

 

  • de toelichting van dat ruimtelijk planhoe en wanneer dat dan wel planologisch wordt geregeld en dat het bevoegd gezag daaraan medewerking zal verlenen.

  • 7.

    Financiële compensatie als bedoeld in het vijfde lid vindt plaats in de vorm van een bijdrage zoals bepaald in artikel 2.9 aan de provincie Noord-Holland die wordt gestortin de provinciale reserve Groen of de reserve Landschap.

  • Indien dat niet mogelijk is in het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, blijkt uit de toelichting van dat ruimtelijk plan hoe en wanneer dat dan wel planologisch wordt geregeld en dat het bevoegd gezag daaraan medewerking zal verlenen.

  • 7.

    Financiële compensatie als bedoeld in het vijfde lid vindt plaats in de vorm van een bijdrage zoals bepaald in artikel 2.9 aan de provincie Noord-Holland die wordtgestort in de provinciale reserve Groen of de reserve Landschap.

 

Toelichting op de wijziging van artikel 2.4 Compensatie algemeen

 

De bestaande natuurcompensatieregels van afdeling 2.3 van de omgevingsregeling zijn ook van toepassing op de met partiële herziening van de OV NH2020 toegevoegde meerwaardebepaling (artikel 6.43, vijfde lid, onder b) en de beperkte wijziging van/toevoeging aan reeds bestaande activiteiten (artikel 6.43, vijfde lid, onder c). Uitzondering hierop vormt de mogelijkheid van financiële compensatie. Die blijft van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen van groot openbaar belang waarvoor geen reële alternatieven beschikbaar zijn (artikel 6.43, vijfde lid, onder a, omgevingsverordening), maar is niet van toepassing op de meerwaardebepaling en de beperkte wijziging van/toevoeging aan reeds bestaande activiteiten. Dit wordt met de wijziging van het vijfde lid van artikel 2.4 tot uitdrukking gebracht.

 

Artikelsgewijze toelichting artikel 2.4 Compensatie algemeen

 

Bestaand

Nieuw

Het uitgangspunt bij natuur- en landschapscompensatie is dat de schade die door ontwikkelingen plaatsvindt fysiek en het liefst in de nabijheid van de ontwikkeling wordt gecompenseerd. De gemeenteraad dient de compensatie in het ruimtelijk plan vast te leggen (verbeelding en regels), in het geval van NNN met een passende (natuur)bestemming. Bij het ruimtelijk plan hoort het compensatieplan en de overeenkomst. De toelichting (of het compensatieplan) dient in te gaan op het groot openbaar belang dat de ontwikkeling

Het uitgangspunt bij natuur- en landschapscompensatie is dat de schade die door ontwikkelingen plaatsvindt fysiek en het liefst in de nabijheid van de ontwikkeling wordt gecompenseerd. De gemeenteraad dient de compensatie in het ruimtelijk plan vast te leggen (verbeelding en regels), in het geval van NNN met een passende (natuur)bestemming. Bij het ruimtelijk plan hoort het compensatieplan en de overeenkomst. De toelichting (of het compensatieplan) dient in te gaan op het groot openbaar belang dat de ontwikkeling

 

rechtvaardigt en op de effecten van de ingreep op het NNN of het BPL. Hiermee maakt het ruimtelijk plan inzichtelijk wat verdwijnt en wat terugkomt.

 

Bij aantastingen van NNN diekleiner zijn dan

0.5 ha en aan habitat voorweidevogels binnen BPL die kleiner zijn dan 5 ha, bestaat de mogelijkheid van financiële compensatie in plaats van fysieke compensatie. Fysieke compensatie over genoemde relatief kleine oppervlakten is niet kosteneffectief. Bij compensatie voor NNNgebieden groter dan

0.5 ha en bij habitat voor weidevogels binnen BPL groter dan 5 ha is financiële compensatie alleen mogelijk als fysieke compensatie aantoonbaar niet mogelijk is. Financiële compensatie voor andere kernkwaliteiten van het BPL dan habitat voor weidevogels is niet mogelijk. Reden daarvoor is dat bij deze kernkwaliteiten niet goed mogelijk is om een aantasting in financiële waardeuit te drukken. Bij financiële compensatie voor NNN dient altijd, ongeachte de grootte van de aantasting, op eenzelfde oppervlak als verloren gaat door de activiteit, dat nog niet is aangewezen als NNN, de ontwikkeling vannatuur planologisch mogelijk te worden gemaakt in het bijbehorende ruimtelijk plan.

 

Uitgangspunt bijde toepassing vanfinanciële compensatie blijft dat uiteindelijk fysieke compensatie plaatsvindt, zij het door de provincie zelf. Doorstorting van de financiële compensatie in de Reserve Groen (voor het NNN) of in de Reserve Landschap (voor Habitat voor weidevogels) wordt deze door Gedeputeerde Staten benut voor de realisatie van het NNN en het nemen van

rechtvaardigt en op de effecten van de ingreep op het NNN of het BPL. Hiermee maakt het ruimtelijk plan inzichtelijk wat verdwijnt en wat terugkomt.

 

Financiële compensatie bij aantastingen van NNN is alleen mogelijk voor activiteiten die van groot openbaar belang zijn en waarvoor geen reële alternatieven bestaan. Is de aantasting kleiner dan 0,5 ha, dan isfinanciële compensatie een mogelijkheid. Gaat het om een grotere aantasting in het kader van een activiteit van groot openbaar belang, dan is financiële compensatie alleen mogelijk als wordt aangetoond dat fysieke compensatie niet mogelijk is.

 

Voor BPL geldt dat financiële compensatie alleen mogelijk is ten aanzien van de kernkwaliteit habitat voor weidevogels.

Financiële compensatie voor andere kernkwaliteiten van het BPL dan habitat voor weidevogels is niet mogelijk. Reden daarvoor is dat bij deze kernkwaliteiten niet goed mogelijk is om een aantasting in financiële waarde uit te drukken. Is de aantasting van de kernkwaliteit habitatvoor weidevogels kleiner dan 5 ha, dan is financiële compensatie een mogelijkheid. Gaat het om een grotere aantasting, dan is financiële compensatie alleen mogelijk als wordt aangetoond dat fysieke compensatie niet mogelijk is.

 

Uitgangspunt bijde toepassing vanfinanciële compensatie blijft dat uiteindelijk fysieke compensatie plaatsvindt, zij het door de provincie zelf. Doorstorting van de financiële compensatie in de Reserve Groen (voor het NNN) of in de Reserve Landschap (voor Habitat voor weidevogels) wordt deze door Gedeputeerde Staten benut voor de realisatie van het NNN en het nemen van

 

inrichtingsmaatregelen ten gunste van weidevogels. Via het Programma Natuurontwikkeling zullen Gedeputeerde Staten rapporteren overde besteding vande compensatiemiddelen.

 

Ook gedeeltelijke financiële compensatie is een optie, als fysieke compensatie niet voor 100% mogelijk blijkt, bijvoorbeeld als nietop tijd voldoende compensatiegrond gevonden kan worden.

 

Het zal niet altijd mogelijk blijken de compensatie te realiseren binnen hetzelfde ruimtelijk plan dat de ingreep regelt of binnen dezelfde gemeente waarin de ingreep plaatsvindt. Voor zover dit niet mogelijk is in het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, blijkt uit de toelichting van dat ruimtelijk plan hoe en wanneer deze ontwikkeling van natuur dan wel planologisch wordt geregeld en dat het bevoegd gezag daaraan medewerking zal verlenen. Indien de compensatie in een andere gemeente plaatsvindt, dan moet er tenminste een besluit door het college van Burgemeesters en Wethouders van de betreffende gemeente zijn over wanneer en in welk ruimtelijk plan de compensatie dan wél wordt vastgelegd.

Gedeputeerde Statenkunnen bestuurlijke druk uit oefenen om te voorkomen dat de besluitvorming in de gemeente waar de ingreep plaats vindt, vertraging oploopt.

inrichtingsmaatregelen ten gunste van weidevogels. Via het Programma Natuurontwikkeling zullen Gedeputeerde Staten rapporteren overde besteding vande compensatiemiddelen.

 

Ook gedeeltelijke financiële compensatie is een optie, als fysieke compensatie niet voor 100% mogelijk blijkt, bijvoorbeeld als nietop tijd voldoende compensatiegrond gevonden kan worden.

 

Het zal niet altijd mogelijk blijken de compensatie te realiseren binnen hetzelfde ruimtelijk plan dat de ingreep regelt of binnen dezelfde gemeente waarin de ingreep plaatsvindt. Voor zover dit niet mogelijk is in het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, blijkt uit de toelichting van dat ruimtelijk plan hoe en wanneer deze ontwikkeling van natuur dan wel planologisch wordt geregeld en dat het bevoegd gezag daaraan medewerking zal verlenen. Indien de compensatie in een andere gemeente plaatsvindt, dan moet er tenminste een besluit door het college van Burgemeesters en Wethouders van de betreffende gemeente zijn over wanneer en in welk ruimtelijk plan de compensatie dan wél wordt vastgelegd.

Gedeputeerde Statenkunnen bestuurlijke druk uit oefenen om te voorkomen dat de besluitvorming in de gemeente waar de ingreep plaats vindt, vertraging oploopt.

 

B

 

Artikel 2.16 Toepassingsbereik

 

Bestaand

Nieuw

Artikel 2.16 Toepassingsbereik

 

Deze afdeling bevat de nadere regels, zoals bedoeld in artikel 4.100,derde lid, en artikel 6.27, vijfde lid, van de verordening.

Artikel 2.16 Toepassingsbereik

 

Deze afdeling bevat de nadere regels, zoals bedoeld in artikel 4.100, tweede lid, artikel 6.27a, tweede lid en artikel6.26b, tweede lid, van de verordening.

 

Toelichting op de wijziging van artikel 2.16 Toepassingsbereik

 

Deze wijziging betreft een technische wijziging in de verwijzing naar de verordening.

 

Artikelsgewijze toelichting artikel 2.16 Toepassingsbereik

 

Bestaand

Nieuw

In dit artikel wordtaangegeven op grondvan welk artikel in de Omgevingsverordening NH2020 deze nadere regels zijn opgesteld.

In dit artikel wordtaangegeven op grondvan welk artikel in de Omgevingsverordening NH2020 deze nadere regels zijn opgesteld.

 

C

 

Artikel 2.17 Windturbines binnen herstructureringsgebieden MRA

 

Bestaand

Nieuw

Artikel 2.17 Windturbines binnen herstructureringsgebieden MRA

 

Bij de ruimtelijke inpassing van windturbines als bedoeld in artikel 6.27, tweede lid, onder h, van de verordening kan het bevoegd gezag, onverminderd het bepaalde in artikel 6.59van de verordening het Noord-Hollands perspectief op de Regionale Energiestrategieën betrekken.

Artikel 2.17 (vervallen)

 

Toelichting op de wijziging van artikel 2.17 Windturbines binnen herstructureringsgebieden MRA

 

Dit artikel komt te vervallen omdat met de wijziging van de verordening het werken met herstructureringsgebieden MRA komt te vervallen.

 

Artikelsgewijze toelichting artikel 2.17 windturbines binnen herstructureringsgebieden MRA

 

Bestaand

Nieuw

Bij de ruimtelijke inpassing van windturbines als bedoeld in artikel 6.27, tweede lid, onder h, van de verordening kan het bevoegd gezag het Noord-Hollands perspectief op de Regionale Energiestrategieën (PS, februari 2020) betrekken. Het Noord-Hollands perspectief brengt het provinciale vertrekpunt in de RES in beeld. In dit document worden de provinciale uitgangspunten voor de RES beschreven die volgen uit vastgestelde of lopende beleidstrajecten. De uitgangspunten uit het Noord-Hollandse perspectief op de RES zijn uitgewerkt in leidende principes en ontwerpprincipes voor de opwekking van onder andere windenergie. De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie wordt eveneens betrokken bij de ruimtelijke inpassing van windturbines wanneer deze ontwikkeling plaats vindt in het landelijk gebied. De ruimtelijke kwaliteitseisen ingeval van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied staan uiteengezet in artikel

6.59 van de verordening.

(vervallen)

 

D

 

Artikel 2.18 Windenergiegebieden binnen de MRA

 

Bestaand

Nieuw

Artikel 2.18 Windenergiegebieden binnende MRA

 

  • 1.

    Een verzoek als bedoeld in artikel 6.27, vierde lid, van de verordening bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a.

      de geografische ligging van het aan te wijzen gebied;

    • b.

      een omschrijving van in ieder geval ruimtelijke,gebiedsspecifieke en energetische belangen die in het gebied spelen, alsook de belangen op grondwaarvan het verzoekwordt gedaan; en

    • c.

      een participatiedocument waarin wordt beschreven of en hoe inwoners en stakeholders zijn betrokken bij het verzoek.

  • 2.

    Ingeval het verzoek ziet op een gebied in het werkingsgebied herstructureringsgebied binnen de MRA dient in het verzoek ook te worden aangegeven:

    • a.

      de reden waarom van welke criteria als bedoeld in artikel 6.27, tweede lid, dient te worden afgeweken.

  • 3.

    Het verzoek tot aanwijzing van een windenergiegebied wordt ter advisering voorgelegd aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO).

  • 4.

    Bij de beoordeling van het verzoektot aanwijzing van een windenergiegebied kunnen Gedeputeerde Staten hetNoord- Hollands Perspectief op de Regionale Energiestrategieën betrekken.

  • 5.

    Gedeputeerde Statenkunnen voorschriften verbinden aan de aanwijzing tot windenergiegebied.

  • 6.

    De aanwijzing tot windenergiegebied vervalt indien niet binnen twee jaar na de aanwijzing een ruimtelijk plan is vastgesteld ten behoeve van de plaatsing van windturbines in het aangewezen windenergiebied.

Artikel 2.18 (vervallen)

 

Toelichting op de wijziging van artikel 2.18 Windenergiegebieden binnen de MRA

 

Dit artikel komt te vervallen omdat met de wijziging van de verordening het werken met windenergiegebieden komt te vervallen.

 

Artikelsgewijze toelichting artikel 2.18 Windenergiegebieden binnen de MRA

 

Bestaand

Nieuw

Artikel 2.18 windenergiegebieden binnende MRA

 

 

In dit artikel wordt nader ingegaan op de aanwijzing van een windenergiegebied als bedoeld in artikel 6.27 lid 4 van de verordening.

 

In het eerste lid wordt beschreven welke gegevens Gedeputeerde Staten nodig hebben voor het maken van een afweging ten aanzien van het aanwijzen van een windenergiegebied binnen de MRA. Voor een goede beoordeling van een verzoek is het van belang dat met behulp van kaartmateriaal wordt aangegeven waar het voorgenomen windenergiegebied is gesitueerd (lid 1 sub a).

 

Bij een verzoek tot aanwijzing worden, zoals beschreven in het eerste lid onder sub b, bovendien alle relevante belangen in kaart gebracht. Het gaat hierbij om het belang van onder andere duurzame energie, woongenot vanomwonenden, natuur, ruimtelijke kwaliteit de energie infrastructuur en het belangvan de luchtvaart. Het inzichtelijk maken van deze belangen wordt waar mogelijk gestaafd aan

(vervallen)

 

uitgangspunten zoals opgenomen in (lokaal) beleid. Binnen de MRA ontstaan bij het wegvallen van het verbod op windturbines extra mogelijkheden buiten herstructureringsgebied alsook bij het wegvallen van de herstructureringscriteria binnen herstructureringsgebied. Een aanvullend milieueffectonderzoek in de vorm van een addendum bij het planMER Structuurvisie Wind op land geeft de milieugevolgen aan zodat op basis daarvan een onderbouwde keuze voor een windenergiegebied mogelijk is.

 

Een participatiedocument behoort ook tot de gegevens die nodig zijn voor het in behandeling nemen van een verzoek tot aanwijzing van een windenergiegebied (lid 1 sub c). Wij vinden participatie en acceptatie van groot belangvoor de ruimtelijke inpassing en exploitatie van hernieuwbare energieopwekking. Om die reden vragen Gedeputeerde Staten de gemeente om een participatiedocument waarin wordt beschreven of en hoe inwoners en stakeholders zijn betrokken bij de totstandkoming van het verzoek. De uitgangspunten van het participatiedocument sluiten zoveel mogelijk aan op de huidige standaarden voor participatie. Hiervoor kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van het document Kader voor het vormgeven van participatie bij duurzame energieprojecten (2019) wat is opgesteld in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Op projectniveau kan financiële participatie wenselijk zijn voor het bevorderen van draagvlak: dit biedt burgers de mogelijkheid om ook financieel deel te nemen aan het project, of op een andere manier profijt te hebben van een tegemoetkoming. Voor bovenwettelijke financiële participatieopties

 

 

kan de participatiewaaier worden geraadpleegd die in het kader van het klimaatakkoord is opgesteld (document). Momenteel worden ook de Regionale Energiestrategieën opgesteld waarinduidelijk wordt op welke plekken er draagvlak bestaat voor grootschalige energieopwekking. Echter, op dit moment is dit nog onvoldoende concreet voor een verzoek tot aanwijzing van een windenergiegebied.

 

In lid 2 staatnog een extramotiveringseis als het aan te wijzen windenergiegebied binnen een herstructureringsgebied ligt. In dat geval wordt gevraagd ook aan te geven waarom en van welke criteria als bedoeld in artikel 6.27, tweede lid, de wens bestaat om af te wijken.

 

Lid 3 bepaalt dat het verzoektot aanwijzing van een windenergiegebied ter advisering wordt voorgelegd aan de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO).

 

In lid 4 wordt beschreven dat Het Noord- Hollands perspectief op de Regionale Energiestrategie (februari 2020) kan worden betrokken bij de aanwijzing van een windenergiegebied. Het Noord-Hollands perspectief brengt het provinciale vertrekpunt in de RES in beeld. In dit document worden de provinciale uitgangspunten voor de RES beschreven die volgen uit vastgestelde of lopende beleidstrajecten. De uitgangspunten uit het Noord-Hollandse perspectief op de RES zijn uitgewerkt in leidende principes en ontwerpprincipes voor de opwekking van onder andere windenergie.

 

Op grond van het vijfde lid kunnen Gedeputeerde staten voorschriften verbinden aan een aanwijzingsbesluit.

 

 

Lid 6 bepaalt dat de aanwijzing voor een windenergiegebied vervalt als niet binnen twee jaar na de aanwijzing een ruimtelijk plan is vastgesteld ten behoeve van de plaatsing van de windturbines binnen het aangewezen gebied.

 

 

E

 

Artikel 2.19 Windturbine van maximaal 15 meter ashoogte

 

Bestaand

Nieuw

Artikel 2.19 Windturbine van maximaal 15 meter ashoogte

 

Bij de ruimtelijke inpassing als bedoeld in artikel 6.27, derde lid, van de verordening wordt door het bevoegdgezag in iedergeval betrokken:

  • a.

    het Noord-Hollands Perspectief op de Regionale Energiestrategieën;

  • b.

    de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie; en

  • c.

    eventueel aanwezige provinciale monumenten op het aan de windturbine gekoppelde bouwperceel.

Artikel 2.19 Ruimtelijke kwaliteit windturbines

 

Bij de ruimtelijke inpassing als bedoeld in artikel 6.27a, eerste lid en artikel 6.27b, eerste lid, sub d, van de verordening wordt door het bevoegd gezag in ieder geval betrokken:

  • a.

    de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie;

  • b.

    de Ruimtelijke handreiking wind op land zoals door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 31 augustus 2021en gewijzigd vastgesteld op 11 januari 2022.

 

Toelichting op de wijziging van artikel 2.19 Ruimtelijke inpassing windturbines

 

Op 31 augustus 2021 hebben Gedeputeerde Staten de ruimtelijke handreiking wind op land vastgesteld, als opvolger van de beleidsregel ‘Uitwerking ruimtelijke uitgangspunten voor windturbines per herstructureringsgebied’, zijnde een besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 8 december 2015, nr. 717771- 720123. Op 11 januari 2022 hebben Gedeputeerde Staten deze ruimtelijke handreiking gewijzigd vastgesteld. Deze handreiking dient te worden betrokken bij de ruimtelijke inpassing van windturbines als bedoeld in artikel 6.27a en artikel 6.27b van de verordening. De handreiking gaat ook in op eventueel aanwezige provinciale monumenten. Daarom is sub c als apart toetsingselement uit de regel geschrapt.

 

Artikelsgewijze toelichting artikel 2.19 Ruimtelijke inpassing windturbines

 

Bestaand

Nieuw

(geen toelichting)

Bij de ruimtelijke inpassing van windturbines als bedoeld in artikel 6.27a en 6.27b van de verordening dient in elk gevalaan de Leidraad landschap en cultuurhistorie te worden getoetst.

 

De “Ruimtelijke handreiking wind op land” zoals door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 31 augustus 2021 en op 11 januari 2022 gewijzigd vastgesteld, is de opvolger van de beleidsregel ‘Uitwerking ruimtelijke uitgangspunten voor windturbines per herstructureringsgebied’, zijnde een besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 8 december 2015,nr. 717771- 720123. Deze handreiking dient te worden betrokken bij de ruimtelijke inpassing van windturbines als bedoeld in artikel 6.27a en b van de verordening.

 

Artikel II

 

De datum van inwerkingtreding is dezelfde als die van de 1e partiële herziening van de verordening.

Naar boven